Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de antwoorden op vragen commissie over diverse brieven inzake Bloedvoorziening (Kamerstuk 29447-38)
2019D35514 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Medische
Zorg over diverse brieven inzake Bloedvoorziening (Kamerstuk 29 447, nrs. 38, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49, 50 en Kamerstuk 31 765, nrs. 365 en 409).
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
Blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot
de bloedvoorziening in Nederland. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
1. Kan de Minister de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de bloedvoorziening?
Wat is er gebeurd sinds de laatste cijfers in 2017 zijn gepubliceerd? Zijn er voldoende
bloeddonoren op dit moment?
2. Specialisten waarschuwen voor de gevolgen van de overheveling van immunoglobulinen
naar het ziekenhuis. Hoe ziet de Minister dit? Is dit in lijn met het uitgangspunt
dat continuïteit voorop staat?
3. Sanquin stelt dat een korting op de inkoopprijs van immunoglobulines slechts kort
volgehouden zal kunnen worden. Wat is de visie van de Minister hierop? Komt de gewenste
beschikbaarheid van plasmageneesmiddelen hierdoor in het geding?
4. De Minister heeft met betrekking tot het donor-selectiebeleid rond mannen die seks
hebben gehad met andere mannen (MSM) de wachttijd voor donoren verlaagd naar vier
maanden, waarmee de richtlijn van de Raad van Europa wordt gevolgd. Andere landen
in Europa, zoals het Verenigd Koninkrijk, hebben echter een kortere termijn. Heeft
de Minister zicht op de beweegredenen van deze landen? Is de Minister voornemens de
termijn in lijn met deze landen te verkorten?
5. Heeft de Minister inzicht in de grootte van de potentiële groep MSM-donoren die nu
geen bloed geeft vanwege discriminatie?
6. Op welke wijze wordt de veiligheid van de ontvangers van bloedproducten gewaarborgd?
7. De Minister geeft aan dat er meer wetenschappelijk onderzoek nodig is waar het gaat
om plaatjesrijk plasma. Hoe is de Minister van plan dit te gaan stimuleren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de diverse brieven en rapporten
met betrekking tot de bloedvoorziening in Nederland. Deze leden hebben hier enkele
vragen bij.
In de brief over de toekomst van de navelstrengbloedbank1 geeft de Minister zijn standpunt over de positie van de Nederlandse navelstrengbloedbank
van Stichting Sanquin Bloedvoorziening. De Minister geeft daarin aan dat het geheel
stoppen met de navelstrengbloedbank op dit moment niet opportuun is. De leden van
de CDA-fractie steunen dit standpunt en zijn tevreden over het feit dat de navelstrengbloedbank
in afgeslankte vorm in Nederland gehandhaafd blijft. Deze leden vragen wel of er inmiddels
inzage is in de opbouw en de hoogte van de daarvoor te maken kosten door Sanquin.
In de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over plaatjesrijk plasma
(PRP)2 geeft de Minister aan dat het kwaliteitskader cosmetische geneeskunde rond de zomer
door de Kwaliteitsraad wordt vastgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen wat hier
de stand van zaken van is. Wanneer wordt het kwaliteitskader opgenomen in het Register
van het Zorginstituut? En is de informatie op de specifieke website van de rijksoverheid
over cosmetische ingrepen hier inmiddels op aangepast? De Minister geeft in zijn beleidsreactie
op het advies van de Gezondheidsraad aan dat zowel de Geneesmiddelenwet als de Wet
op bijzondere medische verrichtingen geen grond bieden voor toezicht en handhaving
op aanbieders van PRP. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het toezicht en de handhaving
geregeld is zolang er nog geen degelijke richtlijnen en normen voor deze behandeling
is. Zij vragen daarnaast naar het resultaat van de evaluatie van de Europese richtlijnen
voor lichaamsmateriaal door de Europese Commissie. Welke consequenties heeft deze
evaluatie voor de vraag onder welke Europese regelgeving PRP komt te vallen?
