Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer (ingezonden 22 augustus 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Justitie
en Veiligheid (ontvangen 17 september 2019).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend
optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen
met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per
persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Antwoord 2
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort
kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende
kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze
wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden
geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis
van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt
dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling
is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen
bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie
of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van
een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten
bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door
het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij
is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel
eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene
weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie
een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal
wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie
de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de
uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou
tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie
van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving.
Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen,
kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Vraag 3
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven
van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Antwoord 3
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door
het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader
opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Vraag 4
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Antwoord 4
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie.
Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende»
locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere
overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben
met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid
van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt
dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen
bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding
aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig
te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld
om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt.
De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar
vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden
meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden
naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve)
handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken
van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van
escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande
protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals
in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen
met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij
afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk.
Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van
gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een
zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten
ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als
een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse
is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en
hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact
houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing
en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen
weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet
werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg
om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven,
maar ik hou de vinger aan de pols.
Vraag 5
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of
controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden
voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
Antwoord 5
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer
plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s)
in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen
aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd
om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Vraag 6
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod
niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht
u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte
lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg
IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Antwoord 6
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de
naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is
en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te
verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de
overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel
heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet
weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt,
kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd
in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer
2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid
om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik
van de noodrem.
Vraag 7
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers
die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet
u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Antwoord 7
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de
wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met
aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor
een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met
betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van
1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries,
sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie
van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties
in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen
en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding,
de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen
die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor
het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Vraag 8
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al
dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen
met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Antwoord 8
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van
de wet.
Vraag 9
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht
van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld
appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod
gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Antwoord 9
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief
van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel
is hier invulling aan gegeven.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden De Pater-Postma
en Van der Molen (beiden CDA), ingezonden 22 augustus 2019 (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 2) en van de leden Wiersma, Laan-Geselschap, Ziengs en Nijkerken-De Haan (allen CDA)
ingezonden 22 augustus 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 6).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.