Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de Initiatiefnota van het lid Koerhuis over de toekomst van gemeentelijk grondbeleid voor woning- en bedrijvenbouw
35 177 Initiatiefnota van het lid Koerhuis over de toekomst van gemeentelijk grondbeleid voor woning- en bedrijvenbouw
Nr. 4
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 oktober 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan het lid Koerhuis inzake zijn Initiatiefnota over de toekomst van gemeentelijk
grondbeleid voor woning- en bedrijvenbouw (Kamerstuk 35 177, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 juni 2019 aan het lid Koerhuis voorgelegd. Bij
brief van 2 oktober 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Initiatiefnota
over de toekomst van het gemeentelijk grondbeleid voor woning- en bedrijvenbouw van
het lid Koerhuis. Graag willen zij de initiatiefnemer enkele vragen stellen. Allereerst
merken zij op dat zij het eens zijn met de stelling dat er een grote vraag is naar
ruimte voor woning- en bedrijvenbouw. Zij onderschrijven dan ook dat daar ruimte voor
moet zijn, alsmede het doel van de nota om gemeenten meer vrijheid te geven om aan
die verantwoordelijkheid voor woning- en bedrijvenbouw te voldoen. Aan de andere kant
behoren de leden van de VVD-fractie tot een partij die financiële degelijkheid hoog
in het vaandel heeft staan. Grote financiële risico’s voor gemeenten bij de aankoop
van grond moeten worden voorkomen.
Bestaande wet- en regelgeving
De initiatiefnemer stelt voor om de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking
aan te passen zodat gemeenten rekening kunnen houden met de te verwachten harde en
zachte planuitval op lange termijn en 130% kunnen programmeren ten opzichte van de
verwachte vraag de komende vijftien jaar. Kan de initiatiefnemer ingaan op wat de
te verwachten harde planuitval op korte termijn is en hoe gemeenten daarmee kunnen
omgaan?
De te verwachte harde en zachte planuitval op korte en lange termijn is 30%. Daarom
stel ik inderdaad voor dat gemeenten 130% hard en zacht kunnen programmeren ten opzichte
van de te verwachte vraag de komende 15 jaar. Op een gegeven moment worden zachte
plannen hard. Een gebruikelijke termijn waarin dat plaats zou moeten vinden is 2 tot
3 jaar tot de start van de bouw. Ik vind dus dat gemeenten 130% hard moeten kunnen
programmeren ten opzichte van de vraag de komende 2 tot 3 jaar om daarmee te anticiperen
op de verwachte planuitval. Tijdens de crisis is de planontwikkeling door veel gemeenten
op een lager pitje gezet, waar we nu nog steeds nadeel van hebben. Eigenlijk zou elke
gemeente over een blik aan goede plannen moeten kunnen beschikken, waarvan gebruik
kan worden gemaakt op het moment dat daar behoefte aan is. Daarmee kan ook sneller
worden ingespeeld op de veranderende vraag naar woningen.
De Minister stelt in haar reactie op de initiatiefnota van 21 mei 2019 (Kamerstuk
35 177, nr. 3) dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet in de weg staat om bij het bepalen
van de behoefte aan woningen rekening te houden met planuitval en daarmee te «overprogrammeren».
Hoe beoordeelt de initiatiefnemer dit standpunt van de Minister? Graag krijgen de
leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
Ik ben het eens met de Minister dat de Ladder voor duurzame verstedelijking zelf niet
in de weg staat. Wel vind ik dat de toepassing ervan aangepast moet worden. Wat betreft
de toepassing door gemeenten bij binnenstedelijk bouwen is de onderbouwing voor de
Ladder niet ingewikkeld. Er moet wel worden onderbouwd dat er een behoefte aan woningen
is. Maar dit kan door aan te geven dat de behoefte binnen het regionale programma
past, met een verwijzing naar deze rapporten. In Enschede en Zwolle lopen hier al
pilots voor, deze kunnen als voorbeeld dienen voor de rest van het land.
De Minister stelt voor dat gemeenten ook woningaantallen anders kunnen verdelen en
plannen kunnen schrappen die niet worden uitgevoerd. Hoe beoordeelt de initiatiefnemer
dit standpunt van de Minister? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat dit niet in de weg
staat om te «overprogrammeren»? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie
van de initiatiefnemer.