In de actualiteitenbrief3 geeft de Minister aan dat de behoefte aan plasma als grondstof jaarlijks stijgt en
dat er daardoor wereldwijd sprake is van een tekort aan plasma. In een artikel in
het Financieel Dagblad4 wordt gemeld dat bij Sanquin Plasma Products (SPP), dat gespecialiseerd is in geneesmiddelen
op basis van bloedplasma, een ingrijpende reorganisatie nodig is. De leden van de
CDA-fractie vragen ten eerste waarom de Kamer hierover niet zelf geïnformeerd is,
temeer omdat de Minister in de actualiteitenbrief van oktober 2018 aangeeft dat hij
rond medio 2019 uitvoering kan geven aan de motie van het lid Van den Berg5. De leden van de CDA-fractie vragen daarom wanneer de Kamer de jaarlijkse informatie
daadwerkelijk krijgt over alle relevante zaken die de financiële situatie en risico’s
van de Stichting Sanquin inclusief de dochterondernemingen betreffen. Daarnaast vragen
de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting op de reden dat de reorganisatie
bij SPP nodig is.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie waarom er een tekort aan plasma als
grondstof is in Nederland. Kan de Minister aangeven of het wellicht verstandig is
om via een publiekscampagne op te roepen tot het doneren van plasma?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de diverse stukken met betrekking
tot de bloedvoorziening in Nederland. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
Ondanks dat er op 1 juli 2019 een wijziging is ingegaan in de uitsluitingstermijn
voor wat betreft bloeddonatie van mannen die seksuele contacten hebben (gehad) met
mannen, mede naar aanleiding van een opinieartikel van het lid Jetten en Europarlementariër
In ’t Veld van februari jl. 6, constateren de leden van de D66-fractie dat nog steeds uitsluiting plaatsvindt op
basis van seksuele gerichtheid in plaats van op bijvoorbeeld risicogedrag, terwijl
Sanquin dit zelf tot in de zaal van het College voor de Rechten van de Mens ontkent.
Immers, zij stelt dat «het tijdelijke uitsluitingsbeleid alleen ziet op het risicogedrag
en niet op de seksuele gerichtheid van de potentiële donor.»7 Het College gaat hier echter niet in mee en zij stelt in het oordeel dat «het begrip
seksuele gerichtheid onder andere impliceert het hebben van seksueel contact. Seksuele
voorkeur krijgt immers vooral betekenis in relatie tot anderen.»8 De leden van de D66-fractie vernemen allereerst graag van de Minister of hij de mening
van deze leden, alsmede van het College voor de Rechten van de Mens, deelt – dat Sanquin
dus onderscheid maakt op basis van seksuele gerichtheid. Ondanks dat het een tijdelijke
uitsluiting betreft, vinden de leden van de D66-fractie dit zeer onwenselijk. Zeker
nu deze tijdelijke uitsluiting er de-facto toe leidt dat MSM permanent uitgesloten
worden voor bloeddonatie. Zij voelen zich hierin gesterkt door het College voor de
Rechten van de Mens dat stelt dat «in de praktijk de uitsluitingstermijn ertoe leidt
dat de meeste personen uit deze groep feitelijk permanent uitgesloten worden.» De
leden van de D66-fractie vernemen graag van de Minister of hij de mening van deze
leden, alsmede van het College voor de Rechten van de Mens, deelt dat Sanquin door
het selectie- en uitsluitingsbeleid dat zij voert de-facto MSM permanent uitsluit
voor bloeddonatie.
De leden van de D66-fractie vinden dat het huidige selectie- en uitsluitingsbeleid
een schijnveiligheid propageert. Want hoe weet een heteroseksuele vrouw die een, voor
haar gevoel, monogame relatie met haar man heeft zeker dat haar man niet met andere
mannen naar bed gaat? Graag ontvangen deze leden hier een reactie op van de Minister.
