Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
34 768 Wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders)
Nr. 13
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 oktober 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel I, onderdeel I, voorgestelde artikel 39 komt te luiden:
Artikel 39
1. De artikelen 15, 16 en 37, zoals die artikelen luidden onmiddellijk voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Aanpassingswet
Wet toetreding zorgaanbieders, blijven ten aanzien van een instelling van toepassing
voor zover die instelling in de periode, voorafgaand aan dat tijdstip aan de in de
artikelen 15 en 16 opgenomen verplichtingen diende te voldoen.
2. Ten aanzien van bezwaar en beroep tegen een besluit dat ter handhaving van artikel
13 is genomen voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel
E, van de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders, is het recht zoals dat gold
onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip van toepassing.
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
In artikel 2, tweede lid, wordt na «een vorm van zorg» ingevoegd «dan wel een categorie
van zorgaanbieders of geen rechtspersoonlijkheid bezittende organisatorische verbanden
van zorgaanbieders».
2. Het in onderdeel C voorgestelde artikel 40a wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, vervalt «die behoort tot een daartoe bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen categorie van zorgaanbieders,».
b. In het derde lid, vervalt «als bedoeld in artikel 40b, eerste lid,».
3. Het in onderdeel C voorgestelde artikel 40b wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervalt «die behoort tot een daartoe bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen categorie van zorgaanbieders,».
b. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. een financiële verantwoording;
c. In het tweede lid, onderdeel b, en het derde lid, onderdelen a en b, wordt «de
jaarrekening» telkens vervangen door «de financiële verantwoording».
C
In artikel VII wordt na onderdeel C een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
In artikel 30, eerste lid, wordt «als bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid» vervangen
door «als bedoeld in de artikelen 3a of 4, tweede of derde lid».
D
In artikel IX wordt «Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke
sector» vervangen door «Wet normering topinkomens».
E
Na artikel XV worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVA
In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt bij de Wet marktordening
gezondheidszorg na «40, eerste, tweede en derde lid,» ingevoegd «40a, 40b,».
ARTIKEL XVB
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, worden
in artikel 28, derde lid, van de Handelsregisterwet 2007 twee onderdelen toegevoegd,
luidende:
l. de Nederlandse Zorgautoriteit voor de uitvoering van haar taken;
m. de Inspectie gezondheidszorg en jeugd voor de uitvoering van haar taken.
ARTIKEL XVC
De Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In hoofdstuk 4 wordt voor § 4.1 een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 4.0. Toetreding nieuwe jeugdhulpaanbieders
Artikel 4.0.1
1. De jeugdhulpaanbieder die jeugdhulp wil gaan verlenen of laten verlenen, zorgt
ervoor dat de verlening van die jeugdhulp niet eerder aanvangt dan nadat hij dit aan
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gemeld.
2. De melding geschiedt langs elektronische weg op een bij ministeriële regeling vastgestelde
wijze. De daarbij door de jeugdhulpaanbieder te verstrekken gegevens kunnen per categorie
van jeugdhulpaanbieders verschillen en kunnen betrekking hebben op de aard van de
te verlenen jeugdhulp, de personele en materiële organisatorische inrichting en voorwaarden
betreffende de kwaliteit van de jeugdhulp.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van jeugdhulpaanbieders worden
aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.
B
Artikel 9.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met vijfde lid tot tweede tot en met zesde
lid, wordt voor het tweede lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan een bestuurlijke boete
opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld
in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht voor overtreding van artikel
4.0.1, eerste lid.
2. In het vijfde en zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door «vierde
lid».
F
Artikel XVIII vervalt.
Toelichting
Deze nota van wijziging bij het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders
(AWtza) bevat de volgende wijzigingen:
1) een wijziging van de bepalingen met betrekking tot de eisen van een transparantieregeling
financiële bedrijfsvoering en de jaarverantwoording;
2) de mogelijkheid van een strafrechtelijke afdoening bij overtreding van de eisen
van een transparante financiële bedrijfsvoering;
3) een extra handhavingsinstrument ten behoeve van het handhaven van de eisen omtrent
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg;
4) de invoering van een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders in de Jeugdwet;
5) een wijziging van de Handelsregisterwet 2007 ten behoeve van toezichtonderzoeken;
6) herstel van een omissie in de overgangsbepaling met betrekking tot de jaarverantwoording;
7) het schrappen van de in artikel XVIII opgenomen samenloopbepaling;
8) het actualiseren van de citeertitel van de Wet normering topinkomens.
1. Wijziging van de bepalingen met betrekking tot de eisen van een transparantieregeling
financiële bedrijfsvoering en jaarverantwoording (onderdeel B)
In onderdeel B worden de in de AWtza opgenomen wijzigingen van de Wet marktordening
gezondheidszorg (Wmg) aangepast. Voorgesteld wordt de eisen van de transparantieregeling
financiële bedrijfsvoering en de jaarverantwoording van toepassing te laten zijn op
alle Wmg-zorgaanbieders1, waarbij bij algemene maatregel van bestuur (amvb) bepaalde categorieën van zorgaanbieders
kunnen worden uitgezonderd. De eisen van een transparante financiële administratie
waren in de AWtza al van toepassing op alle Wmg-zorgaanbieders.
Uitgangspunt is dat iedere zorgaanbieder transparant dient te zijn over zijn financiële
bedrijfsvoering. In de zorg werken veel verschillende zorgaanbieders en gaat veel
geld om. Van belang is dat zorgaanbieders een transparante financiële bedrijfsvoering
voeren die in dienst staat van hun maatschappelijke doelstelling: het leveren van
goede zorg. Dit geldt voor zowel grote als kleine zorgaanbieders. Een transparante
financiële bedrijfsvoering bevordert de «checks and balances» binnen een zorgorganisatie
en draagt daarmee bij aan een goede financiële bedrijfsvoering en daarmee de doelmatige
besteding van zorggeld. Voor het optimaal functioneren van de «check and balances»
binnen de zorgaanbieder dienen interne toezichthouders, cliëntenraden en maatschappelijke
organisaties te kunnen vertrouwen op voldoende betrouwbare financiële- en niet-financiële
informatie. De zorgaanbieder moet aangesproken kunnen worden door de interne toezichthouder,
medezeggenschapsorganen en externe stakeholders als banken en verzekeraars, maar ook
door de samenleving als zodanig (horizontale verantwoording). Bij de jaarverantwoording
gaat het om het openbaar verantwoording afleggen aan de maatschappij in het algemeen
en de grote hoeveelheid stakeholders in de zorgsector in het bijzonder en in het uiterste
geval de externe toezichthouders. Door de openbaarmaking van de jaarverantwoording
wordt een ieders informatiepositie vergroot. Nu de financiële en bedrijfsmatige informatie
over zorgaanbieders door de maatschappelijke jaarverantwoording voor een ieder openbaar,
opvraagbaar en inzichtelijk wordt gemaakt, zorgt de verplichte openbaarmaking van
de jaarverantwoording ervoor dat een zorgaanbieder kan worden aangesproken op zijn
integere en beheerste bedrijfsvoering. Het openbaar maken van een jaarverslaggeving
sluit aan bij hetgeen gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer, zoals bij banken
en zorgkantoren.