Ik ben het eens met de Minister dat gemeenten ook woningaantallen anders kunnen verdelen
en plannen kunnen schrappen die niet worden uitgevoerd. Het één sluit het ander niet
uit. Wel vind ik dat dit niet in de weg moet staan om te overprogrammeren. Er zijn
in verleden namelijk te veel woningbouwplannen door provincies en gemeenten op een
laag pitje gezet.
Toekomst
In de nota komt ook het financieel toezicht van de provincies op de gemeenten aan
de orde. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer daar nader op in te
gaan. Wat zou er naar zijn mening moeten worden verbeterd? Wat was in de ogen van
de initiatiefnemer het probleem? Wat zijn elementen in het beleid van een provincie
die woningbouw zouden kunnen stimuleren en die nu nog niet genoeg benut worden? Graag
krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
Provincies moeten meer financieel toezicht houden op gemeenten. De gemeentebegroting
moet structureel in evenwicht zijn, inclusief de marktwaarde van grondaankopen en
bouwclaims. Grondaankopen staan op dit moment op de balans tegen de historische kostprijs
of de duurzaam lagere marktwaarde en bouwclaims staan in principe onder de niet uit
de balans blijkende rechten/verplichtingen. Daarmee maken beiden op dit moment in
principe geen deel uit van de gemeentebegroting. Het probleem is dat er hierdoor in
het verleden te weinig toezicht is gehouden op grondaankopen en er wordt nog steeds
te weinig toezicht gehouden op bouwclaims. Bovendien als gemeenten moeten kunnen overprogrammeren,
moet er meer toezicht zijn op gemeenten.
De initiatiefnemer stelt voor om de maximale uitgangstermijn voor gemeenten om grondaankopen
te exploiteren op 15 jaar te brengen in plaats van de huidige termijn van tien jaar.
Waar moet dit worden geregeld? Is dit een wettelijke termijn? Graag krijgen de leden
van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
15 jaar wordt geen maximale wettelijke termijn, maar de maximale uitgangstermijn die
de regering aan de commissie BBV in overweging moet geven.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van
Kamerlid Koerhuis (Kamerstuk 35 177, nr. 2). Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet
(Kamerstuk 35 133), binnenkort door de Kamer wordt behandeld. De door het Kamerlid Koerhuis genoemde
problematiek zal ook daar aan de orde kunnen komen, zo menen zij.
Ik beoog met deze initiatiefnota aanvullend te zijn op de Aanvullingswet grondeigendom
Omgevingswet. Het klopt dat deze problematiek daarbij aan de orde zou kunnen komen.
De leden van de CDA-fractie delen de zorg van zowel het Kamerlid Koerhuis als de Minister
inzake de ambitie om 75.000 nieuwe woningen per jaar te bouwen.
Zij menen echter dat gemeenten niet alleen met het grondbeleidsinstrumentarium en
de Ladder voor duurzame verstedelijking kunnen sturen op het gewenste gebruik van
gronden maar juist ook met bestemmingsplannen en omgevingsplannen.
Ik onderschrijf de mening van de leden van de CDA-fractie. Het is niet de enige oplossing,
maar wel een stap in de goede richting.
De leden van de CDA-fractie delen tevens de zorg dat gemeenten grote financiële risico’s
vermijden. Zolang het ons niet gegeven is om in de toekomst te kijken, zullen plotselinge
marktontwikkelingen zich onaangekondigd voordoen, zo menen zij.
Gemeentelijk grondbeleid zal daarom schokbestendig moeten zijn en zal de volgende
economische crisis moeten kunnen overleven. Dat vergt een veilig, prudent en behoedzaam
beleid van gemeenten waarbij gemeenteraden een controlerende taak hebben. Graag vernemen
zij om de Minister en het Kamerlid Koerhuis die mening delen.
Ik onderschrijf ook deze mening van de leden van de CDA-fractie. Daarom stel ik ook
voor dat naast overprogrammeren dat provincies meer financieel toezicht moeten houden
op gemeenten.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de Minister wat de stand van zaken
is ten aanzien van de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Ronnes en Laan-Geselschap
inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking. (Kamerstuk
32 847, nr. 460
).
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de Minister.
De leden van de CDA-fractie zien kansen in verder gaande regionale investeringsafspraken.
