Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Smeulders over “het probleem dat in België wonende grensarbeiders die in Nederland werken, maar werkloos worden, tussen hun 65e levensjaar en hun AOW-leeftijd noch recht op WW-uitkering uit België noch AOW uit Nederland ontvangen”
Vragen van het lid Smeulders (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het probleem dat in België wonende grensarbeiders die in Nederland werken, maar werkloos worden, tussen hun 65e levensjaar en hun AOW-leeftijd noch recht op WW-uitkering uit België noch AOW uit Nederland ontvangen (ingezonden 12 maart 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 september
2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2192.
Vraag 1
Bent u bekend met het probleem dat in België wonende grensarbeiders die in Nederland
werken, maar werkloos worden, tussen hun vijfenzestigste levensjaar en hun Algemene
Ouderdomswet (AOW)-leeftijd noch recht hebben op een werkloosheidsuitkering uit België
noch AOW uit Nederland ontvangen?
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u bekend met het Belgische koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van
het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
waarin deze problematiek ondervangen is voor personen die ten minste vijftien jaar
als grensarbeider hebben gewerkt?1 Zo ja, realiseert u zich dat er nog een groep werknemers is voor wie dit AOW-gat
niet gedekt is, zelfs niet als ze lange tijd in Nederland hebben gewerkt?
Antwoord 2
Ik ben bekend met het betreffende Belgische koninklijk besluit.
Een grensarbeider heeft, als hij of zij volledig werkloos wordt, recht op werkloosheidsuitkering
in het woonland. Het recht op ouderdomspensioen bestaat in de lidstaten waar de grensarbeider
verzekerd is geweest. Uit elke lidstaat waar de grensarbeider verzekerd is geweest
ontvangt hij of zij een pensioen naar rato van het gehele verzekeringsverleden. Dit
is geregeld in de Europese sociale zekerheidsverordening (EG) nr. 883/2004.
In België loopt de werkloosheidsuitkering door tot aan het pensioen. De Belgische
pensioengerechtigde leeftijd ligt op 65 jaar. Na het bereiken van de Belgische pensioengerechtigde
leeftijd eindigt het recht op Belgische werkloosheidsuitkering. De Nederlandse pensioengerechtigde
leeftijd ligt op het moment van schrijven op 66 jaar en 4 maanden. Door dit verschil
in de pensioengerechtigde leeftijd kan zich de situatie voordoen dat een in België
wonende grensarbeider die uit een Nederlands dienstverband werkloos is geworden bij
het bereiken van de 65-jarige leeftijd geen Belgische werkloosheidsuitkering meer
ontvangt. Er is op dit moment nog geen recht op een AOW uit Nederland. Vanuit de Belgische
wetgevingssystematiek bezien (waar werkloosheidsuitkering en pensioen op elkaar aansluiten)
is er dus sprake van een hiaat. Ik ben hiermee bekend. Overigens is deze problematiek
niet nieuw. Deze situatie heeft zich altijd voorgedaan bij verschillen in de pensioengerechtigde
leeftijd tussen de lidstaten. Zo was de pensioenleeftijd voor vrouwen in België tot
2009 lager dan 65 jaar.
Vraag 3 en 4
Geldt hier dat Nederland en België verplicht zijn om op grond van de arresten Van
Munster (C-165/91) en Engelbrecht (C-262/97) en het artikel 4, derde lid, van het
Verdrag betreffende de Europese Unie loyaal samen te werken teneinde dit probleem,
dat het vrij verkeer van werknemers c.q. personen belemmert, op te lossen?
Deelt u de mening dat er een oplossing voor deze groep moet komen en dat deze vanuit
Nederland moet komen, nu België al een vangnetregeling heeft gemaakt voor de groep
met wie dat land langdurige banden heeft? Ondersteunt het arrest Leyman (C-3/08) niet
dat Nederland als bevoegde lidstaat een Nederlandse werkloosheidsuitkering in dit
soort gevallen moet betalen? Zo nee, welke andere oplossing bent u voornemens aan
te dragen?
Antwoord 3 en 4
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt dat voornoemde Verordening
de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie.
Lidstaten blijven vrij om hun sociale zekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te
richten. Het staat elke lidstaat vrij om de voorwaarden vast te stellen waaronder
recht bestaat op uitkeringen. Een werknemer kan er volgens het Hof niet vanuit gaan
dat wat de sociale zekerheid betreft het feit dat hij in een andere lidstaat gaat
wonen, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen
van de lidstaten, kan verplaatsing van de woonplaats voor een burger zowel voordelig
als nadelig uitvallen voor zijn of haar sociale bescherming. Dit hoeft geen belemmering
van het vrije verkeer in te houden. Soms heeft echter de toepassing van een nationale
regeling onverwachte gevolgen die moeilijk te verenigen zijn met het doel van het
vrij verkeer van werknemers. Als die onverwachte gevolgen worden veroorzaakt door
het feit dat het recht op een sociale zekerheidsuitkering van de migrerende werknemer
onder twee verschillende wettelijke regelingen valt, zijn de nationale organen verplicht,
op grond van het beginsel van loyale samenwerking, alle hun ter beschikking staande
middelen aan te wenden om het doel van het vrij verkeer van werknemers te bereiken
(zie zaak Leyman C-3/08, zaak Van Munster C-165/91). In dat geval moeten de bevoegde
nationale organen beoordelen of hun wetgeving op de migrerende werknemer kan worden
toegepast, en op dezelfde wijze als op de werknemer die steeds in hetzelfde land is
gebleven, zonder dat deze toepassing voor de migrerend werknemer het verlies van een
sociale zekerheidsvoordeel meebrengt.
De arresten Van Munster, Engelbrecht (C-262/97) en Leyman zagen op de situatie waarin
het recht op een sociale zekerheidsuitkering van een migrerende werknemer viel onder
twee afwijkende wettelijke regelingen. Dit is anders dan de onderhavige situatie waarin
de ene lidstaat bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering en de andere lidstaat bevoegd
is voor het ouderdomspensioen. De arresten zijn derhalve niet één op één toepasbaar
en leiden er niet automatisch toe dat Nederland in dit soort gevallen – als voormalig
werkland – een werkloosheidsuitkering zou moeten betalen. Het is immers het woonland
dat op basis van de Verordening bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering.
De oplossingsrichting die de Belgische regering heeft aangedragen in het Belgische
koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november
1991 lijkt mij juist. Deze strekt er namelijk toe dat grensarbeiders die in België
wonen en in Nederland werken ook wanneer zij de leeftijd van 65 jaar zijn gepasseerd,
maar nog niet in aanmerking komen voor de Nederlandse AOW een beroep kunnen doen op
de Belgische werkloosheidsuitkering. Deze regeling is echter zo vormgegeven dat hij
openstaat voor werknemers die het bewijs leveren dat zij gedurende een al dan niet
ononderbroken periode van minstens vijftien jaar, en terwijl zij hun hoofdverblijfplaats
in België hadden, verbonden waren door een arbeidsovereenkomst met een werkgever gevestigd
in een aan België grenzend land. Mij is niet bekend waarom de Belgische regering deze
15 jaar-eis heeft gesteld.
Mijn ministerie zal contact zoeken met het betrokken Belgische ministerie om dit onderwerp
en de door de Belgische regering getroffen maatregel te bespreken en ook om na te
gaan waarom zij een 15-jaar eis hebben gesteld. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten
van dit overleg informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.