In de AWtza is het toezicht op de reeds bestaande wettelijke eisen van een transparante
financiële bedrijfsvoering overgeheveld van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd
(IGJ) naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). In de memorie van toelichting bij
de AWtza is opgemerkt dat de oorspronkelijke reikwijdte van de verantwoordingsplicht
vooralsnog niet wordt aangepast.2 Om recht te doen aan het principe dat iedere zorgaanbieder transparant moet zijn
over zijn financiële bedrijfsvoering wordt met deze nota van wijziging evenwel voorgesteld
de jaarverantwoordingsplicht, net als de eis van een transparantieregeling financiële
bedrijfsvoering van toepassing te laten zijn op in beginsel alle zorgaanbieders als
bedoeld in de Wmg. Daarmee wordt de omslag gemaakt van «niet-transparant, tenzij»
naar «transparant, tenzij».
Om te voorkomen dat onevenredige lasten worden opgelegd aan bepaalde categorieën zorgaanbieders
wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij amvb bepaalde categorieën van zorgaanbieders
uit te zonderen. Bij ministeriële regeling zal voorts onder meer de omvang van de
jaarverantwoording worden bepaald; daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende
categorieën zorgaanbieders. Dit betekent dat proportionaliteit, uitvoerbaarheid en
werkbaarheid aan de orde zullen komen bij de amvb en de ministeriële regeling.
Achtergrond van deze wijziging van «niet-transparant, tenzij» naar «transparant, tenzij»
is mede de politieke en maatschappelijke discussie van de afgelopen jaren over complexe
bedrijfsstructuren en het onttrekken van geld aan het zorgbedrijf. Verwezen wordt
bijvoorbeeld naar het interview met hoogleraar accountancy Jeroen Suijs in het Financieel
Dagblad3 waarin wordt bepleit dat de zorg financieel veel transparanter moet zijn. Ook in
de signalering die de IGJ en NZa op 5 maart 2019 gezamenlijk hebben uitgebracht wordt
de aanbeveling gedaan dat zorgaanbieders volledige financiële en maatschappelijke
verantwoording afleggen aan relevante interne en externe stakeholders.4 Beide toezichthouders stellen in een gezamenlijke signalering vast dat het bestuur
van zorgaanbieders in de afgelopen jaren complexer is geworden. Steeds vaker werken
zorgaanbieders met een bestuurlijke laag boven en een bedrijfsstructuur onder de betreffende
aanbieder. Deze complexere bedrijfsstructuren zijn terug te vinden in alle deelsectoren
van de zorg en tevens bij kleinere zorgaanbieders.5 De IGJ en NZa signaleren dat bedrijfsstructuren bewust kunnen worden gebruikt om
geld te onttrekken aan het zorgbedrijf. Het is dan ook belangrijk dat bestuurders
en interne toezichthouders, van zowel hoofd- als onderaannemers in de zorg transparant
zijn over hun financiële bedrijfsvoering. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen
(WTZi) is er geen zicht op de onderaannemer. De jaarrekening van de hoofdaannemer
bevat alleen één bedrag voor uitbestede werkzaamheden. Daardoor is nu niet zichtbaar
waar het bedrag aan uitbestede werkzaamheden feitelijk aan is besteed. Door het ontbreken
van informatie van de onderaannemer wordt de controle bemoeilijkt op bijvoorbeeld
de verhouding tussen gedeclareerde zorg en verloonde uren die nodig is om onterechte
declaraties op te sporen. Door de jaarverantwoording is meer zicht op waaraan de winst
wordt uitgekeerd en welke van betekenis zijnde transacties niet onder normale marktvoorwaarden
zijn aangegaan, de omvang van die transacties, de aard van de betrekking met de verbonden
partij, etcetera. Een transparante financiële bedrijfsvoering past bij de maatschappelijke
verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder.6 Bovendien vergroot transparantie het vertrouwen in de zorgsector als geheel.
Wat betreft de relevantie van een transparante financiële bedrijfsvoering is er geen
verschil tussen «hoofdaannemers» en «onderaannemers», zodat er geen reden is om voor
de toepassing van de betrokken verplichtingen onderscheid te maken tussen deze groepen.
Ook de onderaannemer moet dus transparant zijn over zijn financiële bedrijfsvoering.
Bij onderaannemers kan worden gedacht aan de situatie waarin een zorgaanbieder een
overeenkomst heeft gesloten met een zorgverzekeraar, een zorgkantoor of een houder
van een persoonsgebonden budget en die zorg geheel of gedeeltelijk laat verlenen door
een andere zorgaanbieder. Laatstbedoelde zorgaanbieder wordt dan beschouwd als onderaannemer.
Verder kan worden gedacht aan de situatie waarin een zorgaanbieder ongecontracteerde
zorg verleent en daarbij een andere zorgaanbieder inschakelt om (een deel van) die
zorg te verlenen. Ook dan wordt de laatstbedoelde zorgaanbieder beschouwd als onderaannemer.
Daarnaast kan gedacht worden aan zorgaanbieders die worden ingeschakeld door een onderaannemer
om (een deel van de) zorg te verlenen (de «onderaannemer» van een «onderaannemer»).
Een en ander betekent dat als bijvoorbeeld een stichting voor oogzorg, die een overeenkomst
heeft gesloten met een zorgverzekeraar, die oogzorg niet zelf verleent maar met bijvoorbeeld
een besloten vennootschap (BV) een overeenkomst sluit om die zorg te laten verlenen,
zowel de stichting (zorgaanbieder die tarieven in rekening brengt) als de BV (zorgaanbieder
die bedrijfsmatig zorg verleent) in beginsel de verplichtingen van de artikelen 40a
en 40b Wmg moeten naleven, zodat zij beide een regeling met betrekking tot de financiële
bedrijfsvoering moeten maken en ook beide een jaarverantwoording moeten indienen.