Dan komt er een directe koppeling van een bouwprogramma met investeringen en de bekostiging
daarvan met een publiek-private karakter. De rijksoverheid, gemeenten, provincies,
vervoerregio «s, de investerende vastgoedpartijen (ontwikkelaars, beleggers, bouwers
en corporaties), de ov-bedrijven en de energiebedrijven moeten in die visie samen
aan tafel en een regionale investeringsagenda maken. Inhoudelijk omvat dit een (niet
verkokerd) functioneel-ruimtelijk programma met wonen en andere belangrijke fysieke
functies, mobiliteit, energie, klimaat en groen en blauw. Graag vernemen zij of de
Minister en het Kamerlid Koerhuis die mening delen.
Ik juich het toe als gemeenten, ontwikkelaars, bouwers en andere betrokken partijen
op lokaal en regionaal niveau concrete afspraken maken over te ontwikkelen woningbouwgebieden,
waarbij ook bijvoorbeeld infrastructuur, en de kwaliteit van het landschap aan bod
komen. In dat verband vind ik het initiatief van de zogenoemde NOVI Alliantie, met
onder andere Tilburg, Nijmegen en Heerhugowaard, NEPROM, Staatsbosbeheer, Rover en
de Leerstoel Gebiedsontwikkeling positief om met vier pilotregio’s met de zogenoemde
Regionale InvesteringsAgenda’s (RIA’s) aan de gang te gaan.
De leden van de CDA-fractie menen dat gemeenten thans met publiekrechtelijke bevoegdheden
niet hetzelfde bereiken als met actief grondbeleid. Het bestemmingsplan alleen biedt
vaak voldoende mogelijkheden om alle doelstellingen te realiseren. Zij delen de visie
van de VNG dat een gemeente vaak via anterieure overeenkomsten (privaatrechtelijk)
aanvullende eisen moet kunnen stellen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het pleidooi voor overprogrammering en
menen dat 130% harde plancapaciteit noodzakelijk is. De praktijk wijst immers uit
dat ook harde plancapaciteit niet hard blijkt te zijn. Graag vernemen zij of de Minister
en het Kamerlid Koerhuis die mening delen.
Het klopt dat ongeveer 30% van de harde plannen uitvalt. Ik vind dus ook dat gemeenten
130% hard moeten kunnen programmeren ten opzichte van de vraag de komende 2 tot 3
jaar.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van het lid Koerhuis (VVD). De leden zijn content dat er aandacht vanuit de Kamer
is over het belangrijke vraagstuk hoe gemeenten met hun grond om dienen te gaan. Deze
leden hebben nog enkele vragen die ze aan de initiatiefnemer willen voorleggen.
Meer ruimte voor woning- en bedrijfsbouw
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer voornemens is om de
exploitatietermijn van gemeenten te verlengen van 10 jaar naar 15 jaar. Volgens deze
leden biedt dit geen stimulans voor gemeenten om tijdig tot ontwikkeling van geëxploiteerde
gronden over te gaan. De leden van de D66-fractie vragen zich af of er een nadere
duiding gegeven kan worden van de rationale achter het verlengen van de exploitatietermijn
van 10 naar 15 jaar.
Binnenstedelijk bouwen duurt doorgaans langer dan 10 jaar1. Met het verlengen van de maximale uitgangstermijn wordt binnenstedelijk bouwen gefaciliteerd,
omdat gemeenten dan ook opbrengsten na de periode van 10 jaar mogen incalculeren,
waardoor plannen ook boekhoudtechnisch eerder haalbaar worden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer in de notitie regelmatig
terugkomt op een gehanteerde termijn van 15 jaar. Zij vragen of de initiatiefnemer
inzichtelijk kan maken op basis waarvan de gehanteerde termijn van 15 jaar gebaseerd
wordt?
De gehanteerde termijn is gebaseerd op het gegeven dat binnenstedelijk bouwen vaak
10 tot 15 jaar duurt. En helaas soms ook langer.
Bouwclaims
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer de termijn voor bouwclaims
beoogt te verlengen tot 15 jaar. Zij vragen wat dit zou betekenen voor de bespoediging
van de woningbouw wanneer er een langere termijn beschikbaar is voor het daadwerkelijk
starten van de bouw van woningen? Kan de initiatiefnemer daarnaast reflecteren op
de mogelijkheid die reeds bestaat voor gemeenten om niet-gerealiseerde bestemmingen
via het privaatrecht te wijzigen? Kan de initiatiefnemer aangeven of hij bij het ontbinden
van bouwclaims financiële consequenties voor de gemeenten verwacht? Kan de initiatiefnemer
tot slot aangeven in hoeverre de gemeente Apeldoorn ook daadwerkelijk gebruik maakt
van deze mogelijkheid?
