Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 september 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen
en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare
behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave:
I.
Algemeen
2
Hoofdstuk 1 Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
3
Hoofdstuk 2 Maatregelen
11
2.1 Regels voor inkomensondersteuning harmoniseren
11
2.2 Regels voor eindigen en herleven recht op oWajong en Wajong2010 aanpassen
39
2.3 Passend werkaanbod in de oWajong en Wajong2010 harmoniseren
43
2.4 Studieregeling in de Wajong2010 vanaf 2020 schrappen
44
2.5 Uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 schrappen
46
2.6 Instroom in de oWajong afsluiten
46
Hoofdstuk 3 Ontvangen commentaren en adviezen
47
3.1 UWV
47
3.2 Autoriteit Persoonsgegevens
50
3.3 Landelijke Cliëntenraad
50
3.4 Internetconsultatie
51
II.
Artikelsgewijs
51
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel over het verder activeren
van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende
regimes Wajong. Deze leden onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel dat
meer werken moet lonen. Het wegnemen van knelpunten die voor mensen met een Wajong-uitkering
een belemmering zijn en het harmoniseren en vereenvoudigen van de verschillende regelingen,
zoals de bekende zaagtand-constructie in de oWajong, zijn van groot belang om dit
doel te bereiken. Hierin steunen de leden van de VVD-fractie de regering. Zij hebben
wel nog enkele vagen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij onderstrepen
het doel van de regering om de belemmeringen voor mensen met een Wajong-uitkering
om te kunnen participeren weg te nemen en de verschillende regelingen in de Wajong
te vereenvoudigen en te harmoniseren. Zij vinden het belangrijk dat Wajongers duurzaam
aan werk worden geholpen en meer kansen krijgen op een baan met toekomstperspectief.
De leden van de CDA-fractie zijn het van harte eens met het uitgangspunt dat (meer)
werken moet lonen. Zij zijn blij dat de studiemogelijkheden voor Wajongers worden
verruimd en dat Wajongers die gaan werken het recht op een Wajong-uitkering behouden.
Deze leden hebben echter ook enkele vragen en zorgen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Met name het voornemen om via
harmonisering meer duidelijkheid te scheppen, het schrappen van de studiebelemmering
en het uitgangspunt dat meer werken altijd meer moet lonen kan op steun rekenen van
deze leden. Deze leden hebben echter nog enkele vragen die ze aan de regering willen
voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetswijziging Wajong en hebben daar
nog enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie zijn positief over het doel van de wet, namelijk vereenvoudiging en harmonisatie
van de Wajong. Ook zijn ze positief over de insteek om er voor te zorgen dat werken
altijd loont in de Wajong. In het verleden hebben leden van de SP-fractie kritische
schriftelijke vragen gesteld over het feit dat werken bij de Wajong geregeld niet
loont en dat mensen er soms zelfs op achteruit gaan indien zij gaan werken. Dat is
een slechte zaak en
deze leden zijn blij dat hier actie op ondernomen is. Ook zijn deze leden blij dat
het in alle gevallen mogelijk wordt om te studeren in de Wajong zonder gekort te worden
op de Wajong-uitkering of deze te verliezen. Daarover hebben de leden van de SP-fractie
ook kritische schriftelijke vragen gesteld en hebben zij een aangenomen motie van
het lid Siderius (Kamerstuk 31 497, nr. 188). De leden van de SP-fractie zijn blij dat studie en school nu mogelijk zijn, hoewel
zij vinden dat het te lang heeft geduurd, daar de motie uit 2016 is. Deze leden vragen
of nu in alle gevallen is verzekerd dat meervoudig gehandicapte leerlingen die op
een cluster 3-onderwijsinstelling ingeschreven staan, aanspraak kunnen maken op een
Wajong-uitkering. Hoewel deze leden positief zijn over bovenstaande hebben zij ook
(grote) zorgen en bezwaren. Daarnaast hebben zij nog een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van diverse
wetten in relatie tot de Wajong. Als je een handicap hebt, wil je zeker kunnen zijn
van een fatsoenlijk inkomen. De wijzigingen lijken daaraan niet bij te dragen, omdat
veel mensen met een Wajong-uitkering er in inkomen op achteruit kunnen gaan. Daarom
hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het van
belang dat er een solide, sociale en betrouwbare regeling is en blijft voor Wajongers.
Zij hebben grote talenten en zetten zich vaak naar beste kunnen in om mee te doen
in de samenleving. Dat verdient waardering en adequate ondersteuning. De leden van
de ChristenUnie-fractie onderschrijven het uitgangspunt om de regelgeving voor alle
Wajongers te vereenvoudigen en te harmoniseren. Zij vinden het positief dat de voorgestelde
wijzigingen ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen
vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen.
Genoemde leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen
de inzet om ervoor te zorgen dat meer werken loont voor degenen die dat kunnen. Ook
kan het harmoniseren van regelingen bijdragen aan het bestrijden van oneerlijke verschillen
die door Wajongers worden ervaren bij vergelijking met andere regelingen. Zij vragen
echter ook aandacht voor de onzekerheden die een nieuwe wijziging met zich mee brengt,
bijvoorbeeld ten aanzien van de garantieregeling en voor degenen die op grond van
een urenbeperking niet in staat zijn meer te werken.
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van
de hierboven genoemde fracties hebben gesteld en de opvattingen die zij hebben over
het voorstel voor Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van
jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong. De regering
dankt de leden van de fracties voor hun uitgebreide inbreng.
In deze nota gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties.
Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. De
oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief
weergegeven. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie
van de regering op de daarvoor weergegeven passages.
Hoofdstuk 1 Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
1. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten welke voor-
en nadelen er zijn voor de betrokkenen aan de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
als deze ook wordt toegepast op werkenden in de Wajong 2015.
Antwoord op vraag 1
Het wetsvoorstel regelt dat de geharmoniseerde regeling voor inkomens-ondersteuning
ook van toepassing is voor werkenden in de Wajong2015. In de huidige Wajong wordt
het volledige inkomen van iemand in de Wajong2015 verrekend met de uitkering. Het
toepassen van de geharmoniseerde regeling op werkenden in de Wajong2015 heeft alleen
voordelen. Werkende Wajongers in de Wajong2015 gaan erop vooruit ten opzichte van
de huidige regeling omdat het inkomen uit arbeid niet geheel in mindering wordt gebracht
op de inkomensondersteuning bij een inkomen boven 20 procent van het wettelijk minimumloon
(WML). De grens van 20 procent WML is getrokken vanwege de hogere uitkering voor mensen
die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben van 75 procent WML.
Bij een inkomen van 20 procent WML komt het totaal inkomen op basis van de geharmoniseerde
inkomensregeling uit op 76 procent WML.
Een ander belangrijk voordeel is het vergroten van eenduidigheid in de uitvoering
en uitlegbaarheid aan Wajongers. Doordat de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
ook van toepassing is voor werkenden in de Wajong2015 gelden voor alle Wajongers met
duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie dezelfde regels voor inkomensondersteuning.
Hierbij moet worden aangemerkt dat de kans dat mensen met een Wajong2015 uitkering
betaalde arbeid gaat verrichten klein is. Zo had ongeveer 1 procent van het aantal
mensen met een Wajong2015 uitkering ultimo 2018 een baan.
2. Daarnaast vragen deze leden wat de stappen zijn als iemand afziet van een re-integratietraject.
Wat voor soort begeleiding is er dan nog en wat kan er gebeuren met de uitkering van
deze persoon?
Antwoord op vraag 2
Wajongers zijn verplicht om te werken aan hun re-integratie. UWV biedt Wajongers met
arbeidsmogelijkheden hierbij actieve ondersteuning naar werk. Het accepteren van deze
ondersteuning door UWV is vrijwillig. Wajongers hebben de mogelijkheid om af te zien
van ondersteuning door UWV. Ook als een Wajonger afziet van dienstverlening worden
door UWV met deze Wajonger afspraken gemaakt over de wijze waarop de Wajonger zelf
werkt aan re-integratie. Uitgangspunt is dat deze afspraken handhaafbaar zijn. De
afspraken worden opgenomen in het re-integratieplan of de re-integratievisie. UWV
neemt periodiek contact op met de Wajonger om de vorderingen met hun re-integratie
te monitoren. Het aanbod van ondersteuning door UWV blijft staan. Indien een Wajonger
de afspraken niet nakomt, volgt een sanctie op basis van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten
vanwege het niet nakomen van de verplichtingen uit het re-integratieplan of de re-integratievisie.
Bijvoorbeeld een verlaging van het uitkeringsbedrag gedurende een bepaald aantal maanden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over de ambitie van de regering om de Wajong te vereenvoudigen, maar
hebben wel zorgen over de nieuwe geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning.
Voorts zijn deze leden positief over de overige maatregelen in het wetsvoorstel, met
name het voornemen om de studieregeling in de Wajong2010, alsmede de uitsluitingsgrond
studerende in de Wajong2015 te schrappen.
In het wetsvoorstel wordt erg de nadruk gelegd op het uitgangspunt dat meer werken
moet lonen. 3. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering kijkt naar al die Wajongers
die met veel moeite een baan hebben gevonden en daar naar tevredenheid werken, zij
het niet fulltime. Is de regering van mening dat deze mensen allemaal meer moeten
gaan werken? 4. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat een financiële
prikkel voor deze groep niet werkt, omdat zij juist gemotiveerd zijn om te werken,
maar soms niet meer kunnen werken door hun arbeidsbeperking?
Antwoord op vragen 3 en 4
De wijzigingen leggen geen verplichting op om meer te gaan werken. In de huidige situatie
kan het echter zo zijn dat een Wajonger die meer uren gaat werken erop achteruit gaat.
De regering is van mening dat Wajongers er in inkomen op vooruit moeten gaan als ze
meer gaan werken. De geharmoniseerde regeling zorgt er daarom voor dat het voor werkenden
in de oWajong en Wajong2010 aantrekkelijker wordt om meer te gaan werken. Hiervan
kan een financiële prikkel uit gaan om meer te gaan werken als dat voor de betrokkene
mogelijk is.
De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de petitie «Verander de participatiewet!».1
5. Is de regering bereid de korting op de Wajong-uitkering van 75 procent naar 70 procent
wettelijk minimumloon (WML) ongedaan te maken?
Antwoord op vraag 5
De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen is met de verlaging van 75 procent
naar 70 procent WML meer in lijn gebracht met de uitkering van jonggehandicapten in
de Participatiewet. Omdat beide groepen jonggehandicapt zijn en zij beiden onder de
banenafspraak vallen is de regering niet voornemens om de wijziging ongedaan te maken.
Daarbij moet worden aangemerkt dat in het Sociaal Akkoord (april 2013) een overdracht
van Wajongers met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten was voorzien, met naast
een uitkeringsverlaging ook de bijbehorende partnerinkomens- en vermogenstoets. In
het bijstandakkoord (afspraken tussen het vorige kabinet, D66, CU en SGP; februari
2014) is ruimte gevonden om de mensen uit het zittend bestand bij het UWV te houden
met behoud van een individuele Wajonguitkering. Hierbij is wel afgesproken dat voor
Wajongers met arbeidsvermogen de uitkering werd verlaagd van 75 procent naar 70 procent
WML.
6. De leden van de SP-fractie vinden het erg teleurstellend dat de Belastingdienst niet
bereid is om te bezien of een inclusietoeslag ingevoerd kan worden. Vindt de regering
dit ook spijtig? Deze leden denken dat een inclusietoeslag vanuit de Belastingdienst
een mooie oplossing zou kunnen zijn, omdat mensen met een beperking die werken dan
niet meer onder het bijstandsregime hoeven te vallen. Als zij wel onder het bijstandsregime
gaan vallen, blijven ze altijd financieel afhankelijk van anderen, omdat ze aan allerlei
verplichtingen moeten voldoen van de bijstand, zoals de kostendelersnorm en het beperkt
mogen hebben van spaargeld. De leden van de SP-fractie zien graag een reactie tegemoet.
Antwoord op vraag 6
Door verschillende partijen, waaronder de LCR, vakbonden en een aantal andere maatschappelijke
organisaties, is een voorstel voor een inclusietoeslag gedaan als alternatief in het
kader van de uitwerking van het breed offensief. In de kern is het voorstel om een
aparte toeslag in te voeren die via de werkgever aan de werknemer wordt toegekend
om te voorkomen dat iemand met een beperking die werkt aangewezen blijft op aanvullende
bijstand. Het voorstel beoogt vooral een alternatief te zijn voor de voorstellen tot
wijziging van de Participatiewet.
De regering heeft in brieven van 20 november 2018 en 23 mei 2019 over «breed offensief»
uitdrukkelijk aangegeven dat dit voorstel buiten de kaders valt van de Participatiewet
en meer iets is voor de langere termijn agenda. Een onderzoek is daarom nu niet aan
de orde. De inclusietoeslag zou bovendien een majeure stelselwijziging betekenen die
een grote impact heeft voor de uitvoering. Omdat de regering werken voor mensen met
loonkostensubsidie wel meer lonend wil maken is zij voornemens de Participatiewet
te wijzigen. Door hier een aparte vrijlating te maken voor mensen die in deeltijd
met loonkostensubsidie werken. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet
zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar bij de Kamer wordt ingediend.
7. Kan de regering tevens reageren op de kritiek van de FNV? De FNV zegt dat arbeidsdeskundigen
nu vaak niet kunnen aangeven wat een Wajonger gaat krijgen als zijn werksituatie verandert.
De leden van de SP-fractie vinden dit zorgelijk. Zullen jonggehandicapten met de nieuwe
wet wel die duidelijkheid kunnen krijgen?
Antwoord op vraag 7
De regering herkent het signaal van de FNV over de uitlegbaarheid van de inkomensregels
en de weerbarstigheid om vast te stellen wat het effect zal zijn van een werksituatie
die verandert. Ook UWV heeft hierover in de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel
opmerkingen gemaakt. Voorlichting en communicatie over de wijzigingen zijn daarom
onderdeel van de implementatie van de wijzigingen. Voor de geharmoniseerde regeling
voor inkomensondersteuning wordt door UWV een online rekentool ontwikkeld als hulpmiddel
voor Wajongers om de financiële gevolgen van bijvoorbeeld meer inkomsten te kunnen
doorrekenen. De rekentool geldt voor de berekening van het totaal inkomen op basis
van het inkomen uit arbeid en de inkomensondersteuning door UWV. Hierin worden de
gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen. Kernboodschap is dat Wajongers van iedere
verdiende euro minimaal 30 cent behouden.
De leden van de SP-fractie kunnen zich om te beginnen herkennen in kritiek van de
Raad van State dat er ongelijkheid is ten opzichte van jonggehandicapten die onder
de Participatiewet vallen. Deze leden vinden het in zijn geheel onterecht dat jonggehandicapten
met arbeidsvermogen geen Wajong-uitkering meer krijgen, maar worden afgescheept met
de bijstand. Zij vinden dit een zeer onrechtvaardige maatregel die ervoor zorgt dat
jonggehandicapten in de Participatiewet een veel slechtere positie hebben dan vergelijkbare
jonggehandicapten in de Wajong, onder andere vanwege de partnerinkomens- en vermogenstoets.
8. Erkent de regering dit en is zij bereid dit kwalijke beleid terug te draaien?
Antwoord op vraag 8
De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen is met de verlaging van 75 procent
naar 70 procent WML in lijn gebracht met de uitkering van jonggehandicapten in de
Participatiewet. Omdat beide groepen jonggehandicapt zijn en zij beiden onder de banenafspraak
vallen is de regering niet voornemens om de wijziging ongedaan te maken. Daarbij moet
worden aangemerkt dat in het Sociaal Akkoord (april 2013) een overdracht van Wajongers
met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten was voorzien, met naast een uitkeringsverlaging
ook de bijbehorende partnerinkomens- en vermogenstoets. In het bijstandakkoord (afspraken
tussen het vorige kabinet, D66, CU en SGP; februari 2014) is ruimte gevonden om de
mensen uit het zittend bestand bij het UWV te houden met behoud van een individuele
Wajonguitkering. Hierbij is wel afgesproken dat voor Wajongers met arbeidsvermogen
de uitkering werd verlaagd van 75 procent naar 70 procent WML.
9. Erkent de regering dat haar beantwoording niks wegneemt van de ongelijkheid die de
Raad van State constateert tussen vergelijkbare groepen jonggehandicapten in de Participatiewet
en de Wajong? 10. Kan de regering nader ingaan op de kritiek? 11. Is zij bereid mogelijkheden te onderzoeken om het regime in de Participatiewet gelijk
te trekken met het Wajong-regime op dit punt?
Antwoord op vragen 9 t/m 11
De regering erkent dat er verschillen zijn tussen jonggehandicapten in de Participatiewet
en jonggehandicapten in de Wajong. De verschillen in behandeling van mensen in soortgelijke
omstandigheden in de Participatiewet en de verschillende regelingen in de Wajong zijn
ontstaan door het respecteren van bestaande rechten bij beleidswijzigingen. Sinds
2015 vallen mensen met een arbeidsbeperking die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben of niet-duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben onder de
Participatiewet. Voor die groep die vóór 1 januari 2015 al in de oWajong en de Wajong2010
zat is destijds besloten om bestaande rechten te respecteren en hen niet onder de
Participatiewet te brengen. Voor de mensen die vóór 1 januari 2015 al in de oWajong
of Wajong2010 zaten geldt daarom ten opzichte van mensen in de Participatiewet andere
regels, ook met betrekking tot het verrekenen van inkomen. Deze verschillen zijn inherent
aan het karakter van deze regelingen. Daarbinnen zoekt de regering naar mogelijkheden
om de uitgangspunten in de Wajong en de Participatiewet zoveel mogelijk met elkaar
in lijn te brengen. Zo is de regering van mening dat werken voor mensen met een beperking,
zowel in de Wajong als de Participatiewet, moet lonen. Dit uitgangspunt staat centraal
in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong en wordt ook gehanteerd bij het voorgenomen
wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet met betrekking tot het uitwerken
van maatregelen in het kader van het breed offensief. Laatstgenoemd wetsvoorstel zal
naar verwachting in de tweede helft van dit jaar bij de Kamer worden ingediend.
De Raad van State schrijft: «De soortgelijke jonggehandicapte in de Participatiewet
kan – met behoud van uitkering – zonder inkomstenverrekening een gedeelte van zijn
verdiende inkomen behouden, en vervolgens worden additionele inkomsten volledig verrekend.»
12. Op welke regeling wordt exact gedoeld? 13. In hoeverre kan iemand in de Participatiewet hier rechten aan ontlenen? 14. Hoe vaak wordt een beroep op deze regeling door een jonggehandicapte toegewezen en
hoe vaak wordt dit afgewezen? 15. Hoe vaak wordt überhaupt op deze regeling een beroep gedaan, hoe vaak wordt deze
toegewezen en hoe vaak afgewezen? 16. Welke onderzoeken zijn hierover bekend? 17. Erkent de regering dat gemeenten dit verschillend toepassen en er dus rechtsongelijkheid
is? 18. Waarom formuleert de regering het niet als recht? 19. Erkent de regering dat de Participatiewet niet geschikt is voor jonggehandicapten?
Antwoord op vragen 12 t/m 19
De regeling waar hierop wordt gedoeld betreft de algemene vrijlatingsregeling van
inkomsten uit arbeid zoals opgenomen in artikel 31, tweede lid, onder r van de Participatiewet.
Het recht op bijstand zoals opgenomen in de Participatiewet is het vangnet van de
Nederlandse sociale zekerheid en is complementair aan alle vermogens- en inkomensbestanddelen
waarover de belanghebbende die een beroep op bijstand doet, (redelijkerwijs) kan beschikken.
De Participatiewet regelt in artikel 31 tweede lid expliciet welke inkomensbestanddelen
niet tot de middelen worden gerekend. Hiertoe behoren onder andere – voor zover het
betreft personen van 27 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd – inkomsten uit arbeid
tot 25 procent van deze inkomsten met een maximum van € 211,– per maand gedurende
zes maanden, indien dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling.