Hetzelfde geldt als de stichting wel zelf zorg verleent en slechts een deel van de
zorg uitbesteedt aan de BV. Het vorenstaande geldt ook in het geval een moederbedrijf
overeenkomsten sluit met een zorgkantoor maar de zorg laat uitvoeren door haar dochterorganisaties;
ook dan zullen zowel het moederbedrijf (dat tarieven in rekening brengt) als de dochterorganisaties
(die bedrijfsmatig zorg verlenen) in beginsel aan de betrokken eisen moeten voldoen.
In het vorenstaande is een aantal keren opgemerkt dat de in de artikelen 40a en 40b
van de Wmg opgenomen verplichtingen gaan gelden voor «in beginsel» alle zorgaanbieders
als bedoeld in de Wmg. De reden van de woorden «in beginsel» is dat door de in subonderdeel 1 van onderdeel B voorgestelde wijziging van artikel 2, tweede lid, Wmg de mogelijkheid
wordt gecreëerd om bij amvb uitzonderingen te maken voor bepaalde categorieën van
zorgaanbieders of organisatorische verbanden. Hieronder worden de belangrijkste categorieën
van zorgaanbieders genoemd waarvoor naar huidig inzicht het voornemen bestaat deze
uit te zonderen van de transparantieverplichtingen:
– zorgaanbieders die niet worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw)
of de Wet langdurige zorg (Wlz)7;
– zorgaanbieders die zorg leveren in dienstverband (bijv. werknemers, stagiaires);
– commerciële schoonmaakbedrijven, cateringbedrijven en (taxi)vervoersbedrijven (m.u.v.
ambulancediensten) die in het kader van de langdurige zorg worden ingeschakeld voor
uitsluitend het schoonhouden van de woonruimten van de verzekerden, het verstrekken
van eten en drinken, onderscheidenlijk het vervoer van en naar de plaats van dagbesteding
of behandeling;
– «zorgaanbieders» die uitsluitend factureren (bv. factoringskantoren);
– individuele maten of vennoten die deel uitmaken van een organisatorisch verband
(vennootschap onder firma, maatschap of commanditaire vennootschap) dat al een jaarverantwoording
indient;
– solisten.
In subonderdeel 2, onder b, van onderdeel B wordt, als gevolg van de wijziging van artikel 40b, eerste lid, ook
de doelgroep bij de bepaling over financiële derivaten aangepast. In dat artikellid
was geregeld dat bij ministeriële regeling wordt bepaald welke financiële derivaten
«een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 40b, eerste lid,» kan aantrekken en voor
welke doeleinden en onder welke voorwaarden. De verwijzing naar «een zorgaanbieder
als bedoeld in artikel 40b, eerste lid,» kan vervallen, omdat in genoemd artikellid
door de in deze nota opgenomen wijzigingen niet meer wordt voorzien in een amvb waarin
bepaalde categorieën van zorgaanbieders worden aangewezen. Door de wijziging van artikel
40a, derde lid, gaat de bepaling over financiële derivaten in beginsel gelden voor
alle zorgaanbieders in de zin van de Wmg, waarbij bij amvb bepaalde categorieën van
zorgaanbieders kunnen worden uitgezonderd.
Uitgangspunt is dat risicovol of speculatief gebruik van rentederivaten niet thuishoort
in de zorg. Overigens werken vooral grotere zorgaanbieders met meer omvangrijke vastgoedportefeuilles
met derivaten.
In subonderdeel 3, onder b en c, van onderdeel B wordt in artikel 40b Wmg het begrip «jaarrekening» vervangen door
«financiële verantwoording». Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling te bepalen dat bepaalde categorieën van zorgaanbieders in plaats van een
balans en een winst- en verliesrekening (artikel 2:361, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek: BW), kunnen volstaan met een balans en een staat van baten en lasten. Omdat
een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep in Nederland uitoefent, reeds verplicht
is tot het opstellen van een balans en een staat van baten en lasten (artikelen 3:15i,
juncto 2:10, tweede lid, van het BW), is dit een mogelijkheid tot het verlichten van
de administratieve lasten. Door de bredere omschrijving «financiële verantwoording»
kan ook de voorheen in het voorgestelde artikel 40b, tweede lid, onderdeel a, Wmg
opgenomen uitzondering voor de Regionale Ambulancevoorzieningen, worden geregeld bij
ministeriële regeling.
Overwogen is of een alternatief voor de verbreding van de doelgroepen van de artikelen
40a en 40b Wmg zou kunnen zijn om de eisen van een transparantieregeling financiële
bedrijfsvoering en jaarverantwoording niet te stellen en het over te laten aan individuele
zorgverzekeraars en zorgkantoren om hierover afspraken te maken met de zorgaanbieders.
Echter, de niet-gecontracteerde zorg en de uit een persoonsgebonden budgetgefinancierde
zorg gaan buiten deze afspraken om. Daarnaast is het voor zowel de zorgaanbieders
als de gebruikers van belang enige uniformiteit te hebben in de wijze van verantwoording.
Ook wordt in deze alternatieve variant niet voldaan aan de hierboven geschetste behoefte
aan een bredere maatschappelijke verantwoording rond de besteding van zorggeld. Hierom
is het niet voldoende om deze eisen over te laten aan de zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Daarmee is het door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorstelde alternatief
van horizontaal toezicht, waarbij afspraken worden gemaakt tussen zorgverzekeraars
en zorgaanbieders, hier geen optie.
Het ATR vraagt ook waarom de wettelijke governance-, verantwoordings- en informatieplichten
die op de grotere zorgaanbieders rusten niet toereikend zijn als deze aanbieders gebruik
maken van de diensten van onderaannemers of solisten. Het ATR geeft aan dat de voorgestelde
maatregelen lijken te leiden tot doublures in de verplichtingen, in de zin dat zowel
de aanbieders als hun onderaannemers aan de verplichtingen moeten voldoen. Bij onderaannemers
is in beginsel geen sprake van een dubbele jaarverantwoording. Indien zorg wordt uitbesteed
aan een derde dan is er sprake van een zelfstandige onderneming, waarbij verantwoording
wordt afgelegd over de eigen bedrijfsvoering. Ten aanzien van onderaannemers die een
onderdeel zijn van een groep in de zin van artikel 2:24b van het BW, zoals groepsmaatschappijen,
kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld voor de inrichting van
de geconsolideerde jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 2:361 van het BW, waarin
de groepsmaatschappij is opgenomen. Met deze nota van wijziging is juist beoogd om
meer inzicht te geven in het gebruik van onderaannemers en de uitbesteding van zorg.
Bijvoorbeeld een (zorg)coöperatie die uitsluitend administratieve handelingen verricht,
geeft in de eigen financiële verantwoording onvoldoende inzicht in de financiële bedrijfsvoering
van de feitelijke zorgaanbieder en het onttrekken van zorggeld.