Bouwclaims hebben op dit moment geen maximale uitgangstermijn. Ik beoog juist om wel
een maximale uitgangstermijn voor bouwclaims in te voeren. Dit bespoedigt juist het
daadwerkelijk starten van de bouw van woningen. Het klopt niet dat gemeenten niet-realiseerde
bestemmingen via het privaatrecht kunnen wijzigen. Gemeenten kunnen een bestemming
alleen via een bestemmingsplan wijzigen. Een bestemming kan niet privaatrechtelijk
worden gewijzigd. Wel kan een gemeente via een privaatrechtelijke overeenkomst aanvullende
eisen stellen en afspraken maken over bijvoorbeeld termijnen, aanvang bouw, wanneer
die overeenkomst kan worden beëindigd, al dan niet met een boetebeding. Ik beoog juist
om bouwclaims na 15 jaar automatisch te kunnen laten ontbinden om hiermee onder andere
te voorkomen dat gemeenten de route van het privaatrecht moeten bewandelen. Voor wat
betreft de financiële consequenties voor de gemeenten, verwacht ik niet dat dit aan
de orde zal zijn mits de bouwclaims op een goede manier ontbonden worden. Wat betreft
de gemeente Apeldoorn heeft de provincie Gelderland aangegeven dat (nog) geen vergunningen
zijn teruggetrokken.
Beslispunten
Kan de initiatiefnemer aangeven waarom hij verwacht dat met de mogelijkheid tot het
programmeren van 130% van de verwachte vraag, gemeenten geen behoefte meer zullen
hebben aan het voeren van actief grondbeleid?
Ik heb niet betoogd dat gemeenten met de mogelijkheid tot het programmeren van 130%
van de verwachte vraag, gemeenten geen behoefte meer zullen hebben aan het voeren
van actief grondbeleid. Wel heb ik betoogd dat gemeenten daar minder behoefte aan
zullen hebben. Op dit moment mogen gemeenten namelijk geen rekening houden met de
te verwachte planuitval. Hierdoor zijn gemeenten voorzichtiger met de plannen. Om
te verzekeren dat die plannen uitgevoerd worden en niet eventueel uitvallen, kunnen
gemeenten actief grondbeleid voeren (met alle financiële risico’s van dien). Door
te kunnen overprogrammeren kunnen gemeenten rekening houden met de te verwachte planuitval
en hebben zij minder noodzaak om met een actief grondbeleid te «verzekeren» dat plannen
uitgevoerd worden.
In hoeverre verwacht de Minister dat een breed gedragen omgevingsvisie of omgevingsplan
de noodzaak tot actief grondbeleid zullen beïnvloeden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Minister.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van het lid Koerhuis. Zij hebben n.a.v. deze initiatiefnota nog een aantal vragen
die zij graag aan de initiatiefnemer en aan de Minister voorleggen.
Allereerst vragen de leden van de fractie van GroenLinks zich af of de initiatiefnemer
nu juist wel of juist niet van mening is dat gemeenten een actieve grondpolitiek zouden
moeten voeren. Graag zouden zij hier een nader onderbouwde reactie van de initiatiefnemer
op ontvangen. Ook zouden deze leden graag van de initiatiefnemer voorbeelden ontvangen
van gemeenten die volgens hem wel een verstandige actieve grondpolitiek voeren en
van gemeenten die dit volgens hem niet doen.
Ik ben van mening dat in sommige gevallen gemeenten actief grondbeleid zouden kunnen
voeren. Voor een verdere onderbouwing hiervoor verwijs ik naar de subparagraaf «minder
financiële risico’s», onder de paragraaf «toekomst» in de initiatiefnota. Actief grondbeleid
kan noodzakelijk zijn als marktpartijen niet snel genoeg kunnen handelen of alleen
tegen hoge kosten. Dit betreft vooral complexe binnenstedelijke locaties met versnipperd
grondeigendom en grote investeringen.
De VNG deelt de analyse van de initiatiefnemer dat gemeenten nu met publiekrechtelijke
bevoegdheden hetzelfde bereiken als met actief grondbeleid. Graag ontvangen de leden
van de fractie van GroenLinks hier een onderbouwde reactie van de initiatiefnemer
op.
Ik ben blij dat de VNG mijn analyse deelt dat gemeenten nu met publiekrechtelijke
bevoegdheden hetzelfde bereiken als met actief grondbeleid. Voor een verdere onderbouwing
hiervoor verwijs ik naar de subpargraaf «meer ruimte voor woning- en bedrijvenbouw»
onder de paragraaf «bestaande wet- en regelgeving» in de initiatiefnota.
