Mededeling (uitstel antwoord) : Uitstel beantwoording vragen van de leden Van Helvert en Amhaouch, Bosman, Kerstens, Bruins en Voordewind en Stoffer over de berichtgeving 'Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen'
Vragen van de leden Van Helvert en Amhaouch (beiden CDA), Bosman (VVD), Kerstens (PvdA), Bruins en Voordewind (beiden ChristenUnie) en Stoffer (SGP) aan de Ministers van Defensie en van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de berichtgeving «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen» (ingezonden 12 september 2019).
Mededeling van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie) (ontvangen 8 oktober 2019).
Vraag 1
Hoe beoordeelt u de berichtgeving: «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie
dreigt alleen kruimels te krijgen»1 en het artikel «Het langzame herstel van de krijgsmacht» in de Telegraaf van 3 juli
jl.?
Vraag 2
Erkent u de grote zorgen die vanuit de Nederlandse marine-industrie geuit worden over
de toekomst van de Nederlandse marinebouw en het behoud van nationale strategische
belangen en nationale militaire kennis?
Vraag 3
Kent u het artikel in de Financial Review «Defence Minister gets frank with French
over submarine build» van 16 augustus 20192, en de uitzending «Breaking French submarine contract a «bargain» at $ 330m3»?
Vraag 4
Kent u de berichtgeving uit het artikel: «Onderhandelingen over toekomstige Leopard-tank
verlopen stroef» over het vastlopen van de onderhandelingen tussen twee Duitse bedrijven
en een Frans bedrijf, omdat het Franse bedrijf een positie van 50% opeist in de ontwikkeling
van de toekomstige Leopard 3 tank?
Vraag 5
Kent u het artikel: «U-Boote machen wieder Probleme»4 over het niet-functioneren van de Duitse nieuwe onderzeeboten? Hoe beoordeelt u deze
berichtgeving in het licht van een mogelijke samenwerking met de Duitse aanbieder
voor de onderzeebootorder?
Vraag 6
Erkent u in uw antwoord op vraag 23 feitelijke vragen Defensie-industrie strategie5 dat «Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot een
erosie van het kennisniveau.»? Klopt de analyse dat, doordat de order voor mijnenbestrijdingsvaartuigen
gegeven is aan een Frans-Belgisch consortium, de Nederlandse kennis op mijnenbestrijdingsgebied
(deels) erodeert en de Nederlandse industrie structureel een exportmarkt verloren
heeft voor toekomstige mijnenbestrijdingsvaartuigen? Klopt het dat de aanbesteding
van de mijnenbestrijdingsschepen niet conform de Defensie Industrie Strategie (DIS)
was? Zal de aanbesteding van de onderzeeboten nu wél conform de DIS gaan? Hoe beoordeelt
u het risico van kennis-erosie voor het later kunnen uitvoeren door de Nederlandse
marinebouw van het benodigde onderhoud en upgrades aan de onderzeeboten, waarin Nederland
nu excelleert, indien niet over het intellectual property (IP) van deze onderzeeboten
kan worden beschikt? Hoe beoordeelt u het voortbestaan van de Nederlandse marinebouwcluster
wanneer er wordt gekozen voor een hoofdaannemer die geen structureel partnerschap
heeft met de Nederlandse marinebouw en niet bereid is tot het volledig delen van het
intellectuele property (IP)? Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet
willen delen, zodat erosie van strategische kennis kan worden voorkomen? Kunt u alle
onderdelen van vraag 6 separaat beantwoorden?
Vraag 7
Erkent u dat een goed functionerend samenwerkingsverband zoals «de Gouden Driehoek»
noodzakelijk is voor het beste product voor de beste prijs binnen de gegeven tijd?
Deelt u de opvatting dat het vroegtijdig betrekken van de Nederlandse «Gouden Driehoek»
bij het ontwikkelen van de nieuwe onderzeeboot, sterk zal bijdragen aan een ontwerp
dat later tegen lage kosten is te onderhouden en slimmer kan worden voorbereid op
toekomstige upgrades?
Vraag 8
Klopt het dat voor een product dat niet van de plank kan worden gekocht maar waaraan
een ontwikkelingsfase vastzit, met nog onbekende technische risico’s, concurrentiestelling
niet per definitie leidt tot een lagere prijs? Kan de werking van de «Gouden Driehoek»,
waarin gezamenlijk oplossingen voor technische problemen worden gezocht, kosten en
vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s aanzienlijk lager liggen?
Vraag 9
In hoeverre kennen de verschillende aanbieders een werkwijze van gezamenlijk ontwikkelen
en bouwen zoals binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek», die er de laatste decennia
in resulteerde dat Nederlandse marineschepen immer op tijd en binnen budget werden
opgeleverd?
Vraag 10
Klopt het dat het voor Defensie in geval van concurrentiestelling heel lastig kan
worden om de volledige informatie van subsystemen beschikbaar te krijgen, omdat buitenlandse
aanbieders vanwege eigen nationale veiligheidsbelangen niet volledig open kaart zullen
spelen over hun landeigen, strategische innovaties en militaire kennis?
Vraag 11
Welke kwaliteitsimpuls kunnen nieuwe orders voor de Nederlandse marinebouw opleveren,
zowel op het gebied van onderzeeboten als daarbuiten in de civiele Nederlandse maritieme
industrie? Bent u bereid de spin-off en spill-over effecten te onderzoeken van Nederlandse
industriële participatie?
Vraag 12
Erkent u dat de Nederlandse defensie-industrie in het nadeel verkeert ten opzichte
van sommige buitenlandse staatsbedrijven, die op velerlei wijze kunnen rekenen op
steun van hun overheid? Deelt u de opvatting dat nu doorgaan met een langdurig proces
van concurrentiestelling de Nederlandse marinebouw extra benadeelt, doordat sommige
buitenlandse aanbieders de vertragingskosten kunnen opvangen door staatssteun?
Vraag 13
In hoeverre vraagt de internationale veiligheidssituatie om meer, conventioneel aangedreven,
vooral expeditionaire onderzeeboten die goedkoper en minder complex zijn dan nucleaire
onderzeeboten? In hoeverre versterkt deze tendens de exportpositie van Nederland,
indien de ontwikkeling en bouw van de vervanger van de Walrus-klasse binnen de Nederlandse
Marinebouw met haar buitenlandse partner plaats vindt? Klopt het dat het hiervoor
voorwaarde is dat in ieder geval het IP van deze boten door de buitenlandse partner
volledig moet worden gedeeld? Hoe zijn de ervaringen van eventuele export van de Walrusklasse
destijds?
Vraag 14
Nu alle marktpartijen een gelijkwaardige samenwerking met de Nederlandse maritieme
industrie pretenderen, is de participatie van Nederlandse (toe)leveranciers en kennisinstellingen
bij al die marktpartijen (nagenoeg) gelijk? In hoeverre versterkt samenwerking met
deze marktpartijen de Nederlandse positie in de consolidatie van de Europese marinebouw?
Vraag 15
Staat u nog steeds achter de navolgende zinsnedes in de Kamerbrief met stand van zaken
project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» van 24 april 20196: » In november vorig jaar hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie
(DIS) gepresenteerd (Kamerstuk 31 125, nr. 92). Vervolgens hebben enkele werven of hun overheden nieuwe of aangepaste plannen over
de industriële aspecten van de onderzeebootvervanging gepresenteerd. Op grond hiervan
is besloten een aanvullend onderzoek te doen waarin alle vier de genoemde werven worden
betrokken.»? Kunt u precies aangeven wat voor onderzoeken hiertoe zijn verricht en
kunt u die uitkomsten zo volledig mogelijk met de Kamer delen?