2. De mogelijkheid van een strafrechtelijke afdoening bij overtreding van de eisen
van een transparante financiële bedrijfsvoering (onderdeel E, artikel XVA)
De wijziging van de Wet op de economische delicten maakt het mogelijk om bij overtreding
van de eisen van een transparante financiële bedrijfsvoering te kiezen voor strafrechtelijke
afdoening in plaats van handhaving via het bestuursrecht. De strafbaarstelling past
in de systematiek die geldt voor het niet naleven van informatie- en administratieverplichtingen
op grond van de Wmg. Abusievelijk was deze aanpassing niet opgenomen in de AWtza.
De onderhavige wijziging strekt ertoe om deze omissie te herstellen.
3. Extra handhavingsinstrument ten behoeve van het handhaven van de eisen omtrent
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg (onderdeel C)
In artikel VII van de AWtza is, als gevolg van het wegvallen van de WTZi-beleidsregels
omtrent de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg, een bepaling in de
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) opgenomen om bij amvb eisen omtrent
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg te stellen. Een concept van
deze amvb is naar de Tweede Kamer gestuurd, waarna hierover een schriftelijk overleg
heeft plaatsgevonden.8 Met deze nota van wijziging wordt voorgesteld dat de IGJ bij de naleving van de eisen
bij en krachtens de amvb, naast de al bestaande mogelijkheid van een herstelsanctie,
ook een bestuurlijke boete kan opleggen. Zonder deze aanpassing zou handhaving uitsluitend
kunnen geschieden door het geven van een schriftelijke aanwijzing (die kan worden
gehandhaafd met bestuursdwang). Aangezien het in het voornemen ligt om in bedoelde
amvb onder andere de verplichting op te nemen om de IGJ tijdig over bepaalde zaken
te informeren, is de schriftelijke aanwijzing echter niet toereikend als handhavingsinstrument;
als wordt geconstateerd dat de IGJ ten onrechte niet tijdig is geïnformeerd, is het
geven van een schriftelijke aanwijzing om de IGJ alsnog te informeren niet opportuun.
De informatie is in dat geval immers inmiddels bekend, zodat een herstelmaatregel
niet zinvol is. De bevoegdheid tot boeteoplegging is in een zodanig geval een passender
instrument. De hoogte van de maximale bestuurlijke boete (€ 33.500) wordt evenredig
geacht voor overtredingen van het bepaalde bij en krachtens vorenbedoelde amvb. Die
amvb heeft tot doel de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg zo goed
mogelijk te borgen. Een goede bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg
is van algemeen belang. Het zal bij de acute zorg veelal gaan om grotere zorgaanbieders
(ziekenhuizen), maar de verplichtingen kunnen ook kleinere zorgaanbieders betreffen.
Indien in een concreet geval tot boeteoplegging wordt overgegaan, zal de daadwerkelijke
hoogte van de boete worden bepaald aan de hand van de Beleidsregels bestuurlijke boete
Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport 2019, waarbij onder meer de omvang van
de zorgaanbieder wordt meegewogen.
4. Invoering van een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders (onderdeel E, artikel
XVC)
Vóór 1 januari 2015 werd onder de Wet op de jeugdzorg de jeugdzorg ingekocht door
de provincies. Vanaf 1 januari 2015, na de invoering van de Jeugdwet, zijn gemeenten
verantwoordelijk voor het jeugdbeleid en voor de inkoop van jeugdhulp. Onder jeugdhulp
valt ook de jeugd-ggz, die vóór 1 januari 2015 onder de Zvw viel.
Bij de inkoop van jeugdzorg door de provincies was meestal sprake van bestendige jeugdzorgaanbieders,
met zo nu en dan een paar nieuwe toetreders. Vanaf 1 januari 2015 is dat anders: er
is sprake van een veel omvangrijker en dynamischer veld, met meer wisselende spelers.
Sinds de decentralisatie naar gemeenten zijn er veel nieuwe aanbieders die, al dan
niet als zzp-er, ambulante jeugdhulp aanbieden. Een belangrijke toename van nieuwe
jeugdhulpaanbieders wordt verder ook gevormd door de gezinshuizen en zorgboerderijen.
Omdat het onder meer gaat om jeugdhulp met verblijf voor (vaak) kwetsbare kinderen,
is het extra belangrijk dat de IGJ zicht heeft op de nieuwe jeugdhulpaanbieders.
In de Jeugdwet zijn eisen gesteld waaraan jeugdhulpaanbieders moeten voldoen bij het
verlenen van jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder is vanaf de aanvang van de jeugdhulpverlening
verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van jeugdhulp. De IGJ moet over informatie
beschikken om zicht te hebben op wie nieuwe jeugdhulpaanbieders zijn teneinde te kunnen
controleren of deze nieuwe jeugdhulpaanbieders bij het verlenen van jeugdhulp voldoen
aan de eisen in de Jeugdwet. De IGJ heeft om die reden in haar signalement van 22 mei
2018 de wens geuit om meer zicht te krijgen op nieuwe jeugdhulpaanbieders, teneinde
beter toezicht te kunnen houden op nieuwe jeugdhulpaanbieders voor de aanvang van
de jeugdhulpverlening.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in verband met de fusie van de
Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg is een motie ingediend
met het verzoek ervoor te zorgen dat er een meldplicht komt voor zowel nieuwe als
bestaande jeugdhulpaanbieders.9
Bij brief van 16 april 2018 met betrekking tot het programma Zorg voor de Jeugd heeft
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de Tweede Kamer toegezegd
dat hij voornemens is om een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders onder de Jeugdwet
te introduceren.10 Zoals in die brief is opgemerkt is de beperking tot nieuwe jeugdhulpaanbieders in
navolging van het voorstel voor de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza).11 Door artikel XVC wordt er in de Jeugdwet een meldplicht geregeld voor nieuwe jeugdhulpaanbieders
en wordt aan de toezegging aan de Tweede Kamer voldaan.
Door de voorgestelde meldplicht krijgt de IGJ de nieuwe jeugdhulpaanbieders in beeld.
Om zich rechtsgeldig te melden, moeten nieuwe jeugdhulpaanbieders een vragenlijst
invullen met daarin vragen over de organisatie van de jeugdhulpaanbieder en de eisen
betreffende de kwaliteit van jeugdhulp. Verder worden nieuwe jeugdhulpaanbieders gewezen
op de verplichtingen voor jeugdhulpaanbieders die op grond van de Jeugdwet gelden,
zoals het verstrekken van gegevens ten behoeve van beleidsinformatie aan gemeenten,
de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming (of een door hen aan te
wijzen instantie zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De IGJ kan op basis van de ingediende gegevens van nieuwe jeugdhulpaanbieders bij
de melding effectiever risico-gebaseerd toezicht houden. Op basis van de antwoorden
kan de IGJ een risico-inschatting maken en selecteren welke nieuwe jeugdhulpaanbieders
zij binnen welke termijn na aanvang van de jeugdhulpverlening zal bezoeken om in de
praktijk te toetsen of de kwaliteit van de jeugdhulp op orde is.
De meldplicht heeft, naast het in beeld brengen van nieuwe jeugdhulpaanbieders, ook
tot doel om nieuwe jeugdhulpaanbieders bewust te maken van de eisen in de Jeugdwet
waaraan zij moeten voldoen. Het is belangrijk dat nieuwe jeugdhulpaanbieders goed
op de hoogte zijn van de regels en kwaliteitsnormen waaraan zij vanaf het begin van
de hulpverlening moeten voldoen. In de vragenlijst die nieuwe jeugdhulpaanbieders
moeten invullen voor de melding, maar ook op de website waar de melding gedaan kan
worden, worden de nieuwe jeugdhulpaanbieders bewust gemaakt van de eisen die gelden
bij het bieden van jeugdhulp en hun verantwoordelijkheid daarvoor. De meldplicht waarborgt
derhalve dat nieuwe jeugdhulpaanbieders vooraf kennis hebben genomen van de eisen
die gelden vanaf het moment waarop zij jeugdhulp gaan verlenen hetgeen uiteindelijk
vooral van belang is voor de kwaliteit van de jeugdhulp, maar ook voor het voldoen
aan bepaalde andere verplichtingen die gelden voor jeugdhulpaanbieders. Door de meldplicht
wordt het voor nieuwe jeugdhulpaanbieders makkelijker om zicht te krijgen op waar
zij aan moeten voldoen. De meldplicht functioneert hiermee als een vorm van «Regelhulp»
voor bedrijven (www.regelhulpenvoorbedrijven.nl). Een regelhulp geeft een ondernemer inzicht in plichten voortkomend uit wet- en
regelgeving en is bedoeld als instrument om de regeldruk voor ondernemers te verminderen.
Nieuwe jeugdhulpaanbieders hebben hierdoor ook baat bij de meldplicht. Daarnaast wordt
hiermee voorkomen dat de IGJ bij een eerste bezoek aan een nieuwe jeugdhulpaanbieder
veel tijd kwijt is om de jeugdhulpaanbieder te informeren over de regels waaraan de
jeugdhulpaanbieder moet voldoen.
Met de in deze nota voorgestelde meldplicht verkrijgt de IGJ sneller en meer informatie
over alle nieuwe jeugdhulpaanbieders, hoeft de IGJ minder uitzoekwerk te verrichten
en wordt de kwaliteit van de jeugdhulp bevorderd. Het snel bekend worden met de regels
die gelden voor jeugdhulpaanbieders zal er ook toe leiden dat nieuwe aanbieders eerder
aan de voor hen geldende regels zullen voldoen.
Geen meldplicht voor gemeenten
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de IGJ hebben reeds in 2014 afgesproken
dat gemeenten de aanbieders die nieuw toetreden tot de markt van jeugdhulp, en die
nog niet bekend zijn bij de inspecties, bij de inspectie zouden melden via het Inspectieloket
Jeugd.
Dit melden door gemeenten van nieuwe jeugdhulpaanbieders heeft echter niet geleid
tot een sluitend en volledig overzicht van nieuwe jeugdhulpaanbieders, onder andere
doordat gemeenten niet altijd goed zicht hebben op welke jeugdhulpaanbieders nieuw
zijn voor de inspecties.
De IGJ, de VNG, de Tweede Kamer en de Minister van VWS hebben daarom een voorkeur
geuit voor een verplichte melding voor nieuwe jeugdhulpaanbieders in plaats van een
meldplicht voor gemeenten. Deze meldplicht sluit naadloos aan bij de meldplicht voor
zorgaanbieders, zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wtza. In dit kader is ook van
belang dat de jeugdhulpaanbieders bij het invullen van de vragenlijst ten behoeve
van de melding bewust worden gemaakt van de voor hen geldende (kwaliteits)eisen. Dit
element ontbreekt bij een melding door gemeenten.
Toelichting op artikel 4.0.1 Jeugdwet
In artikel 4.0.1, eerste lid, wordt voorgesteld dat een nieuwe jeugdhulpaanbieder
die jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet wil gaan verlenen of laten
verlenen, ervoor moet zorgen dat de verlening van die jeugdhulp niet aanvangt dan
nadat hij dit heeft gemeld aan de Minister van VWS. Deze meldplicht is eenmalig.
Met de woorden «wil gaan verlenen of laten verlenen» is tot uitdrukking gebracht dat
deze meldplicht uitsluitend van toepassing is op nieuwe jeugdhulpaanbieders. Het gaat hier om nieuwe jeugdhulpaanbieders die na de inwerkingtreding
van deze wet beginnen met het verlenen van jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet. Het
kan hierbij ook gaan om bestaande zorgaanbieders die hun activiteiten uitbreiden tot
het verlenen van jeugdhulp.
Jeugdhulpaanbieders die naast het verlenen van een bepaalde vorm van jeugdhulp hun
werkzaamheden uitbreiden met andere vormen van jeugdhulp hoeven zich niet te melden.
In het tweede lid is geregeld dat de melding geschiedt langs elektronische weg door
middel van een door de Minister van VWS vastgesteld formulier. Nieuwe jeugdhulpaanbieders
zullen zich voor aanvang van hun werkzaamheden moeten melden bij het CIBG12 (dat onderdeel is van het Ministerie van VWS) en moeten hiertoe een vragenlijst invullen.
Het CIBG zal de meldingen van nieuwe jeugdhulpaanbieders doorgeven aan de IGJ. De
gegevens die bij het invullen van het formulier moeten worden verstrekt, kunnen betrekking
hebben op de aard van de te verlenen jeugdhulp, de personele en materiële inrichting
van de organisatie en de voorwaarden betreffende de kwaliteit van de jeugdhulp. Bij
vragen over de kwaliteit van de jeugdhulp gaat het erom de jeugdhulpaanbieder bewust
te maken van de kwaliteitseisen in de Jeugdwet. Voor de jeugdhulpaanbieders zijn de
kwaliteitseisen opgenomen in de Jeugdwet.