De VNG stelt in haar reactie op de initiatiefnota voorts dat de huidige Ladder voor
duurzame verstedelijking een goed instrument is. Ook de Minister stelt dat de Ladder
niet hoeft te worden aangepast. Graag zouden de leden van de fractie van GroenLinks
een onderbouwde reactie van de initiatiefnemer ontvangen op deze stelling van de VNG
en de Minister. Deze leden zijn ook benieuwd of de initiatiefnemer de schaarse groene
gebieden in Nederland wil beschermen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe wil hij dit
doen? En deelt hij de mening dat eenmaal opgeofferde natuur of landbouwgrond lastig
weer opnieuw groene gebieden kunnen worden?
Ik ben het eens met de Minister en de VNG dat de Ladder voor duurzame verstedelijking
zelf niet in de weg staat. Wel vind ik dat de toepassing ervan aangepast moet worden.
Ik ben van mening dat er in Nederland voldoende groene gebieden moeten zijn. Ook moet
er een balans zijn tussen enerzijds het beschermen van groene gebieden en anderzijds
het oplossen van het woningtekort. Het CBS stelt dat in 2015 Nederland bestaat voor
13 procent uit bebouwd gebied, zoals woon- en bedrijfsterrein.2 Het uitgangspunt van de initiatiefnota is dat Nederland de komende 15 jaar 1 miljoen
woningen bouwt. Als dit lukt, dan verwacht ik dat het percentage bebouwd gebied naar
15% zal gaan. Op basis van deze cijfers ben ik van mening dat er een goede balans
is en dat ook als gevolg van de initiatiefnota er een goede balans blijft. Ik deel
de mening dat bebouwd gebied lastig weer opnieuw een groen gebied kan worden. Daarom
vind ik het ook belangrijk dat we een goede balans houden. Daarbij wil ik opmerken
dat er grote verschillen in kwaliteiten zitten tussen groengebieden. Daarom wil ik
ook verwijzen naar berichten van Staatsbosbeheer3. Zij geven aan dat zij bereid zijn om groengebieden zonder belangrijke waarden in
te zetten voor woonbebouwing, als daar tegenover staat dat andere groene gebieden
meer natuurlijke en belevingswaarden verkrijgen en er ook meer hoogwaardige groenstructuren
in de stad worden gerealiseerd. Bij de Ladder gaat om het zorgvuldig ruimtegebruik.
En ook dit soort afwegingen zijn daarbij van belang. Bij de motivering en de keuze
van een locatie (m.n. buitenstedelijk) kan (en moet) de gemeente dit soort belangen
ook betrekken.
Kan de initiatiefnemer, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, reageren
op de volgende passage uit de reactie van de VNG: «De VNG herkent de noodzaak van
overprogrammering, maar het is niet nodig om te streven naar 130% harde plancapaciteit
voor 15 jaar. Na 2008 is het grondbeleidsinstrumentarium niet wezenlijk veranderd.
Het werkt over het algemeen goed. Er is geen reden om te stellen dat grondaankopen
door de gemeente «onontkoombaar en onuitstelbaar» moeten zijn. De opsteller van de
initiatiefnota vindt grondaankopen door de gemeente alleen verdedigbaar als de gronden
vervolgens met verlies worden doorverkocht aan een ontwikkelaar. Dat vinden wij een
erg eenzijdige benadering.»?
Het maximale percentage van 130% is geen streven, maar een maximum. Het gaat erom
dat gemeenten met woningschaarste ruimte krijgen om de te verwachte planuitval op
te nemen in hun programmering. Echter, gemeenten die niet willen overprogrammeren
hoeven dat niet te doen. Zoals beschreven in de initiatiefnota werkt na 2008 het grondbeleidsinstrumentarium
inderdaad over het algemeen goed. Aan de andere kant zien we echter ook dat er structureel
te weinig gebouwd wordt in Nederland4. De stelling dat grondaankopen door de gemeente «onontkoombaar en onuitstelbaar»
moeten zijn komt voort uit de voorwaarden die het gemeentefonds stelt om verliezen
van het grondbedrijf te kunnen dekken en betrekken in de aanvullende uitkering. Wat
betreft actief grondbeleid, vind ik dat in sommige gevallen gemeenten actief grondbeleid
zouden kunnen voeren. Voor een verdere onderbouwing hiervoor verwijs ik naar de subparagraaf
«minder financiële risico’s», onder de paragraaf «toekomst» in de initiatiefnota.
