Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Brenk over de toekomst va het pensioenstelsel in relatie tot zijn uitspraak ‘Als de rente heel lang nul blijft, hebben we met zijn allen een probleem in een kapitaalgedekt stelsel’
Vragen van het lid Van Brenk (50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de toekomst van het pensioenstelsel in relatie tot zijn uitspraak «Als de rente heel lang nul blijft, hebben we met z'n allen een probleem in een kapitaalgedekt stelsel» (ingezonden 4 september 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 11 oktober
2019).
Vraag 1
Kunt u een actueel overzicht geven van de gehanteerde rekenrente voor aanvullende
pensioenen in de zeven grootste EU-lidstaten voor 2018 en zo mogelijk ook voor 2019?
Antwoord 1
De ons best bekende bron van vergelijkbare cijfers over onder andere de gehanteerde
rekenrente voor het waarderen van pensioenverplichtingen in EU-landen is EIOPA. Dan
gaat het om de cijfers in het Market Development Report 2017 en het 2017 EIOPA IORP
Stresstest Report (dit zijn de meest recente uitgaven van deze rapporten, van het
IORP Stresstest report verschijnt eind 2019 een nieuwe versie). Recentere cijfers
dan deze, goed vergelijkbaar tussen landen, zijn ons niet bekend. Op basis van deze
cijfers is onderstaande tabel te maken voor wat betreft de pensioenreserves in de
grootste zeven EU-landen. Ik merk op dat ook deze tabel een onvolledig beeld geeft
van de pensioenbesparingen in de tweede pijler; ze vat namelijk enkel de besparingen
via Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (de zogenoemde IBPV’s). Tussen de
betreffende landen verschilt het belang van besparingen via IBPV’s, verzekeraars en
balansreserves van ondernemingen aanzienlijk. Bovendien verschillen de stelsels sterk
qua karakter van de gedane pensioentoezegging.
Tabel 1. Rekenrente en pensioenreserves voor verschillende EU-landen (bron: EIOPA)
Land
Rekenrente1
Pensioen reserves
(mln €)2
Pensioen reserves
(%-BBP)3
Pensioen reserves
(€ per inwoner)4
Duitsland
3,3%
224.231
7%
2.787
Denemarken
1,4%
7.954
3%
1
Frankrijk
Nb
0
0%
0
VK
3,1%
1.612.765
68%
24.664
Italië
3,4%
123.645
7%
1.986
Spanje
4,2%
37.018
3%
750
Nederland
1,2%
1.296.044
184%
75.567
Zweden5
1,6%
316.870
69%
31.558
X Noot
1
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 IORP Stresstest Report, pag. 21. Het betreft hier
de nationale disconteringsvoet, gewogen naar de uitstaande verplichtingen, zoals deze
volgt uit het basisscenario.
X Noot
2
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 Market development report on occupational pensions
and cross-borders IORPs, pag. 32.
X Noot
3
Cijfers voor 2016, uit: EIOPA, 2017 Market development report on occupational pensions
and cross-borders IORPs, pag. 9
X Noot
4
Op basis van inwonersgegevens van www.europa-nu.nl
X Noot
5
Dit is de som van article 17(1) en article 4 ring-fenced funds.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van de totale pensioenreserves van dezelfde groep EU-lidstaten
in 2018, zowel in euro als in percentage van het bbp (graag tevens per inwoner)?
Antwoord 2
Het pensioenlandschap van de verschillende Europese lidstaten laat een divers beeld
zien. Verschillen in financiële systemen, het belang van overheidspensioenen en het
persoonlijk pensioensparen in combinatie met specifieke nationale kenmerken, resulteren
in verschillende ontwikkelingsstadia van pensioenuitvoerders in de lidstaten.