De regering beschikt niet over specifieke (onderzoeks-) informatie hoe vaak jonggehandicapten
een beroep op deze regeling doen. De regering heeft geen concrete aanwijzingen om
te veronderstellen dat bij de toepassing sprake zou zijn van rechtsongelijkheid en
wijst erop dat deze vrijlatingsregeling wettelijk is genormeerd. Voorts kent de Participatiewet
een genormeerde structurele vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 15 procent van
deze inkomsten met een maximum van € 133,45 per maand indien het een persoon betreft
die medisch urenbeperkt is.
Doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen die vallen onder de doelgroep
van de Participatiewet naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Daarmee
beoogt de Participatiewet geschikt te zijn voorjonggehandicapten. De uitvoering van
de Participatiewet wordt gevolgd via monitoring en evaluatie. Uit de laatste monitor2 komt naar voren dat gemeenten steeds beter bekend zijn met de nieuwe doelgroep. Ook
stijgt het aantal verstrekte loonkostensubsidies gestaag. In het najaar komt de evaluatie
van de Participatiewet beschikbaar zodat de Kamer zich op basis van onderzoek een
beeld kan vormen over de werking van de Participatiewet.
Het voorgaande laat onverlet dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking
met kracht bevorderd moet worden. Het bieden van goede ondersteuning aan deze mensen
vergt grote inspanningen van alle partijen: van gemeenten, werkgevers, de mensen zelf
en het Rijk. Daarom heb ik in het najaar van 2018 samen met betrokken partijen het
breed offensief gelanceerd om meer mensen met een beperking aan werk te helpen. Over
de laatste stand van zaken van de uitwerking van het breed offensief heb ik de Kamer
geïnformeerd bij brief van 23 mei 20193.
De Raad van State heeft ook kritiek op het feit dat in de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA) het recht op uitkering bij te veel inkomsten eerder wordt beëindigd
en herleving van een eerder recht enkel plaatsvindt indien dit binnen vijf jaar na
beëindiging van dat eerdere recht gebeurt. 20. Is de regering bereid om de regeling van de WIA ook tot pensioengerechtigde leeftijd
herroepbaar te maken? 21. Is de regering bereid dit te onderzoeken?
Antwoord op vragen 20 en 21
De Wajong en de WIA zijn verschillende regelingen die andere doelen dienen en elk
hun eigen kenmerken hebben. Een uitbreiding van de termijn waarin het recht kan herleven
in de WIA en de WAO is op dit moment niet aan de orde. Dat neemt niet weg dat de regering
het belangrijk vindt dat ook WIA-gerechtigden gestimuleerd worden om (meer) te gaan
werken. Nu lopen WIA-gerechtigden het risico dat het accepteren van een baan dat zij,
in geval van verlies van die baan, leidt tot een lagere uitkering in de toekomst.
Dat vormt een drempel om werk te zoeken. De regering heeft aangekondigd deze drempel
weg te nemen, door te regelen dat wanneer een WIA-gerechtigde meer gaat verdienen
dan zijn of haar actuele restverdiencapaciteit dit inkomen 5 jaar lang geen aanleiding
is voor het doen van een herbeoordeling. Voor WIA-gerechtigden wordt het aantrekkelijker
om te gaan werken. De verschillen in karakter van Wajong (voorziening) en WIA (verzekering)
rechtvaardigen een verschil in de mogelijkheid om het recht op deze uitkering te laten
herleven.
De leden van de SP-fractie vinden het met de Raad van State onbegrijpelijk dat de
loondispensatie in de Wajong niet gelijk is afgeschaft en vervangen door loonkostensubsidie,
zoals in de Participatiewet. 22. Kan de regering nader ingaan op de kritiek van de Raad van State? Loondispensatie
vinden deze leden oneerlijk, ook in de Wajong.
Antwoord op vraag 22
Uit verkenning van de invoering van loondispensatie in de Participatiewet is gebleken
dat het toepassen van het instrument loondispensatie in de Participatiewet leidt tot
complexiteit4. Zo lukt het niet om loondispensatie in de Participatiewet in te voeren zonder dat
sprake is van zwaardere administratieve lasten voor de werknemers die het betreft.
Ook hebben gemeenten aangegeven dat invoering van loondispensatie in de Participatiewet
ook voor hen een aanzienlijke verzwaring van de uitvoeringslast tot gevolg heeft en
een lange implementatieperiode kent. Voorts is bij de uitwerking gebleken dat de beoogde
versimpeling voor werkgevers ook lastig te realiseren is.
Bovengenoemde redenen zijn aanleiding geweest om het instrument loondispensatie niet
in te voeren in de Participatiewet. Deze discussie is echter niet een op een te vertalen
naar de Wajong. Er is in de Wajong bijvoorbeeld geen sprake van een partnerinkomens-
en vermogenstoets. Het instrument loondispensatie wordt in de Wajong daarnaast al
jaren toegepast. De bezwaren van een verzwaring van de administratieve lasten voor
werknemers en verzwaring van de uitvoeringslast gaat niet op voor de Wajong. Het introduceren
van loonkostensubsidie in de Wajong zou juist het tegengestelde effect hebben. Voor
de uitvoering betekent het vervangen van loondispensatie in de Wajong door loonkostensubsidie
dat UWV loonkostensubsidie moet gaan uitbetalen aan werkgevers, daar waar vooralsnog
geen directe betalingsrelatie met werkgevers bestaat. Momenteel werken circa 18.000
Wajongers met loondispensatie. Dit betekent dat bij de overgang van loondispensatie
naar loonkostensubsidie naar verwachting een vorm van overgangsrecht noodzakelijk
zal zijn. Voor de uitvoering van de Wajong betekent dit dat (opnieuw) verschillende
regimes naast elkaar blijven bestaan. Het invoeren van het instrument loonkostensubsidie
in de Wajong leidt daarmee tot het vergroten van de complexiteit voor de uitvoering
van de Wajong.
23. Erkent de regering dat het verkrijgen van een volwaardig loon beter is voor het gevoel
om mee te kunnen doen in de maatschappij?
Antwoord op vraag 23
De regering vindt het belangrijk dat het totaalinkomen van mensen die vanuit de Wajong
gaan werken met loondispensatie hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum.
Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil de regering dat ze er
echt op vooruit gaan. Verder acht de regering het van belang dat hun inkomen gaat
naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken.
Daarom worden met voorliggend wetsvoorstel de regels voor inkomensondersteuning binnen
de Wajong geharmoniseerd.
24. Is het waar dat ook in het voorliggend voorstel mensen met loondispensatie minder
of geen pensioen opbouwen en mensen met loonkostensubsidie wel? Zo ja, erkent de regering
dat dit ongelijkheid creëert tussen soortgelijke groepen in de Wajong en de Participatiewet?
25. Kan de regering een aantal rekenvoorbeelden geven over hoe de pensioenvorming uitwerkt
voor verschillende groepen in de Wajong en Participatiewet met loondispensatie en
loonkostensubsidie? 26. Is de regering bereid de loondispensatie in de Wajong te vervangen door loonkostensubsidie?
Zo nee, is de regering bereid de pensioenopbouw voor mensen met loondispensatie met
een verrekeningsfactor te verhogen analoog aan de factor loonwaarde? 27. Zijn er nog andere gevolgen voor de pensioenopbouw van mensen als gevolg van deze
wetswijziging?
Antwoord op vragen 24 t/m 27
De regering kiest ervoor om het instrument loondispensatie dat in de Wajong al jaren
wordt toegepast te behouden en de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong
te harmoniseren. Voorliggend wetsvoorstel heeft ten opzichte van de huidige situatie
geen gevolg voor de pensioenopbouw voor Wajongers die werken met loondispensatie.
Voor het instrument loondispensatie wordt de loonwaarde vastgesteld. De werkgever
betaalt het loon dat overeenkomt met de loonwaarde. Het inkomen van de Wajonger wordt
door UWV aangevuld met een uitkering. De grondslag voor de pensioenopbouw wordt gevormd
door het loon dat een werknemer ontvangt. Omdat de inkomensondersteuning door UWV
niet als loon wordt aangemerkt wordt hierover geen pensioen opgebouwd.
Het verhogen van de pensioenopbouw door te werken met een verrekeningsfactor analoog
aan de factor loonwaarde is eerder verkend. De Stichting van de Arbeid heeft in 2010
ten behoeve van pensioenopbouw voor Wajongers – die reeds met loondispensatie kunnen
werken – voorgesteld om voor loondispensanten de AOW-franchise te verlagen naar rato
van iemands loonwaardefactor. Met zo’n verlaagde AOW-franchise kan iemand die werkt
met loondispensatie op basis van een loonwaarde van 50 procent WML ongeveer half zo
veel aanvullend pensioen opbouwen als een werknemer zonder beperking. Het voorstel
van een AOW-franchise naar rato van de loonwaardefactor voor loondispensanten is in
2016 al verkend samen met de toenmalige Staatssecretaris van Financiën. Daaruit bleek
dat dit een ingrijpende fiscale wijziging is die complexiteitsverhogend en daarmee
lastig uitvoerbaar en handhaafbaar is5.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat het harmoniseren geen doel op zich is van dit wetsvoorstel. Dat laat
onverlet dat de Afdeling advisering van de Raad van State volgens deze leden terecht
wijst op het belang om te onderzoeken of verdergaande harmonisatie mogelijk is, zeker
wanneer het gaat om vergelijkbare groepen die nu op basis van uiteenlopende wettelijke
kaders verschillend behandeld worden. 28. Deze leden vragen op welke wijze de regering naast het traject van dit wetsvoorstel
de komende tijd wil onderzoeken in hoeverre verdergaande harmonisatie mogelijk en
nodig is.
Antwoord op vraag 28
De verschillen in behandeling van mensen in soortgelijke omstandigheden in de Participatiewet
en de verschillende regelingen in de Wajong zijn ontstaan door het respecteren van
bestaande rechten bij beleidswijzigingen. Zie ook het antwoord op de vragen 9 t/m
11. Daarbinnen zoekt de regering naar mogelijkheden om de regelingen te harmoniseren
door bij beleidswijzigingen in de Participatiewet en in de Wajong telkens de afweging
te maken of harmonisatie mogelijk en nodig is. Daarbij moet telkens rekening worden
gehouden met de verschillen in karakter tussen de Wajong als voorziening en de Participatiewet
als vangnet. In het kader van de brede agenda van «Breed offensief» wordt gezocht
naar versterking van instrumenten om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een beperking
te vergroten. Daarbij wordt naast de Participatiewet doelgroep ook gekeken naar mensen
met een arbeidshandicap die onder de verantwoordelijkheid van UWV vallen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het stimuleren tot meer werk voor de regering
centraal staat in dit wetsvoorstel. Hoezeer deze leden dit uitgangspunt ook delen,
vragen zij zich wel af hoe de regering rekenschap geeft van het feit dat voor veel
Wajongers een groei niet reëel is. Deze leden hebben in de toelichting een uiteenzetting
gemist van de uitgangspunten die ten grondslag (moeten) liggen aan een rechtvaardig
stelsel van inkomensondersteuning in de Wajong. 29. Hoe verhouden zich bijvoorbeeld de berekeningen die uitgaan van de mogelijkheid om
toe te groeien naar 100 procent WML tot het gegeven dat, gelet op de gemiddelde arbeidsduur
van de doelgroep, velen dit percentage nooit zullen halen? Vindt de regering het billijk
dat Wajongers zelfs meer kunnen verdienen dan 100 procent WML of dient dit percentage
de grens te zijn, behoudens overgangsrecht? Deze leden ontvangen graag een nadere
uiteenzetting.
Antwoord op vraag 29
De Wajong is een voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau
van het sociaal minimum voor een alleenstaande, zonder een vermogens en partnerinkomenstoets.
Voor de regering staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn
van inkomensondersteuning. Uitgangspunt daarbij is dat voor mensen die niet zelfstandig
het minimumloon kunnen verdienen, (meer) werken moet lonen en dat ontwikkeling en
eventueel uitkeringsonafhankelijkheid niet worden belemmerd. De regering kiest voor
een systeem waarbij het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt
tot het niveau van 100 procent WML bij voltijds werk. Door de systematiek van de Wajong
is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomens-ondersteuning) voor iemand die
vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het wettelijk minimumloon
voor het aantal gewerkte uren. Wajongers die werken zonder loondispensatie met een
functie boven WML kunnen volledig uitkeringsonafhankelijk worden en een inkomen van
meer dan 100 procent WML vergaren.
Hoofdstuk 2 Maatregelen
2.1 Regels voor inkomensondersteuning harmoniseren
De leden van de VVD-fractie lezen dat oWajongers meer overhouden van extra’s boven het maandinkomen. 30. Tellen deze extra’s door de nieuwe manier van verreken nu als gewerkte uren? Om te
voorkomen dat werkende Wajongers er op achteruit gaan als de geharmoniseerde regeling
inwerking treedt, ontvangen zij een individueel garantiebedrag. De leden van de VVD-fractie
vragen de regering wanneer een werkende Wajonger een eenmalige extra ontvangt of dit
dan verrekend wordt met dit garantiebedrag.
Antwoord op vraag 30
De regering maakt van de gelegenheid gebruik om uw Kamer in de beantwoording van deze
vraag te informeren over de stand van zaken van de verkenning voor opties om extra’s
(zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de
inkomensondersteuning. Deze verkenning isaangekondigd in antwoorden op de vragen van
de leden Nijkerken-de Haan en Aukje de Vries (beiden VVD) over een bericht op facebook
(ingezonden 4 april 2019)6. Het vrijstellen van extra’s boven het maandinkomen vergt dat UWV kan beschikken
over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s.
UWV geeft aan dat dit slechts na aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964 uitvoerbaar
is. Alleen door naast een extra uitkering voor 25- en 40-jaar dienstjubilea ook andere
extra’s uit te sluiten van het loonbegrip, kunnen deze inkomsten buiten de verrekening
van de uitkering blijven. Dit zou ertoe leiden dat deze extra uitkering en andere
extra’s niet worden meegenomen in de verrekening van de uitkering. Een dergelijke
uitbreiding acht de regering vanwege de generieke doorwerking naar alle werknemers
disproportioneel. Dit laat onverlet dat met de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling
Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal
30 procent behouden.
Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen
ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen
behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld een extra
bovenop het maandinkomen blijft het garantiebedrag van toepassing.
31. De leden van de VVD-fractie vragen hoelang werkende Wajongers aanspraak kunnen maken
op een individueel garantiebedrag voor de Wajong-uitkering. 32. Hoe valt het voor
betrokkenen na te rekenen of zij het juiste bedrag ontvangen hebben? Is de regering
bereid hiertoe een eenvoudige rekentool te ontwikkelen die betrokkenen of hun begeleiders
zelf kunnen invullen?
Antwoord op vragen 31 en 32
De aanspraak op het garantiebedrag is niet in duur beperkt, maar is afhankelijk van
de persoonlijke omstandigheden van de jonggehandicapte. De aanspraak op het garantiebedrag
vervalt indien de inkomensondersteuning op grond van de nieuwe regels gedurende een
aaneengesloten periode van twee maanden hoger is dan het garantiebedrag of indien
gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden geen inkomen is genoten. Dit
betekent dat de jonggehandicapte aanspraak maakt op het garantiebedrag voor zolang
de dienstbetrekking voortduurt en de jonggehandicapte hetzelfde aantal uren of meer
uren werkt. Indien de jonggehandicapte van baan wisselt maakt de jonggehandicapte
tijdens de nieuwe dienstbetrekking aanspraak op het garantiebedrag als die nieuwe
dienstbetrekking binnen twee maanden na einde van de eerdere dienstbetrekking start.
Als de jonggehandicapte minder uren gaat werken en daardoor minder inkomen geniet
kan dat tot gevolg hebben dat de inkomensondersteuning op basis van de voorliggende
wetgeving het garantiebedrag overstijgt. Als deze situatie minimaal twee maanden voortduurt
vervalt de aanspraak op het garantiebedrag.
Het garantiebedrag wordt door UWV berekend op basis van het gemiddelde inkomen over
een periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor
inkomensondersteuning. Deze periode zal worden vastgesteld bij algemene maatregel
van bestuur waarbij de periode voor verschillende gevallen verschillend kan worden
vastgesteld. Op basis van de uitvoeringstoets van UWV wordt gedacht aan het gemiddelde
inkomen in de maanden september, oktober en november van het jaar voorafgaand aan
de inwerkingtreding. De maand december wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze
maand niet representatief is voor het gemiddelde inkomen gedurende een jaar.
Het vaststellen van het garantiebedrag is maatwerk. De hoogte hangt af van het gemiddelde
inkomen in een voorgaande periode en de van toepassing zijnde inkomensregeling (oWajong,
Breman-regeling, werkregeling, voortgezette werkregeling). Wajongers in loondienst
met uitzondering van diegene die in december zijn begonnen met werken, ontvangen bij
vaststelling van de hoogte van het garantiebedrag in de eerste maand na inwerkingtreding
de berekening van dit garantiebedrag. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt hoe het garantiebedrag
door UWV berekend is. UWV is daarnaast voornemens om voor het berekenen van de hoogte
van de uitkering op basis van de nieuwe inkomensregeling een nieuwe rekentool in het
leven te roepen. Met deze rekentool én de ontvangen beslissing garantiebedrag kan
de Wajonger een inschatting maken of de nieuwe inkomensregeling gunstiger of minder
gunstig uitpakt. De defintieve berekening en beslissing zal door UWV worden uitgevoerd.
Duidelijke communicatie richting de Wajonger is hierbij van groot belang.
33. Er staat dat werkende Wajongers er niet direct op achteruit kunnen gaan. Wat wordt
bedoeld met direct?
Antwoord op vraag 33
Met direct wordt bedoeld dat Wajongers die werken er door inwerkingtreding van het
wetsvoorstel in totaalinkomen niet op achteruit gaan door het instellen van het garantiebedrag.
Wijzigingen in de persoonlijke (werk)situatie kunnen echter, net als onder de huidige
wetgeving, wel leiden tot een inkomensachteruitgang.
34. De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen met een oWajong-uitkering via de
Bremanregeling meer dan het WML verdienen (tot aan maximaal 120 procent WML). 35. Kan het voor deze groep dan betekenen dat, door de systematiek van het garantiebedrag,
het uitgangspunt van meer werken moet meer lonen niet gaat gelden? 36. Hoe groot is deze groep?
Antwoord op vragen 34 t/m 36
Het aantal mensen in de Bremanregeling bedraagt jaarlijks circa 3.000. Ook voor mensen
in de Bremanregeling geldt het overgangsregime als zij werken op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning.
De jonggehandicapte maakt aanspraak op het garantiebedrag voor zolang de dienstbetrekking
voortduurt en de jonggehandicapte hetzelfde aantal uren of meer uren werkt. Als een
jonggehandicapte in de Bremanregeling te maken krijgt met het garantiebedrag en de
inkomsten uit arbeid nemen toe, dan neemt ook het totaal inkomen toe. Ook voor hen
geldt daarmee dat meer werken gaat lonen.
In de huidige situatie is het zo dat Wajongers die stoppen met werken teruggaan naar
het niveau van de grondslag. Voor Wajongers met arbeidsvermogen is dit 70 procent
WML. Voor Wajongers in de Bremanregeling kan dit betekenen dat zij van 120 procent
WML naar 70 procent WML gaan als zij stoppen met werken. In de nieuwe situatie vervalt
de aanspraak op het garantiebedrag indien de inkomensondersteuning op grond van de
nieuwe regels gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden hoger is dan het
garantiebedrag. Dit betekent bijvoorbeeld dat de jonggehandicapte aanspraak maakt
op het garantiebedrag voor zolang de dienstbetrekking voortduurt of binnen twee maanden
na einde dienstbetrekking een nieuwe dienstbetrekking wordt gestart, tot het moment
dat de inkomensondersteuning op basis van voorliggende wetgeving het garantiebedrag
gedurende twee maanden overstijgt.
Het is niet mogelijk om al te zeggen hoeveel mensen te maken krijgen met het garantiebedrag.
Hiervoor is namelijk een inschatting nodig van het aantal mensen dat op de dag voor
inwerkingtreding van het wetsvoorstel werkt en inkomensondersteuning ontvangt die
hoger is dan de inkomensondersteuning die de betreffende Wajonger op basis van de
geharmoniseerde regeling zou gaan ontvangen.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over mogelijk inkomensverlies voor mensen met een medische urenbeperking
en over hun toekomstperspectief. In het wetsvoorstel wordt door de voorgestelde regels
voor het berekenen van de uitkering en het loslaten van de Bremanregeling, naar het
oordeel van deze leden, onvoldoende rekening gehouden met het feit dat mensen met
een medische urenbeperking wel meer willen, maar niet meer kunnen werken. Voorkomen
moet worden dat mensen die als gevolg van hun beperking niet fulltime kunnen werken,
hun hele leven onder het WML blijven vallen en daarmee onder het bijstandsregime met
de bijbehorende plichten en sancties. 37. Kan de regering aangeven hoe het uitgangspunt van het wetsvoorstel, dat werken moet
lonen, zich verhoudt tot mensen met een medische beperking? 38. Is de regering het met deze leden eens dat het wetsvoorstel voor deze groep mensen
geen vooruitgang betekent en hen niet stimuleert, integendeel demotiveert, om te studeren
en te werken, omdat zij er financieel niet beter van worden? Deze leden zien graag
een uitgebreide toelichting van de regering en een oplossing voor dit probleem tegemoet.
Antwoord op vragen 37 en 38
In reactie op de zorgen van de leden van de CDA-fractie dat Wajongers met een medische
urenbeperking hun hele leven onder WML blijven en daarmee onder bijstandsregime en
bijbehorende plichten en sancties wil ik aangeven dat de Wajong, anders dan de Participatiewet
een individueel uitkeringsrecht betreft zonder vermogens- en partnerinkomenstoets.
De basis voor Wajongers betreft een individueel inkomen op het niveau van het sociaal
minimum voor een alleenstaande.
De regering is het niet met deze leden eens dat het wetsvoorstel mensen met een medische
urenbeperking niet stimuleert om te studeren en te werken. Ook voor mensen met een
medische urenbeperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe inkomensregeling loont.
Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaard
norm van 70 procent van de grondslag.
In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt geen onderscheid
gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Indien iemand niet in staat
is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning
een aanvulling op het inkomen uit arbeid.
Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning)
voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het
wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.
Alleen in het geval een medisch urenbeperkte in de huidige voortgezette werkregeling
in de Wajong2010 een inkomen vergaart van meer dan 20 procent WML, wordt dit inkomen
aangevuld tot 100 procent WML. Juist in deze situatie worden Wajongers niet gestimuleerd
om meer te gaan werken en loont meer werken ook niet. Het inkomen blijft bij meer
werken aangevuld tot 100 procent WML.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering ervoor zorg te dragen de rekenregels
niet te ingewikkeld te maken. Ook Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
en andere instanties wijzen hierop. De voorgestelde formule voor de geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning kan mensen met wisselende inkomsten onbedoeld
in de problemen brengen. 39. Hoe gaat de regering voorkomen dat er uitvoeringsproblemen
ontstaan en mensen van wie het inkomen afwijkt door wisselende inkomsten achteraf
geconfronteerd worden met terugvorderingen?
Antwoord op vraag 39
De regering is het met deze leden eens dat de rekenregels niet te ingewikkeld moeten
zijn. Daarom heeft de regering bij het vormgeven van de inkomensregeling gekozen voor
eenvoud. Met de harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning wordt het aantal
regelingen teruggebracht van circa elf naar een regeling voor Wajongers met arbeidsvermogen
en een regeling voor Wajongers zonder arbeidsvermogen. De regering herkent de signalen
over de uitlegbaarheid van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
en met name de compensatiefactor voor Wajongers die werken met loondispensatie. Ook
UWV heeft hierover in de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel opmerkingen gemaakt.
De formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting
van het wetsvoorstel zijn noodzakelijkerwijs technisch van aard. In deze vorm zal
niet over de wijzigingen gecommuniceerd worden richting Wajongers. Zo wordt voor de
geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning door UWV een online rekentool
ontwikkeld als hulpmiddel voor Wajongers om de financiële gevolgen van bijvoorbeeld
meer inkomsten te kunnen doorrekenen. De rekentool geldt voor de berekening van het
totaal inkomen op basis van het inkomen uit arbeid en de inkomensondersteuning door
UWV. Hierin worden de gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen. Voorlichting en
communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie van de
wijzigingen. Dit geldt niet alleen in de communicatie, maar bijvoorbeeld ook voor
arbeidsdeskundigen en uitkeringsdeskundigen. Kernboodschap is dat Wajongers van iedere
verdiende euro, minimaal 30 cent mogen behouden.
Het bedrag dat iemand aan aanvullende uitkering ontvangt blijft bij de geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning afhankelijk van het inkomen. Als het inkomen afwijkt
van de verwachting of sprake is van wisselende inkomsten, zal ook bij de geharmoniseerde
regeling van inkomensondersteuning sprake zijn van herberekening en waar nodig nabetaling
of terugvordering. UWV schenkt in de uitvoering veel aandacht aan het verrekenen van
inkomen met de uitkering en de duidelijke communicatie hierover naar de Wajongers
toe. Voorspellen wat het effect van een hoger of lager inkomen op de uitkering is,
wordt met de nieuwe inkomensregeling eenvoudiger. Wajongers met wisselende inkomens
kunnen daardoor beter rekening houden met dit effect.
De leden van de D66-fractie zijn content dat de regering beoogt dat niemand er in de harmonisatie op achteruitgaat
door het instellen van een garantieregeling. 40. De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke wijze de garantieregeling
wordt opgezet in het geval van (sterk) wisselende inkomens of (sterk) wisselend aantal
uren dat gewerkt is.
Antwoord op vraag 40
Het garantiebedrag wordt door UWV berekend op basis van het gemiddelde inkomen over
een periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor
inkomensondersteuning. Deze periode wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur
waarbij de periode voor verschillende gevallen verschillend kan worden vastgesteld.
Op basis van de uitvoeringstoets van UWV wordt gedacht aan het gemiddelde inkomen
in de maanden september, oktober en november van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding.
De maand december wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze maand niet representatief
is voor het gemiddelde inkomen gedurende een jaar. Als in de betreffende maanden in
het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van het wetsvoorstel sprake was van wisselende
inkomsten, bepaalt het gemiddelde van deze inkomsten de hoogte van het garantiebedrag.
41. Daarnaast vragen deze leden of de regering kan bevestigen dat (meer) werken in alle
gevallen loont in de nieuwe regeling.
Antwoord op vraag 41
De regering kan bevestigen dat (meer) werken altijd loont voor Wajongers met arbeidsvermogen.
Voor de Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben loont
(meer) werken bij een inkomen van minimaal 20 procent WML.
42. Hoe zorgt de regering dat, bijvoorbeeld bij het verdienen van een stagevergoeding
tijdens de opleiding of bij het met terugwerkende kracht ontvangen van een salarisverhoging,
er voor een Wajonger een duidelijk beeld ontstaat van rechten en plichten?
Antwoord op vraag 42
Voorlichting en communicatie zijn een belangrijk aandachtspunt in de uitvoering van
de Wajong. UWV heeft alle Wajongers met arbeidsvermogen in beeld en biedt hen actieve
ondersteuning. Ook heeft UWV periodiek contact met deze Wajongers. Wajongers die vragen
hebben over de gevolgen van het inkomen voor de uitkeringshoogte kunnen deze vragen
tijdens het periodiek contact met UWV stellen of daarvoor de rekenhulpen raadplegen
die beschikbaar zijn op de website van UWV. Daarnaast kunnen Wajongers voor vragen
over het verrekenen van inkomsten met de uitkering terecht bij het klantcontactcentrum
van UWV.
43. In hoeverre kan het in het voorstel voorkomen dat er door een salarisverhoging via
plaatsing in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse een achteruitgang van het totale
inkomen plaatsvindt?
Antwoord op vraag 43
Met de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning komt ook de indeling in
arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te vervallen. De zogenoemde zaagtand in
de oWajong waardoor werken niet in alle gevallen loont, komt hiermee te vervallen.
De leden van de D66-fractie constateren teleurgesteld dat het in het voorstel niet
mogelijk wordt om zonder uitkering 100 procent van het WML per uur te verdienen voor
mensen met een medische urenbeperking die wel het maximaal aantal uren werken dat
ze aankunnen. 44. Deze leden vragen de regering waarom niet meer gewicht wordt gegeven aan de inspanning
van deze groep.
Antwoord op vraag 44
In reactie op de zorgen van de leden van de CDA-fractie dat Wajongers met een medische
urenbeperking hun hele leven onder WML blijven en daarmee onder bijstandsregime en
bijbehorende plichten en sancties wil ik aangeven dat de Wajong, anders dan de Participatiewet
een individueel uitkeringsrecht betreft zonder vermogens- en partnerinkomenstoets.
De basis voor Wajongers betreft een individueel inkomen op het niveau van het sociaal
minimum voor een alleenstaande.
De regering is het niet met deze leden eens dat het wetsvoorstel mensen met een medische
urenbeperking niet stimuleert om te studeren en te werken. Ook voor mensen met een
medische urenbeperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe inkomensregeling loont.
Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaard
norm van 70 procent van de grondslag.
In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt geen onderscheid
gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Indien iemand niet in staat
is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning
een aanvulling op het inkomen uit arbeid.
Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning)
voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het
wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.
Alleen in het geval een medisch urenbeperkte in de huidige voortgezette werkregeling
in de Wajong2010 een inkomen vergaart van meer dan 20 procent WML, wordt dit inkomen
aangevuld tot 100 procent WML. Juist in deze situatie worden Wajongers niet gestimuleerd
om meer te gaan werken en loont meer werken ook niet. Het inkomen blijft bij meer
werken aangevuld tot 100 procent WML.
45. Is de systematiek voor het bepalen van de medische urenbeperking voldoende precies
om de uitkering op te baseren? 46. Zijn er nog verbeteringen mogelijk bij het vaststellen van de medische urenbeperking?
Antwoord op vragen 45 en 46
UWV zou op basis van een beoordeling kunnen vaststellen of sprake is van een medische
urenbeperking. Op basis van theoretische gronden (los van een werkplek) vaststellen
van het aantal mogelijk te werken uren is volgens de regering echter complex en onvoldoende
betrouwbaar om de hoogte van de inkomensregeling op te baseren. Zo is in 2017 gebleken
dat het niet uitvoerbaar is om op theoretische gronden vast te stellen wat de resterende
verdiencapaciteit van iemand is. De regering verwacht daarnaast dat baseren van de
hoogte van de uitkering op de hoogte van een medische urenbeperking vanwege het financiële
belang zal leiden tot veel bezwaar beroep. Ook vergt het vaststellen van een medische
urenbeperking artsencapaciteit. De Minister van SZW heeft uw Kamer met de stand van
de uitvoering geïnformeerd over stand van zaken met betrekking tot de balans tussen
benodigde en beperkt beschikbare artsencapaciteit voor uit te voeren sociaal medische
beoordelingen7.
47. De leden van de D66-fractie vragen de regering daarnaast om uiteen te zetten hoeveel
mensen er in de Wajong met een medische urenbeperking aan het werk zijn en hoe de
gewerkte uren zich verhouden tot de uren die zij kunnen werken.
Antwoord op vraag 47
Sinds de invoering van de Wajong2015 is ook de schattingsmethodiek voor de Wajong
veranderd. Dit heeft tot gevolg dat geen urenbeperkingen meer worden vastgelegd. In
de oWajong en Wajong2010 gebeurde dit wel. Alleen voor de oWajong is de informatie
zodanig ontsloten dat een betrouwbare telling kon plaatsvinden. Van het aantal mensen
in de oWajong kon op het moment van de eerste claimbeoordeling 94 procent voltijds
werken, 1 procent kan maximaal 10 uur werken, 4 procent maximaal 20 uur en 1 procent
maximaal 30 uur. Op basis van de beschikbare informatie bij UWV is niet te achterhalen
in hoeverre dit overeenkomt met het aantal uren dat de betreffende Wajongers daadwerkelijk
werken. Wel is bekend hoeveel uren Wajongers werkend bij een reguliere werkgever eind
2018 werkten. Eind 2018 werkten ruim 39.000 Wajongers bij een reguliere werkgever.
Daarvan had 29 procent een aanstelling van maximaal 12 uur per week; 16 procent een
aanstelling van meer dan 12 tot maximaal 20 uur; 17 procent een aanstelling van meer
dan 20 tot maximaal 30 uur en 38 procent een aanstelling van meer dan 30 uur per week.
In hoeverre dat overeenkomt met de uren die zij kunnen werken, is op basis van de
beschikbare informatie bij UWV niet te achterhalen.
48. Zij constateren verder dat er in de Participatiewet een vrijstelling bestaat voor
mensen met een medische urenbeperking. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten
waarom er niet voor gekozen is, analoog aan de Participatiewet, een inkomensvrijlating
voor deze doelgroep in de Wajong voor de nieuwe situatie in te stellen.
Antwoord op vraag 48
De Participatiewet is – anders dan de Wajong – ingericht als vangnet van de Nederlandse
sociale zekerheid. Het uitgangspunt is dan ook dat de bijstand altijd complementair
is op de eigen middelen (inkomen/vermogen) van de belanghebbende. In de Participatiewet
zijn – onder voorwaarden – voor belanghebbenden die naast hun inkomen uit arbeid,
recht hebben op aanvullende algemene bijstand, een aantal uitzonderingen op dit complementariteitsbeginsel
gemaakt door een deel van het inkomen uit arbeid vrij te laten. Deze vrijlatingsregelingen
zijn in beginsel tijdelijk, omdat de Participatiewet als vangnet tot doel heeft om
de belanghebbenden te stimuleren door middel van het verrichten van arbeid, de bijstand
uit te stromen. Belanghebbenden met een medische urenbeperking hebben vanwege hun
beperking niet de mogelijkheid om méér uren te gaan werken en daardoor uit de bijstand
te stromen; voor hen geldt dan ook dat de vrijlatingsregeling van inkomsten uit arbeid,
een structureel karakter heeft.
In de Wajong wordt geen onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en Wajongers zonder
een medische urenbeperking. Immers, het recht op een uitkering op grond van de oWajong
of de Wajong2010 is gekoppeld aan het gegeven dat iemand niet in staat in om zelfstandig
75 procent van het minimumloon te verdienen, ongeacht de oorzaak hiervan (o.a. medische
urenbeperkt, anderszins urenbeperkt, verminderde loonwaarde.). Het recht op Wajong
geeft deze mensen inkomensbescherming op het niveau van het sociaal minimum, zonder
partnerinkomens- en vermogenstoets. In dit opzicht verschilt de Wajong van de Participatiewet.
Met de nieuwe inkomensregeling in de Wajong behouden werkende Wajongers van iedere
verdiende euro ten minste 30 cent.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor Wajongers
met inkomen uit een onderneming specifieke maatregelen gelden. Hoewel deze leden maatwerk
voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de Wajong ondersteunen, constateren
zij echter ook dat er tussen de eerdere Wajong-regimes verschillen bestaan in de berekeningsmethoden
voor het bepalen van de hoogte van de uitkering voor deze groep. 49. Klopt de constatering van deze leden dat de berekeningsmethoden voor de uitkering
van zzp’ers in de Wajong met deze harmonisatie niet uniform zijn geworden? Zo ja,
kan de regering aangeven waarom hier geen harmonisatie in is aangebracht?
Antwoord op vraag 49
De inkomensregeling voor Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel is
gelijk aan de inkomensregeling voor Wajongers die werken als werknemers. Echter, de
systematiek op basis waarvan het inkomen uit onderneming wordt vastgesteld is anders,
maar wel uniform voor alle Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel.
Het inkomen van een zelfstandige wordt vanwege de fiscale afwikkeling pas twee jaar
na sluiting van een boekjaar definitief vastgesteld. In overleg met een Wajonger die
werkt als zelfstandige, stelt UWV daarom een voorlopig maandinkomen vast. Op basis
van dit inkomen wordt een voorlopige uitkering vastgesteld. Op basis van het vastgestelde
definitieve inkomen in jaar t+2 volgt een definitieve vaststelling van de hoogte van
de uitkering en eventuele verrekening van te veel of te weinig uitbetaalde uitkering.
50. Kan de regering daarnaast inzicht geven op welke wijze het bruto inkomen van een
werknemer wordt verrekend met een Wajong-uitkering en met een Participatiewet-uitkering
en hoe dat werkt bij een zzp’er in de Wajong of in de Participatiewet? 51. Hoe worden heffingskortingen (arbeidskorting en algemene heffingskorting) en aftrekposten
(zoals de zelfstandigenaftrek en midden- en kleinbedrijf (MKB)-winstvrijstelling)
daarbij meegenomen? 52. Kan de regering daarnaast uiteenzetten welke verschillen er verder bestaan in de
fiscale behandeling van Wajongers en niet-Wajongers die werkzaam zijn als werknemer
en hetzelfde in het geval van zzp-schap? De leden van de D66-fractie vragen de regering
daarbij in het geval van verschillende behandeling de beweegredenen achter deze verschillen
nader uiteen te zetten.
Antwoord op vragen 50 t/m 52
De Participatiewet kent als vangnet een netto-uitkering. De netto-inkomsten worden,
behoudens een eventuele vrijlating, volledig verrekend met de bijstandsuitkering.
Fiscale voordelen, zoals de arbeidskorting, die leiden tot hogere netto-inkomsten
worden op dezelfde wijze verrekend.
De Wajong betreft een brutouitkering. Voor Wajongers die in loondienst werken wordt
het brutoloon verrekend met de uitkering. Eventuele fiscale voordelen die leiden tot
een hoger nettoloon zorgen voor een hoger totaalinkomen. De algemene heffingskorting
is voor alle Wajongers van toepassing en geeft daarmee geen verschil in inkomen tussen
werkenden en niet werkenden. Voor zelfstandigen zonder personeel geldt eenzelfde inkomensverrekening
conform de geldende inkomensregeling. Zoals hiervoor aangegeven (antwoord op vraag
49) wordt voor zelfstandigen gewerkt met een voorlopige inschatting van het jaarinkomen
en op basis daarvan een voorlopige uitkering vastgesteld. Specifiek voor Wajongers
bestaat de jonggehandicaptenkorting. Deze leidt tot een lager fiscaal inkomen voor
alle Wajongers en daarmee een hoger totaalinkomen.
53. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre Wajongers die als zzp’er
werken verliezen in eerdere boekjaren mogen verrekenen met de winst uit het huidige
boekjaar en/of bij de verrekening met de Wajong-uitkering ook rekening wordt gehouden
met verliezen uit eerdere boekjaren. Indien dit niet is toegestaan, kan de regering
uiteenzetten waarom dit bij Wajongers niet het geval is?
Antwoord op vraag 53
Op basis van het Algemeen inkomensbesluit en de regeling samenloop wordt in het kader
van de Wajong het inkomen in een bepaald jaar verrekend met de uitkering. UWV past
daarbij het inkomen uit de onderneming toe nadat deze fiscaal is vastgesteld. In het
jaar waarop de onderneming van een Wajonger verlies heeft gedraaid, stelt UWV het
inkomen op nihil en ontvangt deze Wajonger een volledige uitkering.
54. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom
het invoeren van het instrument loonkostensubsidie zou leiden tot het vergroten van
de complexiteit voor de uitvoering van de Wajong. Leidt invoering van loonkostensubsidie
in de Wajong juist niet tot minder complexiteit voor werkgevers, omdat zij dan met
minder regelingen te maken hebben? 55. Kan de regering bevestigen dat invoeren van loonkostensubsidie ook zou leiden tot
een vermindering van de administratieve lasten voor werknemers? Deze leden vragen
of dat niet is wat beoogd zou moeten beogen.
Antwoord op vragen 54 en 55
De gevolgen van het vervangen van loondispensatie in de Wajong door loonkostensubsidie
zijn afhankelijk van de vormgeving van de regeling en afhankelijk van de vraag of
de regeling ook gaat gelden voor bestaande arbeidsrelaties. Essentieel daarbij is
de wijze waarop de verrekening van inkomen wordt vormgegeven.
Voor de uitvoering betekent het vervangen van loondispensatie in de Wajong door loonkostensubsidie
dat UWV loonkostensubsidie moet gaan uitbetalen aan werkgevers, daar waar vooralsnog
geen directe betalingsrelatie met werkgevers bestaat. Het instrument loondispensatie
wordt al jaren toegepast in de Wajong. Momenteel werken circa 18.000 Wajongers met
loondispensatie. Dit betekent dat bij de overgang van loondispensatie naar loonkostensubsidie
naar verwachting een vorm van overgangsrecht noodzakelijk zal zijn. Voor de uitvoering
van de Wajong betekent dit dat (opnieuw) verschillende regimes naast elkaar blijven
bestaan. Het invoeren van het instrument loonkostensubsidie in de Wajong leidt daarmee
tot het vergroten van de complexiteit voor de uitvoering van de Wajong.
Of werkgevers met minder regelingen te maken krijgen bij het vervangen van loondispensatie
in de Wajong door loonkostensubsidie, hangt onder meer af van de vormgeving en duur
van het overgangsrecht. Invoeren van loonkostensubsidie in de Wajong leidt voor werkgevers
tot extra administratieve lasten omdat werknemers die zij in dienst hebben uit de
Wajong die werken met loondispensatie (op den duur) te maken krijgen met een ander
instrument. Over het algemeen zijn de administratieve lasten voor loondispensatie
lager voor werkgevers. Dit is naar voren gekomen uit het onderzoek van APE naar de
effectiviteit en werking van loondispensatie en loonkostensubsidie8. Daarnaast is het van belang om op te merken dat de kosten voor werkgevers bij omzetten
van loondispensatie in een loonkostensubsidie toenemen. Veel werkende Wajongers met
loondispensatie zijn ingeschaald op een functieloon boven het wettelijk minimumloon.
De huidige loonkostensubsidie conform de Participatiewet compenseert werkgevers niet
voor de loonkosten boven het wettelijk minimumloon. Invoering van loonkostensubsidie
in de Wajong conform Participatiewet zorgt daarnaast voor een toename van de lasten
voor het Rijk vanwege de opslag voor werkgeverslasten.
De vraag of het invoeren van loonkostensubsidie zou leiden tot een vermindering van
de administratie lasten voor werknemers is afhankelijk van de wijze waarop de verrekening
van inkomen wordt vormgegeven. De huidige en voorgestelde inkomensregelingen brengen
met zich mee dat werknemers te maken hebben met twee inkomstenbronnen en het verrekenen
van inkomen. Ook bij loonkostensubsidie blijven de meeste werkende Wajongers naast
het inkomen uit arbeid, inkomensondersteuning ontvangen afhankelijk van de mate waarin
zij werken. Bij het handhaven van de voorgestelde inkomensregeling blijft het totaalinkomen
gelijk, maar neemt voor mensen met loondispensatie bij invoering van loonkostensubsidie
het aandeel loon in het totaalinkomen toe.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om uitgebreid toe te lichten
wat dit wetsvoorstel voor effect heeft voor mensen met een medische urenbeperking
en mensen die nu werken met een hoger maatmaninkomen. 56. Is het mogelijk een ruimere vrijlatingsregeling te creëren voor deze groepen, omdat
zij al werken naar vermogen, dan wel een hogere opleiding hebben?
Antwoord op vraag 56
Door de systematiek van de Wajong is het totaalinkomen voor iemand die vanuit de Wajong
met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die
in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken. Ook voor mensen met een medische
uren beperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe inkomensregeling loont. Als iemand
niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaard norm van 70
procent WML. Naarmate iemand gaat werken of meer gaat werken, neemt zijn totale inkomen
(inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) toe.
Het hebben van een hoger maatmaninkomen is afhankelijk van het al dan niet hebben
afgerond van een hogere opleiding. Indien iemand een hoger maatmaninkomen zal mogelijk
een uurloon kunnen realiseren dat hoger is dan het wettelijk minimumloon en daarmee
uiteindelijk ook een hoger totaal inkomen kunnen realiseren. Voor mensen met een functieloon
boven het WML en volledige loonwaarde geldt dat zij boven 100 procent WML uit kunnen
komen. In dat geval is er geen sprake van inkomensondersteuning. Figuur I illustreert
het verloop van inkomen voor mensen met en zonder loondispensatie bij een functieloon
op WML en 120 procent WML.
Figuur I: Nieuwe regeling bij verschillende loonwaardes en functieloon
De regering kiest er niet voor om een aparte of aanvullende vrijlatingsregeling te
creëren voor mensen met een medische uren beperking en mensen die werken met een hoger
maatmaninkomen. Ook in de andere arbeidsongeschiktheidswetten is bij de verrekening
van inkomsten geen sprake van aparte regelingen indien sprake is van beperkte duurbelastbaarheid.
Het voorliggende wetsvoorstel heeft tot doel harmonisatie en vereenvoudiging van de
Wajong. Invoeren van een aparte of aanvullende vrijlating voor deze groepen maakt
de uitvoering van de Wajong juist complexer. In de Wajong wordt, ook op dit moment,
geen onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en Wajongers zonder een medische urenbeperking.
Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de
Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers
die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken. Met de nieuwe inkomensregeling
mogen werkende Wajongers van iedere verdiende euro ten minste 30 cent houden. Een
hoger loon uit arbeid leidt tot een hoger totaal inkomen van de Wajonger. Het effect
van het opleidingsniveau op het inkomen is voor Wajongers gelijk aan reguliere werknemers.
57. Is de regering bereid de mogelijkheid tot maatmanwissel te behouden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord op vraag 57
In principe wordt het maatmanloon eenmalig vastgesteld op het moment dat de Wajong-uitkering
wordt toegekend. Als iemand geen werk heeft staat het maatmanloon gelijk aan het wettelijk
minimum (jeugd)loon. Als iemand werkt wordt er gekeken of er een maatgevende functie
is vast te stellen. Het maatmanloon kan dan daarmee worden bepaald. Het bijbehorende
maatmanloon kan hoger zijn dan het wettelijk minimumloon. Er zijn uitzonderingen waarbij
het maatmanloon opnieuw wordt vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand
hoger opgeleid is of als iemand nieuwe bekwaamheden heeft verworven.
De maatmanwissel blijft behouden voor het vaststellen van het recht op Wajong. Met
de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning komt de maatmanwissel als onderdeel
van de inkomensregeling in de oWajong bij de indeling in arbeidsongeschiktheidsklassen
te vervallen. Hiermee neemt de eenduidigheid in de uitvoering en uitlegbaarheid aan
Wajongers van de regels voor inkomensondersteuning toe. De zogenoemde zaagtand in
de oWajong waardoor werken niet in alle gevallen loont, komt hiermee te vervallen.
58. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom
de grens van 20 procent WML is gekozen. Hoe strookt dat het met principe van de regering
dat werken moet lonen?
Antwoord op vraag 58
De grens van 20 procent WML is alleen aan de orde voor Wajongers die duurzaam geen
mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie hebben, is de kans klein dat zij betaalde arbeid gaan verrichten.
Zo had ongeveer 1 procent van de mensen met een Wajong2015 uitkering ultimo 2018 een
beperkt inkomen uit arbeid. Voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden hebben geldt
dezelfde inkomensregeling als voor de overige Wajongers. Omdat de uitkering voor mensen
die duurzaam geen mogelijkheden hebben start op 75 procent WML, wordt werken pas lonend
wanneer het arbeidsinkomen hoger is dan 20 procent WML. Op dat moment wordt het totale
inkomen, inclusief de uitkering hoger dan de basisuitkering van 75 procent WML. Indien
iemand arbeid verricht waardoor de vraag is of iemand duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie heeft, zal een persoon door UWV opgeroepen worden voor een
herbeoordeling. Reden hiervoor is dat iemand die langere tijd (meer dan) 20 procent
WML kan verdienen mogelijk toch niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
59. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom is gekozen voor een periode van
twee maanden bij de overgangsregeling. 60. Realiseert de regering zich dat het voor deze doelgroep heel lastig kan zijn om binnen
twee maanden een nieuwe baan te vinden en dat dit kan leiden tot angst bij Wajongers
om een nieuwe baan te zoeken? 61. Is de regering bereid deze termijn te verlengen?
Antwoord op vragen 59 t/m 61
De regering realiseert zich dat het voor de doelgroep niet makkelijk is om een nieuwe
baan te vinden. De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat
Wajongers die al werken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt ten opzichte
van de huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen.
De termijn is in het leven geroepen om te voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële
redenen niet wisselen van baan en daarmee hun mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt
belemmerd. De regering is daarom niet voornemens om de termijn te verlengen. Daarbij
speelt ook een rol dat bij een langere termijn de gewenste harmonisatie in mindere
mate wordt gerealiseerd.
De leden van de GroenLinks-fractie delen de analyse dat de Wajong een ontzettend complex
geheel is geworden. Zij delen ook de ambitie van de regering om dit aan te pakken.
Verschillende belangengroepen en ook uitvoeringsinstantie UWV constateren echter dat
dit wetsvoorstel het voor Wajongers nog steeds niet begrijpelijker maakt. 62. In hoeverre voldoet dit wetsvoorstel dan aan de doelstelling om de wetgeving eenvoudiger
te maken? Verschillende organisaties wijzen er ook op dat door deze complexiteit de
onzekerheid bij Wajongers zal blijven, waardoor zij nog steeds een drempel zullen
ervaren om te gaan werken. 63. In hoeverre heeft dit wetsvoorstel dan zijn doelstelling bereikt? 64. Ziet de regering mogelijkheden om de regels voor het berekenen van een uitkering nog
eenvoudiger te maken? 65. Waarom is er voor gekozen de aanbevelingen van het UWV hierover niet over te nemen?
66. Waarom houdt de regering zo halsstarrig vast aan het principe dat (meer) werken moet
lonen, terwijl alle betrokken organisaties aangeven dat begrijpelijkheid op dit moment
het hoogste doel zou moeten zijn om meer Wajongers te laten participeren?
Antwoord op vragen 62 t/m 66
De regering is van mening dat het wetsvoorstel een aanzienlijke vereenvoudiging wordt
gerealiseerd. Met de voorgestelde wijzigingen worden de oWajong en Wajong2010 op verschillende
punten met elkaar in lijn gebracht. Na de harmonisatie gelden voor alle Wajongers
dezelfde regels voor inkomensondersteuning. Daarnaast worden ook de wijze waarop wordt
omgegaan met het volgen van onderwijs en de regels over de beëindiging en herleving
van het recht op Wajong met elkaar in lijn gebracht.
De signalen over de uitlegbaarheid van de veranderingen en dan met name de harmonisatie
van de regels voor inkomensondersteuning zijn bij de regering bekend. De regering
heeft goede nota genomen van de bezwaren van UWV tegen de voorgestelde geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning in het conceptwetsvoorstel. Naar aanleiding van
de opmerkingen van UWV is de formule voor mensen die werken zonder loondispensatie
verder vereenvoudigd. De formule voor Wajongers die werken zonder loondispensatie
komt hierdoor overeen met de systematiek van verrekening van inkomen in de WIA. De
formule is eenvoudiger en de uitkomst hetzelfde.
De suggestie van UWV om het inkomen van Wajongers die werken met loondispensatie aan te vullen tot het WML als zij voldoende werken, heeft de regering
niet overgenomen. Reden hiervoor is dat met het voorstel van UWV de situatie blijft
bestaan dat meer werken niet in alle gevallen loont en daardoor mogelijk minder geparticipeerd
zal worden. In het voorstel van UWV wordt het inkomen voor mensen die werken met loondispensatie
namelijk aangevuld tot het wettelijk minimumloon ongeacht het aantal uur dat iemand
werkt. Dit is niet in lijn met het uitgangspunt van de regering dat (meer) werken
moet lonen. Daarnaast zou het voorstel van UWV ertoe leiden dat Wajongers die met
loondispensatie werken bevoordeeld worden ten opzichte van Wajongers die zonder loondispensatie
kunnen werken. Met de voorgestelde inkomensregeling ontvangen Wajongers die met loondispensatie
werken Wajongers een gelijk totaalinkomen als Wajongers die zonder loondispensatie
kunnen werken. Het voorstel van UWV zou bovendien vergen dat er een norm komt die
stelt wanneer een Wajonger voldoende werkt. Vaststellen of een werkende Wajonger voldoet
aan deze norm levert de nodige uitvoeringsproblemen. Een arbitraire ondergrens zoals
nu opgenomen in de voortgezette werkregeling als invulling van de norm doet daaraan
geen recht.
Belangrijk is om op te merken dat de formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen
en memorie van toelichting van het wetsvoorstel noodzakelijkerwijs technisch van aard
zijn. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd worden richting Wajongers.
Zo wordt voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning door UWV een
online rekentool ontwikkeld als hulpmiddel voor Wajongers om de financiële gevolgen
van bijvoorbeeld meer inkomsten te kunnen doorrekenen. De rekentool geldt voor de
berekening van het totaal inkomen op basis van het inkomen uit arbeid en de inkomensondersteuning
door UWV. Hierin worden de gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen. Voorlichting
en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie van
de wijzigingen. Dit geldt niet alleen in de communicatie, maar bijvoorbeeld ook voor
arbeidsdeskundigen en uitkeringsdeskundigen. Kernboodschap is dat Wajongers van iedere
verdiende euro, minimaal 30 cent mogen behouden.
Hoewel de leden van de SP-fractie het doel van de wet steunen (vereenvoudiging en werken lonend maken), maken zij zich
ernstig zorgen over groepen die er op achteruit gaan. Mensen met een Bremanregeling,
een verlengde werkregeling en de maatmanwissel gaan er keihard in inkomen op achteruit,
indien zij hun baan verliezen en niet binnen twee maanden een nieuwe baan vinden.
Wat dat betreft garandeert het individuele garantiebedrag niet veel in een onzekere
arbeidsmarkt.
67. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een langere termijn, bijvoorbeeld een
jaar, twee jaar of de pensioengerechtigde leeftijd?
Antwoord op vraag 67
In de huidige situatie is het zo dat Wajongers die stoppen met werken teruggaan naar
het niveau van de grondslag. Voor Wajongers met arbeidsvermogen is dit 70 procent
WML. Voor Wajongers in de Bremanregeling kan dit betekenen dat zij van 120 procent
WML naar 70 procent WML gaan als zij stoppen met werken. Of Wajongers er met de nieuwe
inkomensregeling ten opzichte van de huidige inkomensregelingen op vooruit, dan wel
achteruit gaan is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Zo bepalen onder
meer de loonwaarde, het functieloon en de arbeidsduur het inkomen en hebben invloed
op de hoogte van de uitkering.
De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die
al werken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de
huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. De termijn
is in het leven geroepen om te voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële redenen
niet wisselen van baan en daarmee hun mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt belemmerd.
De regering is daarom niet voornemens om de termijn te verlengen. Daarbij speelt ook
een rol dat bij een langere termijn de gewenste harmonisatie in mindere mate wordt
gerealiseerd.
De regering geeft aan dat een overgangstermijn van twee maanden geen financiële consequenties
heeft, maar een langere termijn wel. 68. Kan de regering aangeven wat de financiële consequenties zijn van het verlengen van
de termijn tussen twee banen naar drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien,
elf, twaalf, achttien, vierentwintig en zesendertig maanden en tot aan de pensioengerechtigde
leeftijd? Als de regering geen exacte gegevens heeft, zien de leden van de SP-fractie
graag de inschattingen, die op het ministerie gemaakt zijn, tegemoet.
Antwoord op vraag 68
Het doel van het instellen van een termijn waarna het garantiebedrag komt te vervallen
is gericht op het voorkomen dat Wajongers vast komen te zitten in hun baan. Het verlengen
van de termijn zodat Wajongers die vanwege werkverlies na een langere periode weer
aan het werk komen hun garantiebedrag behouden, kan een financieel effect hebben door
een hogere uitkering. In de volgende tabel zijn de financiële effecten opgenomen.
De cijfers in de tabel geven een inschatting van de cumulatieve verhoging van uitkeringslasten
ten opzichte van een termijn van 2 maanden weer t/m 2025. Aandachtspunt is dat naarmate
de termijn met meer maanden wordt uitgebreid, het financiële effect langer duurt.
Ook kan er nog sprake zijn hogere uitvoeringskosten.
Verlengen
Financiële effect
Verlengen
Financiële effect
Verlengen
Financiële effect
Verlengen
Financiële effect
+ 3 mnd.
10 mln
+ 7 mnd.
30 mln
+ 11 mnd.
44 mln
+ 18 mnd.
55 mln
+ 4 mnd.
17 mln
+ 8 mnd.
33 mln
+ 12 mnd.
47 mln
+ 24 mnd.
67 mln
+ 5 mnd.
22 mln
+ 9 mnd.
37 mln
+ 36 mnd.
84 mln
+ 6 mnd.
27 mln
+ 10 mnd.
40 mln
69. Hoeveel jonggehandicapten vinden binnen respectievelijk twee maanden, zes maanden,
een jaar en twee jaar na baanverlies weer een nieuwe baan?
Antwoord op vraag 69
Van de Wajongers met arbeidsvermogen die in 2015 hun baan verloren, kwam 17 procent
binnen twee maanden weer aan het werk. 36 procent kwam binnen zes maanden weer aan
het werk en 52 procent binnen een jaar. Van de Wajongers met arbeidsvermogen die in
2016 hun baan verloren, kwam 21 procent binnen twee maanden weer aan het werk. 42
procent kwam binnen zes maanden weer aan het werk en 58 procent binnen een jaar.
70. Hoeveel mensen zitten nu in respectievelijk de Bremanregeling, een verlengde werkregeling
en de maatmanwissel? 71. Hoeveel hiervan lopen het risico op inkomensachteruitgang na baanverlies van meer
dan twee maanden? 72. Wil de regering haar inschattingen over hoeveel mensen het betreft met de Kamer delen?
73. Hoeveel kan een persoon met respectievelijk Bremanregeling, verlengde werkregeling
en maatmanwissel er maximaal op achteruit gaan?
Antwoord op vragen 70 t/m 73
In de huidige situatie is het zo dat Wajongers die stoppen met werken teruggaan naar
het niveau van de grondslag. Voor Wajongers met arbeidsvermogen is dit 70 procent
WML. Voor Wajongers in de Bremanregeling kan dit betekenen dat zij van 120 procent
WML naar 70 procent WML gaan als zij stoppen met werken.
Het aantal mensen dat potentieel aanspraak maakt op een Breman-aanvulling bedraagt
circa 3.000. Onder de voorwaarde dat een Wajonger werkt met loondispensatie, ondersteuning
van een jobcoach geniet en het loon dat deze persoon zonder loondispensatie zou verdienen
hoger is dan het totale inkomen op basis van de reguliere inkomensregeling, wordt
het gedispenseerde loon aangevuld tot het cao-loon (gemaximeerd op 120 procent WML)
dat deze persoon zou hebben verdiend als hij zonder loondispensatie aan het werk zou
zijn. De Bremanregeling heeft daarmee alleen effect op Wajongers die werken in een
grote deeltijdbaan met loondispensatie bij een functieloon hoger dan WML. Een Wajonger
die voltijd werkt, heeft met een Breman-aanvulling een totaal inkomen van maximaal
120 procent WML. Als een Wajonger in de Bremanregeling die voltijd werkt zijn baan
verliest en niet binnen twee maanden een nieuwe baan heeft, is na de beoogde wetswijziging
de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing. De geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning heeft tot gevolg dat het inkomen minimaal 70 procent
WML bedraagt als de persoon niet werkt en maximaal 100 procent WML als de persoon
voltijd werkt. Voor mensen met een functieloon boven het WML en volledige loonwaarde
geldt dat zij boven 100 procent WML uit kunnen komen. In dat geval is er geen sprake
van inkomensondersteuning.
Als een Wajonger in de voortgezette werkregeling die voltijd werkt zijn baan verliest
en niet binnen twee maanden een nieuwe baan heeft, is na de beoogde wetswijziging
de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing. De geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning heeft tot gevolg dat het inkomen minimaal 70 procent
WML bedraagt als iemand niet werkt en maximaal 100 procent WML als iemand voltijd
werkt. Mensen met een functieloon boven het WML en volledige loonwaarde kunnen boven
100 procent WML uitkomen. In dat geval is er geen sprake van inkomensondersteuning.
Het is niet mogelijk om te zeggen hoeveel mensen het risico lopen op inkomensachteruitgang
na baanverlies van meer dan twee maanden. Hiervoor is namelijk een inschatting nodig
van het aantal mensen dat op 31 december 2020 werkt en inkomensondersteuning ontvangt
die hoger is dan de inkomensondersteuning die de betreffende Wajonger op basis van
de geharmoniseerde regeling zou gaan ontvangen. Naar verwachting maken eind 2020 circa
32.500 mensen potentieel gebruik van de voortgezette werkregeling Wajong2010. Van
het aantal Wajongers die eind 2018 in de voortgezette werkregeling zat (6.050), werkte
eind december 2018 33 procent in loondienst.
Bovendien is een inschatting nodig van het aantal Wajongers dat na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel zijn of haar baan verliest. Zoals ook is opgenomen in het antwoord
op vraag 69 blijkt dat van de Wajongers met arbeidsvermogen die in 2015 hun baan verloren,
17 procent binnen twee maanden weer aan het werk kwam. 36 procent kwam binnen zes
maanden weer aan het werk en 52 procent binnen een jaar. Van de Wajongers met arbeidsvermogen
die in 2016 hun baan verloren, kwam 21 procent binnen twee maanden weer aan het werk.
42 procent kwam binnen zes maanden weer aan het werk en 58 procent binnen een jaar.
De leden van de SP-fractie vinden het eerlijk dat mensen die werken er ook nog wat
op vooruit kunnen gaan, ook als zij een arbeidsbeperking hebben. 74. Wat is de mening
van de regering hierover? Helaas hebben het huidige en vorige kabinetten alles boven
minimumloon afgesneden voor deze doelgroep. 75. Kan de regering reageren op de uitspraak
dat het minimumloon voor jonggehandicapten het maximumloon is geworden?
Antwoord op vragen 74 en 75
De regering deelt de mening van de leden van de SP-fractie dat mensen die werken erop
vooruit moeten gaan als zij gaan werken, ook als zij een arbeidsbeperking hebben.
De nieuwe inkomensregeling is zo vormgegeven dat (gaan) werken loont en werkende Wajongers
tenminste het wettelijk minimumloon ontvangen voor de gewerkte uren. Het totaalinkomen
is hoger dan het wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.
Net als reguliere werknemers ontvangen Wajongers in een functie op het niveau van
het WML, bij fulltime werken 100 procent WML per maand. Wanneer Wajongers werken in
een functie met een loon boven het WML ontvangen zij bij fulltime werken ook een totaal
inkomen boven het WML. Wajongers die werken met loondispensatie op een functieloon
van 120 procent WML ontvangen bij fulltime werken een totaalinkomen van 107 procent
WML. Wajongers die zonder loondispensatie werken ontvangen bij fulltime werken een
inkomen gelijk aan het functieloon.
De leden van de SP-fractie informeren tevens graag of er nog enige vooruitgang is
in de vaststelling van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) beschut werk. 76. Welke actie heeft de regering ondernomen om een cao naderbij te brengen? 77. Hoeveel maanden/ jaar mag het van de regering nog duren voordat er een cao beschut
werk komt, conform de motie Jasper van Dijk (Kamerstuk 34 352, nr. 121)?
Antwoord op vragen 76 en 77
Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en de sociale partners
heeft de regering geen bemoeienis met de arbeidsvoorwaarden voor mensen die werken
op een beschutte werkplek. De regering heeft dan ook geen actie op dat punt ondernomen
en doet ook geen uitspraken over termijn waarop een cao voor beschut werk zijn beslag
zou moeten krijgen.
78. Kan de regering uitleggen of voorrekenen hoe de formule voor inkomensondersteuning
uitwerkt als iemand niet WML verdient, maar een hoger salaris heeft? 79. Mag de persoon met een salaris hoger dan WML ook 30 cent houden van elke verdiende
euro?
Antwoord op vragen 78 en 79
Als een Wajonger met arbeidsvermogen niet werkt bedraagt de inkomens-ondersteuning
70 procent WML. Als iemand gaat werken en het inkomen uit arbeid toeneemt, neemt ook
het totale inkomen toe. In Figuur II is het effect van een functieloon op 120 procent
WML in de geharmoniseerde regeling opgenomen. Het functieloon vormt samen met de arbeidsduur
en loonwaarde het totale arbeidsinkomen. In de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
mag de Wajonger van iedere verdiende euro ten minste 30 procent houden, ongeacht het
functieloon. Bij een functieloon op WML is het totale inkomen van een iemand die voltijds
werkt maximaal 100 procent WML. Als er sprake is van een functieloon van meer dan
100 procent WML kan dit percentage hoger liggen tot een maximum van het functieloon.
In dat geval is er geen sprake van inkomensondersteuning.
Figuur II: Vergelijking effect maatman 150% WML en functieloon 120% WML
De leden van de SP-fractie maken zich tevens ernstige zorgen over mensen met een medische
urenbeperking. 80. Kan de regering aangeven hoeveel mensen het betreft?
Antwoord op vraag 80
Sinds de invoering van de Wajong2015 is ook de schattingsmethodiek voor de Wajong
veranderd. Dit heeft tot gevolg dat geen urenbeperkingen meer worden vastgelegd. In
de oWajong en Wajong2010 gebeurde dit wel. Alleen voor de oWajong is de informatie
zodanig ontsloten dat een betrouwbare telling kon plaatsvinden. Van het aantal mensen
in de oWajong kon op het moment van de eerste claimbeoordeling 94 procent voltijds
werken, 1 procent kan maximaal 10 uur werken, 4 procent maximaal 20 uur en 1 procent
maximaal 30 uur. Op basis van de beschikbare informatie bij UWV is niet te achterhalen
in hoeverre dit overeenkomt met het aantal uren dat de betreffende Wajongers daadwerkelijk
werken. Wel is bekend hoeveel uren Wajongers werkend bij een reguliere werkgever eind
2018 werkten. Eind 2018 werkten ruim 39.000 Wajongers bij een reguliere werkgever.
Daarvan had 29 procent een aanstelling van maximaal 12 uur per week; 16 procent een
aanstelling van meer dan 12 tot maximaal 20 uur; 17 procent een aanstelling van meer
dan 20 tot maximaal 30 uur en 38 procent een aanstelling van meer dan 30 uur per week.
In hoeverre dat overeenkomt met de uren die zij kunnen werken, is op basis van de
beschikbare informatie bij UWV niet te achterhalen.
Mensen met een medische urenbeperking die bijvoorbeeld maximaal 20 uur per week kunnen
werken, zullen met voorliggende regeling nooit het minimumloon kunnen verdienen. 81. Is de regering bereid om een compensatiefactor voor mensen met een medische urenbeperking
in te voeren, waarbij bij bovengenoemd voorbeeld bijvoorbeeld 20 uur als fulltime
wordt gerekend? Mensen met loondispensatie hebben immers ook een compensatiefactor.
De leden van de SP-fractie vrezen dat mensen met een urenbeperking er bekaaid vanaf
komen en zij kunnen er immers ook niks aan doen dat ze slechts een beperkt aantal
uren in de week kunnen werken.
Antwoord op vraag 81
Invoeren van een aanvullende «compensatiefactor» voor mensen met een medische urenbeperking
maakt de uitvoering van de Wajong complexer. Dit terwijl het doel van voorliggend
wetsvoorstel is om de Wajong zowel voor Wajongers als voor de uitvoering te vereenvoudigen.
De regering is daarom niet voornemens om een compensatiefactor in te voeren.
Ook voor mensen met een medische urenbeperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe
inkomensregeling loont. Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag
conform de standaard norm van 70 procent van de grondslag. Indien iemand niet in staat
is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning
een aanvulling op het inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het
totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) voor iemand die vanuit
de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het wettelijk minimumloon
voor het aantal gewerkte uren.
De derde groep waar de leden van de SP-fractie zich zorgen over maken zijn de mensen
die volledig arbeidsongeschikt zijn, maar toch (tijdelijk) nog een beperkt aantal
uren kunnen werken. Voor hen zal werken niet lonen indien zij minder dan 20 procent
werken. Dat betreuren de leden van de SP-fractie. 82. Wil de regering er iets op verzinnen dat ook voor deze groep werken gaat lonen? 83. Is de regering bijvoorbeeld bereid om een bedrag vrij te laten voor deze groep waarop
niet gekort wordt, bijvoorbeeld 1.000 euro per jaar? Dit zou dan voor alle Wajongers
kunnen gelden, zodat alle Wajongers een bonus of kerstgratificatie tot 1.000 euro
in zijn geheel kunnen houden. Met diezelfde regeling zou de groep volledig arbeidsongeschikte
Wajongers een bedrag, bijvoorbeeld 1.000 euro per jaar kunnen behouden, zonder gekort
te worden als beloning op werk.
Antwoord op vragen 82 en 83
Het startpunt voor mensen in de Wajong die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben, is dat zij een uitkering van 75 procent WML ontvangen. Het betreft een individuele
uitkering zonder partnerinkomens- en vermogenstoets.
Van mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, is de kans
klein dat zij betaalde arbeid gaan verrichten. Zo had ongeveer 1 procent van de mensen
met een Wajong2015 uitkering ultimo 2018 een beperkt inkomen uit arbeid. Voor mensen
die duurzaam geen mogelijkheden hebben geldt dezelfde inkomensregeling als voor de
overige Wajongers. Omdat de uitkering voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden
hebben start op 75 procent WML, wordt werken pas lonend wanneer het arbeidsinkomen
hoger is dan 20 procent WML. Op dat moment wordt het totale inkomen, inclusief de
uitkering hoger dan de basisuitkering van 75 procent WML. Indien iemand arbeid verricht
waardoor de vraag is of iemand duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
heeft, zal een persoon door UWV opgeroepen worden voor een herbeoordeling. Reden hiervoor
is dat iemand die langere tijd (meer dan) 20 procent WML kan verdienen mogelijk toch
niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
De regering kiest er niet voor om een aparte vrijlatingsregeling te creëren binnen
het systeem van de Wajong. Een vrijlatingsregeling in aanvulling op de geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning zorgt voor een extra complexiteit in het systeem,
daar waar beoogd wordt om de regels voor inkomensondersteuning juist te vereenvoudigen.
Vormgeven van een separate inkomensregeling voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden
hebben veroorzaakt daarnaast het risico dat een Wajonger na een herbeoordeling er
in inkomen op achteruit gaat.
84. De leden van de SP-fractie vragen of de groep Wajongers zonder arbeidsvermogen nu
uitgesloten is van loondispensatie en jobcoaching. Zo ja, waarom? 85. Is de regering bereid deze mensen toch een vorm van ondersteuning te bieden?
Antwoord op vragen 84 en 85
Voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, is de
inzet van onder andere arbeidstoeleiding, proefplaatsing en loondispenstatie niet
beschikbaar. Bij deze Wajongers heeft UWV immers vastgesteld dat zij duurzaam geen
mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De regering kiest bewust om de schaarse
middelen in te zetten voor de groep die wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
heeft en is daarom niet voornemens om de mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben andere ondersteuning dan een jobcoach te bieden. Iemand
die niet meer duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is en in aanmerking wil komen
voor ondersteuning en de inzet van deze instrumenten, kan zelf een aanvraag doen voor
een herbeoordeling of herziening van de indeling in de categorie duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie.
Deze leden vragen wanneer precies Wajongers zonder arbeidsvermogen die toch werken,
op het punt komen dat zij herkeurd gaan worden. 86. Is dit na een bepaalde tijdsperiode te hebben gewerkt, bijvoorbeeld twee jaar? 87. Hoe weten deze Wajongers waar zij aan toe zijn? Worden zij vooraf gewaarschuwd?
Antwoord op vragen 86 en 87
Indien een Wajonger zonder arbeidsvermogen aanspraak wil maken op begeleiding bij
re-integratie of werkvoorzieningen kan hij zelf een herbeoordeling aanvragen. Daarnaast
heeft een Wajongere een inlichtingenplicht op basis waarvan de betrokkene wijzigingen
in de sociaal-medische situatie moet doorgeven. Indien iemand arbeid verricht waardoor
de vraag is of iemand niet langer duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
heeft, zal een persoon door UWV opgeroepen worden voor een herbeoordeling. Hiervoor
wordt geen vaste termijn gehanteerd. Als een Wajonger wordt opgeroepen voor een herbeoordeling,
wordt door UWV uitgelegd wat de achtergrond is van de herbeoordeling.
Bestaanszekerheid voor alle mensen in Nederland is een fundamentele waarde voor de
leden van de PvdA-fractie. 88. Kan de regering garanderen dat de hoogte van de nieuwe
Wajong-uitkering voldoende bestaanszekerheid biedt en niet tot (langdurige) armoede
leidt? 89. Kan daarbij expliciet worden ingegaan op de hogere kosten voor mensen als
gevolg van hun arbeidsbeperking?
Antwoord 88 en 89
Het kabinet heeft continu aandacht voor de inkomenspositie van mensen met een laag
inkomen. De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen bedraagt 70 procent WML (het
sociaal minimum). De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen is daarmee vanaf
begin 2018 meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de Participatiewet, vanuit
de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten zijn met arbeidsmogelijkheden. Voor
Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75 procent WML.
De Wajong kent, anders dan de Participatiewet, geen kostendelersnorm of vermogenstoets.
Als de totale (gezins)inkomsten onder het sociaal minimum uitkomen, kan er afhankelijk
van de leefsituatie sprake zijn van een compensatie via de Toeslagenwet. Daarnaast
heeft een Wajonger recht op een fiscale jonggehandicaptenkorting en kan een Wajonger
in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Voor de hogere kosten
als gevolg van arbeidsbeperkingen geldt dat in een aantal gevallen specifieke vergoedingen
beschikbaar zijn. Dit geldt zowel voor voorzieningen via het UWV als ondersteuning
via de Wet maatschappelijke ondersteuning.
90. Kan de regering voor verschillende groepen die recht hebben op een Wajong-uitkering
aangeven hoe hun inkomen is verslechterd of dreigt te verslechteren door de wijziging
van 2018 in combinatie met de nu voorgenomen wijzigingen? 91. Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van voldoende bestaanszekerheid?
Antwoord op vragen 90 en 91
Per 1 januari 2018 is de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen verlaagd van
75 naar 70 procent WML. Afhankelijk van de woon-en leefsituatie is voor individuele
Wajongers de uitkeringsverlaging (gedeeltelijk) gecompenseerd door een aanvulling
tot aan het sociaal minimum vanuit de Toeslagenwet. Voor Wajongers die duurzaam geen
arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75 procent WML.
Om te voorkomen dat Wajongers die werken er met de wijziging in regelgeving op achteruitgaan,
kiest de regering voor een overgangsregime. Door op basis van de huidige inkomensregelingen
een garantiebedrag vast te stellen gaan mensen die werken er op het moment dat de
geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning in werking treden niet op achteruit.
92. De regering erkent dat meer werken mogelijk niet leidt tot meer netto inkomen voor
mensen met een Wajong-uitkering. Hoe verhoudt dit zich tot het streven dat werken
moet lonen?
Antwoord op vraag 92
De regels voor het berekenen van de hoogte van de uitkering zijn zo opgezet dat werken
in beginsel loont, in die zin dat het bruto totaal van inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning
hoger uitvalt al iemand meer gaat werken. Of dit ook leidt tot een hoger netto totaalinkomen
is, net als bij werknemers zonder Wajong-uitkering, afhankelijk van verschillende
factoren (invloed op af te dragen belasting, recht op toeslagen en andere inkomensafhankelijke
regelingen).
Eenvoudigheid en eenduidigheid zijn belangrijke uitgangspunten voor de wijziging.
93. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet is gekozen voor een systeem van inkomensaanvulling
voor iedere jonggehandicapte die niet in staat is het wettelijk minimumuurloon te
verdienen, ongeacht de regeling.
Antwoord op vraag 93
De verschillen in behandeling van mensen in soortgelijke omstandigheden in de Participatiewet
en de verschillende regelingen in de Wajong zijn ontstaan door het respecteren van
bestaande rechten bij beleidswijzigingen. Sinds 2015 vallen mensen met een arbeidsbeperking
die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben of niet-duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie hebben onder de Participatiewet. Voor die groep die vóór 1 januari
2015 al in de oWajong en de Wajong2010 zat is destijds besloten om bestaande rechten
te respecteren en hen niet onder de Participatiewet te brengen. Voor de mensen die
vóór 1 januari 2015 al in de oWajong of Wajong2010 zaten gelden daarom ten opzichte
van mensen in de Participatiewet andere regels, ook met betrekking tot het verrekenen
van inkomen. Deze verschillen zijn inherent aan het karakter van deze regelingen;
de Wajong is een voorziening terwijl de Participatie dient als vangnet.
Voor veel mensen met een arbeidsbeperking geldt dat zij niet voltijd kunnen werken.
In het nieuwe voorstel wordt het onmogelijk voor deze mensen om het minimumloon te
verdienen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het rechtvaardig is dat mensen die
buiten hun schuld om niet meer uren kunnen werken onder het minimumloon verdienen.
94. Waarom hanteert de regering niet als uitgangspunt dat wie naar vermogen werkt,
tenminste het minimumloon verdient, en daarboven dat meer werken moet lonen?
Antwoord op vraag 94
Als iemand niet werkt, is de inkomensondersteuning 70 procent WML. Naarmate iemand
gaat werken of meer gaat werken, neemt het totale inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning)
toe, tot maximaal 100 procent WML bij voltijd werken. Indien iemand niet in staat
is om voltijds te werken, ontvangt op basis van de regeling voor inkomensondersteuning
een aanvulling op het inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het
totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong werkt hoger dan het loon van reguliere
werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken. Voor mensen
met een functieloon boven het WML en volledige loonwaarde geldt dat zij boven 100
procent WML uit kunnen komen. In dat geval is er geen sprake van inkomensondersteuning.
Het voorstel gaat zeer summier in op verschillende situaties, waardoor niet voor iedereen
de gevolgen duidelijk zijn. 95. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om
meer situaties uit te werken, zodat voor meer groepen de effecten inzichtelijk zijn.
96. Kan de regering daarbij expliciet ingaan op situaties waarbij verlies van inkomen
mogelijk is? 97. Kan de regering ingaan op verschillende situaties waarbij mensen
met een arbeidsbeperking op dit moment meer verdienen dan het minimumloon en de nieuwe
regelingen ingaan en daarbij tegelijkertijd onvoorzien omstandigheden optreden, zoals
het (langduriger) verlies van een baan?
Antwoord op vragen 95 t/m 97
In de huidige situatie is het zo dat Wajongers die stoppen met werken teruggaan naar
het niveau van de grondslag. Voor Wajongers met arbeidsvermogen is dit 70 procent
WML. Voor Wajongers in de Bremanregeling kan dit betekenen dat zij van 120 procent
WML naar 70 procent WML gaan als zij stoppen met werken. Of Wajongers er met de nieuwe
inkomensregeling ten opzichte van de huidige inkomensregelingen op vooruit, dan wel
achteruit gaan is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Er zijn vele factoren
die de hoogte van een uitkering bepalen. De loonwaarde, het functieloon en de arbeidsduur
bepalen het inkomen en hebben invloed op de hoogte van de uitkering. In het kader
van de oWajong is de hoogte van het maatmaninkomen ook nog van invloed op de uitkering.
oWajongers met een hoger maatmaninkomen blijven bij hetzelfde inkomen, langer in een
hogere AO-klasse dan oWajongers met een standaard maatmaninkomen ter hoogte van het
wettelijk minimumloon. Om in aanmerking te kunnen komen voor de Breman regeling moet
sprake zijn van werken met loondispensatie én ondersteuning door een jobcoach.
In Bijlage I zijn figuren opgenomen die inzicht geven in de effecten van de geharmoniseerde
inkomensregeling ten opzichte van de huidige regelingen bij een loonwaarde van 50
procent, 70 procent en 100 procent en een functieloon op WML en 120 procent WML. Het
totaalinkomen is daarbij afgezet tegen de arbeidsduur in dagen. De figuren illustreren
dat Wajongers in de Bremanregeling, voortgezette werkregeling en met een maatmanwisseling
er zowel op voor- als achteruit kunnen gaan ten opzichte van de nieuwe regeling. Om
te voorkomen dat mensen er direct op achteruitgang heeft de regering het garantiebedrag
ingesteld.
De leden van de PvdA-fractie hebben grote zorgen over de garantieregeling. Het is
van groot belang dat mensen hun huidige inkomen kunnen behouden. 98. Waarom is ervoor gekozen een periode van twee maanden voor het zoeken van een nieuwe
baan te hanteren? 99. Heeft de regering onderzocht hoe lang het gemiddeld duurt voor mensen met een arbeidsbeperking
om een nieuwe baan te vinden? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot deze eis? Zo nee, kan
daar onderzoek naar worden gedaan?
Antwoord op vragen 98 en 99
De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die
al werken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de
huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. Deze periode
heeft daarmee geen betrekking op een zoekperiode naar een baan vanuit werk, maar de
periode tussen twee banen. Met deze termijn wordt voorkomen dat Wajongers alleen vanwege
financiële redenen niet wisselen van baan en daarmee hun mobiliteit op de arbeidsmarkt
wordt belemmerd. De periode van twee maanden heeft expliciet niet tot doel om Wajongers
die hun baan verliezen, gedurende de periode van het vinden van een nieuwe baan aan
te vullen tot het oude niveau. Ook voor reguliere werknemers geldt dat bij verlies
van een baan het inkomen daalt (eerst een WW-uitkering en vervolgens afhankelijk van
de partnerinkomens- en vermogenstoetsbijstand) en er geen zekerheid geboden wordt
dat bij een nieuwe baan het salaris ten opzichte van het oude salaris tenminste gelijk
is. De regering heeft daarom niet specifiek onderzoek gedaan naar de tijd die het
kost om na het wegvallen van een baan vanuit de Wajong opnieuw een baan te vinden.
In de UWV Monitor arbeidsparticipatie 2017 is wel in kaart gebracht hoe snel Wajongers
die hun baan verliezen weer aan het werk komen. Hierbij is gekeken naar Wajongers
die in de jaren 2012 tot en met 2015 werk hebben verloren. Van de Wajongers die in
2015 hun baan verloren, kwam bijna de helft binnen een jaar weer aan het werk. Van
de Wajongers die in 2012 hun baan verloren, was dit aandeel 38 procent. Uit het onderzoek
blijkt dat de meeste Wajongers die opnieuw werk vinden, binnen een jaar weer een baan
vinden. Daarna loopt de kans om werk te vinden af.
100. Wordt de garantieregeling geïndexeerd?
Antwoord op vraag 100
Het garantiebedrag wordt gelijktijdig met de indexatie van het wettelijk minimumloon,
geïndexeerd.
Het UWV en de Landelijke Cliëntenraad maken zich grote zorgen over de uitvoering.
De leden van de PvdA-fractie vrezen dat fouten bij de uitvoering mogelijk leiden tot
een terugval in inkomen voor mensen met een arbeidsbeperking. 101. Indien verkeerde
gegevens worden gehanteerd waarbij mogelijk teruggevorderd wordt, een mogelijkheid
die erkend wordt in de memorie van toelichting, kan de regering aangeven hoe voorkomen
wordt dat mensen mogelijk te weinig besteedbaar inkomen overhouden? 102. Hoe reëel
wordt de kans op schulden hierdoor geacht? 103. Wordt er rekening mee gehouden dat
mensen met een arbeidsbeperking mogelijk meer hulp nodig hebben om juiste gegevens
aan te leveren? 104. Worden er meer mogelijkheden getroffen om in gevallen van terugvordering
betalingsregelingen te treffen, juist ook in het kader van de Brede Schuldenaanpak?
105. Is de regering bereid om extra mogelijkheden te treffen om mensen met een arbeidsbeperking
proactief te helpen met aan aanleveren van de juiste gegevens en het aanvragen van
regelingen?
Antwoord op vragen 101 t/m 105
Het bedrag dat iemand aan bovenop zijn inkomen uit arbeid als inkomensondersteuning
ontvangt, blijft met de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning afhankelijk
van het inkomen. Als het inkomen afwijkt van de verwachting of sprake is van wisselende
inkomsten, zal ook bij de geharmoniseerde regeling van inkomensondersteuning sprake
zijn van herberekening en waar nodig nabetaling of terugvordering.
Werkende Wajongers zijn niet verantwoordelijk voor het leveren van inkomensgegevens
voor het berekenen van de hoogte van de uitkering op basis van de nieuwe regeling
voor inkomensondersteuning. Inkomensgegevens komen via de Polisadministratie beschikbaar
voor vaststelling van de hoogte van de uitkering. Het is daarom niet noodzakelijk
om extra mogelijkheden te treffen om de doelgroep te helpen met het aanleveren van
de juiste gegevens voor het aanvragen van de regelingen. Wel is het van belang dat
Wajongers tijdig UWV op de hoogte stellen van wijzigingen in de hoogte van het inkomen,
zodat achteraf corrigeren van de uitkering niet nodig is. UWV heeft daarom contact
met werkende Wajongers met wisselende inkomsten. Wajongers die vragen hebben over
de gevolgen van het inkomen voor de uitkeringshoogte kunnen daarvoor de rekenhulpen
raadplegen die beschikbaar zijn op de website van UWV. Daarnaast kunnen Wajongers
voor vragen over het verrekenen van inkomsten met de uitkering terecht bij het klantcontactcentrum
van UWV. UWV schenkt in de uitvoering veel aandacht aan het verrekenen van inkomen
met de uitkering en de duidelijke communicatie hierover naar de Wajongers toe. Dit
draagt bij aan het voorkomen van schulden als op een later moment sprake is een van
een terugvordering. Zo wordt bij een terugvordering van 300 euro of meer altijd een
betalingsregeling aangeboden. UWV neemt contact op met de Wajonger om de reden van
de terugvordering toe te lichten en afspraken te maken over een betalingsregeling.
Indien een Wajonger niet in staat is om zelf zaken met UWV te regelen, zal een bewindvoerder
de contacten met UWV overnemen of hierbij ondersteunen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nog een aantal rekenvoorbeelden kan geven van het inkomen van
Wajongers onder de huidige regels en onder de nieuwe regels. Bijvoorbeeld van de gevallen
dat een Wajonger nu 10, 20, 30 en 40 uur per week werkt in de voortgezette werkregeling
(met loonwaarde 50 procent en 100 procent) en de gevallen dat een Wajonger nu 10,
20, 30 en 40 uur per week werkt in de Bremanregeling (met loonwaarde 50 procent en
100 procent). 106. Wat is in die gevallen het huidige inkomen en wat zou het inkomen worden met de nieuwe
regels?
Antwoord op vraag 106
In Bijlage I zijn figuren opgenomen die inzicht geven in de effecten van de geharmoniseerde
inkomensregeling ten opzichte van de huidige regelingen bij een loonwaarde van 50
procent, 70 procent en 100 procent en een functieloon op WML en 120 procent WML. Het
totaalinkomen is daarbij afgezet tegen de arbeidsduur in dagen. De figuren illustreren
dat Wajongers in de Bremanregeling, voortgezette werkregeling en met een maatmanwisseling
er zowel op voor- als achteruit kunnen gaan ten opzichte van de nieuwe regeling. Om
te voorkomen dat mensen er direct op achteruitgang heeft de regering het garantiebedrag
ingesteld.
107. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader te reflecteren op
het vraagstuk van (medische) urenbeperking. Is het waar dat iemand die vanwege een
urenbeperking niet fulltime kan werken, in de nieuwe regels nooit 100 procent van
het WML zal krijgen, ook niet als hij naar vermogen werkt? 108. Hoe weegt de regering dat? 109. Voor mensen met een urenbeperking geldt namelijk dat zij gewoonweg niet meer kunnen
werken, al zouden ze dat willen. Aangezien een gemiddelde baan van een Wajonger 25,5
uur is, zullen de meeste Wajongers nooit op het niveau van het WML uitkomen. Vindt
de regering dit een wenselijke situatie?
Antwoord op vragen 107 t/m 109
De Wajong is een specifieke voorziening voor jonggehandicapten (inclusief medisch
urenbeperkten) die voorziet, anders dan de Participatiewet, in een individueel uitkeringsrecht
zonder vermogens- en partnerinkomenstoets. Wajongers starten daarmee met een individueel
inkomen op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande.
Het wetsvoorstel stimuleert mensen met een medische urenbeperking om te studeren en
te werken. Ook voor mensen met een medische urenbeperking geldt dat (meer) werken
in de nieuwe inkomensregeling loont. Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning
per dag conform de standaard norm van 70 procent van de grondslag.
In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt geen onderscheid
gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Indien iemand niet in staat
is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning
een aanvulling op het inkomen uit arbeid.
Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning)
voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het
wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.
Alleen in het geval een medisch urenbeperkte in de huidige voortgezette werkregeling
in de Wajong2010 een inkomen vergaart van meer dan 20 procent WML, wordt dit inkomen
aangevuld tot 100 procent WML. Juist in deze situatie worden Wajongers niet gestimuleerd
om meer te gaan werken en loont meer werken ook niet. Het inkomen blijft bij meer
werken aangevuld tot 100 procent WML.
Het genoemde aantal van 25,5 uur is een rekenkundig gemiddelde van het aantal uren
dat arbeidsgehandicapten in het kader van de banenafspraak werken. In de geharmoniseerde
regeling voor inkomensondersteuning wordt geen rekening gehouden met het gemiddelde
aantal uren dat Wajongers per week werken.
110. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat Wajongers recht houden op een voor
hen vastgesteld garantiebedrag. Pas als de uitkering op basis van de nieuwe regels
meer dan twee maanden achter elkaar hoger is dan het garantiebedrag, komt het garantiebedrag
te vervallen. Hieruit ontstaat de indruk dat het garantiebedrag onbeperkt blijft gelden
als het inkomen van een Wajonger lager dreigt te worden, bijvoorbeeld bij baanverlies.
Kan de regering dit nader toelichten? 111. Indien het toch zo is dat het garantiebedrag vervalt als een Wajonger niet binnen
twee maanden een andere baan heeft, acht de regering dit dan een redelijke termijn?
Antwoord op vragen 110 en 111
De aanspraak op het garantiebedrag is niet in duur beperkt, maar is afhankelijk van
de persoonlijke omstandigheden van de jonggehandicapte. De aanspraak op het garantiebedrag
vervalt indien de inkomensondersteuning op grond van de nieuwe regels gedurende een
aaneengesloten periode van twee maanden hoger is dan het garantiebedrag of indien
gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden geen inkomen is genoten. Dit
betekent dat de jonggehandicapte aanspraak maakt op het garantiebedrag voor zolang
de dienstbetrekking voortduurt en de jonggehandicapte hetzelfde of meer inkomen uit
arbeid heeft. Indien de jonggehandicapte van baan wisselt maakt de jonggehandicapte
tijdens de nieuwe dienstbetrekking aanspraak op het garantiebedrag als die nieuwe
dienstbetrekking binnen twee maanden na einde van de eerdere dienstbetrekking start.
Als de jonggehandicapte minder uren gaat werken en daardoor minder inkomen geniet
kan dat tot gevolg hebben dat de inkomensondersteuning op basis van de voorliggende
wetgeving het garantiebedrag overstijgt. Als deze situatie minimaal twee maanden voortduurt
vervalt de aanspraak op het garantiebedrag.
De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die
al werken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de
huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. De termijn
is in het leven geroepen om te voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële redenen
niet wisselen van baan en daarmee hun mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt belemmerd.
De periode van twee maanden heeft expliciet niet tot doel om Wajongers die hun baan
verliezen gedurende de periode van het vinden van een nieuwe baan, weer aan te vullen
tot het oude niveau. Ook voor reguliere werknemers geldt dat bij verlies van een baan
het inkomen daalt (eerst een WW-uitkering en vervolgens afhankelijk van de partnerinkomens-
en vermogenstoets bijstand) en er geen zekerheid geboden wordt dat bij een nieuwe
baan het salaris ten opzichte van het oude salaris tenminste gelijk is. De regering
heeft daarom niet specifiek onderzoek gedaan naar de tijd die het kost om na het wegvallen
van een baan vanuit de Wajong opnieuw een baan te vinden.
112. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij Wajongers met duurzaam geen
arbeidsvermogen (DGA) het inkomen tot 20 procent WML wordt verrekend met de uitkering.
Dit zal ook in de nieuwe regels zo zijn. De regering verdedigt dit door aan te halen
dat de uitkering voor DGA hoger is dan voor Wajongers met arbeidsvermogen, namelijk
75 procent tegenover 70 procent. Het kan echter gemakkelijk gebeuren dat het bedrag
dat aan inkomsten verkregen wordt groter is dan de vijf procentenpunten aan hogere
uitkering. Door de verrekening zou het inkomen van DGA dan onder de grens van 70 procent
WML komen. Met andere woorden, het verschil tussen wat er meer aan uitkering verkregen
wordt en wat er verrekend moet worden, kan behoorlijk groot zijn. Hoe ziet de regering
dit? Zou het niet rechtvaardiger en stimulerender zijn als de regels zo worden vormgegeven
dat ook DGA met enige inkomsten niet onder de grens van 70 procent WML zakken?
Antwoord op vraag 112
De inkomensregeling voor Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
(DGA) hebben, is op hoofdlijnen gelijk aan de regeling voor Wajongers met arbeidsvermogen.
Het verschil tussen beide regelingen zit in de hogere basisuitkering voor DGA. De
drempel van 20 procent WML voorkomt juist dat het totale inkomen voor DGA bij verrekening
van het arbeidsinkomen lager wordt dan de uitkering bij niet werken. De regels voor
inkomensondersteuning voor DGA zijn dusdanig vormgegeven dat als zij minder dan 20
procent WML aan inkomen hebben zij niet onder een totaalinkomen van 75 procent WML
zakken. Dit wordt met artikel I, onderdelen B, W en BB in dit wetsvoorstel vastgelegd
in de artikelen 1a:4, tweede lid, 2:46, eerste lid, 3:8b, eerste lid, van de Wajong.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering onderkent dat onzekerheid
voor veel Wajongers reden vormt om voorzichtig te zijn met wijzigingen in de persoonlijke
situatie. In dat licht vragen deze leden zich af of de keuze dat het voorgestelde
garantiebedrag reeds na twee maanden kan vervallen Wajongers zal blijven afschrikken.
113. Waarom heeft de regering niet gezocht naar een criterium dat duidelijker gekoppeld
is aan een extra zekerheid die rechtvaardigt dat de garantie vervalt, bijvoorbeeld
het krijgen van een vaste aanstelling. 114. Hoe voorkomt de regering dat Wajongers
die op grond van een tijdelijke aanstelling slechts korte tijd boven het garantiebedrag
uitkomen deze garantie kwijtraken?
Antwoord op vragen 113 en 114
Het overgangsregime is erop gericht om te voorkomen dat Wajongers die werken op het
moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel er in inkomen op achteruit gaan.
Voor Wajongers die op het moment van inwerkingtreding werken in een tijdelijke aanstelling
is het overgangsregime van toepassing. Als zij hun aanstelling verliezen en binnen
twee maanden een baan vinden met een nieuwe tijdelijke aanstelling, blijft het garantiebedrag
in stand. Als Wajongers die op het moment van inwerkingtreding werken in een tijdelijke
aanstelling een vaste aanstelling krijgen, heeft dit geen gevolgen voor het recht
op het garantiebedrag. Voor Wajongers die op het moment van inwerkingtreding al werken
in een vaste aanstelling blijft het garantiebedrag in stand tot het moment dat de
Wajonger zijn of haar baan verliest en niet binnen twee maanden een nieuwe baan heeft.
Meer werken loont, maar wat met urenbeperking? De leden van de SGP-fractie constateren
dat de regering wil stimuleren dat werken voor iedereen loont, maar dat de geharmoniseerde
rekenregel pas werkt vanaf 20 procent van het minimumloon. 115. Deze leden vragen welke zwaarwegende redenen er zijn om de centrale ambitie van de
regering niet ten goede te laten komen aan degenen die onder deze norm blijven.
Antwoord op vraag 115
De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning voor Wajongers met arbeidsvermogen
zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is
van een toename van het totaalinkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning)
als zij meer gaan werken. De inkomensregeling voor Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie hebben, is op hoofdlijnen gelijk aan de regeling voor Wajongers
met arbeidsvermogen. Het verschil tussen beide regelingen zit in de hogere basisuitkering
voor DGA. De drempel van 20 procent WML voorkomt juist dat het totale inkomen voor
DGA bij verrekening van het arbeidsinkomen lager wordt dan de uitkering bij niet werken.
De regels voor inkomensondersteuning voor DGA zijn dusdanig vormgegeven dat als zij
minder dan 20 procent WML aan inkomen hebben zij niet onder een totaalinkomen van
75 procent WML zakken. Dit wordt met artikel I, onderdelen B, W en BB in dit wetsvoorstel
vastgelegd in de artikelen 1a:4, tweede lid, 2:46, eerste lid, 3:8b, eerste lid, van
de Wajong.
2.2 Regels voor eindigen en herleven recht op oWajong en Wajong2010 aanpassen
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van het aanpassen van de regels voor het eindigen en het
herleven van het recht op oWajong en Wajong2010 om de beleving van belemmeringen door
betrokkenen om te participeren weg te nemen. Wel maken zij zich zorgen over de dossiers
die het UWV zal bewaren voor langere tijd. 116. Kan de regering een garantie geven dat deze gegevens veilig opgeslagen worden en
ook tot aan de Algemene Ouderdomswet (AOW) gerechtigde leeftijd beschikbaar en toegankelijk
blijven?
Antwoord op vraag 116
Het waarborgen van de privacy en veiligheid van het UWV-archief is onderdeel van artikel
2a en artikel 15 van de Archiefwet 1995 en de interne protocollen van UWV. Met het
verlengen van de herlevingstermijn en het uitbreiden van de bewaartermijnen voor Wajong-dossiers
wijzigt niets aan het waarborgen van de privacy en veiligheid van deze gearchiveerde
dossiers.
Voor het uitbreiden van de herlevingstermijn naar AOW gerechtigde leeftijd moeten
de dossiers voor langere tijd bewaard worden. De bewaartermijnen gaan in op het moment
dat de Wajonguitkering wordt beëindigd. De Archiefwet 1995 bepaalt in artikel 5 dat
de zorgdrager (in dit geval UWV) verplicht is om selectielijsten te ontwerpen waarin
wordt aangegeven welke gegevens op welk moment voor vernietiging in aanmerking komen.
Om de Wajongdossiers na het beëindigen langer te kunnen bewaren, moet UWV de ingangstermijn
voor de bewaartermijn van Wajong-dossiers in de bestaande selectielijst aanpassen.
Dit leidt ertoe dat de dossiers van de betreffende Wajongers pas wordt vernietigd
na afloop van de bewaartermijn, die ingaat als de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd
heeft bereikt.
UWV zal, conform de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel, in de bedrijfsvoering bij
de bepaling of Wajong-dossiers voor vernietiging in aanmerking komen alvast rekening
houden met het herlevingsrecht. Dit is mogelijk binnen de ruimte die binnen de huidige
selectielijst UWV wordt geboden. Daarnaast zal UWV bij de eerstvolgende wijziging
van de selectielijst UWV de aanvullende bepaling ten aanzien van het herlevingsrecht
van Wajong-dossiers opnemen, zodat het moment waarop de bewaartermijn voor deze dossiers
ingaat, duidelijk is vastgelegd. De eerder benoemde bewaartermijnen die worden gehanteerd
voor de Wajong-dossiers wijzigen niet op grond van de aangepaste herlevingstermijn.
Verder vinden de leden van de VVD-fractie het belangrijk dat de communicatie en uitlegbaarheid
naar de doelgroep voor de betrokkenen begrijpelijk en helder is. 117. Vanaf wanneer start de overheid samen met het UWV het communicatietraject over de
nieuwe regeling? Deze leden vinden het belangrijk om bij de voorbereiding van het
communicatietraject ook mensen uit de doelgroep en hun ouders c.q. begeleiders te
betrekken. 118. Kan de regering bevestigen dat dit ook gebeurt?
Antwoord op vragen 117 en 118
De regering is samen met UWV gestart met een communicatietraject over de wijzigingen
gericht op de Wajong-doelgroep. Net als de leden van de VVD vinden de regering en
het UWV het van belang om mensen uit de doelgroep te betrekken bij het communicatietraject.
UWV maakt gebruik van onder andere klantenpanels om communicatieboodschappen en communicatie-uitingen
zoals brieven en formulieren te testen. Ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
gaat periodiek in gesprek met de doelgroep. Op 13 juni 2019 is bijvoorbeeld een bijeenkomst
georganiseerd met Wajongers over de wijzigingen. Tijdens de bijeenkomst is aan Wajongers
gevraagd waar zij informatie vandaan halen en op welke wijze zij het liefst geïnformeerd
worden. Ook is besproken hoe de wijzigingen begrijpelijker gemaakt kunnen worden voor
de doelgroep. De inzichten uit de bijeenkomst worden gebruikt voor het verdere traject.
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over het voorstel om het herlevingsrecht van de Wajong-uitkering uit
te breiden, maar zij hebben hierbij wel een vraag. Volgens het voorstel kunnen Wajongers
die gaan werken altijd terugvallen op hun Wajong-recht als ze uitvallen op basis van
dezelfde reden als waarom hen het Wajong-recht is toegekend. 119. Kan de regering precies aangeven wat de gevolgen zijn als een Wajonger zijn werk
verliest door een oorzaak die los staat van de handicap waarvoor de Wajong is toegekend?
120. Betekent dit dat dan het Wajong-recht niet herleeft? Dit roept bij de leden van de
CDA-fractie vragen op. Immers in de praktijk zal het niet altijd duidelijk zijn (of
hard te maken) dat iemand zijn baan verliest vanwege zijn of haar handicap. 121. Is de regering het met deze leden eens dat dit gegeven ertoe kan leiden dat de zorgen
onder Wajongers om de Wajong-uitkering te verliezen als zij gaan werken, blijven bestaan
en zij niet gaan werken? Deze leden zien graag een nadere toelichting van de regering
tegemoet.
Antwoord op vragen 119 t/m 121
Het herleven van het recht is alleen aan de orde als het recht op Wajong is geëindigd.
Over het algemeen is de kans op beëindiging van het recht op Wajong door het aanvaarden
van werk zeer klein. Zo eindigt het recht op Wajong bijvoorbeeld niet zolang een Wajonger
in de Wajong2010 gebruik maakt van structurele ondersteuning9, ongeacht wat men verdient.
Voor de mensen van wie het Wajong-recht is geëindigd, zijn net als alle werkenden,
verzekerd tegen het risico op uitval door ziekte. Bij uitval door ziekte geldt in
eerste instantie twee jaar loondoorbetaling, waarbij de werkgever vanuit de no-riskpolis
een ziektewetuitkering ontvangt voor de doorlopende loonkosten. Na twee jaar loondoorbetaling
volgt een WIA-beoordeling. Alleen op het moment dat een WIA-uitkering lager is dan
een Wajong-uitkering, volgt een aanvulling vanuit de Wajong. Mocht er geen Wajong-recht
meer bestaan, dan kan een WIA-uitkering in individuele situaties vanuit de Toeslagenwet
aangevuld worden tot aan het sociaal minimum.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat herleving van de Wajong tot AOW gerechtigde leeftijd
(de uitbreiding van de herlevingstermijn) van toepassing is als toegenomen arbeidsongeschiktheid
voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de Wajonger eerder recht op arbeidsondersteuning
had. Als een Wajonger zijn werk verliest door een oorzaak die niet voorkomtuit dezelfde
oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had, herleeft
het recht op Wajong niet. De regering constateert, net als deze leden, dat dit ertoe
kan leiden dat de angst van Wajongers om te gaan werken blijft bestaan. Dit is niet
in lijn met het doel van het wetsvoorstel om belemmeringen voor participatie weg te
nemen. Zoals hierboven gesteld wordt het risico op uitval vanwege ziekte reeds gedekt
door de WIA. Om desalniettemin tegemoet te komen aan het wegnemen van deze angst bij
Wajongers onderzoekt de regering, voorafgaand aan de behandeling in de Tweede Kamer,
de mogelijkheid om het herlevingsrecht voor Wajongers te verbreden waarbij uitval
niet te herleiden hoeft te zijn naar de oorzaak op grond waarvan een persoon een Wajong-uitkering
heeft gekregen. Hiertoe worden ook de consequenties voor de samenloop met andere uitkeringen
en mogelijke precedentwerking in kaart gebracht.
De leden van de D66-fractie zijn content met het voornemen van de regering om de termijn voor herleving van de
Wajong op te trekken van vijf jaar naar de AOW-gerechtigde leeftijd. 122. Tegelijkertijd constateren deze leden echter dat het UWV in haar uitvoeringstoets
meldt dat wanneer een Wajonger zijn baan verliest door ontslag, er geen herlevingsgrond
is in de nieuwe regeling. Deze leden vragen de regering in hoeverre dit klopt, en
zo ja, hoe dit rijmt met het beoogde doel van wegnemen van de angst bij Wajongers
om werk te accepteren.
Verlies van een baan vanwege ontslag is geen grond voor het herleven van de Wajong-uitkering.
Een persoon kan, indien eerder het recht op Wajong na meer dan vijf jaar werken is
beëindigd vanwege het zelfstandig verdienen van een inkomen hoger dan 75 procent WML
of hoger dan 75 procent van het maatmaninkomen, herleving aanvragen. Op het moment
dat op basis van de beperkingen blijkt dat iemand voldoet aan de criteria voor de
Wajong, herleeft het oude recht. Het recht kan dus ook herleven na uitval vanwege
ontslag.
123. Kan de regering daarnaast kwantificeren hoe vaak een werknemer met recht op Wajong
wordt ontslagen of het contract niet wordt verlengd ten opzichte van werknemers zonder
een Wajongregeling?
Antwoord op vragen 123
Het aandeel van in een bepaalde maand werkende Wajongers dat in het daaropvolgende
maand geen werk heeft, bedroeg in 2018 tussen de 2,1 en 3,0 procent. In absolute aantallen
betekent dit dat van het gemiddelde aantal werkende Wajongers van 59.400 in de volgende
maand gemiddeld 1.600 mensen geen werk hebben.
Het aandeel van in een bepaalde maand werkende Nederlanders dat in het daaropvolgende
maand geen werk heeft, bedroeg in 2018 tussen de 1,8 en 3,0 procent. In absolute aantallen
betekent dit dat van het gemiddelde aantal werkenden in Nederland van 7.569.000 in
de volgende maand gemiddeld 186.000 mensen geen werk hebben.
124. Daarnaast constateren de leden van de D66-fractie dat het UWV in haar uitvoeringstoets
meldt dat ook wanneer een Wajonger arbeidsongeschikt raakt om een andere reden dan
waarvoor eerder de Wajong is toegekend, het recht op herleving niet geldt. Deze leden
vragen de regering om uiteen te zetten waarom hiervoor gekozen is, ook in het licht
van het feit dat er onder de doelgroep relatief vaak meerdere ziektebeelden tegelijkertijd
optreden.
Antwoord op vraag 124
In het wetsvoorstel is opgenomen dat herleving van de Wajong tot AOW gerechtigde leeftijd
(de uitbreiding van de herlevingstermijn) van toepassing is als toegenomen arbeidsongeschiktheid
voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de Wajonger eerder recht op arbeidsondersteuning
had. Als een Wajonger zijn werk verliest door een oorzaak die niet voorkomtuit dezelfde
oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had, herleeft
het recht op Wajong niet. De regering constateert, net als deze leden, dat dit ertoe
kan leiden dat de angst van Wajongers om te gaan werken blijft bestaan. Dit is niet
in lijn met het doel van het wetsvoorstel om belemmeringen voor participatie weg te
nemen. Zoals hierboven gesteld wordt het risico op uitval vanwege ziekte reeds gedekt
door de WIA. Om desalniettemin tegemoet te komen aan het wegnemen van deze angst bij
Wajongers onderzoekt de regering, voorafgaand aan de behandeling in de Tweede Kamer,
de mogelijkheid om het herlevingsrecht voor Wajongers te verbreden waarbij uitval
niet te herleiden hoeft te zijn naar de oorzaak op grond waarvan een persoon een Wajong-uitkering
heeft gekregen. Hiertoe worden ook de consequenties voor de samenloop met andere uitkeringen
en mogelijke precedentwerking in kaart gebracht.
Het is de leden van de GroenLinks-fractie nog niet helemaal duidelijk wanneer het terugkeerrecht geldt. 125. Geldt het terugkeerrecht ook als iemand met een baan onafhankelijk wordt van de Wajong
en na enkele jaren ontslagen wordt op bedrijfseconomische grond?
Antwoord op vraag 125
In het wetsvoorstel is opgenomen dat herleving van de Wajong tot AOW gerechtigde leeftijd
(de uitbreiding van de herlevingstermijn) van toepassing is als toegenomen arbeidsongeschiktheid
voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de Wajonger eerder recht op arbeidsondersteuning
had. Als een Wajonger zijn werk verliest door een oorzaak die niet voorkomtuit dezelfde
oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had, herleeft
het recht op Wajong niet. De regering constateert, net als deze leden, dat dit ertoe
kan leiden dat de angst van Wajongers om te gaan werken blijft bestaan. Dit is niet
in lijn met het doel van het wetsvoorstel om belemmeringen voor participatie weg te
nemen. Zoals hierboven gesteld wordt het risico op uitval vanwege ziekte reeds gedekt
door de WIA. Om desalniettemin tegemoet te komen aan het wegnemen van deze angst bij
Wajongers onderzoekt de regering, voorafgaand aan de behandeling in de Tweede Kamer,
de mogelijkheid om het herlevingsrecht voor Wajongers te verbreden waarbij uitval
niet te herleiden hoeft te zijn naar de oorzaak op grond waarvan een persoon een Wajong-uitkering
heeft gekregen. Hiertoe worden ook de consequenties voor de samenloop met andere uitkeringen
en mogelijke precedentwerking in kaart gebracht.
126. Geldt het terugkeerrecht ook als iemand met duurzaam geen arbeidsvermogen meer dan
20 procent inkomsten (loon) ontvangt en toch weer volledig uitvalt?
Antwoord op vragen 126
Het recht op herleven heeft betrekking op mensen van wie het recht op Wajong is beëindigd
en weer uitvallen. Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben, verliezen het Wajong-recht niet wanneer zij meer dan 20 procent WML aan inkomen
vergaren. Wel kan het voorkomen dat zij een bestendig inkomen laten zien en daarmee
laten zien mogelijk over arbeidsvermogen te beschikken. UWV zal op dat moment, op
basis van de criteria voor arbeidsvermogen, vaststellen of er sprake is van arbeidsvermogen.
Indien sprake is van arbeidsvermogen, wordt deze persoon overgezet in de categorie
«niet duurzaam geen arbeidsvermogen». Dit geldt alleen voor de Wajongers in de oWajong
en de Wajong2010. Voor mensen in de Wajong2015 betekent dit theoretisch een beëindiging
van het Wajong recht. Alle Wajongers hebben de mogelijkheid om bij verslechtering
of verbetering van zijn of haar situatie een herbeoordeling aan te vragen. UWV beoordeelt
vervolgens op basis van de criteria in hoeverre er sprake is van «duurzaam geen arbeidsvermogen».
Op het moment dat op basis van de beperkingen blijkt dat iemand voldoet aan de criteria
voor de Wajong, herleeft het oude recht.
127. Hoe wordt omgegaan met Wajongers die in de Werkloosheidswet (WW) terecht komen en
daardoor geen recht hebben op loondispensatie of loonkostensubsidie, waardoor zij
minder makkelijk aan een baan kunnen komen?
Antwoord op vragen 127
Een Wajonger die zijn baan verliest en aanspraak maakt op een uitkering op grond van
de Werkloosheidswet (WW) ontvangt van UWV dienstverlening op grond van het Wajong
dienstverleningsconcept. Op grond van het Wajong-recht kan er voor de Wajonger ook
bij een volgend dienstverband wederom loondispensatie worden aangevraagd.
2.3 Passend werkaanbod in de oWajong en Wajong2010 harmoniseren
128. De leden van de VVD-fractie vragen of, en zo ja, welke maatregelen er worden genomen
wanneer iemand geen gebruik wil maken van het re-integratietraject. Kan de regering
de begrippen vrijwillig maar niet vrijblijvend in dit verband nader toelichten. 129. Wat gebeurt er als iemand geen gebruik wil maken van de ondersteuning van het UWV?
130. Aan welke verplichtingen moet dan worden voldaan?
Antwoord op vragen 128 t/m 130
Voor jonggehandicapten die arbeidsvermogen hebben, staat het vinden en behouden van
werk voorop. Wajongers met arbeidsvermogen zijn verplicht om te werken aan hun re-integratie.
UWV biedt Wajongers met arbeidsmogelijkheden hierbij actieve ondersteuning aan. Het
laten ondersteunen door UWV bij hun re-integratie is vrijwillig. Wajongers hebben
ook de mogelijkheid om af te zien van deze ondersteuning door UWV. Als een Wajonger
afziet van dienstverlening worden door UWV met deze Wajonger afspraken gemaakt over
de wijze waarop de Wajonger zelf werkt aan re-integratie. Uitgangspunt is dat deze
afspraken handhaafbaar zijn. Ook als een Wajonger afziet van dienstverlening door
UWV worden de afspraken over de wijze waarop de Wajonger zelf werkt aan de re-integratie
en vastgelegd in het re-integratieplan of re-integratievisie.
Het accepteren van ondersteuning door UWV is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Op
het moment dat een Wajonger arbeidsondersteuning accepteert en UWV investeert in een
Wajonger door een re-integratietraject gericht op werk in te kopen, hoort daarbij
ook de afspraak dat deze Wajonger bereid is om passend werk te aanvaarden. Ook deze
afspraak wordt vastgelegd in het re-integratieplan of de re-integratievisie. Indien
de afspraken niet worden nagekomen, volgt een sanctie op basis van het Maatregelenbesluit
socialezekerheidswetten vanwege het niet nakomen van de afspraken uit het re-integratieplan
of de re-integratievisie. Bijvoorbeeld een verlaging van het uitkeringsbedrag gedurende
een bepaald aantal maanden.
Daarnaast wordt de term algemeen geaccepteerde arbeid vervangen door passende arbeid.
131. Hoe zal er worden bepaald wat passende arbeid is?
Antwoord op vraag 131
De regering is van mening dat duidelijk moet worden vastgelegd wanneer er sprake is
van passend werk en wie dat vaststelt. De definitie van passend werk is vastgelegd
in de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA). In algemene zin vraagt de regering UWV om met het oog op handhaafbaarheid vast
te leggen wanneer er sprake is van passend werk en wie dat vaststelt – ook voor de
Wajong.
De leden van de D66-fractie zijn content dat de verplichting om een passend werkaanbod te accepteren wordt gewijzigd.
Deze leden constateren dat een Wajonger ook zelf de regie kan nemen in het re-integratietraject,
waarin er afspraken worden gemaakt met het UWV. Zij begrijpen dat het UWV de afweging
maakt of er voldoende inspanningen worden verricht ter re-integratie. 132. Deze leden vragen de regering op grond van welke aspecten deze afweging van voldoende
inspanning wordt gemaakt.
Antwoord op vraag 132
De afweging van voldoende inspanning wordt door UWV gemaakt op basis van de in de
in het re-integratieplan of re-integratievisie opgenomen afspraken. De afspraken in
het re-integratieplan of de re-integratievisie worden door UWV en de Wajonger gezamenlijk
gemaakt.
2.4 Studieregeling in de Wajong2010 vanaf 2020 schrappen
De leden van de D66-fractie zijn zeer content dat het volgen van een studie in de voorstellen van de regering
voor Wajongers niet langer een verlaging betekent van de inkomensondersteuning. Daarnaast
kan het feit dat studerende Wajongers worden vrijgesteld van verdere re-integratiemaatregelen
op de steun van deze leden rekenen. 133. Zij vragen de regering op welke wijze Wajongers op de hoogte worden gesteld van het
feit dat ze hierover afspraken dienen vast te leggen in het re-integratieplan bij
het UWV.
Antwoord op vraag 133
UWV heeft alle Wajongers met arbeidsvermogen in beeld en biedt hen actieve ondersteuning.
Ook heeft UWV periodiek contact met deze Wajongers over de voortgang van de re-integratie.
Wanneer een Wajonger te kennen geeft in het kader van re-integratie een opleiding
te willen starten, kunnen UWV en de Wajonger hierover afspraken maken en vastleggen
in het re-integratieplan of de re-integratievisie. Dit gebeurt ook al in de huidige
studieregeling en zal worden voortgezet met de nieuwe wetgeving. Wajongers die duurzaam
geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, hoeven logischerwijs geen afspraken
vast te leggen in een re-integratieplan of de re-integratievisie.
De leden van de SP-fractie zijn blij dat jonggehandicapten nu op school kunnen blijven en kunnen studeren. Deze
leden hebben echter nog wel zorgen over hoe zij het collegegeld kunnen betalen en
indien zij dit lenen, hoe zij dit terug kunnen betalen. 134. Wat is de visie van de regering op dit vraagstuk? 135. Kan het levenlanglerenkrediet voor deze mensen worden omgezet in een gift indien
zij het niet terug kunnen betalen of niet meer verdienen dan WML?
Antwoord op vragen 134 en 135
Het studiefinancieringsstelsel is dusdanig vormgegeven dat afgestudeerden niet meer
hoeven terug te betalen dan wat naar draagkracht mogelijk is. Wanneer aan het einde
van de terugbetaalperiode de lening nog niet volledig is afgelost, wordt het restant
kwijtgescholden. Het terugbetalen wordt zo nooit te zwaar voor oud-studenten, omdat
het maximale terugbetaalbedrag gekoppeld is aan het inkomen.
De leden van de SP-fractie zijn tevens bezorgd over jonggehandicapten die in de bijstand
zitten. Soms mogen zij van de sociale dienst een studie volgen met behoud van uitkering,
maar dit wordt ook geregeld geweigerd. Vaak worden mensen doorverwezen naar Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO). Maar mensen met een arbeidsbeperking kunnen vaak helemaal
geen studielening aan, omdat hun terugverdienvermogen beperkt of nog onbekend is.
136. Wat is de visie van de regering op deze groep mensen? Waar kunnen zij terecht? Hebben
zij ook recht op studiemogelijkheden? Hoe moeten zij hun studiegeld betalen? Is het
wel wenselijk dat het beleid per gemeente verschilt? Leidt dit niet tot willekeur?
Is de regering bereid om recht op studie en/of scholing voor deze groep vast te leggen
in de wet? Erkent de regering dat het beleid verschilt per gemeente en dat jonggehandicapten
bij een weigering geen poot hebben om op te staan? Zijn er cijfers of onderzoeken
bekent over de vraag hoeveel mensen al dan niet mogen studeren en/of scholen in de
bijstand?
Antwoord op vraag 136
Als iemand studiefinanciering of een bijdrage op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten (WTOS) ontvangt heeft men geen recht op bijstand en als iemand bijstand
ontvangt bestaat er geen recht op studiefinanciering. Wel kan iemand met studiefinanciering
of WTOS recht hebben op individuele studietoeslag uit de Participatiewet. De Participatiewet
biedt mogelijkheden tot scholing. Deze scholing moet gericht zijn op arbeidsmarkttoeleiding/re-integratie.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente om te beoordelen
wat daarvoor nodig is. Vanaf 1 januari 2019 wordt de voorziening training/cursus/opleiding
die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, in de Statistiek Re-integratie Gemeenten
(SRG) van het CBS onderscheiden. Deze gegevens zijn waarschijnlijk vanaf september
2019 beschikbaar. De regering ziet, gegeven het karakter van de Participatiewet, geen
aanleiding voor het verruimen van de mogelijkheden tot studeren in de bijstand. De
Participatiewet is gedecentraliseerd en heeft een vangnetkarakter. In mijn brief aan
de Tweede Kamer van 8 juli heb ik overigens aangegeven op welke wijze de uitvoering
van de individuele studietoeslag wordt verbeterd. Het antwoord op vraag 137 en 138
gaat hier ook op in.
2.5 Uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 schrappen
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het voornemen van de regering om de uitsluitingsgrond studeren
te schrappen in de Wajong2015. Deze leden delen echter de zorgen van het UWV dat dit
mogelijk geen oplossing gaat bieden voor Wajongers die een Wajong2015 aanvragen, maar
op dit moment nog op school zitten. Dit wetsvoorstel zou juist een oplossing moeten
zijn voor kinderen die nog na hun achttiende op een voortgezet speciaal onderwijs
(VSO)-school zitten en nu in een inkomensgat vallen, omdat zij pas recht hebben op
Wajong als ze van school af zijn. Deze leden krijgen signalen dat jongeren nu van
school worden gehaald, omdat (pleeg)ouders het financieel niet kunnen bolwerken. De
individuele studietoeslag uit de Participatiewet is dan bij lange na niet genoeg.
137. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? 138. Kan de regering garanderen dat deze groep inderdaad geholpen wordt met dit wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden de oplossing die het UWV aandraagt erg sympathiek
en vragen de regering met klem om deze optie te heroverwegen.
Antwoord op vraag 137 en 138
De voorgestelde wijziging van de Wajong2015 neemt het ontbreken van duurzaam geen
mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als uitgangspunt. Op het moment van de aanvraag
voor een uitkering Wajong2015 beoordeelt UWV of sprake is van duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie. Bij vaststelling van ontbreken van perspectief op de arbeidsmarkt
ontstaat al tijdens de opleiding volledig recht op een uitkering. Dit in tegenstelling
tot de huidige situatie. Hiermee wordt voorkomen dat jongeren die duurzaam geen mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie hebben vanwege financiële redenen van school worden gehaald.
Mensen met een Wajong-uitkering komen niet in aanmerking voor de studietoeslag in
de Participatiewet omdat de Wajong voor hen de voorliggende voorziening is.
De regering is geen voorstander van het toekennen van een tijdelijke Wajong2015 uitkering
als blijkt dat UWV nog niet kan vaststellen of de aanvrager duurzaam geen arbeidsvermogen
heeft. De Wajong2015 is vormgegeven als voorziening in de vorm van een uitkering voor
jonggehandicapten die geen mogelijkheden voor arbeidsparticipatie hebben en deze ook
niet zullen ontwikkelen. Introductie van een tijdelijke Wajong2015 voor studerende
jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen, waarvan UWV de duurzaamheid niet kan vaststellen
kan leiden tot een teleurstelling voor jonggehandicapten. UWV zal voor een deel van
hen ook na afloop van de studie de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen
niet kunnen vaststellen en de Wajong2015 uitkering moeten beëindigen. Hiermee wordt
het beschreven knelpunt verschoven naar een later tijdstip. Overigens kunnen mensen
van wie niet is vastgesteld dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, in een later
stadium een nieuwe aanvraag voor Wajong2015 indienen.
2.6 Instroom in de oWajong afsluiten
De leden van de SP-fractie vragen wat de noodzaak is van het afsluiten van de instroom in de oWajong. 139. Hoeveel mensen stroomden er nog in de oWajong de afgelopen jaren? 140. Hoeveel zou het kosten om de oWajong niet af te sluiten? 141. Erkent de regering dat er mensen zijn die hun leven lang al problemen en ziekteverschijnselen
hebben maar waarbij pas op latere leeftijd geconstateerd wordt dat het ziekte A of
B is? 142. Wat zijn de gevolgen van het afsluiten voor deze mensen?
Antwoord op vragen 139 t/m 142
Bij de invoering van de Participatiewet is beoogd dat de Wajong alleen nog toegankelijk
is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie.
Ondanks de invoering van de Participatiewet is de mogelijkheid blijven bestaan om
op basis van overgangsrecht AAW alsnog recht op oWajong kunnen krijgen als aan de
voorwaarden wordt voldaan. Voor de uitvoering brengt deze mogelijkheid problemen met
zich mee. Bij een beoordeling die ziet op een lang verstreken datum kan ook de functieduiding
voor UWV problematisch zijn waardoor de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden
gehandhaafd. Het ligt daarnaast in de risicosfeer van de aanvrager dat de exacte gegevens
over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn10. De regering is daarom voornemens om de nieuwe instroom in de oWajong af te sluiten.
Het gevolg van de aanpassing is dat voor personen die geboren zijn vóór 1 januari
1980 en op wie het overgangsrecht Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) sinds 1998
van toepassing is, de toegang tot de oude Wajong wordt afgesloten.
Het afsluiten van de oWajong voor nieuwe instroom heeft betrekking op mensen die nog
nooit een recht op Wajong hebben gehad en op basis van overgangsrecht AAW alsnog recht
op oWajong kunnen krijgen als zij aan de voorwaarden voldoen. Personen die al recht
op Wajong hebben gehad en dit willen laten herleven, kunnen dit blijven doen. Om mensen
nog voldoende kans te bieden gebruik te maken van dit overgangsrecht treedt artikel
II, waarmee dit overgangsrecht wordt gewijzigd, pas zes maanden na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst in werking.
Aan het afsluiten van de oWajong liggen geen budgettaire redenen ten grondslag. De
budgettaire effecten van het afsluiten van de instroom in de oWajong zijn vanwege
de beperkte aantallen nihil.
Hoofdstuk 3 Ontvangen commentaren en adviezen
3.1 UWV
143. De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten hoe groot de groep is die nog
studeert en een Wajong2015 uitkering wil aanvragen.
Antwoord op vraag 143
Het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong 2015 zal naar verwachting
met name tot vervroegde instroom in de Wajong2015 van leerlingen 18 t/m 20 jaar de
clusters 1 t/m 3 in het voortgezet speciaal onderwijs leiden. Dit zullen jaarlijks
ongeveer 1.605 leerlingen zijn.
144. Zij vragen daarnaast of er consequenties verbonden zijn aan de doorgang van de wet
en de snelheid waarmee de wet uitgevoerd kan worden, vanwege de grote impact op het
ICT-systeem dat het UWV verwacht.
Antwoord op vraag 144
De beoogde datum van invoering van het wetsvoorstel is 1 januari 2020. Beoogde inwerkingtreding
van de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning is 1 januari 2021. Reden
hiervoor is dat de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning een grote
impact heeft op de ICT van UWV. Hiertoe moet zowel het systeem voor het vaststellen
van de uitkering als het systeem voor het leveren van beleids-, stuur- en verantwoordingsinformatie
worden aangepast. Voor het realiseren van de benodigde aanpassingen voor nieuwe regels
voor inkomensondersteuning is daarom meer tijd nodig.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het UWV een voorbehoud maakt bij de invoering
van onderhavig wetsvoorstel met betrekking tot de benodigde ICT-aanpassingen. Deze
zijn omvangrijk en complex. De leden van de CDA-fractie zien dit als een belangrijke
waarschuwing, waar serieus rekening mee gehouden moet worden. 145. Wat is de reactie
van de regering op dit voorbehoud? 146. Wat betekent dit voor de beoogde datum van
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel van 1 juli 2020?
Antwoord op vragen 145 en 146
De regering onderschrijft dat rekening moet worden gehouden met de omvangrijke en
complexe aanpassingen in ICT die nodig zijn voor de harmonisatie van de regels voor
inkomensondersteuning. Vanwege de omvang van het traject zal het Ministerie van SZW
een aanvraag indienen voor een toets door het Bureau ICT toetsing (BIT). Omdat voor
het realiseren van de benodigde aanpassingen voor nieuwe regels voor inkomensondersteuning
meer tijd nodig is dan voor de andere wijzigingen, is de beoogde datum voor inwerkingtreding
van de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning een jaar later, op 1 januari
2021.
147. De leden van de D66-fractie constateren dat het UWV in haar uitvoeringstoets melding
ervan maakt dat de voorgestelde harmonisatie het voor Wajongers niet langer te overzien
maakt wat de gevolgen zijn voor het recht en de hoogte van de uitkering als zij meer
gaan werken. Deze leden vragen de regering of zij dergelijke signalen herkent, en
hoe zij onduidelijkheden bij de Wajongers hieromtrent kan wegnemen.
Antwoord op vraag 147
De regering herkent de signalen over de uitlegbaarheid van de veranderingen en dan
met name de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning. Ook UWV heeft hierover
in de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel opmerkingen gemaakt. De formules en teksten
zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting van het wetsvoorstel zijn
noodzakelijkerwijs technisch van aard. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd
worden richting Wajongers. Zo wordt voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
door UWV een online rekentool ontwikkeld als hulpmiddel voor Wajongers om de financiële
gevolgen van bijvoorbeeld meer inkomsten te kunnen doorrekenen. De rekentool geldt
voor de berekening van het totaal inkomen op basis van het inkomen uit arbeid en de
inkomensondersteuning door UWV. Hierin worden de gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen.
Voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie
van de wijzigingen. Dit geldt niet alleen in de communicatie, maar bijvoorbeeld ook
voor arbeidsdeskundigen en uitkeringsdeskundigen. Kernboodschap is dat Wajongers van
iedere verdiende euro, minimaal 30 cent behouden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het UWV vragen heeft bij de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van de voorgenomen wetswijziging. De voorgestelde harmonisatie
van de regels voor inkomensondersteuning is volgens het UWV niet uitlegbaar aan de
doelgroep en mist zijn doel. 148. Kan de regering nader ingaan op de aangedragen bezwaren
en suggesties van het UWV?
Antwoord op vraag 148
De harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning is voor UWV uitvoerbaar
en handhaafbaar. UWV heeft hierbij wel twijfels geuit over de uitlegbaarheid van de
regels en de gevolgen hiervan voor het aan de slag helpen van Wajongers. Om de uitlegbaarheid
van de rekenregels te verbeteren, heeft UWV ervoor gepleit om de regels voor het berekenen
van de uitkering eenvoudiger te maken. Het voorstel van UWV is om de rekenregel voor
Wajongers die werken zonder loondispensatie te vereenvoudigen en het inkomen van Wajongers die werken met loondispensatie aan te vullen tot het WML als zij voldoende werken.
De regering heeft goede nota genomen van de bezwaren van UWV tegen de voorgestelde
geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Naar aanleiding van de opmerkingen
van UWV is de formule voor mensen die werken zonder loondispensatie vereenvoudigd.
De formule voor Wajongers die werken zonder loondispensatie komt hierdoor overeen
met de systematiek van verrekening van inkomen in de WIA. De formule is eenvoudiger,
de uitkomst hetzelfde.
De suggestie van UWV om het inkomen van Wajongers die werken met loondispensatie aan te vullen tot het WML als zij voldoende werken, heeft de regering
niet overgenomen. Reden hiervoor is dat met het voorstel van UWV de situatie blijft
bestaan dat meer werken niet in alle gevallen loont. In het voorstel van UWV wordt
het inkomen voor mensen die werken met loondispensatie namelijk aangevuld tot het
wettelijk minimumloon ongeacht het aantal uur dat iemand werkt. Dit is niet in lijn
met het uitgangspunt van de regering dat (meer) werken moet lonen.
149. Is het UWV in staat om het thans voorliggende wetsvoorstel op de beoogde inwerkingtredingsdatum
in- en uit te voeren?
Antwoord op vraag 149
De regering gaat er op basis van de uitvoeringstoets van UWV bij het wetsvoorstel
vanuit dat het mogelijk is om de benodigde wijzigingen op de beoogde data voor inwerkingtreding
uit te voeren. In de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel heeft UWV aangegeven dat
de wijzigingen voor UWV uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Voor de harmonisatie van
de regels voor inkomensondersteuning is dit per 1 januari 2021. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en UWV hebben afspraken gemaakt over het bespreken van de
voortgang van de implementatie van de wijzigingen. Onderdeel hiervan is het gezamenlijk
toewerken naar de beoogde data voor inwerkingtreding.
150. Hoe kan de regering borgen dat alle Wajongers die met de nieuwe regels te maken krijgen
adequaat geïnformeerd worden en dat onrust voorkomen wordt?
Antwoord op vraag 150
De regering herkent de signalen over de uitlegbaarheid van de veranderingen en dan
met name de harmonisatie van de regels voor inkomensondersteuning. Ook UWV heeft hierover
in de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel opmerkingen gemaakt. De formules en teksten
zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting van het wetsvoorstel zijn
noodzakelijkerwijs technisch van aard. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd
worden richting Wajongers. Zo wordt voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
door UWV een online rekentool ontwikkeld als hulpmiddel voor Wajongers om de financiële
gevolgen van bijvoorbeeld meer inkomsten te kunnen doorrekenen. De rekentool geldt
voor de berekening van het totaal inkomen op basis van het inkomen uit arbeid en de
inkomensondersteuning door UWV. Hierin worden de gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen.
Voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie
van de wijzigingen. Dit geldt niet alleen in de communicatie, maar bijvoorbeeld ook
voor arbeidsdeskundigen en uitkeringsdeskundigen. Kernboodschap is dat Wajongers van
iedere verdiende euro, minimaal 30 cent behouden.
3.2 Autoriteit Persoonsgegevens
151. De leden van de D66-fractie vragen de regering om een reactie op het advies van de
Autoriteit Persoonsgegevens, waarin wordt opgeroepen een nadere toelichting te geven
op de privacy-impact door het verlengen van de bewaartermijn van persoonsgegevens.
Antwoord op vraag 151
Voor het uitbreiden van de herlevingstermijn naar de pensioengerechtigde leeftijd
bewaart het UWV dossiers van Wajongers van wie het recht op Wajong is geëindigd voor
een langere tijd. Deze worden pas vernietigd na afloop van de bewaartermijn, die ingaat
als de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of vroegtijdig is overleden.
Het opslaan van deze gegevens voor langere tijd wordt door de regering aanvaardbaar
geacht, omdat hier meer zekerheid voor Wajongers tegenover staat. Door het uitbreiden
van de herlevingstermijn kunnen Wajongers na het eindigen van het Wajongrecht gedurende
langere tijd terugvallen op de Wajong bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3.3 Landelijke Cliëntenraad
152. De leden van de SGP-fractie lezen dat volgens de regering meer werken ook loont voor
Wajongers met medische urenbeperking en dat de voorgestelde regeling, evenmin als
de huidige regeling, onderscheid maakt op basis van urenbeperking. Deze leden vragen
hoe deze stellingen te verenigen zijn met het gegeven dat Wajongers met urenbeperking
in het voorgestelde model beperktere inkomensstijging hebben dan op basis van onder
meer de Bremanregeling en voortgezette werkregeling mogelijk is, waarbij zelfs meer
dan 100 procent van het WML kan worden verdiend.
Antwoord op vraag 152
De voortgezette werkregeling vult, bij een inkomen van minimaal 20 procent WML, het
inkomen aan tot 100 procent WML. Als een Wajonger in de voortgezette werkregeling
meer gaat werken (bijv. inkomen stijgt van 30 naar 50 procent) blijft het totaal inkomen
100 procent WML. Omdat meer werken in deze situatie niet loont, is de regering voornemens
om de voortgezette werkregeling te schrappen.
Om te voorkomen dat er net als in het verleden een stapeling ontstaat van verschillende
regels voor inkomensondersteuning kiest de regering ervoor om één systeem voor inkomensondersteuning
in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 te introduceren. De geharmoniseerde regeling
voor inkomensondersteuning kan in individuele gevallen leiden tot een hoger, maar
ook tot een lager inkomen uit loon en inkomensondersteuning voor werkende Wajongers.
Als de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning tot een lager inkomen leidt,
krijgen werkende Wajongers te maken met een garantiebedrag zodat hun inkomen er door
de nieuwe regels niet op achteruit gaat. Voor Wajongers die verwacht hadden op den
duur in de voortgezette werkregeling of de Bremanregeling te stromen, geldt dat het
perspectief verandert. Voor hen is als zij gaan werken de geharmoniseerde regeling
voor inkomensondersteuning van toepassing. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning
zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is
van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken.
De Bremanregeling vult het inkomen aan tot maximaal 120 procent WML voor het aantal
gewerkte uren. De Bremanregeling komt daarom vrijwel alleen tot uitbetaling bij deeltijdbanen
van circa 30 uur of meer. Mensen met een medische urenbeperking kunnen daarom vrijwel
geen gebruikmaken van de Bremanregeling in de Wajong. Mocht dat wel het geval zijn,
dan krijgen zij te maken met het garantiebedrag als zij werken op het moment dat de
nieuwe regels voor inkomensondersteuning in werking treden.
3.4 Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de periode van twee maanden tot stand is gekomen om te voorkomen dat Wajongers
erop achteruitgaan op het moment dat zij zelfstandig van baan wisselen en dat daarmee
het garantiebedrag ook de mobiliteit op de arbeidsmarkt voorkomt. 153. Kan de regering dit verder toelichten? 154. Op welke manier zorgt de grens van twee maanden dat mobiliteit op de arbeidsmarkt
voorkomen wordt?
Antwoord op vragen 153 en 154
In eerste instantie is overwogen dat Wajongers aanspraak blijven maken op het garantiebedrag
wanneer banen elkaar aansluitend opvolgen. Bij nader inzien zou dit aanleiding kunnen
zijn voor Wajongers om niet zelfstandig van baan te wisselen, met als gevolg dat mobiliteit
op de arbeidsmarkt voorkomen wordt. Met het oog hierop is vanuit pragmatisch oogpunt
voor twee maanden gekozen, in plaats van de eis dat banen elkaar aansluitend moeten
opvolgen. De periode van twee maanden heeft niet tot doel om Wajongers die hun werk
om andere redenen verliezen het garantiebedrag te laten behouden.
II. ARTIKELGEWIJS
Onderdeel UU
De leden van de SGP-fractie lezen dat het ontbreken van inkomen als grond voor het alsnog vervallen van het garantiebedrag
vooral bedoeld is voor de uitkeringsgerechtigden in de voortgezette werkregeling en
de Bremanregeling. 155. Deze leden vragen waarom deze groepen niet expliciet worden benoemd. Wil de regering
ingaan op het risico dat andere dan de genoemde groepen Wajongers gedupeerd worden
door het algemene geformuleerde criterium dat geen inkomen is genoten.
Antwoord op vraag 155
Artikel 8:8, vierde lid, bepaalt wanneer de jonggehandicapte niet langer aanspraak
maakt op het garantiebedrag. Het garantiebedrag vervalt indien de jonggehandicapte
gedurende een aaneengesloten periode van twee maanden geen inkomen heeft genoten.
Dit is het geval voor alle Wajongers. In de artikelsgewijze toelichting worden uitkeringsgerechtigden
in de voortgezette werkregeling en de Bremanregeling expliciet benoemd omdat het garantiebedrag
voor deze groep in theorie hoger kan zijn dan de uitkering bij niet werken. Niet opnemen
van deze bepaling zou inhouden dat deze groep ongeacht het hebben van een inkomen,
altijd aanspraak kan blijven maken op een hogere uitkering. De bepaling ziet echter
niet uitsluitend op die groep. Mogelijk zijn er ook andere situaties waarin het garantiebedrag
hoger is dan de uitkering bij niet werken. Ook in die gevallen vindt de regering het
onwenselijk dat het garantiebedrag dan niet zou komen te vervallen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
BIJLAGE I
Figuur 1 t/m 6 bieden inzicht in het effect van de loonwaarde, het functieloon, de
arbeidsduur en al dan niet een verhoogd maatman (150 procent) op de hoogte van het
totale inkomen bij de verschillende inkomensregelingen in de oWajong.
Figuur 1: Totaal inkomen bij 50% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 2: Totaal inkomen bij 50% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Figuur 3: Totaal inkomen bij 70% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 4: Totaal inkomen bij 70% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Figuur 5: Totaal inkomen bij 100% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 6: Totaal inkomen bij 100% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Figuur 7 t/m 12 bieden inzicht in het effect van de loonwaarde, het functieloon, de
arbeidsduur op de hoogte van het totale inkomen bij de verschillende inkomensregelingen
in de Wajong2010.
Figuur 7: Totaal inkomen bij 50% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 8: Totaal inkomen bij 50% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Figuur 9: Totaal inkomen bij 70% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 10: Totaal inkomen bij 70% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Figuur 11: Totaal inkomen bij 100% loonwaarde en functieloon op WML
Figuur 12: Totaal inkomen bij 100% loonwaarde en functieloon op 120% WML
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid