Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Voordewind en Van der Staaij over etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister voor Medische Zorg over etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden (ingezonden 11 juli 2019).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg), mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken (ontvangen 2 oktober 2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019,
nr. 3484.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de
ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering
van de producten uit Israël?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor
wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelwijze van toezichthoudende
instanties van andere Europese landen?
Antwoord 2
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving
van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid
op de vermelding van de herkomst «Israël». Bij de beoordeling van een inspectie worden
de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie «Interpretatieve
mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967
door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)» gevolgd. Aangezien de vermelding «Product
uit Israël» op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt
gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft
de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval
is.
Vraag 3
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke
wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden)
om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en
daarop te handhaven?
Vraag 4
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat «Gezien het bestaan
van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak
ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving
uitvoeren,» dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien
er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?
Antwoord op vragen 3 en 4
Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen
uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook
van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording
in vraag 2.
Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals
uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld
op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering
heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband
in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor
alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak
te bestaan.
Vraag 5 en 6
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve
mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?
Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor
de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?
Antwoord vraag 5 en 6
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding
van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen
uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees
verband.
In de zaak nummer C-363/18 «Organisation juive Européenne et Vignoble Psagot» heeft
de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese
Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.
Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet
wil niet vooruitlopen op de uitspraak.
Vraag 7
Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot
toepassing van de richtlijn als alle andere andere lidstaten dit ook hebben gedaan
om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?
Antwoord 7
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.
Vraag 8
Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om «afkomstig uit Palestina»
te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit
wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke
staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het regeerakkoord?
In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt
dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat
u doen om dit te voorkomen?
Antwoord 8
Het kabinet veronderstelt dat met «aanwijzing» wordt verwezen naar de interpretatieve
mededeling van de Europese Commissie.
De vermelding «afkomstig uit Palestina» is één van de mogelijke vermeldingen van de
herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform
punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld «product
uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)» of «product uit Gaza».
Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een
aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin
gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding «Palestina» wordt gebruikt
een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet
mag worden opgevat als erkenning van de «Staat Palestina» en geen afbreuk doet aan
de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt
over erkenning is ongewijzigd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.