Het totale pensioenvermogen in de Europese Unie dat is ondergebracht bij pensioeninstellingen
die vallen onder de herziene IORP-richtlijn («IORP’s») bedroeg eind 2016 3800 miljard
euro. Uit de onderstaande figuur6 valt op te maken dat Nederland en het Verenigd Koninkrijk qua pensioenvermogen verreweg
de grootste lidstaten zijn. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn samen goed voor
76% van het totale pensioenvermogen in de tweede pijler in de Europese Unie. De totale
som van het pensioenvermogen van de lidstaten die niet zijn opgenomen in het onderstaande
figuur is minder dan één procent van het totale pensioenvermogen in de Europese Unie.
Tabel 1: Percentage pensioenvermogen per lidstaat ten opzichte van het totale pensioenvermogen
in de Europese Unie dat is ondergebracht bij IORP's
Vraag 3
Hoeveel jaar pensioenverplichtingen is er gemiddeld nu al in kas bij Nederlandse pensioenfondsen,
uitgaande van de huidige rekenrente?
Antwoord 3
Dit betreft 44 jaar van de ongeveer 80 jaar aan uitkeringen die pensioenfondsen hebben
toegezegd. De berekening gaat uit van de aanwezige beleggingsportefeuille (hetgeen
pensioenfondsen nu al in kas hebben) die circa 96% van de technische voorziening bedraagt
per augustus 2019. Van belang om te realiseren is dat het antwoord afhankelijk is
van de aanwezige dekkingsgraad op het berekeningsmoment. De berekening is gedaan op
fondsniveau en vervolgens – gewogen naar de omvang van de technische voorzieningen
-opgeteld tot een sectortotaal, zijnde het gemiddelde voor alle fondsen.
Vraag 4
Kunt u een financieel scenario schetsen waarbij het 40-jarige gemiddelde rendement
van pensioenfondsen onder de twee procent komt?
Antwoord 4
In scenarioanalyses die pensioenfondsen moeten doorrekenen, bijvoorbeeld in het kader
van de haalbaarheidstoets, worden paar duizend scenario’s doorgerekend. Daarin zullen
ook extreme scenario’s met structureel lage rendementen voorkomen, soms ook lager
dan gemiddeld twee procent. Hoewel niet het meest waarschijnlijk, is zo’n scenario
dus niet volledig ondenkbaar. Rendementen uit het verleden geven immers geen garantie
voor de toekomst. Overigens laten rendementen maar één kant van de medaille bij fondsen
zien. Als de actuele kostprijs van pensioenen harder stijgt dan het behaalde rendement,
zoals bij veel fondsen in de afgelopen jaren is gebeurd, verslechtert hun financiële
positie.
Vraag 5
Kunt u uitleggen waarom andere EU-lidstaten met slechts een fractie van het Nederlandse
pensioenkapitaal, toch hogere rekenrentes kunnen hanteren en hun pensioenen kunnen
indexeren?
Antwoord 5
De meeste EU-lidstaten hebben relatief weinig kapitaaldekking binnen hun pensioenstelsel.
Als er sprake is van kapitaaldekking gaat het bovendien vaak om zogenaamde defined
contribution-regelingen, waarbij rekenrentes geen rol spelen, omdat er geen jaarlijkse
aanspraken worden opgebouwd die gewaardeerd moeten worden. Van de landen met een kapitaal
gedekt pensioenstelsel heeft naast Nederland alleen het Verenigd Koninkrijk (VK) ook
veel pensioenregelingen met een collectief fondsvermogen, waarbij risico’s tussen
generaties worden gedeeld. Bij dit type regelingen (defined benefit) speelt de rekenrente
en eventueel een UFR wel een rol. Het aandeel van het VK en Nederland in dit type
pensioenregelingen in de EU is circa 90%.