Daaraan wil ik toevoegen dat ik van mening ben dat het verkopen van grond met verlies
geen uitgangspunt moet zijn.
Tot slot missen de leden van de fractie van GroenLinks de positie van woningcorporaties
in de initiatiefnota. Kan de initiatiefnemer aangeven wat zijn overwegingen zijn geweest
om de positie van corporaties niet mee te nemen?
In de initiatiefnota heb ik de positie van ontwikkelaars uitgebreid besproken. Dit
kunnen zowel private ontwikkelaars als woningcorporaties zijn. Ik heb in de initiatiefnota
hierin geen onderscheid gemaakt.
Graag zouden de leden van de GroenLinks-fractie van de Minister voorbeelden ontvangen
van gemeenten die wel een actieve grondpolitiek voeren en van gemeenten die dit niet
doen. Kan de Minister daarbij aangeven wat de financiële en ruimtelijke gevolgen op
korte en langere termijn zijn voor deze gemeenten?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de Minister.
Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks aan de Minister of zij kan aangeven
wat volgens haar de specifieke gevolgen zijn voor het beschermen van de natuur en
landschap wanneer de voorstellen van de initiatiefnemer zouden worden uitgevoerd?
Kan zij dit per voorstel toelichten?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de Minister.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie danken het lid Koerhuis en zijn medewerkers voor het werk
dat zij hebben verzet. Hieronder zullen de leden van de SP-fractie vragen stellen
en ingaan op de beslispunten.
Inleiding
De leden van de SP-fractie zouden graag weten waaruit blijkt dat er meer panden voor
bedrijven nodig zijn. De afgelopen jaren hebben veel kantoren en bedrijfspanden leeggestaan,
De leden van de SP-fractie vragen hoe de huidige leegstand zich verhoudt tot de wens
om meer bedrijfspanden te bouwen.
Er is een groeiende behoefte aan woningen. Als gevolg hiervan moeten kantoren en bedrijven
verplaatst worden. Tegelijkertijd is er met de groeiende economie ook een groeiende
behoefte aan meer kantoren en bedrijven. Voor wat betreft de leegstand geldt dat deze
de afgelopen jaren fors is afgenomen.5
6 Daarbij wil ik ook toevoegen dat er geen perfecte balans is tussen de specifieke
vraag naar kantoren en bedrijven en de specifieke leegstand van kantoren en bedrijven.
Ook is er bij een groot deel van de huidige leegstand sprake van frictieleegstand
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe versnipperde bedrijventerreinen of
«verrommeling» langs snelwegen door bedrijfspanden wordt voorkomen.
Deze vraag maakt geen onderdeel uit van deze initiatiefnota. Hier ligt vooral een
taak voor provincies, gemeenten en bijvoorbeeld regionale ontwikkelmaatschappijen.
Probleemstelling
De leden van de SP-fractie lezen dat gemiddeld 30% van de bouwplannen uitvalt. Zij
willen graag weten waar dit percentage vandaan komt en wat de redenen voor uitval
precies zijn. Er kunnen immers verschillende of meerdere aanleidingen zijn waarom
bouwprojecten niet doorgaan.
In het bovengenoemde CPB-rapport «Het bouwproces van nieuwe woningen» wordt vermeld
dat in de praktijk ongeveer 30% van de plannen sneuvelt door vertraging, uitval en
het verminderen van het aantal woningen in de voorbereidingsfase. Het EIB beschrijft
in haar rapport «Effectief planaanbod en nationale bouwambities»7 dat 30% van de zachte en harde plannen te maken krijgt met uitval of vertraging,
waarbij onder andere financiële en beleidsmatige belemmeringen als oorzaak worden
genoemd.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de Minister van Binnenlandse Zaken
meer regie zou moeten voeren als het gaat om het stimuleren van het bouwen van betaalbare
huizen. De leden van de SP-fractie missen concrete aantallen in verschillende woonsegmenten
in bijvoorbeeld de Nationale Woonagenda. Het doet de leden van de SP-fractie deugd
dat het lid Koerhuis meer landelijke sturing wil op het bouwen van huizen en de aantallen
die daarmee gemoeid zijn.
Minder financiële risico’s
De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke manier(en) het toezicht door provincies
is tekort geschoten. Daaruit volgt de vraag hoe het lid Koerhuis had gewild dat provincies
ingegrepen hadden bij gemeenten.