Deelt de Minister de mening dat het uitsluiten van monogame homoseksuele mannen voor
bloeddonatie een schijnveiligheid propageert? De leden van de D66-fractie voelen zich
in deze overtuiging gesterkt door wetenschappelijk onderzoek, nota bene uitgevoerd
door Sanquin zelf, dat bijvoorbeeld stelt dat «veranderingen in uitsteltermijnen niet
hebben geleid tot een toename van het aantal humaan immunodeficiëntievirus (HIV)-infecties
bij bloeddonors.»9 Graag ontvangen genoemde leden ook hier een reactie op van de Minister, met het oog
op de wijziging van de uitsluitingstermijn van één jaar naar 122 dagen. Kan de Minister
toelichten waarom voor deze uitsluitingstermijn is gekozen?
De leden van de D66-fractie staan voor een slim beleid waarbij geen uitsluiting plaatsvindt
op basis van seksuele gerichtheid, maar dat ook recht doet aan de hoge eisen van veiligheid
die vanzelfsprekend worden gesteld aan donorbloed. Ook hier delen de leden van de
D66-fractie de mening van het College voor de Rechten dat stelt dat alvorens over
te stappen op andere criteria, het van belang is dat wordt onderzocht wat de risico’s
zijn. Verder onderzoek is en blijft dus noodzakelijk. Hierbij lijkt het alsof er de
afgelopen jaren is gefocust op onderzoek naar de uitsluitingstermijn en een mogelijke
verkleining hiervan. De leden van de D66-fractie constateren echter dat er andere
mogelijkheden zijn voor het selectiebeleid. Zo zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden
naar risicogedrag. Hiervoor zouden indicatoren ontwikkeld kunnen worden en kunnen
potentiële donoren gevraagd worden om vragen over risico’s te beantwoorden. Uit onderzoek
van Sanquin zelf blijkt dat «MSM over het algemeen een passende persoonlijke risico-inschatting
hebben.» De leden van de D66-fractie constateren dan ook dat een selectiebeleid op
basis van risicogedrag een mogelijkheid is en zien dat diverse landen dit ingevoerd
hebben, zoals bijvoorbeeld Letland, Italië, Spanje, Argentinië, Colombia, Costa Rica
en Zuid-Afrika. Graag horen de leden van de D66-fractie of Sanquin in samenwerking
met de Minister onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van een selectiebeleid
op basis van risicogedrag en wat hiervan de voor- en nadelen zijn, ook met het oog
op de landen die dit wel hebben. Deze leden kunnen zich voorstellen dat, gezien de
hoge kwaliteit van het Nederlands donorbloed, het één op één overnemen van het risicobeleid
dat door enkele van deze landen gevoerd wordt, wellicht de veiligheid in geding brengt.
Maar is dan bijvoorbeeld samen met Sanquin en medisch experts gekeken naar hoe het
beleid dat deze landen voeren aangescherpt en verbeterd kan worden, waardoor geen
uitsluiting op basis van seksuele gerichtheid plaatsvindt, zonder dat de kwaliteit
en veiligheid in gevaar komt? Naast de bovengenoemde landen zijn er nog andere voorbeelden
te noemen. Zo wordt in Israël sinds 2018 na vier maanden het bloed van MSM opnieuw
getest en is donatie in Denemarken voor MSM met één partner geen probleem. Graag horen
de leden van de D66-fractie wat de Minister van deze twee voorbeelden vindt, welke
lessen hij hieruit trekt en wat de mogelijkheden zijn voor een soortgelijk beleid
in Nederland. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie hoe de Minister zich concreet
inzet voor een selectiebeleid dat MSM niet op basis van hun seksuele gerichtheid uitsluit.
Ziet hij hier voor zichzelf een faciliterende rol of een aanjagende rol? Welke rol
speelt de Minister bijvoorbeeld wanneer hij kijkt naar het onderzoek naar andere criteria
dan seksuele gerichtheid, waartoe ook het College voor de Rechten van de Mens uitdrukkelijk
oproept?
Overigens constateren de leden van de D66-fractie dat een groot deel van het bovenstaande,
namelijk een selectiebeleid op basis van seksuele gerichtheid, ook geldt voor weefseldonatie.
