Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over de dyslexieindustrie
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de dyslexie-industrie (ingezonden 19 juli 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (ontvangen 16 september 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3649.
Vraag 1, 2 en 3
Kunt u in elk geval bevestigen dat het aantal bedrijven en het aantal vestigingen
van bedrijven dat zich op commerciële basis bezighoudt met het begeleiden van kinderen
met dyslexie, de afgelopen jaren exponentieel is toegenomen, gezien u in antwoord
op eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat u onvoldoende zicht heeft op de aantallen
kinderen met de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) onder de dertien jaar?1
Kunt u bevestigen dat meerdere van deze bedrijven inmiddels zijn overgenomen door
(buitenlandse) investeringsfondsen?
Bent u bereid de antwoorden op de twee bovenstaande vragen in het onderzoek naar de
aantallen jeugdigen met EED te betrekken, dat naar aanleiding van de eerdere schriftelijke
vragen is toegezegd?
Antwoord 1, 2 en 3
Zoals aangegeven in de beantwoording op 12 juli jl. is er op dit moment onvoldoende
zicht op aantallen en uitgaven rond EED-zorg. Er zijn geen cijfers beschikbaar over
het totaal aantal dyslexieaanbieders of over overnames van dyslexieaanbieders door
(buitenlandse) investeringsfondsen. Van het Nationaal Kwaliteitsinstituut Dyslexie
(NKD) heb ik vernomen dat het aantal dyslexiepraktijken dat bij het NKD aangesloten
is gedaald van 114 in 2017 naar 99 in 2019. Een dyslexiepraktijk kan (meerdere) vestigingen
hebben. Het aantal is afgenomen door fusies en beëindiging.
In de voorgaande beantwoording is een onderzoek toegezegd om zicht te krijgen op de
aantallen en uitgaven voor EED-zorg en de ontwikkeling hierin. Het onderzoek zal zich
ook richten op de manier waarop de gemeenten sturen op de EED-uitgaven en hoe effectief
deze sturing is. Aanvullend zal in het onderzoek gekeken worden of ontwikkelingen
in EED-uitgaven en aantallen te verklaren zijn door de organisatie van dyslexiezorgaanbieders.
Naast zicht op de EED-uitgaven, vind ik het van groot belang om het aantal onterechte
dyslexieverklaringen te verminderen, en gemeenten handvatten te geven om te sturen.
Daarom is, in samenwerking met mijn collega Minister Slob, een aantal maatregelen
genomen. Zo wordt dit jaar een handreiking ontwikkeld voor samenwerkingsverbanden
passend onderwijs en gemeenten met diverse voorbeelden hoe gestuurd kan worden op
de dyslexieketen. Daarnaast wordt op dit moment een richtlijn ontwikkeld met het veld
onder leiding van het Nationaal Jeugd Instituut. Met deze richtlijn komen handvatten
beschikbaar voor professionals voor signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling
bij dyslexie. Tot slot subsidieert het Ministerie van OCW het Stimuleringsprogramma
Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs. Dit programma heeft
als doel dat ondersteuning vanuit school verbetert en zodoende minder leerlingen onterecht
doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
Vraag 4 en 5
Deelt u de mening dat de poortwachter – waarover u in antwoord op de eerdere schriftelijke
vragen pleit voor het invoeren van een orthopedagoog als poortwachter tussen onderwijs,
zorg en gemeenten om te bekijken of er een zorgtaak of een onderwijstaak ligt in de
begeleiding van een kind – onafhankelijk zou moeten zijn en in ieder geval geen banden
mag hebben met commerciële aanbieders van dyslexiezorg? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat het op dit moment niet gewaarborgd is dat de poortwachter onafhankelijk
is en geen banden heeft met commerciële aanbieders van dyslexiezorg?
