Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Van Nispen over de "bemoeienis van het ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders"
Vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders (ingezonden 4 september 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 17 oktober 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 106.
Vraag 1 t/m 6
Op basis van welke wettelijke grondslag worden punten ten aanzien van mogelijk door
de verdediging te voeren verweren «meegegeven» aan het openbaar ministerie (OM)?1
Welke punten met betrekking tot mogelijke verweren werden door de desbetreffende ambtenaar
aan het OM «meegegeven»? Bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, waarom
niet? Kunt u daarbij ingaan op de redenen om verweren die blijkbaar door het OM niet
waren opgenomen in het ambtsbericht niet met de Kamer te delen?
In hoeverre kan uit het ambtelijk «meedenken» over verweren worden afgeleid dat (ambtenaren
van) het departement uitging(en) van vervolging, dan wel daar een voorkeur voor hadden?
Waarom is niet eerder aan de Kamer gemeld dat ambtenaren meedachten over de inhoud
van een (eventuele) strafzaak? Hoe beoordeelt u dat? Deelt u de mening dat u op de
hoogte had kunnen zijn van deze e-mailwisseling?
Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van uw eerdere antwoord op Kamervragen
dat u zich «als Minister van Justitie en Veiligheid niet [mengt] in de behandeling
van individuele strafzaken»?
Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van de onafhankelijke magistratelijke
rol van het OM?
Antwoord 1 t/m 6
In zijn algemeenheid merk ik op dat het College van procureurs-generaal verplicht
is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig
heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel
129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang
van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister
van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste
ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Onder verwijzing naar mijn brief van 10 september jl.2 merk ik op dat ik uit vragen en de hieronder opgenomen verwijzing in de voetnoot
bij vraag 1 opmaak dat de vragen zien op dan wel gerelateerd zijn aan (passages in)
documenten welke als bijlage zijn gevoegd bij het Wob-besluit dat ik op 30 augustus
jl. aan uw Kamer zond en ten aanzien waarvan het OM mij van een aantal documenten
heeft verzocht om verstrekking van de ongelakte versies ten behoeve van de strafrechtelijke
procedure bij het Hof.
Zoals ik u schreef in mijn brief van 10 september jl. heb ik de betreffende stukken
aan het OM verstrekt en het OM heeft de documenten aan het Hof verstrekt. Zij zijn
als processtukken aan het strafdossier toegevoegd. Dit maakt dat ik mij als Minister
van Justitie en Veiligheid uiterst terughoudend dien op te stellen en ik in dit stadium
niet inhoudelijk op de (inhoud van de) documenten kan ingaan.
Zoals ik in mijn brief van 10 september jl. aangaf acht ik het van groot belang dat
over de gang van zaken politieke verantwoording kan worden afgelegd en zal ik uw Kamer
wanneer de zaak niet meer onder de rechter is uitgebreid informeren, waarbij ik ook
mijn appreciatie van de gang van zaken zal geven.
Vraag 7
Wat is de reden dat ambtenaren van het departement een juridische analyse maken over
het door het OM opgestelde ambtsbericht? Welke toegevoegde waarde heeft een dergelijke
analyse? Bent u bereid deze analyse met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Kunt
u daarbij ingaan op de redenen om de analyse die blijkbaar door het OM niet was opgenomen
in het ambtsbericht niet met de kamer te delen?
Antwoord 7
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6. Voorts verwijs ik u naar
mijn brief van 10 september jl. waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen
welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht
en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Kuiken (PvdA),
ingezonden 2 september 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 364
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.