Ter voorbereiding van de praktijk zal er met betrekking tot de nieuwe jeugdhulpaanbieders
een aanvulling kunnen worden gedaan op het meldsysteem www.meldennieuwezorgaanbieders.nl. Het meldsysteem van het CIBG biedt de mogelijkheid om de melder zowel vragen te
laten invullen als jeugdhulpaanbieder op grond van de Jeugdwet, als vragen als zorgaanbieder
als bedoeld in de Wkkgz. Hierdoor kan zonder problemen dezelfde portal bij het CIBG
worden gebruikt en is het instellen van meerdere loketten niet nodig. De kosten voor
ICT aanpassingen zijn hierdoor minimaal. Bovendien is het de bedoeling dat de portal
de mogelijkheid zal bieden om gegevens bij de Kamer van Koophandel (KvK) op te halen,
waardoor een aanbieder niet nogmaals reeds bekende gegevens hoeft in te vullen.
Op grond van artikel 4.0.1, derde lid, kunnen bij amvb categorieën van jeugdhulpaanbieders
worden aangewezen waarop de meldplicht niet van toepassing is. Het gaat dan om jeugdhulpaanbieders
ten aanzien waarvan vanwege andere op hen rustende wettelijke verplichtingen reeds
voldaan wordt aan de met de meldplicht beoogde doelen.
Toelichting op de wijziging van artikel 9.6 Jeugdwet
De ambtenaren van de IGJ zijn ingevolge artikel 9.2, eerste lid, van de Jeugdwet aangewezen
om toezicht te houden op de naleving van de meldplicht. Voor het handhaven van de
meldplicht krijgt de IGJ de bevoegdheid om een boete op te leggen aan de jeugdhulpaanbieder
die met de jeugdhulp is aangevangen voordat de jeugdhulpaanbieder zich heeft gemeld.
Een herstelsanctie is hier niet aan de orde, omdat de nieuwe jeugdhulpaanbieder in
beeld is bij de IGJ en ook reeds is aangevangen met het verlenen van jeugdhulp. Het
met een herstelsanctie afdwingen dat de jeugdhulpaanbieder zich alsnog meldt, is derhalve
niet opportuun. Om niettemin te bevorderen dat nieuwe jeugdhulpaanbieders zich aan
de meldplicht houden, wordt de bevoegdheid tot boeteoplegging als een passend instrument
gezien. Dit stemt overeen met de wijze waarop dit in de Wtza wordt geregeld.
Indien in een concreet geval tot boeteoplegging wordt overgegaan, zal de daadwerkelijke
hoogte van de boete worden bepaald aan de hand van de Beleidsregels bestuurlijke boete
Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport 2019.
5. Wijziging Handelsregisterwet 2007 (onderdeel E, artikel XVB)
Met het oog op het effectief kunnen uitvoeren van toezichtonderzoeken door de IGJ
en de NZa is het van belang dat artikel 28, derde lid, van de Handelsregisterwet 2007
wordt aangepast. De reden hiervoor is de volgende. Momenteel hebben de NZa en de IGJ
in het kader van hun toezichtonderzoeken slechts de mogelijkheid om in de gegevensbestanden
van de KvK te zoeken op ondernemingen. Hierdoor kan alleen een beeld worden verkregen
van ondernemingen die binnen de KvK aan elkaar gerelateerd zijn. Voor de onderzoeken
van de NZa en de IGJ is het van belang dat ook de mogelijkheid bestaat om op natuurlijke
personen te zoeken binnen de gegevensbestanden van de KvK. Uit toezichtonderzoeken
is ten eerste de behoefte gebleken om op eenvoudige wijze binnen een lopend onderzoek
alle betrokken organisaties in kaart te brengen. Gedurende een toezichtonderzoek kan
het voorkomen dat één van de betrokkenen meerdere bedrijfjes op naam heeft staan die
voor het onderzoek relevant zijn of waarbij dezelfde toezichtvragen kunnen worden
gesteld. Ten tweede bestaat de behoefte om personen die in verband zijn gebracht met
eerdere onregelmatigheden in de toekomst te kunnen blijven volgen, mede in verband
met een mogelijke voortzetting van de gewraakte praktijken bij een andere of nieuw
opgerichte onderneming. Omdat het hier een gestructureerde en op personen gerangschikte
levering van gegevens uit het handelsregister betreft, voldoet artikel 28, eerste
lid, van de Handelsregisterwet 2007 niet, aangezien dat artikellid enkel ziet op het
inzien van de genoemde gegevens.
6. Wijziging overgangsbepaling (onderdeel A)
In artikel I, onderdeel E, van de AWtza is geregeld dat onder meer de artikelen 15
en 16 WTZi vervallen. Bij nader inzien is het in artikel 39 WTZi (oud) opgenomen overgangsrecht
met betrekking tot het vervallen van de artikelen 15 en 16 WTZi te beperkt. Op grond
van het bepaalde krachtens die artikelen moeten instellingen vóór 1 juni zorgdragen
voor een verantwoording over het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Indien een instelling
daar niet aan voldoet, kan de IGJ op grond van artikel 37 WTZi een last onder dwangsom
opleggen. Het is de bedoeling dat de IGJ ook na het vervallen van de betrokken bepalingen
nog handhavend op kan treden tegen het niet naleven van de artikelen 15 en 16 WTZi
in de periode voorafgaand aan het vervallen van die artikelen. De in artikel 39 (oud)
opgenomen bepaling dat het oude recht van toepassing blijft op bezwaren en beroepen
tegen besluiten die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn genomen, is
daarvoor ontoereikend met name in het geval dat de wet op 1 juli (één van de «vaste
verandermomenten») in werking treedt. Het is voor de IGJ niet mogelijk om binnen 1
maand na de datum waarop aan de betrokken verplichtingen moet zijn voldaan (1 juni)
alle handhavingsbesluiten te nemen. Om die reden wordt in plaats daarvan in artikel
39, eerste lid (nieuw), bepaald dat de artikelen 15, 16 en 37 WTZi van toepassing
blijven met betrekking tot de jaarverantwoordingen die verplicht waren in de periode
voorafgaand aan de inwerkingtreding van het artikel waarin de artikelen 15 en 16 WTZi
worden geschrapt.
De oorspronkelijke bepaling kan wel gehandhaafd worden voor artikel 13 WTZi, omdat
na het vervallen van dat artikel geen besluiten ter handhaving van dat artikel meer
zullen hoeven te worden genomen. Wel is het van belang dat ten aanzien van bezwaren
en beroepen tegen eerder genomen besluiten ter handhaving van artikel 13 WTZi, het
oude recht van toepassing blijft; dit wordt geregeld in het tweede lid (nieuw).