Vraag 16
Kunt u in de beantwoording van deze schriftelijke vragen in ieder geval in detail
ingaan op de volgende onderdelen, waarbij (waar van toepassing) wordt verwezen naar
de artikelen genoemd in vraag 1, 3, 4 en 5:
– het al dan niet ter beschikking hebben van voldoende capaciteit binnen Defensie om
nog langer uitvoering te kunnen geven aan een proces van concurrentiestelling met
twee of meer verschillende aanbieders, mede gezien de grote druk die er nu al op de
organisatie staat, zoals onder meer gesteld – en door u erkend – in het rapport: «Economische
effecten marinebouwcluster»7;
– de risico’s, die ook voor Nederland kunnen ontstaan, welke zich inmiddels manifesteren
in Australië door het conflictueuze verloop van de totstandkoming van afspraken rondom
brede inschakeling van het Australische bedrijfsleven tussen de Franse bouwer Naval
Group en de opdrachtgever Australië;
– het risico dat de mate van Nederlandse participatie bij de werkwijze van Naval Group
rondom de mijnenbestrijdingsschepen op eenzelfde manier zal gelden bij de onderzeeboten:
vrijwel geen participatie;
– het risico dat Naval Group een Nederlandse partner heeft aangezocht die geen marinebouwer
is en daarom nog niet beschikt over gedegen kennis en ervaring noch over de benodigde
faciliteiten;
– de risico’s rondom de door Duitsland reeds met Noorwegen gemaakte afspraken over de
belegging van het onderhoud in Noorwegen, hetgeen blokkerend werkt op het rondmaken
van de «business-case» in Den Helder zoals de Duitse aanbieder in een brief op 21 februari
2019 aan de gemeenteraad van Den Helder schreef8;
– de risico’s van de extra tijd, meer investeringen en extra technische risico’s die
binnen het Duitse aanbod liggen om Den Helder om te toveren tot een Europese «Submarine
Valley», door onder andere een tweede droogdok te bouwen;
– de rol van de Nederlandse marinebouw in de laatste upgrades van de Walrusklasse (hoe
beoordeelt u deze rol, wat zegt dit over het kennisniveau binnen het Nederlandse marinebouwcluster
en welke aandeel heeft Damen gehad in de laatste upgrade van de Walrusklasse);
– Het risico dat Damen nog nooit een onderzeeboot zelf heeft gebouwd en hoe dit risico
wordt beheerst?
Vraag 17
Indien uit het laatste onderzoek, waarbij de input van alle betrokken marktpartijen
aan de DIS is getoetst, blijkt dat een bepaalde hoofdaannemer het meest bijdraagt
aan het gedachtengoed uit de DIS en dus aan een belangrijk streven uit het Regeerakkoord
(behouden en vergroten eigen handelingsvermogen), bent u dan bereid om op basis daarvan
nu de keuze te maken voor die marktpartij? Zo niet, kunt u dan in de B-brief zo precies
mogelijk aangeven welke factoren ervoor zorgen dat u die keuze nu niet kunt maken?
Vraag 18
Is het oordeel van de eindgebruiker (CSZK) meegewogen in uw besluit dat in de B-brief
aan de Kamer wordt gestuurd? Zo ja, is deze in lijn met uw besluit? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 19
Bent u bereid, nu artikel 346 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) wordt
ingeroepen, te besluiten om bij voltooiing van de B-fase de keuze te maken om verder
te gaan met díe marktpartij die geen beperkingen kent op intellectual property? Bent
u aldus bereid werkelijk uitvoering te geven aan de -breed in de Kamer aangenomen-
motie Bruins Slot9 die erop is gericht het ontwerp, de ontwikkeling, de bouw, de instandhouding en de
eindregie (rol van integrator) binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek» te beleggen?
Bent u derhalve bereid om af te zien van verdere concurrentiestelling?
Vraag 20
In hoeverre zijn alle aanbieders in staat om op de krappe arbeidsmarkt voldoende technisch
personeel te rekruteren voor de bouw van onderboten in Den Helder, Vlissingen of Kinderdijk?
Vraag 21
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Vraag 22
Kunt u alle (ook deel-) vragen separaat beantwoorden?
Mededeling
Op 12 september jl. zijn schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en
Amhaouch (beiden CDA), Bosman (VVD), Kerstens (PvdA), Bruins en Voordewind (beiden
ChristenUnie) en Stoffer (SGP) aan de ministers van Defensie en van Financiën en de
Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de berichtgeving «Nieuwe onderzeeboten:
Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen» (kenmerk 2019Z17062).
Mede vanwege de noodzaak van interdepartementale afstemming is het niet mogelijk gebleken
deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. De Kamer zal de antwoorden
zo spoedig mogelijk ontvangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.