Antwoord 4 en 5
Ik deel uw mening dat een poortwachter vanuit de gemeente en/of samenwerkingsverband
passend onderwijs onafhankelijk moet zijn en geen financiële banden moet hebben met
aanbieders van dyslexiezorg. Op dit moment zijn hier geen (wettelijke) waarborgen
voor. Ik wil daarom in het eerder toegezegde onderzoek laten meenemen of, en zo ja
hoe invulling gegeven wordt aan de poortwachtersfunctie in regio’s. Wanneer de onderzoeksresultaten
daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen om de onafhankelijkheid
te waarborgen. Tot slot zal ik in de handreiking voor gemeenten en samenwerkingsverbanden
passend onderwijs aandacht besteden aan de onafhankelijkheid van de poortwachter.
Vraag 6
Bent u bereid de aanstelling van zo’n onafhankelijke poortwachter verplicht te stellen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik onderzoeken hoe gemeenten sturen
op EED-zorg. Tot nu toe blijkt namelijk dat gemeenten op verschillende manieren actief
beleid voeren op de EED-prevalentie. Een veel voorkomende manier is door het aanstellen
van een poortwachter (al dan niet samen met het onderwijs). Er zijn echter ook gemeenten
die ervoor kiezen om te werken met een regionale benchmark. Zij pakken hierbij een
regierol en voeren met scholen en zorgaanbieders het gesprek over deze verwijzing-
en diagnosecijfers.
Ik wil daarom onderzoeken hoe gemeenten samen met het onderwijs sturing op EED-prevalentie
invullen en wat de effecten zijn van de verschillende vormen van sturing. Wanneer
de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen.
Ik vind het nu te vroeg om de conclusie te trekken dat een onafhankelijke poortwachter
verplicht gesteld moet worden.
Vraag 7, 8 en 9
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat de «meningen in het veld over het
meten van een ontwikkelingsstoornis verdeeld zijn»; kunt u bevestigen dat de meningen
«in het veld» over klimaatverandering en het belang van vaccineren ook verdeeld zijn?
Deelt u de mening dat uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek niet veranderen omdat
mensen blijkbaar van mening kunnen verschillen?
Kunt u bevestigen dat door in uw antwoord expliciet te schrijven dat meningen op dit
punt verschillen, u onderzoek ontkracht waaruit blijkt dat het overgrote deel van
de testen uit het Protocol Diagnose en Behandeling wetenschappelijk bezien flauwekul
en overbodig zijn?
Antwoord 7, 8 en 9
Het huidige protocol is onder andere gebaseerd op het advies van de gezondheidsraad
uit 1995 en op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt op dit moment een brede vakinhoudelijke richtlijn
ontwikkeld onder leiding van het Nederlands Jeugd Instituut in opdracht van de beroepsverenigingen
NIP, NVO en LBRT en het NKD. Deze richtlijn wordt ontwikkeld door vertegenwoordigers
van wetenschap en werkveld op basis van de huidige wetenschappelijke kennis, praktijkkennis
en cliëntvoorkeuren. De richtlijn biedt handvatten voor het handelen van de professionals
in de zorg en het onderwijs in de signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling
bij dyslexie. In deze richtlijn zal ook de manier van en methoden voor diagnosticeren
aan de orde komen.
Vraag 10
Wat beoogt u te zeggen met uw opmerking in het antwoord op de vragen over commercieel
belanghebbenden die zitting nemen in de wetenschappelijke adviesraad en een instituut
dat de kwaliteit van dyslexiezorg bewaakt? Kunt u uw opmerking over het feit dat mensen
zitting nemen «zonder last en ruggespraak en op persoonlijke titel» verduidelijken?
Antwoord 10
Het NKD geeft aan dat een lid van de wetenschappelijke adviesraad zitting heeft op
basis van wetenschappelijke kennis en dat de organisaties (waar een lid werkzaam is)
niet worden geconsulteerd.