7. Intrekking artikel XVIII (onderdeel F)
Artikel XVIII bevat samenloopbepalingen met het bij koninklijke boodschap van 30 juni
2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg
en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving
en handhaving13. Nu dat wetsvoorstel is ingetrokken14, kan dit artikel vervallen.
Regeldruk
Artikel 40a Wmg
De regeldrukgevolgen van de wijziging van de doelgroep bij de eis van de regeling
transparante financiële bedrijfsvoering zijn beperkt, aangezien deze eis nu ook al
op grond van de WTZi van toepassing is op alle instellingen die zorg verlenen waarop
aanspraak bestaat ingevolge de Zvw en de Wlz. De verplichting geldt op grond van de
WTZi niet voor solistisch werkende zorgverleners. Ook onder de Wmg is het voornemen
solisten uit te sluiten van deze eis. In de paragraaf Regeldruk in de memorie van
toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is voor de inschatting van de regeldruk
die wordt veroorzaakt door artikel 40a Wmg geen rekening gehouden met een eventuele
inperking bij amvb van de zorgaanbieders die aan de eis van artikel 40a Wmg moeten
voldoen en is dus al uitgegaan van alle zorgaanbieders die vallen onder de reikwijdte
van de Wmg, inclusief onderaannemers. Om die reden brengt de onderhavige wijziging
geen extra regeldruk met zich mee ten opzichte van de regeldruk waarvan werd uitgegaan
in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Artikel 40b Wmg
De regeldrukgevolgen van de wijziging van de bepaling met betrekking tot de eis van
de jaarverantwoording kan flink zijn, omdat deze eis nu op grond van de WTZi uitsluitend
van toepassing is op (zowel grote als kleine) instellingen die medisch-specialistische
zorg, verpleging, persoonlijke verzorging, begeleiding, behandeling, anders dan behandeling
van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening verlenen.
Deze groep kan door de onderhavige wijziging worden uitgebreid tot in beginsel alle
zorgaanbieders in de zin van de Wmg. Dit is een brede groep zorgaanbieders; het betreft
alle (1) natuurlijke of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen
én (2) natuurlijke of rechtspersonen die tarieven in rekening brengen namens, ten
behoeve van of in verband met het verlenen van zorg door een zorgaanbieder als bedoeld
onder (1). Onder «zorg» wordt in de Wmg een breder terrein verstaan dan omschreven
in artikel 2.1, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WTZi, te weten alle zorg of
diensten als omschreven bij of krachtens de Zvw en de Wlz alsmede handelingen op het
gebied van de gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid,
uitgevoerd door personen die zijn ingeschreven in een register als bedoeld in artikel
3 van de Wet BIG of personen als bedoeld in artikel 34 van die wet. In de Wmg wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdaannemers en onderaannemers.
Onder de WTZi worden circa 3.000 zorginstellingen aangeschreven om zich jaarlijks
te verantwoorden. Op grond van de NZa-uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets wordt
ervan uitgegaan dat ruim 65.000 zorgaanbieders onder het Wmg-zorgaanbiedersbegrip
(Zvw, Wlz of aanvullende ziektekostenverzekering) vallen. Tot die 65.000 zorgaanbieders
behoren ruim 51.000 kleine zorgaanbieders (waaronder ruim 40.000 solisten).
De totale regeldruklast kan pas worden berekend wanneer de inhoud van de amvb en ministeriële
regeling bekend is, omdat daarin de uitzonderingen op de verantwoordingsplicht alsmede
de omvang van de verantwoording zullen worden geregeld. De NZa doet bijvoorbeeld de
suggestie om bij amvb de solisten (ruim 40.000) uit te sluiten en bij ministeriële
regeling een vereenvoudigde verantwoording in plaats van een volledige verantwoording
in te voeren voor de kleine zorgaanbieders en daarnaast de noodzakelijkheid van de
uit te vragen informatie bij het huidige format te heroverwegen. Zoals in de toelichting
op onderdeel B is opgemerkt, bestaat inderdaad het voornemen solisten uit te zonderen
van de verantwoordingsplicht. Voorts zal bij het opstellen van de ministeriële regeling
worden bezien welke categorieën van zorgaanbieders kunnen volstaan met een vereenvoudigde
verantwoording en zal zorgvuldig worden gekeken naar de noodzaak van de uit te vragen
informatie. Aangezien de totale regeldruklast afhankelijk is van de uiteindelijke
invulling in de lagere regelgeving, wordt in deze toelichting geen totale regeldruklast
genoemd.
Uitgangspunt bij de ministeriële regeling is zoveel mogelijk aan te sluiten bij het
BW. Veel rechtspersonen zijn op grond van Titel 9, Boek 2, van het BW al verplicht
om een jaarverslaggeving op te stellen. Op basis van Titel 9, Boek 2, van het BW zijn
middelgrote en grote ondernemingen ook al verplicht om een accountantscontrole (deskundigenonderzoek,
afdeling 9) uit te laten voeren. Daarnaast zijn organisaties die op grond van het
BW geen jaarrekening hoeven op te stellen (zoals eenmanszaken, personenvennootschappen
en rechtspersonen die niet worden genoemd in artikel 2: 360, van het BW) op grond
van de artikelen 3:15i, juncto 2:10, tweede lid, van het BW al verplicht om een balans
en een staat van baten en lasten op te stellen. Door de in onderdeel B, onder 3, opgenomen
wijziging kan voor bepaalde categorieën van verantwoordingsplichtige zorgaanbieders
in de ministeriële regeling worden bepaald dat volstaan kan worden met een balans
en een staat van baten en lasten. Dit verlicht hun administratieve lasten. Voorts
wordt gewezen op het principe «eenmaal aanleveren, meerdere malen gebruiken»; omdat
een groot aantal gebruikers (via deze maatschappelijke verantwoording) gebruik kan
maken van de aangeleverde data, zoals het Centraal Bureau voor de Statistieken (CBS)15, zorgkantoren en media, hoeft de zorgaanbieder de andere informatie betreffende de
bedrijfsvoering niet afzonderlijk bij iedere derde aan te leveren.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verbreding van de groep verantwoordingsplichtigen
naar verwachting tot extra administratieve lasten zal leiden. Dit wordt gerechtvaardigd
door het belang van de financiële transparantie. Door de financiële transparantie
wordt de informatiepositie van direct belanghebbenden, willekeurige derden en externe
toezichthouders versterkt en worden de risico’s op niet integere bedrijfsvoering,
verslechterde kwaliteit en rechtmatigheid voor een ieder inzichtelijk. Bij de vormgeving
van de amvb en ministeriële regeling zijn proportionaliteit, werkbaarheid, uitvoerbaarheid
en een zo laag mogelijke regeldruk belangrijke uitgangspunten. Daarom zullen zowel
de amvb als de regeling getoetst worden op werkbaarheid door een panel van kleine
zorgaanbieders (zogenaamde mkb-toets). Hun suggesties zullen gebruikt worden om de
verplichtingen zo proportioneel en lastenarm mogelijk vorm te geven. Daarnaast zullen
de in dit voorstel opgenomen verplichtingen pas in werking treden als de inhoud van
amvb en regeling bekend is (de amvb en de ministeriële regeling zullen op hetzelfde
tijdstip in werking treden als de in het wetsvoorstel opgenomen artikelen 40a en 40b
Wmg). Op die manier is er tijdig duidelijkheid voor de sector en wordt onnodige regeldruk
voorkomen.
Meldplicht jeugdhulpaanbieders
De regeldrukgevolgen van de introductie van een meldplicht voor alle nieuwe jeugdhulpaanbieders
zijn beperkt. Het invullen van de vragenlijst kost maximaal 10 minuten. Bovendien
kan de meldplicht door nieuwe jeugdhulpaanbieders ook worden ervaren als een vorm
van regelhulp doordat zij door de meldplicht op een eenvoudige manier bewust worden
gemaakt van de eisen die aan de jeugdhulpverlening worden gesteld. In het kader van
de meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders in de Wtza is een communicatiestrategie opgesteld
om te bevorderen dat nieuwe zorgaanbieders beter bewust zijn van de voorwaarden voor
goede zorg. Voor de nieuwe jeugdhulpaanbieders zal bekeken worden hoe daarbij aan
te sluiten. De regeldruk van een uitbreiding van de meldplicht naar nieuwe jeugdhulpaanbieders
is al verdisconteerd in de eerdere berekening van de regeldruk in de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel Wtza, omdat toen was uitgegaan van alle nieuwe ondernemingen
die zich inschreven in het handelsregister onder de noemer «gezondheids- en welzijnszorg».
Omdat uit nieuwe inschrijvingen in het handelsregister niet valt op te maken of sprake
is van een zorgaanbieder of een jeugdhulpaanbieder, is bij de in de memorie van toelichting
opgenomen inschatting van de regeldruk namelijk uitgegaan van alle inschrijvingen,
waaronder dus ook de ondernemingen behoren die uitsluitend jeugdhulp verlenen.
Toetsen
Advies ATR
Het ATR heeft bij een eerder concept geadviseerd de nota van wijziging niet in te
dienen, omdat de onderbouwing van nut en noodzaak van de wijziging van de groep die
moet voldoen aan de eisen van een transparante financiële bedrijfsvoering tekort schoot.
Daarbij werd geadviseerd de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de jaarverantwoording
voor met name de kleine aanbieders en de categorie zzp-ers en solisten inzichtelijk
te krijgen. Ook werd geadviseerd een aantal alternatieven te overwegen. Dit advies
is ter harte genomen. De nut en noodzaak zijn beter toegelicht. Op de door het ATR
genoemde alternatieven voor de uitbreiding van de in de artikelen 40a en 40b Wmg genoemde
verplichtingen, is ingegaan in punt 1 van deze toelichting.
In de paragraaf Regeldruk is niet het (maximale) totale bedrag aan nalevingskosten
genoemd. Reden hiervoor is dat dit bedrag nog niet kan worden vastgesteld en voort
zal vloeien uit de lagere regelgeving, aangezien daarin de uitzonderingen op de verantwoordingsplicht
alsmede de omvang van de verantwoording zullen worden geregeld. Zoals in de paragraaf
Regeldruk is opgemerkt komt de proportionaliteit, werkbaarheid en uitvoerbaarheid
aan de orde bij de lagere regelgeving. Ten slotte is het voornemen een ontwerp van
de amvb en ministeriële regeling aan (kleinere) zorgaanbieders voor te leggen om de
werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de concrete voorstellen in de praktijk te toetsen.
NZa-toets uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De NZa onderschrijft het belang van een transparante en beheerste bedrijfsvoering
van zorginstellingen. Het op gepaste wijze afleggen van verantwoording over de besteding
van publieke zorgmiddelen maakt daarvan onderdeel uit. De wijzigingen van de AWtza
dragen volgens de NZa bij aan een transparante en beheerste bedrijfsvoering.
De NZa concludeert dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid sterk afhangen van de
precieze invulling van de reikwijdte, in het bijzonder de voorziene uitbreiding van
de reikwijdte van de verantwoordingsplicht. Het voornemen is ook in nauwe samenwerking
met de NZa invulling te geven aan de amvb (artikel 2, tweede lid, Wmg; zowel voor
de transparantieregeling financiële bedrijfsvoering, de jaarverantwoording als de
financiële derivaten) en de ministeriële regeling (artikelen 40a, derde lid, en 40b,
tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, Wmg). Ook doet de NZa een aantal aanbevelingen
die de NZa helpen om haar informatiepositie te verbeteren en het risicogebaseerde
toezicht verder vorm te geven. De NZa vraagt deze aanbevelingen nader te onderzoeken.
Dit zal in samenhang met de invulling van de amvb en ministeriële regeling, in samenspraak
met de NZa gebeuren.
IGJ-toezicht- en handhaafbaarheidtoets
De IGJ heeft bij een eerder concept geconcludeerd dat het voorstel niet tot onoverkomelijke
bezwaren leidt voor haar toezicht en handhaving. De IGJ stelt voor om te voorzien
in overgangsrecht voor het toezicht op reeds ingediende jaarverslagen bij inwerkingtreding
van de wet. Het toezicht op de jaarverantwoording van het reeds afgeronde verslagjaar
is dan immers reeds gestart door de IGJ en het is niet efficiënt en effectief om dit
lopende eventuele handhaving over te dragen aan de NZa. Naar aanleiding van dit advies
is de desbetreffende overgangsbepaling gewijzigd (onderdeel A van deze nota van wijziging).
Daarnaast stelt de IGJ voor om ook het toezicht op de jaarverantwoording door jeugdhulpaanbieders
over te hevelen naar de NZa. Dat zou een stelselwijziging zijn, aangezien de NZa geen
rol heeft bij de Jeugdwet. Met goede afspraken tussen IGJ en NZa over combinatie-instellingen
zou de handhaving niet problematisch hoeven te zijn.
Het komt in de praktijk vaker voor dat meerdere toezichthouders zich richten op een
instelling.
De Minister voor Medische Zorg en Sport,
B.J. Bruins
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.