Amendement : Amendement van de leden Middendorp en Verhoeven over een online identiteit
34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)
Nr. 12
AMENDEMENT VAN DE LEDEN MIDDENDORP EN VERHOEVEN
Ontvangen 9 oktober 2019
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel 1 wordt in alfabetische volgorde een onderdeel toegevoegd, luidende:
– online identiteit:
de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder g;.
II
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. die het mogelijk maakt dat natuurlijke personen inzage hebben in en waar mogelijk
beschikken over gegevens die henzelf betreffen alsmede in de verstrekking en het verplicht
gebruik daarvan door een overheidsorgaan of een rechtspersoon met een wettelijke taak,
niet zijnde een overheidsorgaan, die in de uitvoering van zijn taken gebruik maakt
van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene
bepalingen burgerservicenummer, tenzij dringende redenen hieraan in de weg staan,
en dat deze natuurlijke personen deze gegevens waar mogelijk kunnen corrigeren en
delen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op de inrichting,
beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de online identiteit,
nadere regels worden gesteld, waaronder over:
a. de toegankelijkheid van de voorziening,
b. het gebruik,
c. welke gegevens het betreft, en
d. de dringende redenen die in de weg staan aan inzage in de verstrekking van gegevens.
III
Artikel 23a wordt als volgt gewijzigd:
1. «Artikel 23a» wordt vervangen door «Artikel 23a. Parlementaire betrokkenheid bij
gedelegeerde regelgeving».
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. In het eerste lid (nieuw) wordt na «4,» ingevoegd «5, zesde lid,».
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een krachtens artikel 5, zesde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt
aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt
vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door tenminste
een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen
wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt
geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkende voorstel van wet zo spoedig mogelijk
ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers
der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel
van bestuur ingetrokken.
Toelichting
Dit amendement regelt een unieke online identiteit voor elke burger en legt de één-bron-gedachte
daarmee vast in de wet.
Voor elke burger met een burgerservicenummer, die in de basisregistratie personen
(BRP) is opgenomen, komt er een online identiteit: een digitale voorziening die de
basis vormt voor de één-bron-gedachte. Met dezelfde waarborgen als dat nu gebeurt
in de BRP worden persoonsgegevens in de digitale voorziening behandeld. Natuurlijke
personen krijgen hiermee de mogelijkheid om hun eigen gegevens in te zien alsmede
de verstrekkingen en het verplicht gebruik daarvan en waar mogelijk ook hun eigen
gegevens zoals die door overheden en diensten gebruikt worden te corrigeren of te
delen. De formulering «waar mogelijk» is ingegeven door het feit, dat burgers sommige
gegevens niet mogen wijzigen (o.a. BSN, geboortedatum) of beheren/delen. Bij het inzien
is het overigens mogelijk dat niet alle verstrekkingen worden getoond als dringende
redenen hieraan in de weg staan. Hierbij moet worden gedacht aan de mogelijkheid dat
gegevens zijn verstrekt met het oog op bijvoorbeeld strafrechtelijk onderzoek.
In bestaande wet- en regelgeving wordt verplicht gebruik van de gegevens uit de basisregistraties
reeds voorgeschreven (o.a. wet BRP en domeinspecifieke basisregistraties). Dit geldt
onverminderd de toepasselijkheid van het onderhavige wetsvoorstel. Ingevolge het nieuwe
artikel 5, zesde lid, kunnen nadere regels worden gesteld die – niet limitatief –
betrekking hebben op de betrokken gegevens (alleen persoonsgegevens of ook andere
gegevens), de toegankelijkheid van de voorziening (wie kunnen er gebruik van maken:
alleen de burger en zijn gemachtigde, of ook anderen met zijn toestemming) en welk
gebruik er van gemaakt kan of moet worden (bij welke handelingen worden de gegevens
gebruikt). Met deze laatste bevoegdheid wordt geregeld dat de gegevens van de burger
in deze nieuwe digitale voorziening, onder een unieke online identiteit, gekoppeld
worden aan de BRP, voor de overheid en haar bestuursorganen en eventuele andere organisaties
voortaan als enige bron gelden. Van die gegevens moet gebruik worden gemaakt volgens
één-bron-gedachte. De overheid baseert zich daarmee dan dus altijd op de gegevens
vanuit de unieke online identiteit en niet meer op kopieën of door de bestuursorganen
individueel verzamelde gegevens. Ook is er één duidelijk punt waar alle overheidsorganen
de gegevens moeten ophalen wanneer zij handelingen verrichten ten aanzien van een
burger. Het woord handelingen moet in dit verband ruim worden geïnterpreteerd. Dit
betreft in ieder geval niet alleen de gevallen waarin contact met de burger wordt
opgenomen, maar ook andere handelingen. Het overheidsorgaan dient dus telkens opnieuw
gegevens op te halen en mag niet uitgaan van de gegevens die eerder van de burger
zijn opgeslagen. Dit voorkomt dat bijvoorbeeld de Belastingdienst het verkeerde adres
van een burger gebruikt bij de communicatie omtrent deze burger.