Deze leden begrijpen evenwel dat gezien de aard van weefseldonatie een selectie op
basis van risicogedrag hier minder voor de hand ligt daar de informatie over de potentiële
donor niet van de donor zelf komt. Deze informatie kan dus onvolledig zijn en daardoor
inleveren op betrouwbaarheid. Dit maakt het lastig om een goede individuele risico-inschatting
te maken bij MSM. Desalniettemin menen deze leden dat ook hier een slimmer beleid
gevoerd kan worden dan het de-facto uitsluiten van MSM door een uitsluitingstermijn
van twaalf maanden te hanteren. In antwoord op eerdere schriftelijke Kamervragen van
het lid Pia Dijkstra10, schreef de Minister dat de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) op dit moment
onderzoekt «of de termijn van twaalf maanden verkort kan worden, rekening houdend
met de nieuwe uitsteltermijn van Sanquin en de Europese richtlijnen voor weefseldonatie.»
Graag horen deze leden de laatste stand van dit onderzoek, wanneer resultaten verwacht
worden en of ook andere alternatieven in plaats van enkel het verkorten van een uitsluitingstermijn
(hetgeen de-facto dus nog steeds leidt tot een permanente uitsluiting) onderzocht
worden. Indien dat laatste niet het geval is, waarom niet?
De leden van de D66-fractie constateren dat, ondanks dat Sanquin regelmatig naar buiten
treedt met het feit dat er een tekort is aan (niet-westerse)11 bloeddonoren12, hetzelfde Sanquin niet alleen potentiële MSM-bloeddonoren afschrikt, maar ook niet
altijd even correct omgaat met hun huidige donoren-bestand. Genoemde leden werden
recentelijk onaangenaam verrast door een artikel in De Limburger13 over een oud-politieman, de heer J., die sinds 1986 al meer dan 78 liter bloed heeft
gedoneerd van zijn zeer «gewilde» bloedtype O-negatief. Deze meneer kreeg in 2015,
vlak voor zijn zeventigste verjaardag te horen dat hij niet langer bloed mocht doneren,
daar Sanquin een leeftijdsgrens hanteerde van zeventig jaar min één dag. Ondanks dat
hij graag nog bloed had gedoneerd, had de meneer uiteraard begrip hiervoor. Vorig
jaar las hij plots in de krant dat de leeftijdsgrens voor bloeddonatie was verhoogd
naar 80 jaar, waarna hij zich direct weer bij Sanquin meldde om zijn zeldzame bloed
weer te doneren. Van Sanquin kreeg hij te horen dat het meer dan één jaar geleden
was sinds hij voor het laatst bloed had gedoneerd en Sanquin hem dus niet terug nam
als donor. J. stapte naar de Landelijke Donorklachtencommissie, de Antidiscriminatievoorziening
Limburg, de Nationale ombudsman en het Landelijke Bureau Zorginstellingen. Ook stapte
hij naar de geschillencommissie van Sanquin. Die gaf hem gelijk. Na een positieve
medische keuring zou hij weer bloed kunnen doneren, vond de commissie. De Raad van
Bestuur van Sanquin bleef echter bij haar weigering. Dit leidt bij de leden van de
D66-fractie tot de volgende vragen: is de Minister op de hoogte van deze casus en
wat vindt hij hiervan? Kan de Minister toelichten wat de rol van de geschillencommissie
van Sanquin is en wat de waarde is van hun «oordelen»? Is het beleid van Sanquin dat
een medische keuring niet meer wordt aangeboden aan een potentiele (oud)-donor die
ouder is zeventig jaar en zo ja, op welke (wetenschappelijke) inzichten is dit beleid
gestoeld? Klopt het dat indien iemand door de medische keuring komt, deze persoon
veilig bloed kan donoren? Zo ja, deelt de Minister de mening dat het huidige beleid
van Sanquin onwenselijk is en is hij bereid hierover met Sanquin in gesprek te gaan?