Voorbeelden hiervan zijn Apeldoorn en Lansingerland, twee gemeenten die grond hebben
aangekocht tot drie keer de gemeentebegroting. Provincies hadden hier beter toezicht
moeten houden en hadden gemeenten bijvoorbeeld onder preventief financieel toezicht
kunnen plaatsen. Het is wenselijk dat provincies een actievere rol aannemen om meer
aan de voorkant met gemeentebesturen het gesprek aan te gaan over de financiële huishouding.
Binnen de «Agenda Toekomst van het (interbestuurlijk) Toezicht») werkt het Ministerie
van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties aan de verbetering van de financiële
controle van gemeenten op hun financiële huishouding door samenwerking met de provincie
als toezichthouder.
In de nota staat dat 30% van de gemeenten weer actief grondbeleid voert. De leden
van de SP-fractie vragen naar het onderzoek waaraan wordt gerefereerd.
Uit de benchmark van de Stecgroep van november 2018 blijkt «dat iets meer dan 30%
van de gemeenten op dit moment voor eigen rekening en risico grond aankoopt en deze
als bouw- en woonrijpe grond weer verkoopt».8
De leden van de SP-fractie lezen dat in de nota wordt beschreven dat provincies alleen
een rol
hebben in het financiële toezicht op gemeenten. Deze leden zijn van mening dat hiermee
de positie van provincies tekort wordt gedaan. Provincies stellen immers structuurvisies
op over de verdeling van beschikbare ruimte. Ook kan de provincie sturing geven over
waar en hoeveel er woningen moeten worden gebouwd. Een voorbeeld hiervan is Zuid-Holland
waar een «Vliegende brigade» zorgt voor het aanvullen van capaciteit en specifieke
kennis bij gemeentes, waardoor de woningbouwproductie kan worden versneld.
De leden van de SP-fractie vragen het lid Koerhuis of hij provincies juist een grotere
of kleinere rol wil geven in het proces van het bouwen van woningen en/of bedrijven.
Ik ben van mening dat de rol van provincies met betrekking tot de ruimtelijke ordening
hetzelfde moet blijven. Wel vind ik dat provincies meer financieel toezicht hadden
moeten houden op gemeenten. Uit het eerdergenoemde CPB rapport blijkt ook dat provincies
de vraag naar woningen en bedrijven vaak lager inschatten dan gemeenten en marktpartijen
en woning- en bedrijvenbouw afremmen. Het is belangrijk dat provincies daarin een
andere positie innemen en woning- en bedrijvenbouw niet langer afremmen. In het algemeen
hoeven we op dit moment niet bang te zijn voor overprogrammering in de regio’s met
een woningschaarste. Elke woning extra daar is welkom. Bovendien zullen marktpartijen
niet snel te veel woningen bouwen, omdat zij in dat geval als gevolg van onverkochte
woningen met enorme verliezen geconfronteerd zouden worden. In principe hanteren ontwikkelaars
een voorverkooppercentage van 70% voor dat zij met de bouw starten.
Voorstellen
De leden van de SP-fractie begrijpen uit verschillende bronnen en van de Minister
van Binnenlandse Zaken dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering
vormt voor de bouw van huizen. De leden van de SP-fractie vragen dan ook wat het lid
Koerhuis concreet aan wil passen of wil schrappen aan de Ladder.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom het lid Koerhuis de recentelijke aanpassing
en verduidelijking van de Ladder niet voldoende vindt.
Ik ben het eens met de Minister dat de Ladder voor duurzame verstedelijking zelf niet
in de weg staat. Ik wil dan ook niets aanpassen of schrappen aan de Ladder. Wel vind
ik dat de toepassing ervan aangepast moet worden.
Bouwclaims
De leden van de SP-fractie vragen waarom termijnen niet gewoon opgenomen worden in
bouwclaims. In de nota wordt gesteld dat «gemeenten het niet aandurfden» om een termijn
te stellen. De leden van de SP-fractie vragen waar dat uit blijkt.
Dit is gebleken uit vele gesprekken die ik heb gevoerd met gemeenten. Zoals ik in
de initiatiefnota heb beschreven, zijn bouwclaims die geen maximale termijn hebben
pas een probleem sinds de vraag naar woningen en bedrijven is toegenomen en gemeenten
en ontwikkelaars in een impasse zijn beland.