Als burgers met veilige DigiD toegang tot de elektronische dienstverlening van de
overheid hebben verkregen, dan kunnen gegevens vanuit de nieuwe digitale voorziening
onder de online identiteit van deze burgers ook aan bestuursorganen en andere organisaties
worden verstrekt. Hiermee wordt voorkomen dat het onduidelijk is voor het bestuursorgaan
of de organisatie met welke burger zij te maken hebben en of wordt uitgegaan van verkeerde
gegevens. Voor de burger is het voordeel dat in het contact met de overheid altijd
dezelfde gegevens worden verstrekt, waardoor de kans op fouten wordt verkleind.
De online identiteit wordt daarmee voor geselecteerde persoonsgegevens een unieke
bron voor de overheid. Met de online identiteit en daaronder liggend de digitale voorziening
weten mensen die hun gegevens daarin bekijken ook zeker dat precies die gegevens gebruikt
worden. Ook kan met hiermee de burger meer regie over zijn persoonsgegevens worden
gegeven. Als de stap naar een unieke online identiteit is gezet zijn er vele andere
voordelen denkbaar voor de digitaliserende overheid en samenleving, bijvoorbeeld in
de sfeer van de bestrijding van adresfraude, identiteitsfraude maar ook in de medische
wereld of onderwijs.
Het onderhavige wetsvoorstel gaat onder andere over de digitale toegang voor burgers
tot de publieke dienstverlening van de overheid. En juist in dat kader kan de voorgestelde
online identiteit en de een-bron-gedachte een waardevolle rol spelen. Opgemerkt wordt
dat het voor burgers niet verplicht is om elektronisch contact met de overheid te
hebben. Voor personen die niet digitaal vaardig zijn, blijft de mogelijkheid bestaan
om op de oude manier met de overheid te communiceren. Dit valt overigens ook buiten
de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
Hoewel de voorgestelde online identiteit er (technisch) niet zal zijn op het moment
dat het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt is het van groot belang volgens
de indieners het principe van deze online identiteit en de een-brongedachte in de
wet te verankeren. Naar hun mening is de ontwikkeling van de online identiteit daarmee
een breed technisch en juridisch project. Dit dient als doelstelling de komende periode
in projecten met betrekking tot de data huishouding van de overheid meegenomen te
worden in het belang van het gebruik van de juiste persoonsgegevens en daarmee in
het belang van de burger en de overheid. Wanneer naar huidige ontwikkelingen en de
toekomst wordt gekeken mogen we dit dus volgens de indieners niet stilleggen. Het
wetsvoorstel biedt de mogelijkheid dat verschillende onderdelen van de wet op verschillende
momenten in werking treden. Met betrekking tot de online identiteit kan daar gebruik
van worden gemaakt.
Om de uitwerking van de online identiteit te monitoren en desnoods bij te sturen zijn
een lichte voorhang en een zware nahang opgenomen. Hiermee is de maximale parlementaire
betrokkenheid bij de totstandkoming van online identiteit verzekerd.
Middendorp Verhoeven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Middendorp, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
K. Verhoeven, Tweede Kamerlid