Ten aanzien van de navelstrengbloedbank zijn de leden van de D66-fractie blij dat
is gekozen voor het, in afgeslankte vorm, behouden van deze voorziening in Nederland
in plaats van een volledige beëindiging van de voorziening, dan wel het overdragen
van de navelstrengbloedeenheden aan een buitenlandse partij. Juist omdat de toekomstige
behoefte aan stamcellen, verkregen uit navelstrengbloed, voor behandeling of onderzoek
moeilijk te voorspellen maar de ontwikkelingen snel gaan. Doordat de navelstrengbloedbank
in Nederland blijft, blijven voldoende stamcellen uit navelstrengbloed beschikbaar
voor behandeling én onderzoek, wordt de donatiebereidheid niet negatief beïnvloed
en blijft de accreditatie en daarmee gemoeide kennis behouden. Voorafgaand aan de
donatie van navelstrengbloed heeft de moeder ingestemd met het afnemen hiervan en
het doneren daarvan aan de Navelstrengbloedbank. De leden van de D66-fractie vragen
hoe de donatiebereidheid van navelstrengbloed de afgelopen jaren zich ontwikkeld heeft
en hoe de samenwerking tussen de Navelstrengbloedbank met verschillende verloskundigenpraktijken
en afdelingen Verloskunde/Gynaecologie van ziekenhuizen loopt. Welke rol ziet de Minister
voor zichzelf weggelegd rondom de donatiebereid en deze samenwerking?
In de brief van de Minister over de uitbreiding Integraal pakket aan maatregelen en
Overhevelingen14 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de overheveling
van immunoglobulinen. Medisch specialisten en apothekers hebben hun zorgen geuit over
deze voorgenomen overheveling van immunoglobulinen naar het ziekenhuisbudget. Ondanks
dat immunoglobulinen vooral gebruikt worden bij de afweer van infectieziekten en het
gaat om een bescheiden groep geneesmiddelen, maakt men zich zorgen over de gevolgen
van deze overheveling en de continue beschikbaarheid van de producten. De leden van
de D66-fractie hebben hierover enkele vragen. Zo horen zij graag van de Minister omwille
van welke redenen hij precies over wil gaan tot overheveling van immunoglobulinen.
Denkt de Minister een besparing of een investering te realiseren met de overheveling
van de immunoglobulinen? Zo ja, hoe veel? Tot slot: klopt het dat in het verleden
bij soortgelijke overhevelingen eerst onderzoek is gedaan met een nulmeting? Klopt
het dat dit niet is gebeurd bij de overheveling van immunoglobulinen? Zo ja, kan de
Minister toelichten waarom hiervoor is gekozen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister
betreffende de invoering van de uitsteltermijn van vier maanden voor risicogroepen
alvorens zij bloed kunnen doneren. Hieronder vallen ook mannen die seks hebben gehad
met mannen. Mannen die zich in een monogame relatie bevinden of consequent een condoom
gebruiken, kunnen met deze nieuwe termijn nog steeds geen bloed doneren.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het niet wenselijk is in onze
samenleving om mannen uit te sluiten omdat ze seks hebben gehad met andere mannen,
ook niet voor bloeddonatie. Deze leden begrijpen dat er rekening gehouden moet worden
met de veiligheid van de ontvangers van bloed, maar er zijn ook andere methoden om
de veiligheid van de ontvangers van bloed te waarborgen. Door een individuele inschatting
te maken van het gelopen risico kunnen mannen die seks hebben met andere mannen ook
bloed doneren. Dit beleid is al standaard in veel Europese landen waaronder Letland,
Italië en Spanje. De Minister stelt dat we met de uitsteltermijn van vier maanden
een voorloper zijn in West-Europa. Hoewel dat feitelijk klopt, zijn de leden van de
GroenLinks-fractie van mening dat we een voorloper zouden moeten zijn in heel Europa.
Het terugbrengen van de uitsteltermijn naar vier maanden heeft volgens het COC in
de praktijk nauwelijks betekenis. Mannen met een monogame relatie gaan zich niet vier
maanden onthouden van seks. De vraag vanuit de bloedbank moet volgens het COC dan
ook gaan over of je veilige seks hebt, niet met wie je seks hebt. De leden van de
GroenLinks-fractie vragen welke stappen de Minister nog gaat zetten om recht te doen
aan de motie Van Gent15, waarin de Minister wordt opgeroepen om Sanquin op te leggen risicogedrag als criterium
te hanteren voor bloeddonatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende stukken met betrekking
tot de bloedvoorziening in Nederland. Deze leden hebben naar aanleiding van de stukken
onderstaande opmerkingen en vragen.