Juist omdat kapitaaldekking binnen het Nederlandse pensioenstelsel een relatief zwaar
gewicht heeft, is het van belang dat alle generaties erop kunnen vertrouwen dat de
hen toegezegde pensioenen zo goed mogelijk worden nagekomen. De beste garantie daarop
bieden objectieve, arbitragevrije waarderingsgrondslagen, die ervoor zorgen dat het
collectieve pensioenvermogen, zonder invloed van deelbelangen, evenwichtig tussen
generaties verdeeld blijft. Nederland heeft inderdaad een omvangrijk pensioenkapitaal
opgebouwd, maar daar staan ook grote pensioenverplichtingen tegenover. Zowel het pensioenkapitaal
als de pensioenverplichtingen zijn door de gedaalde rente sterk gestegen. Om een toekomstig
bedrag uit te kunnen keren, moet daarvoor op dit moment veel geld worden gereserveerd
vanwege historisch lage rentes. Dat is helaas de economische realiteit van vandaag.
Die realiteit ontkennen door het hanteren van een hogere rekenrente betekent dat er
op de korte termijn meer kan worden uitgekeerd, maar dat laat jongere generaties met
een ongedekte rekening voor hun toekomstige pensioen achter. Er wordt immers direct
vermogen, dat volgens objectieve marktgegevens nodig is voor het aan hen toegezegde
toekomstige pensioen, aan gepensioneerden uitgekeerd, terwijl het op dit moment onzeker
is of risicovol rendement boven de risicovrije rente in de toekomst ooit zal worden
gerealiseerd.
Vraag 6
Wat is de invloed van de gedaalde rente op de pensioenverplichtingen in de genoemde
groep EU-lidstaten? Waarom leidt de gedaalde rente in deze landen niet of nauwelijks
tot kortingen en het inhouden van indexatie?
Antwoord 6
Als lidstaten gebruik maken van een op marktwaardering gestoelde wijze van het waarderen
van verplichtingen, heeft de gedaalde rente gezorgd voor een stijging van de verplichtingen.
Als lidstaten gebruik maken van een vaste rekenrente of als zij gebruik maken van
een omslagstelsel, heeft de gedaalde rente geen effect gehad op de verplichtingen.
Alleen als de gevolgen van de gedaalde rente niet meteen worden verwerkt, maar op
toekomstige generaties wordt afgewenteld, leidt de gedaalde rente niet of nauwelijks
tot kortingen en het behoud van indexatie.
Zoals in het antwoord op vraag 5 genoemd, hebben de meeste EU-lidstaten relatief weinig
kapitaaldekking in hun pensioenstelsel. Als er sprake is van kapitaaldekking gaat
het meestal om premieregelingen waarbij geen jaarlijkse aanspraken worden opgebouwd
en dus van rekenrentes geen sprake is. Om een voorbeeld te geven waarom de gedaalde
rente niet in alle landen tot kortingen leidt, noem ik het Verenigd Koninkrijk. Het
VK, het land in de EU met meer pensioenvermogen dan Nederland, kent wel uitkeringsregelingen.
Deze fondsen staan er financieel slecht voor, aangezien ongeveer 80% van de fondsen
een dekkingsgraad lager dan 100% heeft en meer dan 30% zelfs een dekkingsgraad lager
dan 80%. Dat pensioenverlagingen in het VK niet vaker voorkomen of hoger zijn, komt
omdat werkgevers forse bijstortingen doen.
Vraag 7 en 8
Kunt u uitleggen wat voor Nederlandse gepensioneerden het voordeel is van het kapitaalgedekte
pensioenstelsel, ten opzichte van de omslagstelsels in omliggende landen?
Welke risico’s lopen andere EU-lidstaten met hun omslagstelsels en nauwelijks geld
in kas ten opzichte van Nederland? Zijn de risico’s in deze landen per saldo niet
veel groter dan in Nederland, vanwege het gebrek aan reserves? Kunnen deze risico’s
de Nederlandse economie raken als ze zich manifesteren? Zo ja op welke wijze?
Antwoord 7 en 8
Zowel kapitaalgedekte stelsels als omslagstelsels hebben hun eigen voor- en nadelen.
