Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Peters en Tielen over het bericht 'Salafistische jongerenwerkers actief in Den Haag'
Vragen van de leden Peters (CDA) en Tielen (VVD) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Rechtsbescherming over het bericht «Salafistische jongerenwerkers actief in Den Haag» (ingezonden 22 juli 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 4 oktober 2019)
Vraag 1
Zijn de Ministers op de hoogte van bovengenoemd artikel waarin staat dat in de Haagse
wijken Transvaal en de Schilderswijk salafistische jongerenwerkers actief zijn?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt de weergave in het bericht dat een jongerenwerker op dringend advies van de
opsporingsdiensten heeft moeten stoppen met zijn werk als jongerenwerker omdat zijn
handelen gevaarlijk werd?
Antwoord 2
In januari 2018 heeft de politie de burgemeester van Den Haag middels een bestuurlijke
rapportage geïnformeerd over een jongerenwerker bij Zebra Welzijn met radicaal gedachtengoed
en die dit ook actief uitdraagt. Deze informatie heeft de gemeente direct besproken
met Zebra Welzijn. Hierna heeft Zebra Welzijn afscheid genomen van deze jongerenwerker.
Vraag 3
Hoe is gewaarborgd dat de betreffende man is gestopt met zijn gevaarlijke activiteiten?
Antwoord 3
In zijn algemeenheid geldt dat de werkgever van een jongerenwerker moet toezien op
dienst kwaliteit en integriteit. Immers jongerenwerkers kunnen in een een-op-een relatie
komen te verkeren met minderjarigen. Daarin kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid.
Bovendien hebben jongerenwerkers een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen
op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen. Daarom ook dient een
werkgever ervoor te zorgen dat de jongerenwerkers beschikken over een verklaring omtrent
het gedrag (VOG).
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de betreffende jongerenwerker gestopt is
bij Zebra Welzijn. Voorts is het zo dat als daar aanleiding voor is de lokale, persoonsgerichte
aanpak ingezet kan worden. In het casusoverleg wordt een inschatting gemaakt van de
risico’s en worden handelingsperspectieven c.q. interventies met de verschillende
partners afgestemd.
Vraag 4
Op welke wijze en door wie is beoordeeld of de betreffende man zich schuldig maakte
aan het «ronselen» van jongeren voor salafistische organisaties? Wat was hiervan de
conclusie en welke consequentie heeft dit gehad?
Antwoord 4
Zoals bij vraag 3 ook aangeven kan in dergelijke situaties de lokale, persoonsgerichte
aanpak ingezet worden. Over het algemeen wordt bezien welke maatregelen passend zijn
bij de dreiging die van een persoon uitgaat. Bij het nemen van maatregelen ten aanzien
van individuele casuïstiek wordt gekeken naar strafrechtelijke, bestuursrechtelijke
en vreemdelingrechtelijke maatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen.
Vraag 5
Klopt het bericht dat salafistische jongerenwerkers informatie uit deradicaliseringsprogramma’s
doorspelen aan radicaliserende jongeren? Zo ja, op welke schaal vindt dit plaats?
Antwoord 5
In de media wordt verwezen naar een training voor eerstelijnsprofessionals die gericht
is op het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering. In deze training wordt
geen informatie verstrekt die geheim is of niet mag worden gedeeld.
Vraag 6
Wat doen de Ministers om te voorkomen dat dergelijke informatie «op straat ligt» en
bij de verkeerde mensen terechtkomt?
Antwoord 6
Gezien het antwoord op vraag 5 is er geen aanleiding voor nadere maatregelen.
Vraag 7
Op basis van welke signalen wordt beoordeeld of het hier een lokaal incident betreft
of dat salafistische moslims op grotere schaal en in andere gemeenten infiltreren
in het jongerenwerk? Wat is daarvan de conclusie?
Antwoord 7
Signalen als deze onderstrepen het belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare)
gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend
gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties
en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden
van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische
gedragingen. Dat gebeurt o.a. binnen de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste
buitenlandse financiering (PG&OBF). Binnen deze Taskforce werken de ministeries van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief
de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV) en Buitenlandse Zaken nauw samen
met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en ondersteunen.
Vraag 8
Zijn de Ministers bereid om op korte termijn een inventarisatie te laten doen om de
risico’s op salafistische beïnvloeding door jongerenwerkers in kaart te brengen in
andere wijken in andere steden? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover geïnformeerd
worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Er zijn ons geen signalen bekend die een dergelijke inventarisatie nodig zouden maken.
In voorkomende gevallen, zoals in Den Haag wordt lokaal opgetreden.
Vraag 9
Delen de Ministers de mening dat het van het grootste belang is voor de veiligheid
in de wijken dat jongerenwerkers de jeugd op geen enkele manier kunnen «vergiftigen»
met radicale denkbeelden? Wat doen de Ministers om dergelijke vergiftigingspraktijken
te voorkomen?
Antwoord 9
Ik vind dat jongeren in Nederland veilig en gezond moeten opgroeien. Ik onderken dat
radicalisering en extremisme verschijnselen zijn die niet alleen een serieuze en permanente
dreiging voor een veilige samenleving vormen. Ze zijn ook schadelijk voor de ontwikkeling
van jongeren, en daarmee voor gezinnen en gemeenschappen. Samen werken we dan ook
aan een weerbare, veilige en democratische samenleving door excessen als extremisme,
vergaande polarisatie en maatschappelijke spanningen tegen te gaan. Het kabinet staat
voor een inclusieve samenleving waarin voor discriminatie, haat zaaien en geweld tegen
andersdenkenden geen plaats is. Het is van belang dat lokale professionals geëquipeerd
zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur
is om problemen te onderkennen. Jongerenwerkers spelen hierbij een belangrijke rol.
Vanuit de overheid is de afgelopen jaren ingezet op het versterken van weerbaarheid
van jongeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.