Als iemand zijn of haar bloed doneert, doneert diegene al snel een halve liter per
donatie. Dat is aldus de leden van de SP-fractie, gezien dit ongeveer tien procent
van iemands totale hoeveelheid aan bloed betreft, minstens indrukwekkend te noemen.
Volgens deze leden zijn de (in 2017) 331.472 geregistreerde donoren in Nederland onmisbaar.
Hoe reageert de Minister op de verwachting dat het aantal donoren zal dalen terwijl
de vraag naar bloed zal stijgen? De leden van de SP-fractie vragen of er voldoende
acties worden ondernomen om dit belangrijke evenwicht van vraag en aanbod zoveel mogelijk
in balans te houden. Zo ja, met behulp van welke acties gebeurt dat? Genoemde leden
vragen in dat kader ook hoeveel donoren er op dit moment precies zijn. Er wordt onder
andere extra ingezet op jonge donoren, bijvoorbeeld door samenwerkingen met gameproducenten
om deze groep te bereiken, zo constateren zij. Deze leden vinden het van belang dat
er gezocht wordt naar nieuwe en interessante samenwerkingsverbanden om de verschillende
doelgroepen aan te spreken en vragen daarom of hierop ook andere voorbeelden zijn
te benoemen. Welke toename is er overall al te zien, uitgesplitst naar leeftijdsgroepen?
Ook lezen de leden van de SP-fractie dat een van de dochters van Sanquin, SPP, op
zoek is naar een partnerschap. Genoemde leden zijn benieuwd naar de stand van zaken
van deze zoektocht. Is het correct dat SPP deze zoektocht onderneemt omdat haar toekomst
niet al te rooskleurig lijkt? Deze leden zijn van mening dat te allen tijde, welk
partnerschap er ook aangegaan wordt, SPP wél de zeggenschap moet houden over de plasmaproducten.
Zij krijgen dit daarom graag bevestigd. Is het niet verstandig om een dergelijke onmisbare
voorziening in publieke handen te hebben? Onmisbaar, ook als de dienst verliesgevend
is, zo menen deze leden. Graag krijgen zij hierop een uitgebreide toelichting. Hoe
staat het daarnaast met het publiekrechtelijk verankeren van de taken rondom plasmageneesmiddelen
middels een wetswijziging en met de voorbereidingen van Sanquin voor het plasma only inzamelingscentrum?
Mannen die seks hebben met mannen mogen vanaf juli 2019 vier maanden nadat zij het
laatste seksuele contact met een man hebben gehad hun bloed doneren, zo constateren
de leden van de SP-fractie. Gezien de twaalf maanden die hier eerder voor stonden,
is dit in hun ogen een (kleine) verbetering. Graag ontvangen zij een nadere toelichting
op de reden waarom er niet voor gekozen is om een bloeddonatiebeleid in te voeren
dat is gebaseerd op seksueel risicogedrag in plaats van seksuele activiteit. Is het
niet zo dat bloeddonoren hard nodig zijn en we het ons niet kunnen permitteren onnodig
bepaalde groepen uit te sluiten? Is het correct dat Sanquin in dit kader zelf aangeeft
dat er geen wetenschappelijke onderbouwing voor de gekozen periode van vier maanden
is? Zou een kortere periode dan vier maanden wellicht een optie zijn? In het Verenigd
Koninkrijk bestaat het voornemen om de wachttijd aangaande bloeddonatie door MSM te
verlagen naar drie maanden. Kan aangegeven worden wat hiervan de stand van zaken is
en of dit in Nederland mogelijk ook haalbaar is? Welke aanbeveling heeft de Raad van
Europa op dit gebied precies gedaan? Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie
wanneer zij het volgende ministerieel plan bloedvoorziening zullen ontvangen.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.