Vraag 11 en 12
Kent u andere voorbeelden van (zorg)systemen waarbij screening, diagnose, behandeling,
kwaliteitscontrole en wetenschappelijk advies feitelijk in handen zijn van enkele
commerciële aanbieders?
Kunt u aangeven of ook daar aanbieders hun eigen vlees «zonder last en ruggespraak»
keuren?
Antwoord 11 en 12
Binnen jeugdhulp is het niet ongebruikelijk dat de intake van cliënten, de diagnose
en behandeling geschiedt door dezelfde zorgverlener. Dit heeft bijvoorbeeld tot voordeel
dat er minder overdracht tussen zorgverleners hoeft plaats te vinden en dat voor de
school, ouders en het kind er een vertrouwd gezicht is.
Op landelijk niveau zet het NKD zich in voor het bewaken en bevorderen van de kwaliteit
van diagnostiek en behandeling van EED. Dit doen zij door kwaliteitseisen op te leggen
aan aangesloten praktijken. Onder andere door het werken volgens het protocol, en
verplichte audits door het KIWA. Daarnaast leveren de aangesloten praktijken informatie
aan bij de Nederlandse Databank Dyslexie van het NKD. Deze informatie wordt (geanonimiseerd)
terug geleverd aan de praktijken, hetgeen zij kunnen gebruiken voor benchmarking of
verantwoording naar de gemeente. De NKD is ook voornemens om op basis van deze informatie
een geanonimiseerde landelijke rapportage op te stellen. Tot slot heb ik heb begrepen
dat de voorzitter van het NKD voornemens is om de governance structuur te evalueren
met de hulp van een externe partij. Waar van toepassing en mogelijk, wordt de onafhankelijkheid
verder versterkt
Dat zorgaanbieders en professionals zich verenigen en met elkaar afspraken maken om
de kwaliteit van zorg(verlening) te verbeteren is niet ongebruikelijk en vind ik positief.
Soms is dit gekoppeld aan een specifiek beroep, zoals bij de beroepsverenigingen met
(kwaliteits)eisen voor lidmaatschap. Maar het kan ook in andere samenwerkingsvormen
zijn. Zo hebben recent de gezinshuizen eigen kwaliteitscriteria geformuleerd, is er
het ZKN-keurmerk voor zelfstandige klinieken, of het keurmerk fysiotherapie voor fysiotherapeuten
en praktijken.
Vraag 13 en 14
Kunt u aangeven hoe u het feit weegt in het volgende citaat uit uw antwoord op de
eerdere vragen; dat het «niet ongebruikelijk is dat het stellen van een diagnose,
het uitvoeren van een behandeling en de evaluatie hiervan wordt uitgevoerd door een
en dezelfde zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals
gemeenten en / of het onderwijs»?
Kunt u in algemene termen aangeven hoe het «nauwe overleg» met andere betrokkenen
er in de praktijk uit kan zien, anders dan het betalen van de rekening?
Antwoord 13 en 14
Het is aan gemeenten om EED-zorg beschikbaar te stellen. Vrijwel alle gemeenten doen
dit door dyslexiezorgaanbieders te contracteren. De afspraken die daarbij gemaakt
worden met het onderwijs en de manier waarop gemeenten (en het onderwijs) sturen verschilt
tussen regio’s. Het overleg dat de gemeenten en het samenwerkingsverband voeren over
hoe de ondersteuning voor dyslexie (in de gehele keten) vormgegeven wordt, vind ik
daarbij essentieel.
De gemeente kan, al dan niet samen met het samenwerkingsverband, het aantal verwijzingen
vanuit scholen naar dyslexiezorg monitoren. Ook beschikt de gemeente over informatie
van de zorgaanbieders, bijvoorbeeld het percentage kinderen dat na verwijzing de diagnose
EED krijgt en hoelang een behandeltraject gemiddeld duurt. Vervolgens kan er met scholen
en dyslexieaanbieders hier overleg over gevoerd worden wat goed gaat en beter kan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.