Een voordeel van een kapitaalgedekt stelsel ten opzichte van een omslagstelsel is
bijvoorbeeld dat kapitaaldekking minder last heeft van demografische risico’s. Bij
vergrijzing komt de financierbaarheid van een omslagstelsel onder druk te staan, aangezien
de verhouding van werkenden ten opzichte van gepensioneerden dan verslechtert. Bij
kapitaaldekking speelt dit risico veel minder, aangezien het uitgangspunt hierbij
is dat elke deelnemer de kosten van zijn of haar pensionering zelf draagt. Andere
voordelen zijn dat in een kapitaalgedekt stelsel het geld belegd kan worden buiten
de eigen economie. Dat betekent onder meer dat risico’s beter gespreid kunnen worden
en dat belegd kan worden in economieën waar het verwachte rendement hoger is dan in
Nederland.
Tegelijkertijd heeft een omslagstelsel ook voordelen. Zo kan een omslagstelsel in
principe een goede bescherming bieden tegen inflatierisico’s, doordat een omslagstelsel
gepensioneerden een claim geeft op het menselijk kapitaal van de werkende bevolking.
Ook is een omslagstelsel minder kwetsbaar voor schokken op financiële markten. Een
omslagstelsel is wel kwetsbaar voor economische tegenwind als dat tot gevolg heeft
dat er minder (uren) gewerkt wordt. De verhouding tussen werkenden (gewerkte uren)
en gepensioneerden verslechtert dan (tijdelijk).
Het belangrijkste voordeel voor Nederlandse gepensioneerden is dat wij een combinatie
kennen van omslag (AOW) en kapitaaldekking (tweede pijler). Door de kapitaaldekking
in de tweede pijler en de omslagfinanciering in de eerste pijler worden de voordelen
van beide stelsels gecombineerd.
Andere landen, waar de nadruk meer ligt op het omslagstelsel, hebben minder kapitaal
opgebouwd. Dat brengt, in zijn algemeenheid, een aantal risico’s met zich mee. Het
belangrijkste risico daarbij is dat bij vergrijzing de druk op de overheidsfinanciën
toeneemt. Dat kan er toe leiden dat het pensioen als gevolg van demografische veranderingen
moet worden versoberd of premies en/of belastingen moet worden verhoogd om de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën te waarborgen.
De risico’s die EU-lidstaten lopen in het kader van de vergrijzing worden door de
Europese Commissie in kaart gebracht via het «Ageing Report».7 In dit rapport wordt onder meer vergeleken hoe de omvang van het beslag dat publieke
pensioenen op het Bruto Binnenlands Product leggen zich ontwikkelt. Als risico’s voor
de overheidsfinanciën zich in andere landen manifesteren, dan is het aan deze landen
zelf om maatregelen te nemen.
Vraag 9 en 10
Klopt het dat de aanvullende pensioenstelsels in de andere EU-lidstaten een belangrijke
positieve bijdrage leveren aan de automatische stabilisatie van de conjunctuur terwijl
dat effect in Nederland juist negatief is geweest? Kunt u dit kwantificeren?
Leidt het niet tot grote verliezen in termen van bbp, dat het Nederlandse aanvullende
pensioenstelsel niet of zelfs negatief heeft bijgedragen aan de automatische stabilisatie
van de conjunctuur? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 9 en 10
Automatische stabilisatie ontstaat als de op- en neergang van de economische conjunctuur
niet versterkt of zelfs tegengegaan wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval aan de inkomstenkant
van de Rijksbegroting, maar ook bij de basisvoorziening AOW. Bij een aanvullend pensioenstelsel
zou automatische stabilisatie bijvoorbeeld betekenen dat je de pensioenen niet (meteen)
verhoogt in een hoogconjunctuur en de pensioenen niet (meteen) verlaagt in een laagconjunctuur.
Hetzelfde geldt voor de premie. Dat is het geval in Nederland. Immers, er gelden indexatie-
en kortingsregels, zoals indexatiedrempels en spreidingstermijnen van maximaal tien
jaar, die het onmiddellijke effect van de economie dempen. Ook mag de premie gedempt
worden met het verwachte rendement. Ik heb dan ook geen aanwijzing dat er in Nederland
sprake zou zijn van negatieve effecten van automatische stabilisatie.
Vraag 11
Deelt u de mening dat het ten principale wenselijk is dat een aanvullend pensioenstelsel
een anticyclische ofwel een stabiliserende uitwerking heeft op de nationale conjunctuur
/ economie? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 11
Een aanvullend pensioenstelsel heeft niet als doel anticyclisch te werken, maar om
een goed pensioen te verzorgen voor haar deelnemers en pensioengerechtigden.
Vraag 12
Klopt het dat het Nederlandse overschot op de lopende rekening door andere EU-lidstaten
en door de Europese Commissie als excessief wordt gezien?
1. Wat is het effect van het korten en het niet indexeren van pensioenen op het overschot
op de lopende rekening?
2. Wat is in het algemeen het effect van een kapitaalgedekt pensioenstelsel op de lopende
rekening, ten opzichte van een omslagstelsel?
Antwoord 12
Binnen de Europese macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) zijn er veertien
indicatoren waarvan de balans op de lopende rekening er één is. Er zijn wat betreft
de lopende rekening twee indicatieve drempelwaarden: een overschot van 6% bbp en een
tekort van 4% bbp. Op basis van een analyse van het MEOP-scorebord, dat naast het
saldo op de lopende rekening verschillende andere indicatoren bevat, wordt bepaald
of landen worden onderworpen aan nader onderzoek. Vervolgens kan de Europese Commissie
op basis van dat onderzoek concluderen of een land met «onevenwichtigheden» of «buitensporige
onevenwichtigheden» kampt. Nederland is dit jaar, net zoals voorgaande jaren, door
de Commissie ingedeeld in de categorie «onevenwichtigheden», als gevolg van het overschot
op de lopende rekening en het private schuldniveau. Er is geen sprake van zogeheten
«buitensporige onevenwichtigheden».
In 2018 had Nederland een overschot op de lopende rekening van ongeveer 10,9% van
het bbp.8 De collectieve besparingen (besparingen in pensioenfondsen) van huishouden droegen
voor ongeveer een kwart bij aan dit overschot uit. Overigens droegen bijvoorbeeld
bedrijfsbesparingen meer dan de helft bij aan het spaaroverschot. Op basis van deze
cijfers kan echter niet worden geconcludeerd wat het effect van het Nederlandse kapitaalgedekte
stelsel in zijn geheel of specifiek het korten of niet-indexeren van pensioenen is
op de lopende rekening. De collectieve besparingen van het overschot aftrekken is
namelijk niet correct. Er moet namelijk rekening worden gehouden met de gedragseffecten
van het anders inrichten van het pensioenstelsel (bijvoorbeeld op het spaar- en investeringsgedrag).
Het IMF geeft aan dat in landen met een kapitaalgedekt pensioenstelsel mogelijk sprake
is van hogere besparingen in vergelijking met landen met een omslagstelsel.9 In een kapitaalgedekt stelsel wordt vermogen opgebouwd door middel van besparingen
die worden belegd terwijl in een omslagstelsel inkomen wordt herverdeeld door middel
van belastingen en uitkeringen. De hogere besparingen in een kapitaalgedekt stelsel
kunnen leiden tot een hoger overschot op de lopende rekening. De mate waarin is echter
afhankelijk van de vormgeving van het betreffende pensioenstelsel. Allereerst is het
effect afhankelijk van de (gepercipieerde) toekomstbestendigheid van het betreffende
pensioenstelsel. Indien mensen menen dat een pensioenstelsel onvoldoende inkomen zal
generen na de pensioenleeftijd zullen zij zelf bijsparen. In een samenleving die vergrijst
staat een omslagstelsel eerder onder druk waardoor mensen mogelijk juist meer bijsparen.
Een ander belangrijk element in de vormgeving van een pensioenstelsel met een effect
op de lopende rekening is het beleggingsbeleid (in een kapitaalgedekt stelsel). Besparingen
die in het binnenland belegd worden hebben geen invloed op de lopende rekening. In
een relatief klein land als Nederland wordt echter een relatief groot deel van de
besparingen in het buitenland geïnvesteerd. Al met al is de specifieke vormgeving
van het pensioenstelsel, dus ook juist de keuzes die binnen een kapitaalgedekt, hybride
of omslagstelsel worden gemaakt, bepalend voor het effect van het stelsel op de lopende
rekening. Het is daarmee ook niet op voorhand aan te geven of een aanvullend pensioenstelsel
leidt tot substantiële divergentie in de betalingsbalans posities.
Vraag 13 en 14
Deelt u het standpunt dat de huidige inrichting van het Nederlandse pensioenstelsel
convergentie van EU-lidstaten ondermijnt, door het verder opjagen van ons reeds excessieve
overschot op de lopende rekening? Indien nee, waarom niet?
Bent u van mening dat het wenselijk is dat een aanvullend pensioenstelsel een divergerende
uitwerking heeft op betalingsbalansposities in de EU en de Eurozone?
Antwoord 13 en 14
Volgens de EU is er in Nederland geen sprake van zogeheten «buitensporige onevenwichtigheden.
Wel lijkt er bewijs dat een land met een kapitaalgedekt pensioenstelsel zoals Nederland
over het algemeen relatief hoge besparingen kent. Het Nederlandse kapitaalgedekte
pensioenstelsel levert daarmee wellicht een bijdrage aan het overschot op de lopende
rekening. Andere factoren spelen echter een grotere rol, zoals de concurrentiekracht
van Nederlandse bedrijven, hoge productiviteit van Nederlandse werknemers en positie
van Nederland als belangrijke logistieke toegangspoort van de Europese Unie. Het overschot
op de lopende rekening van Nederland gaat (per definitie) gepaard met een tekort elders
in de wereld. Een tekort hoeft echter geen belemmering te zijn voor convergentie.
Een overschot in Nederland gaat immers gepaard met een kapitaalstroom richting landen
met een tekort die kan worden aangewend voor groeiverhogende investeringen. Zo kennen
een aantal Oost-Europese landen al langer een lopende rekening tekort dat gepaard
gaat met hoge groeicijfers en een convergentie met de rest van de EU. Uiteraard dient
te worden voorkomen dat een kapitaalinstroom grotendeels wordt benut voor consumptie
en/of onproductieve investeringen waardoor de buitenlande verplichtingen in de toekomst
niet meer kunnen worden terugbetaald. Binnen de EU worden daarom gemonitord of dergelijke
onevenwichtigheden zich opbouwen middels de implementatie van de MEOP.
Figuur 1 Het saldo op de lopende rekening in verschillende EU-landen in 2018 (als
% van bbp)
Vraag 15
Wat is het effect van het niet indexeren en van het korten van pensioenen, op de inflatie?
Klopt het dat het niet indexeren of korten van pensioenen de inflatiedoelstelling
van de Europese Centrale Bank (ECB) ondermijnt? Deelt u de mening dat het niet indexeren
of verlagen van pensioenen daarmee bijdraagt aan een verdere intensivering van het
extreme beleid van de ECB? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 15
De regels voor de indexatie van pensioenen zijn er om te borgen dat indexatie van
de pensioenuitkering duurzaam is en leidt tot een evenwichtige verdeling van het pensioenvermogen
tussen de generaties. In het algemeen zou het indexeren van pensioenen ervoor zorgen
dat pensioengerechtigden meer te besteden hebben, wat mogelijk voor een beperkte opwaartse
druk zorgt op de prijzen in Nederland door toegenomen vraag. Daarbij moet ook de financiële
positie van een fonds goed genoeg zijn om een indexatie duurzaam door te kunnen zetten.
Gezien de beperkte omvang van de Nederlandse economie op het totaal van de Eurozone
en het beperkte effect van het al dan niet indexeren van de pensioenuitkeringen op
het totale besteedbare inkomen in Nederland is het zeer onwaarschijnlijk dat het al
dan niet indexeren van de pensioenuitkeringen in Nederland een effect heeft op de
inflatie op het niveau van de eurozone, en daarmee op het beleid van de ECB.
Vraag 16
Klopt het dat het Nederlandse kapitaalgedekte pensioenstelsel bijdraagt aan de steeds
lager wordende rente, door de financiële markten «te overspoelen» met kapitaal? Klopt
het dat hogere premies en lagere pensioenen dit probleem vergroten? Klopt het dat
het indexeren van pensioenen de inflatie zou verhogen? Kunt u, ceteris paribus en
in algemene termen aangeven wat het effect zou zijn op de rente, als de hele wereld
een pensioenreserve zou hebben van 200% van het bbp? Zou pensioenreserve van dergelijke
omvang op wereldschaal houdbaar zijn?
Antwoord 16
De rente wordt bepaald op de internationale kapitaalmarkt, en wordt dus ook (voor
het grootste deel) gedreven door internationale factoren waarin de Nederlandse pensioenbesparingen
een minimale rol spelen. Er is al gedurende langere tijd sprake van een dalende trend
in de rente, daarbij spelen onder meer de vergrijzing van de ontwikkelde economieën
en de opkomst van minder kapitaalintensieve sectoren zoals ICT een rol.
Pensioenbesparingen hebben als doel toekomstige consumptie van pensioengerechtigden
mogelijk te maken. Die besparingen worden belegd om rendement te halen via aandelen,
obligaties of andere investeringen en leveren daarmee nu reeds een bijdrage aan de
wereldwijde economie. Pensioenbesparingen zijn daarmee geen «dood geld», maar deze
besparingen bestaan als (productief) reëel kapitaal. Dit kapitaal maakt toekomstige
productie en innovatie (en daarmee consumptie) mogelijk.
Vraag 17
Deelt u de mening dat beleidsopties zoals een omslagstelsel of een hybride stelsel,
met de grote reserves waar Nederland over beschikt, veel betere pensioenprestaties
kan leveren dan de omslagstelsels in andere EU-lidstaten, omdat wij kunnen starten
met een enorme reserve?
Antwoord 17
In een omslagstelsel worden de huidige uitkeringen door de huidige premies gedekt.
Datzelfde geldt ook voor het omslagdeel in een hybride stelsel. Daarvoor worden dus
geen reserves aangelegd en is het huidige aanwezige pensioenvermogen geen voor- of
nadeel.
Vraag 18
Deelt u de mening dat beleidsopties zoals een omslagstelsel of een hybride stelsel,
niet alleen kortingen kunnen voorkomen maar dat het ook positief zou bijdragen aan
automatische stabilisatie van de nationale conjunctuur, de convergentie van betalingsbalansen
in de eurozone én aan het succes van het rentebeleid van de ECB? Wegen deze effecten
mee in de beleidsafwegingen? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 18
Nederland heeft met de huidige pijlers al een hybride systeem. Het is niet gezegd
dat een groter aandeel omslag op termijn zou leiden tot hogere pensioenen en/of meer
automatische stabilisatie. Dit hangt onder andere af van de financiële mogelijkheden
en politieke keuzes in de toekomst. Als de begroting in de toekomst onder druk komt
te staan zouden ook de uit de begroting gefinancierde pensioenen onder druk kunnen
komen te staan. Het effect op de betalingsbalansen in de eurozone en de internationale
kapitaalmarkt (en daarmee de rente) is zeer beperkt en bovendien moeilijk te kwantificeren.
Vraag 19
Bent u reeds bereid om een omslag- of hybride stelsel serieus in overweging te nemen,
mede in het licht van uw opmerkingen hierover tijdens het debat over het pensioenakkoord
op 19 juni jongstleden?
Antwoord 19
Ik wil de voor- en nadelen van een hybride stelsel onderzoeken. Ik zal dit voor zover
mogelijk laten betrekken bij het onderzoek naar de lage rente en kapitaaldekking dat
ik naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt (CDA) aan het voorbereiden
ben.
Vraag 20
Hoe verklaart u tegenover de Nederlandse bevolking dat er straks kortingen worden
doorgevoerd op hun pensioenuitkeringen en -rechten omdat de pensioenfondsen moeten
uitgaan van de premisse dat de komende zestig jaar gemiddeld nooit meer rendement
gemaakt gaat worden dan één procent?
Antwoord 20
Pensioenfondsen moeten niet alleen de pensioenen op dit moment kunnen betalen, maar
ook de pensioenen over vijftig jaar. Voor de toekomstige pensioenen moet nu al geld
gereserveerd worden. Daarom moet er prudent worden omgegaan met de vermogens die pensioenfondsen
op dit moment in kas hebben. In de Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader
hebben we de financiële spelregels met elkaar afgesproken, juist ter bescherming van
alle pensioenverplichtingen die een pensioenfonds heeft.
Vraag 21
Klopt het dat de ambtenaren en gewezen ambtenaren van de Europese Unie vorig jaar
een volledige aanpassing van hun pensioenen aan de inflatie hebben gekregen?
Antwoord 21
Deze informatie is bij mij niet bekend.
Vraag 22
Kunt u zeggen op welk niveau de dekkingsgraad van het pensioenfonds voor Europese
ambtenaren ligt? Kunt u informatie geven over de berekeningswijze en met name de discontovoet
die gebruikt is voor de verplichtingen?
Antwoord 22
Deze informatie is bij mij niet bekend.
Vraag 23
Hoe verklaart u tegenover de Nederlandse gepensioneerde en nog actieve ambtenaren
dat zij nu al jaren geen indexatie van hun pensioen c.q. hun pensioenrechten hebben
ontvangen terwijl hun collega’s bij de Europese Unie hun indexatie gewoon hebben ontvangen?
Antwoord 23
Ook tussen Nederlandse pensioenfondsen bestaan grote verschillen in de financiële
positie van de pensioenfondsen. Vanwege beleidskeuzes die pensioenfondsbesturen in
het verleden gemaakt hebben, staat het ene pensioenfonds er in financieel gezien beter
voor dan het andere pensioenfonds. Er zijn in Nederland ook pensioenfondsen die de
pensioenaanspraken en -rechten (deels) kunnen verhogen. Daarnaast zijn er zoals bekend
ook pensioenfondsen die er minder goed voor staan en zeer waarschijnlijk een korting
moeten doorvoeren op de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. In andere landen
(en voor EU-ambtenaren) gelden andere systemen en zijn daardoor lastig te vergelijken
met de situatie van een Nederlands pensioenfonds.
Vraag 24
Bent u bereid om, als aanvulling op vraag 9 en 10 van CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt
op 13 augustus jongstleden, de Kamer intensief te betrekken bij het vaststellen van
scenario’s die voor doorrekening en/of studie door het Centraal Planbureau (CPB) in
aanmerking komen?10
Antwoord 24
Ik zal u via de eerder toegezegde «roadmap» informeren over de uitvoering van het
eerder door het lid Omtzigt (CDA) gevraagde onderzoek naar de consequenties van een
langdurig lage rente voor een kapitaalgedekt pensioenstelsel.
Vraag 25
Kunt u deze vragen per stuk beantwoorden ruim voorafgaand aan het reeds geplande algemeen
overleg over Pensioenonderwerpen op 16 oktober 2019?
Antwoord 25
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.