De leden van de SP-fractie lezen dat er geen maximale termijn is voor bouwclaims,
maar tegelijkertijd wordt gesteld dat de termijn voor bouwclaims moet worden verlengd
naar 15 jaar. Graag vernemen de leden van de SP-fractie wat nu precies de regels zijn
omtrent bouwclaims, de termijn en waarom dit verruimd zou moeten worden.
De leden van de SP-fractie willen graag weten of een verruiming van de termijn ook
kan betekenen dat een projectontwikkelaar langer kan wachten met het beginnen met
bouwen en daardoor de juist ongewenste vertraging kan veroorzaken?
Bouwclaims hebben op dit moment geen maximale uitgangstermijn. Ik beoog juist om wel
een maximale uitgangstermijn te hanteren voor bouwclaims. Dit bespoedigt juist het
daadwerkelijk starten van de bouw van woningen.
De leden van de SP-fractie vragen of het lid Koerhuis het idee van een bouwplicht
kan steunen. Wanneer een gemeente de bestemming op de grond heeft geregeld en er zijn
afspraken met een ontwikkelaar gemaakt over bouwen, kan een gemeente nu niet afdwingen
dat daadwerkelijk met bouwen wordt begonnen. Grond blijft daarmee onnodig braak liggen.
Is het lid Koerhuis het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een onwenselijke
situatie is, die moet worden voorkomen? Graag vernemen deze leden of het lid Koerhuis
een bouwplicht wil instellen.
Ik vind het een onwenselijke situatie dat grond onnodig braak blijft liggen. Echter
ben ik niet voornemens om een bouwplicht in te stellen. Een bouwplicht zal een te
grote afschrikkende werking hebben op ontwikkelaars. Hierdoor zal het zijn doel voorbij
schieten en juist woning- en bedrijvenbouw afremmen. Daar komt nog bij dat in het
geval dat een gemeente een bouwplicht oplegt aan een marktpartij, dat daarmee de situatie
zich beweegt in de richting van een overheidsopdracht voor een publieke dienst of
goed. Daar gelden Europese mededingingsregels voor die tot grote vertraging kunnen
leiden.
Beslispunten
De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken om zo spoedig mogelijk:
– de toepassing van de Ladder van Duurzame Verstedelijking aan te passen zodat gemeenten
rekening kunnen houden met de te verwachte planuitval en 130% kunnen programmeren
ten opzichte van de verwachte vraag de komende 15 jaar;
– de commissie BBV in overweging te geven om de maximale uitgangstermijn voor gemeenten
om grondaankopen te exploiteren naar 15 jaar te verruimen; en
– de commissie BBV in overweging te geven om een begrotingspost en een maximale termijn
voor gemeenten om bouwclaims uit te geven van 15 jaar in te voeren en om gemeenten
te wijzen op de Apeldoornse aanpak om een maximale termijn voor bestaande bouwclaims
in te voeren.
De leden van de SP-fractie kunnen vooralsnog niet instemmen met deze drie punten,
omdat naar hun mening de noodzaak hiertoe ontbreekt en zij de gevolgen van verlengen
van een al dan niet bestaande termijn onvoldoende kunnen overzien. De leden van de
SP-fractie zouden het op prijs stellen als het lid Koerhuis in zou willen gaan op
de mogelijke gevolgen van het verlengen van de termijn en daarbij ook de eventuele
negatieve gevolgen zou benoemen.
Het gevolg van het verlengen van de termijn voor bouwclaims is dat gemeenten meer
kunnen plannen, waarmee bouwers meer zekerheid krijgen om bouwpersoneel aan te nemen.
Dit stimuleert woning- en bedrijven. Hierbij zijn bij mij geen negatieve gevolgen
bekend. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat de termijn voor bouwclaims geen verlenging
is, maar juist de invoering van een termijn. Op dit moment bestaat er namelijk nog
geen maximale termijn voor bouwclaims.
Wel vinden de leden van de SP-fractie het prima als ervaringen worden gedeeld en gemeenten
van elkaar kunnen leren.
De Kamer wordt daarnaast gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken om:
– grondexploitaties in de uitwerking van de Agenda Toekomst Toezicht expliciet mee te
nemen, en
– de commissie BBV in overweging te geven om te onderzoeken of de jaarrekening van gemeenten
voldoende informatie bevat over grondexploitaties, indien dat niet het geval is hoe
de jaarrekening te verbeteren en in de nieuwe Notitie Grondexploitatie expliciet mee
te nemen.
De leden van de SP-fractie kunnen instemmen met deze bovenstaande twee punten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier