Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 279 Goedkeuring van de op 24 november 2017 te Brussel tot stand gekomen Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (met Bijlagen, Protocollen en Gezamenlijke Verklaring) (Trb. 2018, 41)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
1.1 Inleiding
De Brede en versterkte Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië,
anderzijds (met Bijlagen, Protocollen en Gezamenlijke Verklaring) (hierna: BVSO, of
Overeenkomst) is een belangrijke stap in het verdiepen van de samenwerking tussen
de Europese Unie (hierna: EU, of Unie) en Armenië1. De relatie tussen de EU en Armenië dateert uit het begin van de jaren negentig,
kort na de onafhankelijkheid van Armenië na het uiteenvallen van de Sovjetunie. In
1996 werden de bilaterale relaties geformaliseerd in een Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst2 (hierna: PSO), waarin de nadruk lag op handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking.
Het PSO trad op 1 juli 1999 in werking (zie
Trb. 1999, 130). De voorliggende overeenkomst is een verdieping en verbreding van het PSO.
Armenië werd in 2004 opgenomen in het Europees Nabuurschapsbeleid, en in 2009 in het
Oostelijk Partnerschap (hierna: OP). De EU onderhoudt nauwe betrekkingen met de landen
van het OP. Het OP is een samenwerkingsverband met de zes landen direct ten oosten
van de Unie (Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland), dat
zich tot doel stelt om politiek stabiele en economisch welvarende buitengrenzen tot
stand te brengen door middel van het versterken van de politieke associatie en economische
integratie van deze landen met de EU. Dit is niet alleen in het belang van de landen
in kwestie, maar dient ook het directe belang van de EU. Genoemde landen maken deel
uit van een regio waar voor de EU economische kansen liggen, maar tegelijkertijd ook
aanzienlijke geopolitieke uitdagingen. Eerder al sloot de EU associatieakkoorden met
Oekraïne, Moldavië en Georgië (zie respectievelijk Trb. 2014, 160;
Trb. 2014, 207; en
Trb. 2014, 210).
Deze BVSO is een belangrijke stap in het versterken van de relaties van de EU met
Armenië. De Overeenkomst biedt versterkte handvatten om de politieke en economische
samenwerking vorm te geven, waarbij fundamentele internationaalrechtelijke waarden
en democratische beginselen de uitgangspunten zijn. De belangrijkste verschillen tussen
de eerder overeengekomen PSO en de onderhavige Overeenkomst tussen de EU en Armenië
liggen op economisch en handelsterrein. Zo bevat de nieuwe Overeenkomst meer gedetailleerde
afspraken over samenwerking op het gebied van sanitaire en fytosanitaire standaarden.
Ook op het terrein van onder andere energie, milieu, klimaatverandering, belastingen
en douane zijn verdergaande afspraken opgenomen. Eveneens is een belangrijk verschil
dat de partijen in de nieuwe Overeenkomst het streven uitspreken de dialoog en samenwerking
op het terrein van buitenlands en veiligheidsbeleid te intensiveren. De Overeenkomst
bevat bepalingen die zien op conflictpreventie en crisismanagement, regionale stabiliteit,
de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens, alsook contraterrorisme.
Armenië is voor de EU een waardevolle partner in een strategisch belangrijke regio.
De EU is met 26,7% de belangrijkste exportbestemming voor Armeense goederen en diensten.
De EU is bovendien de tweede importpartner van Armenië (22%).3 In de afgelopen jaren hebben de EU en Armenië hun samenwerking op verschillende vlakken
geïntensiveerd. Zo kan Armenië sinds 1 januari 2014 gebruik maken van een gunstig
tariefregime voor de EU-markt onder het GSP+ (Generalised Scheme of Preferences). Ook kan Armenië sinds november 2016 meedingen naar projecten onder Horizon2020
(onderzoeks- en innovatieprogramma van de EU). Daarnaast kwamen de EU en Armenië in
2013 tot een wederzijds visafacilitatieregime. Tot slot zijn de EU en Armenië in lijn
met de BVSO in februari 2018 ook vier partnerschapsprioriteiten overeengekomen: 1)
versterkte instituties en goed bestuur, 2) economische ontwikkeling en markttoegang,
3) connectiviteit, energie-efficiëntie, milieu en klimaat en 4) mobiliteit en people-to-people-contacten.
1.2 Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten
De onderhavige Overeenkomst heeft een gemengd karakter. De materie die de Overeenkomst
bestrijkt, is breder dan de bevoegdheden van de EU, reden waarom ook de lidstaten
als partij dienen in te stemmen en daartoe de constitutioneel vereiste procedures
dienen te doorlopen. Het doel van deze Overeenkomst is het bieden van een raamwerk
voor politieke dialoog, het ondersteunen van inspanningen op het gebied van democratisering
en ontwikkeling en het versoepelen van handel en investeringen tussen de EU en Armenië.
De Overeenkomst voorziet ook in sectorale samenwerking op diverse terreinen. Algemene
principes die in deze Overeenkomst zijn opgenomen zijn democratie, respect voor mensenrechten
en respect voor de principes van het internationaal recht. Hierbij is met name de
opname van een aantal standaard politieke clausules van belang inzake mensenrechten,
de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens, verwijzing naar het
Internationaal Strafhof, bestrijding van terrorisme, het tegengaan van de verspreiding
van kleine wapens, en het bevorderen van goed bestuur.
De Raad van de Europese Unie heeft op 20 november 2017 het besluit (EU) 2018/104 vastgesteld
betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing door de Unie
van de Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten enerzijds, en de republiek
Armenië anderzijds.4 Dit besluit is gebaseerd op artikel 37 VEU, alsmede artikelen 91, 100, tweede lid,
207 en 209, in samenhang met artikel 218, vijfde en zevende lid en artikel 218, achtste
lid, tweede alinea, VWEU.
1.3 Geschiedenis en totstandkoming van de Overeenkomst
De Overeenkomst zal de in 1996 ondertekende en in 1999 in werking getreden PSO vervangen.
Aanvankelijk beoogden de EU en Armenië een Associatieovereenkomst, meestal associatieakkoord
(hierna: AA) genoemd, inclusief een Deep and Comprehensive Free Trade Area (hierna: DCFTA) overeen te komen. De onderhandelingen over een AA/DCFTA tussen de
EU en Armenië liepen van 2010 tot de zomer van 2013. Het bereikte akkoord zou in november
2013 worden getekend tijdens de Oostelijk Partnerschap Top. Ondertekening was echter
onmogelijk nadat Armenië de ambitie uitsprak lid te willen worden van de Euraziatische
Economische Unie (hierna: EEU). Uiteindelijk trad Armenië begin 2015 toe tot de EEU.
Eerder al had de EU bij verschillende gelegenheden te kennen gegeven dat een DCFTA
met de EU én lidmaatschap van de EEU niet compatibel zouden zijn. Doordat de EEU ook
voorziet in een douane-unie was het niet langer mogelijk om met Armenië afspraken
te maken over vrijhandel. Die afspraken zouden immers ook implicaties hebben voor
de overige leden van de EEU.
Zowel de EU als Armenië zagen niettemin de politieke en economische waarde van intensivering
van het bestaande partnerschap, ook al zou geen vrijhandelsakkoord gesloten kunnen
worden. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Raad van de Europese Unie op 12 oktober
2015 goedkeuring verleende aan het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie
voor een BVSO met Armenië. De onderhandelingen gingen formeel van start op 7 december
2015 en werden in maart 2017 afgerond. Op 24 november 2017 werd de overeenkomst ondertekend
door de Armeense Minister van Buitenlandse Zaken Eduard Nalbandian en namens de EU
door de Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini, in het bijzijn van de president
van Armenië Serzh Sarsgyan en voorzitter van de Europese Raad Donald Tusk. Gezien
het gemengde karakter van de Overeenkomst is deze eveneens ondertekend door de lidstaten.
Het Armeense parlement keurde de Overeenkomst op 11 april 2018 goed en Armenië ratificeerde
de Overeenkomst vervolgens op 26 april 2018.
De Overeenkomst voorziet in een reguliere politieke dialoog over bilaterale, regionale
en mondiale kwesties waarbij de EU en Armenië een gemeenschappelijk belang hebben.
Met de Overeenkomst worden ook de handelsafspraken tussen de EU en Armenië verbeterd,
investeringen bevorderd en wordt de integratie van Armenië in de internationale economie
gestimuleerd. Daarnaast wordt een raamwerk opgezet voor samenwerking op uiteenlopende
gebieden, van onderwijs, cultuur en innovatie tot gezondheid, bescherming bij rampen
en noodsituaties en werkgelegenheid.
Zoals bij veel vergelijkbare verdragen berust de Overeenkomst grotendeels op drie
pijlers: (1) politieke dialoog en samenwerking op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid,
(2) bepalingen inzake handel en zakelijke activiteiten waaronder bepalingen over douane,
belastingen en uitwisseling van statistische gegevens en (3) sectorale samenwerking
op gebieden als vervoer, energie, klimaatverandering, toerisme, landbouw, onderwijs
en technologie.
1.4 Doelstellingen van de Overeenkomst
Via de Overeenkomst wordt uitdrukking gegeven aan de wederzijdse wens van de EU en
Armenië om de betrekkingen die in de afgelopen decennia zijn gegroeid te verdiepen.
Eerbiediging van democratische beginselen, fundamentele rechten van de mens, fundamentele
vrijheden en het beginsel van de rechtsstaat vormen het uitgangspunt voor de partijen
om hun relatie vorm te geven. Andere belangrijke onderdelen van de algemene beginselen
zijn de beginselen van vrijemarkteconomie, duurzame ontwikkeling en economische groei.
De belangrijkste doelstelling van deze Overeenkomst is het tot stand brengen van een
versterkt partnerschap en bredere samenwerking tussen de partijen, binnen hun respectievelijke
bevoegdheden en op basis van gedeelde belangen. Ook moet de Overeenkomst bijdragen
aan internationale en regionale vrede en stabiliteit en aan economische ontwikkeling.
1.5 Beoordeling van de Overeenkomst
De regering oordeelt dat de Overeenkomst in deze versterkte vorm een impuls zal geven
aan de samenwerking tussen de EU en Armenië. De Overeenkomst biedt een versterkt juridisch
kader om de politieke en economische samenwerking te intensiveren. Armenië is als
één van de landen van het Oostelijk Partnerschap een strategische partner van de EU.
Economische groei en het bevorderen van democratische ontwikkeling in Armenië zorgen
voor stabiliteit langs de oostgrens van de EU. De BVSO kan daar een belangrijke bijdrage
aan leveren. Bovendien zullen Nederlandse bedrijven kunnen profiteren van de overeenkomst,
onder andere doordat een gelijkwaardig speelveld wordt gecreëerd en spelregels voor
handel en investeringen transparanter worden gemaakt.
De regering ondersteunt de doelstellingen van de Overeenkomst. Het handelsdeel moet
leiden tot een gunstiger regelgevingsklimaat in Armenië voor economische spelers op
terreinen als diensten, het vestigen van ondernemingen, kapitaalverkeer, energie,
overheidsaanbestedingen en intellectueel eigendomsrecht. Daarnaast biedt de nadruk
in de overeenkomst op democratie en rechtsstaat, alsmede de versterking van de overlegmechanismen,
handvatten om de dialoog met Armenië hierover te verdiepen. De focus van de te versterken
samenwerking voor wat betreft het buitenlands en veiligheidsbeleid ligt op regionale
stabiliteit, de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens, internationale
samenwerking in de strijd tegen terrorisme, conflictpreventie en crisismanagement.
Mede vanwege de geografische ligging van Armenië acht de regering het zinvol de samenwerking
van de EU met Armenië op deze onderwerpen te verdiepen.
1.6 Aard van de Overeenkomst
De onderhavige Overeenkomst heeft een gemengd karakter. Naast de Unie dienen daarom
ook de lidstaten partij te worden bij het Verdrag. De EU heeft enkel die bevoegdheden
die door de EU-lidstaten aan de EU zijn overgedragen in het Verdrag van Lissabon.
De artikelen 2 tot en met 6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie (hierna: VWEU) bakenen de EU-bevoegdheden af.
De Overeenkomst omvat verschillende onderwerpen. Het bevat onderwerpen die tot de
exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, zoals handelspolitiek en douane (zie art.
3 VWEU). Een exclusieve bevoegdheid houdt in dat in het betreffende gebied enkel de
EU regelstellend mag optreden. Lidstaten mogen enkel regels stellen als die bevoegdheid
aan hen is toegekend door de EU of ter implementatie van EU-regels. Het gaat in deze
met name om bepalingen in titel VI («handel en daarmee verband houdende aangelegenheden»)
van de Overeenkomst.
De Overeenkomst bevat ook onderwerpen die onder de gedeelde bevoegdheid van de EU
en de Lidstaten vallen (zie art. 4 VWEU). Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel de
Unie als de lidstaten regelstellend optreden. Artikel 2, lid 2, VWEU schrijft echter
voor dat de lidstaten hun bevoegdheid slechts kunnen uitoefenen voor zover de Unie
haar bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend. Het gaat in onderhavige Overeenkomst
met name om bepalingen in titel III («justitie, vrijheid en veiligheid»); en titel
V, hoofdstuk 1 («vervoer»), 2 («samenwerking inzake energie, met inbegrip van nucleaire
veiligheid»), 3 («milieu»), 4 («klimaatactie»), 10 («landbouw en plattelandsontwikkeling»),
11 («visserij en maritiem beheer»), en 14 («consumentenbescherming»). Hierbij dient
echter wel aangetekend te worden dat telkens wanneer de Unie interne EU-wetgeving
vaststelt op basis van een gedeelde bevoegdheid de Unie op grond van art. 3, lid 2,
VWEU o.a. exclusief bevoegd wordt om internationale overeenkomsten te sluiten op deze
terreinen wanneer deze Overeenkomsten die interne EU-wetgeving kunnen aantasten of
de strekking daarvan kunnen wijzigen. De omvang en de uitoefening van EU-bevoegdheden
is dus geen statisch gegeven, maar van rechtswege voortdurend in ontwikkeling.
Daarnaast bevat de Overeenkomst bepalingen op gebieden die niet tot de gedeelde of
exclusieve bevoegdheden van de Unie behoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om parallelle
bevoegdheden die de lidstaten en de EU gelijktijdig kunnen uitoefenen (zie art. 4,
lid 3, VWEU). In dit verband kan (o.a.) gewezen worden op titel V, hoofdstuk 13 («samenwerking
op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie»).
Voorts bevat de Overeenkomst ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden
in de zin van artikel 6 VWEU. Met name gaat het dan om bepalingen in titel V, hoofdstuk
5 («industrie en ondernemersbeleid»), 9 («toerisme»), 16 («samenwerking op het gebied
van gezondheid»), 17 («onderwijs, opleiding en jongeren») en 18 («samenwerking op
cultuurgebied»).
Ten slotte bevat de Overeenkomst ook bepalingen die vallen onder het Gemeenschappelijk
Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Zie in dit verband in het bijzonder titel
II («Politieke dialoog en hervorming samenwerking op het gebied van het buitenlands
en veiligheidsbeleid»).
1.7 Voorlopige toepassing
In Besluit 2018/104/EU van de Raad van 20 november 2018 is bepaald welke delen van
de Overeenkomst voorlopig toegepast zullen worden tussen de EU en Armenië. De voorlopige
toepassing betreft dus een voorlopige toepassing door de EU en kan daarom ook alleen
op die onderdelen van de Overeenkomst zien die onder de EU-bevoegdheden vallen. In
artikel 3 van het Besluit 2018/104/EU is dit geëxpliceerd. Het is aan de Raad om een
Besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van een internationale overeenkomst
namens de Unie aan te nemen. De lidstaten hebben via de Raad op 20 november 2018 met
het Besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van de Overeenkomst ingestemd.
De Europese Unie kan onderdelen van de Overeenkomst met Armenië die onder de EU-bevoegdheden
vallen voorlopig toepassen. Het karakter van een EU-bevoegdheid (exclusief, gedeeld,
parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige toepassing
geeft geen indicatie welke bepalingen van het verdrag onder de exclusieve EU-bevoegdheden
vallen. In Raadsbesluit 2018/104/EU wordt het precieze karakter van de desbetreffende
bevoegdheden van de EU in het midden gelaten. Voor de vraag wanneer een bepaling aangelegenheden
betreft die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, wordt verwezen naar de vorige
paragraaf van deze toelichting.
Met ingang van 1 juni 20185 worden de volgende delen van de Overeenkomst voorlopig toegepast:
– titel I;
– titel II: artikelen 3, 4, 7 en 8;
– titel III: artikel 12, artikel 14, lid 1, en artikel 15;
– titel V:
• hoofdstuk 1 met uitzondering van artikel 38, lid 3, onder a);
• hoofdstuk 2 met uitzondering van de verwijzing naar nucleaire veiligheid in artikel
42, lid 2, onder f) en g);
• hoofdstuk 3 met uitzondering artikel 46, lid 1, onder a), c) en e); en
• hoofdstukken 7, 10, 14 en 21;
– titel VI met uitzondering van artikel 205, lid 2, onder b) en c); artikel 203 wordt
voorlopig toegepast voor zover het directe investeringen betreft;
– titel VII;
– titel VIII met uitzondering van artikel 380, lid 1, voor zover de bepalingen van die
titel noodzakelijk zijn voor de voorlopige toepassing van de overeenkomst; en
– bijlagen en Protocollen:
• bijlage I;
• bijlage II met uitzondering van de verwijzingen naar Euratom met betrekking tot infrastructuur,
uitvoeringsverordeningen en kernenergie;
• Bijlagen III, VI, VIII, IX, X, XI en XII;
• Protocol I bij Titel VII (financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen),
hoofdstuk 2 (fraudebestrijdings- en controlebepalingen); en
• Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden.
1.8 Opschorting van de Overeenkomst
De Overeenkomst kan als ultimum remedium met directe ingang worden opgeschort op basis
van artikel 379 in combinatie met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel
9, eerste lid, van de Overeenkomst. Dit betekent dat partijen (unilaterale) stappen
kunnen nemen om de Overeenkomst op te schorten in de in artikel 379, derde lid, genoemde
gevallen:
– een verwerping van de Overeenkomst die in strijd is met de algemene regels van het
internationaal recht;
– schending door de andere partij van de essentiële elementen van de Overeenkomst als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 9, eerste lid, van de Overeenkomst.
2. Artikelsgewijze toelichting
Preambule
De preambule bevat een opsomming van intenties en grondslagen die de uitgangspunten
vormen van de Overeenkomst. Partijen wijzen op de goede betrekkingen en de wens deze
via deze Overeenkomst te versterken en uit te breiden. De partijen benadrukken in
de preambule hun verplichting om uitvoering te geven aan fundamentele internationaalrechtelijke
beginselen zoals deze voortvloeien uit onder andere het Handvest van de Verenigde
Naties en de Slotakte van Helsinki van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking
in Europa (OVSE). Tevens wordt in de preambule verwezen naar het streven naar bevordering,
bescherming en tenuitvoerlegging van fundamentele vrijheden en mensenrechten en naar
de eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur. Op
economisch vlak erkennen de partijen dat de betrekkingen via deze Overeenkomst steeds
belangrijker worden, en zeggen zij te zullen streven naar een evenwichtige handelsrelatie.
Daarnaast wordt de wens om samen te werken ter bevordering van internationale vrede
en veiligheid bevestigd, waaronder via het bestrijden van de verspreiding van massavernietigingswapens.
Ook wordt in de preambule gewezen op de verbintenis van de partijen om de dialoog
over migratiegerelateerde onderwerpen te intensiveren, onder andere met als doel illegale
migratie en mensenhandel aan te pakken. Verder wordt gewezen op de noodzaak tot meer
samenwerking op het gebied van energie, waaronder kernenergie en de vreedzame toepassing
daarvan. Tot slot wordt het streven naar de bevordering van de people-to-people-contacten, alsook het streven naar meer wederzijds begrip en afstemming van wet- en
regelgeving.
Titel I: Doelstellingen en algemene beginselen (artikelen 1 en 2)
In artikel 1 worden de doelstellingen van de Overeenkomst toegelicht. Hierbij wordt
het wederzijds belang van samenwerking op zowel politiek, economisch als cultureel
terrein benadrukt. Expliciet wordt benoemd dat de Overeenkomst moet bijdragen aan
de «versterking van de democratie en de politieke, economische en institutionele stabiliteit
in de republiek Armenië». Ook wordt toegelicht dat de BVSO moet bijdragen aan het
bevorderen, bewaren en versterken van vrede en stabiliteit, zowel op regionaal als
internationaal niveau.
In artikel 2 worden de algemene beginselen van de samenwerking vastgesteld. Allereerst
wordt herbevestigd dat wordt uitgegaan van eerbiediging van democratische beginselen,
fundamentele rechten van de mens, fundamentele vrijheden en het beginsel van de rechtsstaat,
volgens de beginselen van internationaal erkende akkoorden zoals het Handvest van
de Verenigde Naties en de Slotakte van Helsinki van de OVSE. Dit zijn essentiële elementen
die als uitgangspunt moeten dienen voor het binnenlands- en buitenlands beleid van
partijen en leidend zijn in de Overeenkomst. Andere belangrijke onderdelen van de
algemene beginselen zijn de beginselen van vrijemarkteconomie, duurzame ontwikkeling
en effectief multilateralisme.
Titel II: Politieke dialoog en hervorming samenwerking op het gebied van het buitenlands-
en veiligheidsbeleid (artikelen 3 tot en met 11)
In artikel 3 worden de doelstellingen van de politieke dialoog toegelicht. Primair
zullen de partijen de al bestaande politieke dialoog over zaken op het gebied van
buitenlands en veiligheidsbeleid, maar ook binnenlandse hervormingen, verder ontwikkelen
en versterken, inclusief versterking van de rol van de VN en de OVSE. Specifiek zal
de samenwerking en dialoog met betrekking tot internationale veiligheid en crisisbeheer
worden geïntensiveerd. Een van de doelstellingen van de dialoog is onder andere het
toewerken naar meer respect voor de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed
bestuur.
Artikel 4 ziet op de afspraken inzake binnenlandse hervormingen. Beide partijen zeggen
samen te gaan werken op onder ander het gebied van rechtsstaatontwikkeling, eerbiediging
van mensenrechten en corruptiebestrijding.
Volgens artikel 5 zullen de EU en Armenië hun dialoog en samenwerking op het gebied
van buitenlands en veiligheidsbeleid intensiveren gebaseerd op de beginselen en normen
van het internationaal recht. Speciale aandacht gaat uit naar onder meer conflictpreventie,
cyberveiligheid en regionale stabiliteit.
De partijen spreken in artikel 6 af te werken aan de effectieve vervolging van ernstige
misdrijven die de gehele internationale gemeenschap aangaan. Meer specifiek gaan de
partijen samenwerken op het voorkomen van volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid
en oorlogsmisdaden.
Artikel 7 ziet op samenwerking op het gebied van conflictpreventie en crisisbeheersing.
Specifiek wordt daarin verwezen naar mogelijke deelname van Armenië aan civiele en
militaire operaties inzake crisisbeheersing onder leiding van de EU.
Artikel 8 ziet op regionale stabiliteit en de vreedzame oplossing van conflicten.
Afgesproken wordt dat beide partijen zich zullen inspannen betere voorwaarden te creëren
voor verdere regionale samenwerking door het bevorderen van open grenzen via grensoverschrijdend
verkeer en vreedzame beslechting van conflicten. Dit alles zal worden gedaan in lijn
met de relevante multilaterale documenten waaraan beide partijen zich hebben gecommitteerd.
Onder artikel 9 zeggen beide partijen zich in te zetten voor de bestrijding van massavernietigingswapens
en overbrengingsmiddelen daarvoor onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren.
De partijen komen overeen dat deze bepaling een essentieel onderdeel vormt van deze
overeenkomst. Tevens wordt een regelmatige politieke dialoog opgezet ter begeleiding
en consolidatie van de in dit artikel genoemde elementen.
Artikel 10 ziet op afspraken inzake handvuurwapens en lichte wapens en de controle
op de uitvoer van conventionele wapens. Beide partijen zeggen hun verplichtingen op
dit thema na te komen en volledig ten uitvoer te leggen overeenkomstig de bestaande
verdragen waarbij zij partij zijn. Ook zetten de EU en Armenië zich in voor de aanpak
van de illegale handel in vuurwapens en zetten zij de samenwerking voort op het vlak
van de controle op conventionele wapens.
In artikel 11 erkennen beide partijen het belang van internationale samenwerking in
de strijd tegen terrorisme. Die bestrijding dient wel volledig in lijn te zijn met
de regels van het internationaal recht en alle VN-verdragen en protocollen die verband
houden met terrorismebestrijding. Tot slot zullen de partijen een dialoog blijven
voeren over de totstandkoming van een ontwerp voor een Alomvattend Verdrag betreffende
internationaal terrorisme.
Titel III: Justitie, vrijheid en veiligheid (artikel 12 tot en met 21)
In artikel 12 benadrukken beide partijen het belang van samenwerking ter versterking
van de rechtsstaat, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
en recht op een eerlijk proces. Tevens werken de partijen samen aan corruptiebestrijding
en het garanderen van respect voor de mensenrechten.
De EU en Armenië spreken in artikel 13 af samen te werken om een hoog niveau van bescherming
van persoonsgegevens te waarborgen.
In artikel 14 erkennen beide partijen de noodzaak van een gezamenlijk beheer van migratiestromen
tussen hun grondgebieden. Specifieke samenwerking wordt onder andere gezocht op de
aanpak van de grondoorzaken van migratie, de opzet van een doelmatige en preventieve
aanpak van irreguliere migratie en de operationele aspecten van migratiebeheer.
In artikel 15 committeren beide partijen zich onder andere aan de volledige tenuitvoerlegging
van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Armenië inzake de overname van personen
die zonder vergunning op het grondgebied verblijven. Tevens zeggen de partijen de
mobiliteiten tussen beide gebieden te willen bevorderen en overwegen te zijner tijd
een dialoog over visumliberalisering in te stellen.
De voorkoming en bestrijding van al dan niet georganiseerde criminele illegale activiteiten
worden in artikel 16 geadresseerd. Tevens werken de partijen aan de verbetering van
de bilaterale, regionale en internationale samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties,
met inbegrip van mogelijke samenwerking tussen Europol en de desbetreffende autoriteiten
van Armenië.
Ook werken de EU en Armenië aan de aanpak van het voorkomen en bestrijden van drugs
en nieuwe psychoactieve stoffen, zo is uit artikel 17 op te maken. Uitgangspunt voor
de samenwerking zijn de relevante verdragen waaraan beide partijen zich hebben gecommitteerd.
In dit kader werken de partijen samen om te voorkomen dat hun financiële systemen
en relevante niet-financiële systemen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengsten
uit criminele activiteiten (drugsactiviteiten in het bijzonder), zoals in artikel
18 staat beschreven.
De samenwerking in de strijd tegen terrorisme staat in artikel 19 beschreven. De partijen
werken aan de voorkoming en bestrijding van terrorisme door onder andere informatie-uitwisseling
over terroristische groepen en personen, radicalisering en rekrutering, de strafbaarstelling
van terroristische misdrijven te waarborgen en maatregelen te nemen tegen de dreiging
van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair terrorisme.
Beide partijen spreken in artikel 20 (juridische samenwerking) af de samenwerking
in burgerlijke en handelszaken uit te bouwen, in het bijzonder wat betreft de onderhandelingen
over, en de ratificatie en tenuitvoerlegging van, multilaterale verdragen inzake juridische
samenwerking in burgerlijke zaken.
Tot slot stemt Armenië er in artikel 21 mee in dat de consulaire en diplomatieke autoriteiten
van alle vertegenwoordigde lidstaten bescherming bieden aan alle onderdanen van een
lidstaat die niet over een permanente vertegenwoordiging in Armenië beschikt.
Titel IV: Economische samenwerking (artikelen 22 tot en met 35)
Hoofdstuk 1: Economische dialoog (artikelen 22 tot en met 24)
Artikel 22 ziet op economische kennisuitwisseling en transparantie. Zo zet Armenië
verdere stappen voor de ontwikkeling van een goed functionerende markteconomie en
voor de geleidelijke aanpassing van haar economische en financiële regelgeving en
beleidsmaatregelen aan die van de EU.
In artikel 23 zeggen beide partijen toe informatie en beste praktijken uit te wisselen
inzake economisch beleid en macro-economische trends.
Artikel 24 beschrijft de samenwerking tussen beide partijen op het gebied van interne
controle bij de overheid en externe audit. Dit moet leiden tot een stelsel voor interne
controle bij de overheid overeenkomstig het beginsel van gedecentraliseerde verantwoordingsplicht.
Armenië zal specifiek werken aan de ontwikkeling van een adequaat financieel inspectiesysteem
en de versterking van de Armeense Rekenkamer, als hoogste audit-instantie in Armenië.
Hoofdstuk 2: Belastingen (artikelen 25 tot en met 29)
In artikel 25 committeren beide partijen zich aan de beginselen van goed bestuur op
fiscaal gebied en verbinden zich aan tenuitvoerlegging van deze beginselen. Verder,
ingevolge artikel 27 streven de partijen naar betere internationale samenwerking op
fiscaal gebied, met name wat betreft de ontwikkeling van het Armeense belastingstelsel
en de Armeense belastingdienst. Tot slot, artikel 28 bepaalt dat de partijen van gedachten
zullen wisselen ter voorkoming en bestrijding van fraude en smokkel van accijnsproducten.
Hoofdstuk 3: Statistieken (artikelen 30 tot en met 35)
In deze artikelen committeren beide partijen zich aan de optimalisering van internationale
gegevensverzameling en -deling. Het Armeense stelsel dient rekening te houden met
het EU-acquis inzake statistiek. Verder is de samenwerking erop gericht het Armeense
stelsel aan te passen aan de normen en praktijken die worden gehanteerd in het Europees
Statistisch Stelsel. Ook wordt gewerkt aan verbetering van de bestuurscapaciteit van
het nationale Armeense bureau voor de statistiek. De geleidelijke aanpassing van de
wetgeving van Armenië aan het EU-acquis inzake statistiek verloopt in overeenstemming
met het jaarlijks bijgewerkte compendium voor de statistiek van Eurostat.
Titel V: Samenwerking op andere gebieden (artikelen 36 tot en met 112)
Hoofdstuk 1: Vervoer (artikelen 36 tot en met 41)
In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de ontwikkeling van efficiënte, veilige, betrouwbare
maar vooral ook duurzame vervoerssystemen. Tevens wordt gestreefd naar verbetering
van de belangrijkste vervoersverbindingen tussen beide gebieden, onder andere door
bestaande vervoersnetwerken te verbeteren en infrastructuur te moderniseren. Ook wordt
gewerkt aan het wegnemen van administratieve, technische en andere belemmeringen om
vervoersnetwerken te optimaliseren. Voor wat betreft luchtvervoer wordt opgemerkt
dat de wederzijdse toegang tot elkaars markten voor het luchtvervoer moet worden geregeld
volgens de overeenkomst betreffende de gemeenschappelijke luchtvaartruimte tussen
de EU en Armenië (2017).
Hoofdstuk 2: Samenwerking inzake energie, met inbegrip van nucleaire veiligheid (artikelen
42 tot en met 44)
In dit hoofdstuk committeren beide partijen zich aan samenwerking op het gebied van
energiebeleid. Specifieke aandacht gaat uit naar mogelijke aanpassing van de regelgeving
in de energiesector, rekening houdend met de noodzaak van toegang tot veilige, milieuvriendelijke
en betaalbare energie. De samenwerking richt zich onder andere op vergroting van energiezekerheid,
de ontwikkeling van concurrerende energiemarkten en prijsbeleid. Op het gebied van
nucleaire energie werken beide partijen aan de uitwisseling van technologie en opleiding
op het gebied van veiligheid, beveiliging en afvalbeheer. Ook ziet de samenwerking
op de uiteindelijke sluiting en veilige ontmanteling van de kerncentrale van Medzamor
en de spoedige goedkeuring van een routekaart of actieplan daartoe.
Hoofdstuk 3: Milieu (artikelen 45 tot en met 49)
Het doel van de samenwerking op milieugebied is om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling
en een groenere economie. De samenwerking is gericht op het behoud, de bescherming,
de verbetering en het herstel van de kwaliteit van het milieu. Specifieke aandacht
gaat daarbij uit naar onder andere goed bestuur op milieugebied, luchtkwaliteit en
industriële verontreiniging. Verder assisteert de EU Armenië bij de ontwikkeling van
een algemene nationale milieustrategie en sectorspecifieke strategieën. Om dit te
bereiken zal Armenië haar wetgeving aanpassen aan die van de Europese Unie en aan
internationale instrumenten.
Hoofdstuk 4: Klimaatactie (artikelen 51 tot en met 56)
De EU en Armenië zetten in op intensivering van de samenwerking om klimaatverandering
tegen te gaan. Er worden ideeën over maatregelen uitgewisseld inzake onder meer matiging
van de klimaatverandering, aanpassing aan de klimaatverandering en geleidelijke opname
van klimaataspecten in het algemene en sectorale beleid. De partijen richten zich
op de uitvoering van gezamenlijke activiteiten op regionaal en internationaal niveau,
onder meer met betrekking tot multilaterale milieuovereenkomsten, zoals het op 9 mei
1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering
(Trb. 1992, 189). Tevens zullen beide partijen de samenwerking intensiveren om de doelstellingen
van de op 22 april 2016 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst van Parijs inzake
klimaatverandering6 te realiseren. Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de
internationale instrumenten op het gebied van klimaatbeleid aan.
Hoofdstuk 5: Industrie- en ondernemingsbeleid (artikelen 57 tot en met 59)
In dit hoofdstuk is afgesproken om samen te werken om het ondernemersklimaat voor
alle marktdeelnemers te verbeteren, in het bijzonder voor het MKB. De Small Business Act
for Europe7 is hierin leidend. Tevens denken beide partijen samen na over betere randvoorwaarden
voor vergroting van het concurrentievermogen, onder andere door uitwisseling van informatie.
Ook wordt geprobeerd de contacten tussen bedrijven uit de EU en bedrijven uit Armenië
te stimuleren.
Hoofdstuk 6: Vennootschapsrecht, boekhouding en audit, en corporate governance (artikel 60)
De samenwerking op dit terrein zal vormgegeven worden door onder andere de bevordering
van de uitvoering en consistente toepassing van de internationale standaarden voor
financiële verslaglegging (International Financial Reporting Standards – IFRS) voor de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde vennootschappen.
Daarnaast werken de partijen samen inzake de internationale controlenormen en de gedragscode
van de Internationale Federatie van Accountants (International Federation of Accountants – IFAC).
Hoofdstuk 7: Samenwerking op het gebied van het bankwezen, verzekeringen en andere
financiële diensten (artikel 61)
Het doel van deze samenwerking is om betere regelgeving inzake financiële diensten
te realiseren met onder andere passende en doeltreffende bescherming van investeerders
en consumenten van financiële diensten. Verder is van belang de samenwerking tussen
de verschillende actoren van het financiële stelsel te verbeteren, waaronder regelgevende
en toezichthoudende instanties.
Hoofdstuk 8: Samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij (artikelen 62
tot en met 65)
Deze samenwerking omvat onder meer de ontwikkeling van de informatiemaatschappij door
ICT breder beschikbaar te stellen, de kwaliteit van dienstverlening te verhogen en
de prijzen te verlagen. De partijen doen dit door uitwisseling van informatie en beste
praktijken ten behoeve van de uitvoering van nationale informatie-maatschappijstrategieën
en de bevordering van een omvattend regelgevingskader voor elektronische communicatie.
De uitwisseling vindt ook plaats ter versterking van de bestuurlijke capaciteit van
de nationale onafhankelijke regelgevende instantie. Armenië past haar wetgeving aan
die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten op het gebied van de
informatiemaatschappij aan.
Hoofdstuk 9: Toerisme (artikelen 66 tot en met 69)
Op het vlak van toerisme heeft de samenwerking voornamelijk betrekking op de volgende
aspecten: a) uitwisseling van informatie, beste praktijken, ervaring en knowhow, onder
meer inzake innovatieve technologieën, en b) totstandbrenging van een strategisch
partnerschap tussen overheids-, particuliere en gemeenschapsbelangen, ter ondersteuning
van de duurzame ontwikkeling van het toerisme.
Hoofdstuk 10: Landbouw en plattelandsontwikkeling (artikelen 70 tot en met 71)
De partijen spreken in dit hoofdstuk af samen te werken ter bevordering van de ontwikkeling
van de landbouw en het platteland, met name door hun beleid en wetgeving geleidelijk
op elkaar af te stemmen. De samenwerking bestrijkt onder meer de volgende terreinen:
a) het uitwisselen van beste praktijken inzake planning, evaluatie en uitvoering van
het beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling, b) het delen van kennis over
het beleid inzake plattelandsontwikkeling ter bevordering van het sociale en economische
welzijn van plattelandsbewoners en c) het bevorderen van de modernisering en de duurzaamheid
van de landbouwproductie.
Hoofdstuk 11: Visserij en maritiem beheer (artikelen 72 tot en met 75)
De samenwerking beschreven in dit hoofdstuk, ziet op het uitwisselen van informatie
inzake verantwoorde visvangst en verantwoord visserijbeheer in overeenstemming met
de beginselen van duurzame ontwikkeling, alsook samenwerking binnen multilaterale
en internationale organisaties die verantwoordelijk zijn voor het behoud van levende
aquatische hulpbronnen. Ook ondersteunen de partijen initiatieven die de implementatie
van duurzaam visserijbeleid helpen garanderen, aangaande onder andere de inspectie
en controle van visserij-activiteiten, de verbetering van de efficiëntie van markten
en de duurzame ontwikkeling van gebieden die aan het water liggen en die veel werkgelegenheid
op het gebied van visserij bieden.
Hoofdstuk 12: Mijnbouw (artikelen 76 tot en met 77)
In dit hoofdstuk is afgesproken om samen te werken op het gebied van mijnbouw door
informatie en beste praktijken uit te wisselen over ontwikkelingen in de mijnbouw-
en grondstoffensector, over kwesties inzake grondstoffenhandel, over duurzame ontwikkeling
van mijnbouw en over opleiding, vaardigheden en veiligheid in de mijnbouw.
Hoofdstuk 13: Samenwerking op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling
en innovatie (artikelen 78 tot en met 80)
Dit hoofdstuk geeft aan dat de samenwerking zal worden bevorderd op alle terreinen
van onderzoek en wetenschappelijke en technologische ontwikkeling op civiel gebied,
met als doel innovatie te stimuleren, waarbij de bescherming van intellectuele eigendomsrechten
moet worden gewaarborgd. De samenwerking zal verschillende terreinen omvatten, waaronder
een beleidsdialoog en uitwisseling van informatie, het stimuleren van gezamenlijke
onderzoeksprojecten op alle gebieden van onderzoek en innovatie, het verlenen van
adequate toegang tot de respectievelijke programma's van elke partij en de vergemakkelijking,
conform de geldende wetgeving, van het vrije verkeer van onderzoekspersoneel dat deelneemt
aan de activiteiten in het kader van deze overeenkomst. Hierbij trachten beide partijen
te streven naar synergiën met de activiteiten die worden gefinancierd door het Internationaal
Centrum voor Wetenschap en Technologie.
Hoofdstuk 14: Consumentenbescherming (artikelen 81 tot en met 83)
Dit hoofdstuk benoemt het streven naar een hoog niveau van consumentenbescherming.
Daarbij wordt gestreefd naar aanpassing van de consumentenwetgeving van Armenië aan
die van de EU, met vermijding van handelsbelemmeringen. Ook wordt gewerkt aan de verenigbaarheid
van de systemen voor consumentenbeschermingen, via uitwisseling van beste praktijken
inzake consumentenbeleid, het bevorderen van uitwisseling van ervaring inzake systemen
voor consumentenbescherming, het aanbieden van opleidingsactiviteiten en het bevorderen
van de ontwikkeling van onafhankelijke consumentenorganisaties.
Hoofdstuk 15: Werkgelegenheid, sociaal beleid en gelijke kansen (artikelen 84 tot
en met 90)
Deze samenwerking spitst zich toe op de bevordering van de agenda voor waardig werk
van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Dit wordt gedaan door middel van uitwisseling
van informatie en beste praktijken op het gebied van onder andere het terugdringen
van armoede en het bevorderen van de sociale samenhang en de bescherming van kwetsbare
personen, het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en op sociaal vlak overeenkomstig
de verplichtingen van de partijen uit hoofde van internationale normen en verdragen,
en de bevordering van gezondheid en veiligheid op het werk. Daarbij moedigen de partijen
de participatie aan van alle belanghebbende partijen, in het bijzonder maatschappelijke
organisaties en sociale partners. Ook bevorderen de partijen maatschappelijk verantwoord
ondernemen en moedigen ze verantwoorde zakelijke activiteiten aan, zoals bepleit in
onder andere de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen8 en het Global Compact van de VN9.
Hoofdstuk 16: Samenwerking op het gebied van gezondheid (artikelen 91 en 92)
De samenwerking heeft onder andere betrekking op de preventie en controle van overdraagbare
en niet-overdraagbare ziekten, onder meer door de uitwisseling van gezondheidsinformatie,
de bevordering van de integratie van gezondheid in alle beleidsterreinen en de samenwerking
met internationale organisaties, in het bijzonder met de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO).
Hoofdstuk 17: Onderwijs, opleiding en jongeren (artikelen 93 tot en met 95)
Dit hoofdstuk ziet op samenwerking inzake onderwijs en opleiding, teneinde de Armeense
onderwijs- en opleidingsstelsels in lijn te brengen met die van de EU. De samenwerking
richt zich onder andere op de bevordering van een leven lang leren, de modernisering
van het onderwijs en de onderwijssystemen, de versterking van de internationale academische
samenwerking en de verbetering van de kennis over het Europese integratieproces. Ook
werken beide partijen samen om de positie van jongeren te verbeteren.
Hoofdstuk 18: Samenwerking op cultuurgebied (artikelen 96 tot en met 97)
In dit hoofdstuk wordt gesteld dat de partijen de culturele samenwerking zullen bevorderen
in lijn met de op 20 oktober 2005 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst betreffende
de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (Trb. 2007, 89). De samenwerking ziet onder andere op mobiliteit van kunst en kunstenaars,
een cultuurbeleidsdialoog en het programma Creatief Europa.
Hoofdstuk 19: Samenwerking op audiovisueel en mediagebied (artikelen 98 tot en met
100)
Via informatie-uitwisseling en opleidingen voor journalisten en andere professionals
zullen de partijen de samenwerking op media- en audiovisueel gebied bevorderen. Samenwerking
richt zich op een dialoog over audiovisueel- en mediabeleid en samenwerking in internationale
fora.
Hoofdstuk 20: Samenwerking op het gebied van sport en beweging (artikel 101)
Dit artikel ziet op het bevorderen van de samenwerking op het gebied van sport en
beweging, voornamelijk via de uitwisseling van informatie en beste praktijken.
Hoofdstuk 21: Maatschappelijke samenwerking (artikelen 102 tot en met 104)
Dit hoofdstuk beschrijft de samenwerking tussen het maatschappelijk middenveld in
de EU en dat in Armenië, met als doel uitwisseling van informatie en ervaringen tussen
maatschappelijke sectoren te intensiveren om daarmee het maatschappelijk middenveld
beter in staat te stellen betrokken te worden bij de politieke besluitvorming. Beide
partijen voeren een dialoog gericht op het vergroten van de kennis en begrip over
Armenië en de EU door de andere partij, inclusief de geschiedenis en cultuur van zowel
de Unie als Armenië. Tevens zal de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld
bij de uitvoering van deze Overeenkomst worden gegarandeerd. Tot slot wordt een dialoog
opgezet die tot doel heeft om onder andere een proces van institutionele opbouw en
consolidatie van maatschappelijke organisaties te faciliteren.
Hoofdstuk 22: Regionale ontwikkeling, grensoverschrijdende en regionale samenwerking
(artikelen 105 tot en met 108)
Artikel 105 ziet op de bevordering van wederzijds begrip en bilaterale samenwerking
op het gebied van regionaal beleid. In de navolgende artikelen wordt dit nader uitgewerkt.
Zo moet via artikel 106 de betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten bij
regionale samenwerking worden versterkt, met het oog op het bevorderen en versterken
van regionale zakelijke netwerken. Tevens werken partijen ingevolge dit artikel samen
om de institutionele en operationele capaciteit van instellingen van Armenië te consolideren.
Artikel 107 bepaalt vervolgens dat de partijen de ontwikkeling van elementen van regionale
samenwerking binnen bepaalde samenwerkingsgebieden van deze Overeenkomst versterken,
zoals op het gebied van vervoer, energie, communicatienetwerken, cultuur, onderwijs,
onderzoek, toerisme en gezondheid.
Hoofdstuk 23: Civiele bescherming (artikelen 109 tot en met 112)
In dit hoofdstuk wordt de samenwerking op het vlak van samenwerking inzake natuurrampen
en andere calamiteiten behandeld. De partijen wisselen onder andere informatie en
deskundigheid uit. De samenwerking is gericht op een betere preventie van, en voorbereiding
en respons op, natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen. Ook zeggen de partijen
toe zich in te zetten voor uitwisseling van contactgegevens zodat beide elkaar 24
uur per dag kunnen bereiken, vergemakkelijking van wederzijdse bijstand bij ernstige
noodsituaties, samenwerking inzake rampenrisicovermindering en de uitnodiging van
deskundigen voor specifieke technische werkgroepen en symposia over civiele-beschermingsvraagstukken.
Titel VI: Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden (artikel 113 tot en met
342)
Hoofstuk 1: Handel in goederen (artikelen 113 tot en met 122)
Artikelen 113 tot en met 115
In dit hoofdstuk leggen de partijen vast elkaars goederen gelijkwaardig aan hun eigen
goederen te zullen behandelen overeenkomstig artikel III van de op 15 april 1994 te
Marrakesh tot stand gekomen Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel (hierna:
GATT 1994), en volgens het meestbegunstigingsbeginsel, in overeenkomst met artikel
I van GATT 1994. Invoerrechten en -heffingen worden toegepast overeenkomstig de verplichtingen
van de eveneens op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting
van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1994, 235) (hierna: WTO-Overeenkomst).
Artikelen 116 en 117
De partijen zullen geen douanerechten, belastingen of andere heffingen vaststellen
of handhaven, ter zake van of in verband met de uitvoer van voor het grondgebied van
de andere partij bestemde goederen, die afwijken van heffingen op soortgelijke voor
het binnenland bestemde goederen. Ook is het voor de partijen verboden om andere beperkingen,
in de vorm van contingenten, invoer- of uitvoervergunningen of andere maatregelen,
in te voeren of te handhaven ter zake van de invoer of uitvoer van goederen van en
naar de andere partij, in overeenstemming met artikel XI van GATT 1994.
Artikel 118
De partijen zullen gereviseerde goederen op dezelfde manier behandelen als gelijkwaardige
nieuwe goederen. Een partij kan eisen dat gereviseerde goederen van een specifiek
etiket worden voorzien om misleiding van de consument te voorkomen, alsmede dat deze
voldoen aan alle toepasselijke technische vereisten die van toepassing zijn op gelijkaardige
nieuwe goederen. Een gereviseerd goed is gedefinieerd als 1) een goed dat geheel of
gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit goederen die reeds gebruikt
werden; en 2) een goed dat vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont
als het originele nieuwe goed en waarvoor dezelfde garantie wordt gegeven als aan
het nieuwe goed.
Artikel 119
De partijen verlenen elkaar ontheffing van invoerheffingen en -rechten op tijdelijk
ingevoerde goederen, overeenkomstig hun respectievelijke internationale verplichtingen.
Artikel 120
De partijen verlenen, in overeenstemming met artikel V van GATT 1994, vrije doorvoer
over hun douanegebied aan goederen die zijn verzonden uit of zijn bestemd voor het
douanegebied van de andere partij.
Artikelen 121 en 122
De Overeenkomst heeft geen gevolgen voor de door partijen eerder aangegane verplichtingen
van 1) artikel XIX van GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen;
2) artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw; alsmede 3) artikel VI van GATT
1994 en de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van GATT 1994. Ook de
bestaande rechten en plichten die voortvloeien uit artikel XIX van GATT 1994 zijn
op de Overeenkomst van toepassing. Dit maakt het mogelijk om uitzonderingsmaatregelen
te nemen op de eerder in dit hoofdstuk vermelde rechten en plichten. De partij die
voornemens is om een dergelijke maatregel te nemen, zal de andere partij hierover
eerst informeren om gezamenlijk tot een aanvaardbare oplossing te komen. Indien dit
niet binnen 30 dagen lukt, kan de partij de maatregel toepassen. In uitzonderlijke
omstandigheden kan een partij met kennisgeving onmiddellijk uitzonderingsmaatregelen
nemen.
Hoofdstuk 2: Douanesamenwerking (artikelen 123 tot en met 126)
Artikel 123 en 124
De partijen komen overeen de samenwerking op het gebied van douane en handelsbevordering
te versterken en daarbij een aantal uitgangspunten te hanteren om de integriteitsnormen,
efficiëntie, transparantie en voorspelbaarheid van douaneprocedures en wetgeving op
dit gebied te waarborgen en versterken. Ook verlenen de partijen elkaar wederzijdse
administratieve bijstand in douaneaangelegenheden, overeenkomstig de bepalingen van
Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden.
Artikel 125
De partijen passen artikel VII van GATT 1994 toe op de vaststelling van de douanewaarde
van goederen in de handel tussen de partijen.
Artikel 126
Op basis van dit artikel wordt een subcomité voor Douanezaken opgericht, dat toeziet
op de implementatie en de werking van dit hoofdstuk en Protocol II bij de Overeenkomst.
Het subcomité functioneert als forum voor overleg en discussie om de doelstellingen
van dit hoofdstuk te helpen realiseren. Ook kan het subcomité aanbevelingen doen aan
het Partnerschapscomité (zie artikel 363).
Hoofdstuk 3: Technische handelsbelemmeringen (artikelen 127 tot en met 132)
Artikelen 127 tot en met 129
Ingevolge artikel 27 is het doel van dit hoofdstuk om de handel in goederen tussen
de partijen te faciliteren door een kader te bieden voor de preventie, identificatie
en wegwerking van onnodige handelsbelemmeringen. Dit hoofdstuk is van toepassing op
het opstellen, aannemen en toepassen van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures
door beide partijen. Dit hoofdstuk is noch op sanitaire en fytosanitaire, noch op
de aankoopspecificaties die door overheidsinstanties zijn opgesteld om in hun eigen
productie- of verbruiksbehoeften te voorzien, van toepassing. Ook bevestigen de partijen
hun reeds bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen ingevolge de Overeenkomst
inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235, pagina 124 en verder).
Artikel 130
In dit artikel spreken de partijen af de samenwerking op het gebied van onder andere
technische regelgeving, standaarden, accreditatie en procedures voor conformiteitsbeoordeling
te versterken. De partijen streven naar het opstarten van een proces voor een geleidelijke
aanpassing van technische regelgeving, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures
van Armenië aan die van de Europese Unie.
Artikel 131
De partijen bevestigen met betrekking tot de technische voorschriften voor de etikettering
of merktekens nogmaals dat die voorschriften niet moeten worden opgesteld, vastgesteld
of toegepast met het gevolg dat er onnodige belemmeringen voor de internationale handel
ontstaan. Uitzonderingen worden ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Overeenkomst
inzake technische handelsbelemmeringen gemaakt voor gevallen die de bescherming van
de gezondheid, de veiligheid of het milieu, of andere redelijke doelstellingen van
overheidsbeleid betreffen.
Artikel 132
De partijen zullen transparant zijn tijdens de procedures voor de ontwikkeling van
technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures. Belanghebbenden worden
in een vroeg stadium geraadpleegd. Goedgekeurde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures
moeten openbaar worden gemaakt.
Hoofdstuk 4: Sanitaire en Fytosanitaire maatregelen (artikelen 133 tot en met 140)
Het doel van deze artikelen is om de handel te bevorderen en tegelijkertijd het leven
en/of de gezondheid van mens, dier en plant te beschermen. Daartoe worden de beginselen
beschreven van de fytosanitaire maatregelen (SPS-maatregelen). De invoervereisten
van de partij van invoer mogen niet strenger zijn dan de sanitaire en veterinaire
vereisten die zijn vastgesteld in internationale verdragen, waaronder de WTO-overeenkomst
inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen. Ook zullen de partijen gaan samenwerken
op het vlak van SPS- en dier-gerelateerde maatregelen middels het uitwisselen van
expertise, ervaring en dialoog. De partijen zeggen toe te zullen streven naar transparantie
op het vlak van SPS-maatregelen en kennis van significant openbaar risico in verband
met dieren- of plantengezondheid.
Hoofdstuk 5: Handel in diensten, vestiging en elektronische handel (artikelen 141
tot en met 203)
Afdeling A: Algemene bepalingen (artikelen 141 en 142)
In deze artikelen worden de definities, de doelstellingen en het toepassingsgebied
van dit hoofdstuk vastgesteld. Niets in dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd
dat een verplichting wordt opgelegd met betrekking tot overheidsopdrachten, die in
hoofdstuk 8 worden behandeld, of dat een partij zal worden belet om maatregelen toe
te passen ten aanzien van het toelaten van natuurlijke personen op haar grondgebied.
Afdeling B: Vestiging (artikelen 143 tot en met 147)
In deze artikelen spreken de partijen af dat zij rechtspersonen van de andere partij
niet minder gunstig dan de rechtspersonen van een derde land zullen behandelen met
betrekking tot het recht van vestiging. Het Partnerschapscomité zal de geleidelijke
liberalisering van de vestigingsvoorwaarden regelmatig evalueren.
Afdeling C: Grensoverschrijdende dienstverlening (artikelen 148 tot en met 152)
De partijen spreken af de grensoverschrijdende dienstverlening tussen de partijen
te liberaliseren. De partijen zullen markttoegang op het gebied van dienstverlening
verlenen zoals bepaald in de bijlagen VIII-B en VIII-F. De sectoren die in deze bijlagen
zijn opgenomen zullen door de partijen gelijkwaardig worden behandeld aan de nationale
dienstverleners. Het Partnerschapscomité zal de liberalisering van de grensoverschrijdende
dienstverlening regelmatig evalueren.
Afdeling D: Tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zaken (artikelen 153
tot en met 157)
Deze artikelen voorzien in de mogelijkheid voor bedrijven om personeel zoals opgesomd
in artikel 153 (stafpersoneel, waaronder zakelijke bezoekers en binnen de onderneming
overgeplaatste personen zoals managers, specialisten en afgestudeerde stagiaires)
in te zetten in vestigingen op het grondgebied van de andere partij en de tijdelijke
aanwezigheid van verkopers van zakelijke diensten en dienstverleners op contractbasis.
De partijen herbevestigen hun verplichtingen, in lijn met de Algemene Overeenkomst
inzake de handel in diensten van de WTO, voor de toegang en het tijdelijke verblijf
van binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden.
De partijen staan toe dat voor de sectoren die geliberaliseerd worden, investeerders
uit de verdragspartijen natuurlijke personen naar hun vestiging mogen overplaatsen.
De duur van het tijdelijke verblijf bedraagt ten hoogste drie jaar voor stafpersoneel
en ten hoogste negentig dagen gedurende een periode van twaalf maanden voor zakelijke
bezoekers.
Voor dienstverleners op contractbasis geldt dat zij over een universitair diploma
of een gelijkwaardige kwalificatie moeten beschikken om toegelaten te worden tot het
grondgebied van de andere partij. Dienstverleners op contractbasis mogen maximaal
zes maanden binnen een 12-maandelijkse periode doorbrengen op het grondgebied van
de andere partij. De toegang en het tijdelijke verblijf van stafpersoneel en trainees
vinden plaats voor een periode van hoogstens drie jaar voor binnen de onderneming
overgeplaatste personen, van ten hoogste negentig dagen binnen een periode van twaalf
maanden voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, en van ten hoogste één
jaar voor trainees.
Afdeling E: Regelgevingskader (artikelen 158 tot en met 192)
Onderafdeling I: Nationale regelgeving (artikelen 158 tot en met 160)
Voor grensoverschrijdende dienstverlening, voor de vestiging van bedrijven en personen
en het tijdelijk verblijf van personen is vergunningverlening noodzakelijk. Er wordt
uitgelegd wat een vergunning is, door wie deze uitgegeven wordt en welke procedures
gevolgd dienen te worden. Verder wordt afgesproken dat de criteria en procedures die
verband houden met het verlenen van vergunningen transparant zijn. Ook de mogelijkheid
om en de wijze waarop in beroep gegaan kan worden tegen een besluit is vastgelegd.
Onderafdeling II: Algemeen toepasselijke bepalingen (artikelen 161 en 162)
Deze artikelen beschrijven het kader voor de regulering van de wederzijdse erkenning
van eisen, kwalificaties, vergunningen en andere regelingen die gelden ten aanzien
van een dienst of dienstverlener. De EU en Armenië moedigen de desbetreffende beroepsorganisaties
aan om gezamenlijke aanbevelingen over wederzijdse erkenning van kwalificaties en
beroepservaring aan het Partnerschapscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken
voor te leggen. Iedere afspraak of overeenkomst moet voldoen aan de eisen van de desbetreffende
bepalingen van de WTO-overeenkomst en in het bijzonder artikel VII van de «GATS».
Verder wordt een mate van transparantie geëist over de criteria en procedures die
verband houdt met het verlenen van vergunningen aan en de certificering van dienstverleners.
Onderafdeling III: Diensten in verband met computers (artikelen 163)
In dit artikel worden afspraken gemaakt over markttoegang voor diensten in verband
met computers. Afgesproken wordt dat de diensten betrekking hebben op de basisfuncties
voor alle diensten in verband met computers op basis van de in VN-verband overeengekomen
centrale productenclassificatie 84 (CPC 84): computerprogramma’s en gegevensverwerking
en -diensten en aanverwante diensten. Beschreven wordt ook dat de diensten – ongeacht
of zij via een netwerk, zoals het internet, worden geleverd – onder andere de volgende
gebieden omvatten: advies, strategie, analyse, planning etc., computerprogramma’s,
de verwerking, opslag en hosting van gegevens of diensten in verband met databanken
en opleidingen voor het personeel van klanten in verband met computerprogramma’s.
Ondersteunende diensten zoals bankieren webhosting of applicatiehosting vallen niet
onder de centrale productenclassificatie CPC 84.
Onderafdeling IV: Postdiensten (artikelen 164 tot en met 169)
Deze onderafdeling bevat de beginselen van het regelgevingskader voor alle postdiensten
en een beschrijving van de geldende definities voor «vergunning» en «universele dienst».
Tevens committeren beide partijen zich aan de afspraak dat een verstrekker van postdiensten
die tot universele dienst verplicht is, of een postmonopolie is, geen marktverstorende
praktijken opzet. T.a.v. universele dienst spreken de EU en Armenië af dat elke partij
het recht heeft vast te stellen welke universele dienstverplichtingen zij in stand
wenst te houden. T.a.v. vergunningen zeggen de partijen toe er naar te streven alle
vergunningen die niet onder de universele dienst vallen, te vervangen door een eenvoudige
registratie. Tevens wordt afgesproken dat de regelgevende instantie juridisch gescheiden
is van en niet aansprakelijk jegens verleners van post- en koeriersdiensten. Tot slot
wordt het belang erkend van de geleidelijke aanpassing van de wetgeving van Armenië
inzake postdiensten aan die van de Unie.
Onderafdeling V: Netwerken en diensten voor elektronische communicatie (artikelen
170–180)
In deze artikelen worden samenwerkingsafspraken gemaakt over netwerken en diensten
voor elektronische communicatie o.b.v. de in artikel 170 overeengekomen definities.
De partijen spreken af dat de regelgevende autoriteiten op dit terrein juridisch gescheiden
en functioneel onafhankelijk zijn van de aanbieders en zorgen ervoor dat de autoriteiten
voldoende bevoegd zijn. Tevens wordt geregeld dat een door de beslissing van de regelgevende
autoriteit getroffen gebruiker of aanbieder beroep kan aantekenen tegen die beslissing.
Het verlenen van elektronische communicatienetwerken of -diensten wordt, waar mogelijk,
bij gewone kennisgeving toegestaan.
Ten aanzien van schaarse middelen (b.v. radiospectra, nummers en doorgangsrechten)
wordt bepaald dat de procedure omtrent toekenning van deze middelen geschiedt op een
objectieve, transparante, niet-discriminatoire en proportionele manier. Zo nodig kunnen
partijen het aantal aanbieders van elektronische-communicatiediensten beperken, zo
lang dit in lijn gebeurt met de overeenkomst.
Inzake toegang en interconnectie spreken de partijen af afspraken hieromtrent te laten
geschieden o.b.v. commerciële onderhandelingen tussen de betrokken aanbieders. Tevens
maken de partijen afspraken over interconnectie tussen aanbieders, integer gebruik
van informatie door andere dienstverleners, toegang tot essentiële faciliteiten zoals
netwerkelementen, voorwaarden voor levering van interconnecties en transparantie van
de procedures omtrent interconnectie tussen aanbieders en verleners.
Afspraken die ingaan tegen eerlijke concurrentie zijn niet toegestaan, zo onderschrijven
beide partijen. Hierbij geldt wel dat elke partij het recht heeft vast te stellen
welke universele-dienstverplichtingen zij in stand wenst te houden. De partijen zien
er ook op toe dat de aanbieders van elektronische communicatiediensten nummerportabiliteit
aanbieden tegen redelijke voorwaarden. vertrouwelijkheid via communicatienetwerken
moet worden gegarandeerd. Tot slot wordt in artikel 179 afgesproken dat in geval van
een geschil tussen aanbieders van elektronische communicatienetwerken of verleners
van elektronische-communicatiediensten de regelgevende autoriteit als geschillenbeslechter
dient op te treden.
Onderafdeling VI: Financiële diensten (artikelen 181 tot en met 189)
Beide partijen erkennen het belang van adequate regulering van financiële diensten.
Het doel van deze onderafdeling is te komen tot nadere samenwerking op het gebied
van financiële dienstverlening, o.b.v. de onder artikel 181 overeengekomen definities.
De partijen committeren zich aan het bevorderen van transparantie van regelgeving
en wordt onder meer de procedure om informatie in elektronische vorm uit te wisselen,
vereenvoudigd. De EU en Armenië zetten zich ervoor in dat internationaal overeengekomen
normen voor onder andere de regelgeving en toezicht in de financiële dienstensector
worden nageleefd. Het wordt aanbieders van nieuwe financiële diensten mogelijk gemaakt
in beide markten te opereren. Tot slot worden ook afspraken gemaakt over gegevensverwerking
(onder andere privacy), de voorwaarden waaronder zelfregulerende organisaties kunnen
opereren en toegang tot clearing- en betalingssystemen voor verleners van financiële
diensten.
Onderafdeling VII: Vervoersdiensten (artikelen 190 tot en met 192)
Deze afspraken zien op samenwerking op markttoegang voor goederen die worden vervoerd
via zee. Voor wat betreft het internationale zeevervoer passen beide partijen het
principe van nationale behandeling en non-discriminatie toe. Zo staan de partijen
toe dat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer vestigingen openen op
elkaars grondgebied, en gebruik kunnen maken van de variëteit aan havendiensten. De
partijen erkennen het belang van geleidelijke aanpassing van de Armeense wetgeving
inzake vervoersdiensten aan die van EU.
Afdeling F: Elektronische handel (artikelen 193 tot en met 199)
Onderafdeling I: Algemene bepalingen (artikelen 193 en 194)
De partijen erkennen dat de elektronische handel de handelsmogelijkheden in veel sectoren
vergroot en streeft naar bevordering van het handelsverkeer. Deze dient volledig in
overeenstemming te zijn met internationale normen inzake gegevensbescherming. Er worden
tevens afspraken gemaakt over het opzetten van een reguliere dialoog over regelgevingskwesties
in verband met de elektronische handel.
Onderafdeling II: Aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten (artikelen
195 tot en met 199)
In deze onderafdeling worden afspraken gemaakt over de goedkeuring en/of handhaving
van aansprakelijkheidsmaatregelen voor de aanbieders van intermediaire diensten. Daarbij
wordt ingegaan op de aansprakelijkheid van de aanbieder van een dienst van de informatiemaatschappij,
inclusief wanneer die dienst ziet op de tussentijdse en tijdelijke opslag van informatie,
alsook in geval van «hosting». De artikelen beschrijven tevens de voorwaarden die
op deze aansprakelijkheid van toepassing zijn. Aanbieders van diensten wordt geen
verplichting opgelegd om toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of
opslaan. Zij hoeven ook niet op zoek te gaan naar feiten of omstandigheden die op
onwettige activiteiten duiden.
Sectie G: Uitzonderingen (artikelen 200 tot en met 202)
In deze artikelen worden specifieke uitzonderingen uiteengezet waaronder partijen
maatregelen mogen nemen die bijvoorbeeld noodzakelijk zijn voor de bescherming van
de openbare orde, de bescherming van het leven en de gezondheid van mensen, dieren
of planten, en de bescherming van historisch en archeologisch erfgoed. In artikel
202 spreken de partijen tot slot af dat geen enkele bepaling in de overeenkomst partijen
ertoe dwingt te handelen in strijd met de eigen veiligheidsbelangen.
Sectie H: Investeringen (artikel 203)
Dit artikel ziet op de afspraak tussen beide partijen dat het klimaat en wettelijk
kader voor investeringen worden geëvalueerd om bilaterale investeringen te vergemakkelijken.
Dit geschiedt uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst.
Hoofdstuk 6: Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 204 tot en met 208)
Partijen zullen betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans
toestaan. Partijen zullen directe investeringen en het terugtrekken daarvan niet belemmeren.
In uitzonderlijke omstandigheden is het de partijen toegestaan vrijwaringsmaatregelen
te nemen. Van een uitzonderlijke omstandigheid is sprake als het kapitaalverkeer ernstige
moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor het monetaire beleid of het
wisselkoersbeleid van een verdragspartij. Deze vrijwaringsmaatregelen mogen maximaal
voor de duur van 12 maanden worden ingesteld. Artikel 206 biedt de partijen de mogelijkheid
om af te wijken van de afspraken in hoofdstuk 6. Zij mogen maatregelen nemen ten behoeve
van het beschermen van de openbare orde, het voorkomen van fraude en het gehoor geven
aan rechterlijke uitspraken.
Hoofdstuk 7: Intellectuele eigendom (artikelen 209 tot en met 268)
Afdeling A: Doelstellingen en Beginselen (artikelen 209–211)
De artikelen in dit hoofdstuk hebben als doel het bevorderen van de productie en commercialisering
van innovatieve en creatieve producten en het bereiken van adequate en doeltreffende
bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Verder wordt ingezet
op het bevorderen van de samenwerking tussen beide partijen en het overdragen van
kennis aan Armenië op het gebied van intellectuele eigendomsrechten. Met de verwijzing
in artikel 210 naar artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs10 wordt ook de bescherming van bedrijfsgeheimen opgenomen in dit hoofdstuk.
Afdeling B: Normen betreffende intellectuele eigendomsrechten (artikelen 212–253)
In deze afdeling geven de verdragspartijen invulling aan de bepalingen op het gebied
van auteursrechten en naburige rechten – het recht om te beslissen over opname, vermenigvuldiging
en uitzending (artikelen 212–223), handelsmerken (artikelen 224–229), geografische
aanduidingen (artikelen 230–240), modellen (artikelen 241–245), octrooien (artikelen
246–248) niet openbaar gemaakte informatie (artikelen 249–252) en plantenrassen (artikel
253).
In de artikelen die zien op geografische aanduidingen worden uitvoerige afspraken
gemaakt over onder andere het toepassingsgebied, toevoeging van nieuwe geografische
aanduidingen, gebruiksrecht, het verband met handelsmerken en overgangsbepalingen.
Bij de afspraken over modellen nemen de partijen de Akte van Genève van 1999 bij de
Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen
of modellen van nijverheid in acht. Bescherming ziet op zowel op geregistreerde als
niet-geregistreerde modellen. Ook wordt toegelicht hoe modellen worden beschermd krachtens
het auteursrecht van een partij.
Door partijen wordt, met betrekking tot octrooien, het belang erkend van de Verklaring
van Doha van november 2001, waarin door de WTO-leden een nadere interpretatie van
de TRIPS-overeenkomst (Trb. 1995, 130) overeengekomen is met als doel een betere toegang tot essentiële geneesmiddelen
voor WTO-leden te bevorderen. De partijen dragen daarnaast bij aan de uitvoering van
het WTO-Besluit van 30 augustus 2003 over de uitvoering van punt 6 van de Verklaring
van Doha. Dit houdt in dat indien een land geen of onvoldoende eigen productiecapaciteit
heeft en de geneesmiddelen (en/of medische technologie) die buitenlandse producenten
aanbieden, te duur zijn, het land wel in staat moet worden gesteld elders een geschikte
leverancier te vinden die de markt van het land in kwestie kan voorzien. In artikel
248 wordt geregeld dat geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen waarop octrooi
rust, niet noodzakelijkerwijs vrijgesteld zijn van administratieve vergunningsprocedures.
Ten aanzien van de bescherming van bedrijfsgeheimen worden uitvoerige procedures overeengekomen.
Ook hier wordt weer verwezen naar de TRIPS-overeenkomst (artikel 39, leden 1 en 2).
De artikelen gaan vooral de maatregelen die bedrijven kunnen nemen indien bedrijfsgeheimen
vanwege niet-eerlijke handelsgebruiken niet worden gerespecteerd. Beide partijen committeren
zich aan het opzetten van adequate civielrechtelijke procedures waarmee schendingen
van bedrijfsgeheimen kunnen worden geadresseerd. In artikel 251 en 252 wordt specifiek
ingegaan op de bescherming van gegevens die zijn ingediend ter verkrijging van een
vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen.
Kwekersrechten worden beschermd overeenkomstig het Internationaal Verdrag tot bescherming
van Kweekproducten.
Hoofdstuk 8: Overheidsopdrachten (artikelen 269 tot en met 271)
Hoofdstuk 8 legt vrij gedetailleerd de afspraken over overheidsopdrachten vast. In
artikel 269 committeren de partijen zich aan de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten.
De beginselen uit deze WTO-overeenkomst zijn ook leidend voor afspraken binnen voorliggende
overeenkomst. In artikel 270 wordt het extra toepassingsgebied beschreven. Aan de
gemaakte afspraken worden de in artikel 271 beschreven aanvullende voorschriften verbonden.
Zo spreken de partijen af dat kennisgevingen en geplande aanbestedingen digitaal beschikbaar
moeten worden gesteld. Ook worden de voorwaarden voor beroepsprocedures beschreven.
Daarnaast worden afspraken gemaakt over de opschortende termijn, de onverbindendheid
en de niet-discriminatie van bestaande bedrijven. Onder «onverbindendheid» zijn bepalingen
opgenomen over de gevolgen van gegunde aanbestedingsopdrachten zonder dat daar publicatie
aan vooraf is gegaan en het daarop onverbindend verklaren van aanbestedingen door
het beroepsorgaan of een gerechtsorgaan.
Hoofdstuk 9: Handel en duurzame ontwikkeling (artikel 272 tot en met 285)
In deze artikelen herbevestigen de partijen hun verbondenheid aan duurzame ontwikkeling.
Zij verplichten zich ertoe internationale handel te bevorderen op een wijze die bijdraagt
aan duurzame ontwikkeling. De doelstellingen van de artikelen onder deze titel zijn
onder andere het verbeteren van de naleving van arbeids- en milieuwetgeving en internationale
akkoorden, het versterken van de rol van handelspolitiek bij de bescherming van biodiversiteit
en het bevorderen van de publieke betrokkenheid bij deze onderwerpen. De partijen
streven ernaar, dat hun wetgeving en beleid voorzien in een hoog beschermingsniveau
van arbeidsomstandigheden en milieu. Verder herbevestigen de partijen ook hun verplichtingen
ten aanzien van de fundamentele arbeidsstandaarden zoals vastgelegd in de Conventies
van de Internationale Arbeidsorganisatie, zoals toegelicht in artikel 272 en 274).
Hieronder vallen de vrijheid van vereniging en het voeren van collectieve onderhandelingen,
uitbannen van iedere vorm van dwangarbeid, de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid
en het uitbannen van discriminatie met betrekking tot werk en beroep.
Artikel 273 beschrijft het recht van beide partijen om eigen beleid en prioriteiten
voor duurzame ontwikkeling en eigen niveaus van interne milieu en arbeidsbescherming
vast te stellen. Daarbij committeren zij zich wel aan relevante internationaal erkende
normen en overeenkomsten.
In artikel 275 worden afspraken gemaakt om de wederzijdse ondersteuning van handel
en milieu te versterken. Multilaterale milieuovereenkomsten – het Raamverdrag van
de Verenigde Naties inzake klimaatverandering uit 1992 («UNFCCC») en het bijbehorende
protocol van Kyoto uit 1998 en de Overeenkomst van Parijs uit 2015 – zijn hierin leidend.
In artikel 276 wordt uitgelegd hoe beide partijen afspraken over handel en investeringen
inzetten ten behoeve van duurzame ontwikkelingen.
Voor de instandhouding van de biologische biodiversiteit benadrukken beide partijen
het belang van internationale geldende verdragen en overeenkomsten. Ze spreken onder
andere af bij te dragen aan de instandhouding van de biodiversiteit bij het ondernemen
van handelsactiviteiten. Ter bevordering van duurzaam bosbeheer zullen partijen met
elkaar samenwerken aan betere handhaving van de wetgeving op het gebied van de bosbouw,
beter bestuur in de bosbouw en de bevordering van de handel in legale en duurzame
bosproducten, zo valt op te maken uit artikel 278.
De partijen erkennen de noodzaak van het op verantwoorde wijze beheren van visstanden
en het belang om samen te werken om illegale visserij te bestrijden. Ook zullen kennis
en beste werkwijzen met betrekking tot visserijbeheer worden gedeeld. Tevens zeggen
de partijen zich ervoor in te zetten illegale visproducten van hun markten te weren.
Partijen zullen het beschermingsniveau waarin de interne milieu en arbeidswetgeving
voorziet, niet verlagen voor het aanmoedigen van handel of investeringen.
In artikel 284 worden afspraken gemaakt over de handelsgerelateerde aspecten van het
arbeids- en milieubeleid teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te verwezenlijken.
Zij werken samen op onder andere de arbeids- of milieuaspecten van handel en duurzame
ontwikkeling, effecten van arbeids- en milieuvoorschriften en bevordering van maatschappelijk
verantwoord ondernemen.
Geschillen kunnen aanhangig worden gemaakt bij het arbitragepanel. Het Partnerschapscomité
ziet vervolgens toe op de tenuitvoerlegging van de door het arbitragepanel afgekondigde
maatregelen.
Hoofdstuk 10: Mededinging (artikelen 286 tot en met 299)
De partijen erkennen het belang van vrije mededinging. Elke partij keurt haar eigen
wetgeving goed en handhaaft deze met betrekking tot ongewenste praktijken als horizontale
en verticale overeenkomsten tussen ondernemingen en misbruik van een machtspositie
door een of meer ondernemingen. Tevens erkennen de partijen dat concurrentiebeperkende
praktijken negatieve effecten kunnen hebben op de werking van de Overeenkomst. Partijen
leggen vast wat zij verstaan onder concurrentiebeperkende praktijken: mededinging
beperkende afspraken, misbruik van economische machtsposities en concentraties van
ondernemingen die de mededinging beperken. De partijen benadrukken dat zij hun specifieke
wetgeving op het gebied van mededinging zullen handhaven. Erkend wordt dat subsidies
mogen worden ingezet om beleidsdoelstellingen te realiseren maar de partijen erkennen
dat bepaalde subsidies de goede werking van de markten kunnen verstoren. Zij zetten
zich ervoor in zulke subsidies zo veel mogelijk te vermijden. Wanneer dit toch gebeurt
kan de ene partij haar zorgen hieromtrent kenbaar maken bij de andere partij. Ook
wordt afgesproken dat de bepalingen in dit hoofdstuk geen afbreuk doen aan de rechten
en verplichtingen onder de geldende WTO-overeenkomsten. Beide partijen zien erop toe
dat bedrijven de verleende subsidies alleen gebruiken voor de beleidsdoelstelling
waarvoor zij zijn verleend. De in hoofdstuk 13 van deze overeenkomst beschreven vorm
van geschillenbeslechting is ook van toepassing op de bepalingen uit dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 11: Overheidsbedrijven (artikelen 300 tot en met 306)
In artikel 301 worden de belangrijkste begrippen, waaronder overheidsbedrijven, door
de overheid gecontroleerde bedrijven en bedrijven waaraan bijzondere of exclusieve
rechten zijn verleend, gedefinieerd. In het restant van het hoofdstuk bevestigen de
partijen hun rechten en plichten op grond van de relevante artikelen van de GATT 1994.
Tevens wordt in artikel 301 uitgelegd wat het toepassingsgebied van dit hoofdstuk
is. Als kanttekening bij de in dit hoofdstuk gemaakte afspraken is in artikel 303
bepaald dat niets in dit hoofdstuk een partij belet een overheidsbedrijf op te richten
of in stand te houden, een monopolie aan te wijzen of in stand te houden of een onderneming
bijzondere of exclusieve rechten of voorrechten te verlenen. Tevens wordt in artikel
304 uitgelegd dat van overheidsbedrijven verwacht wordt dat zij zo veel mogelijk opereren
op basis van commerciële overwegingen.
Daarnaast komen partijen in dit hoofdstuk overeen dat bedrijven die vallen onder de
beschrijving in artikel 300 internationaal erkende normen van behoorlijk ondernemingsbestuur
naleven. Daarbij wordt afgesproken dat een regelgevend orgaan dat door een partij
wordt opgericht of gehandhaafd, geen verantwoording verschuldigd is aan een van de
bedrijven die het controleert. Tot slot ziet artikel 306 op de geldende regels inzake
transparantie voor overheidsbedrijven. Beide partijen spreken af dat indien één van
beide redenen heeft om aan te nemen dat haar belangen in het kader van dit hoofdstuk
worden geschaad door de commerciële activiteiten van een bedrijf van de andere partij
zij de andere partij schriftelijk kan verzoeken om informatie over de activiteiten
van dat bedrijf. In het restant van dit artikel wordt toegelicht aan welke voorwaarden
dergelijke schriftelijke verzoeken moeten voldoen.
Hoofdstuk 12: Transparantie (artikelen 307 tot en met 315)
Deze artikelen bevatten bepalingen om te waarborgen dat de maatregelen en de beslissingen
die de EU en Armenië in het kader van de naleving van het akkoord nemen, transparant
zijn. De partijen zijn verplicht om wetten, rechterlijke en administratieve uitspraken
openbaar te maken. Daarbij moet opgemerkt dat de bepalingen in dit hoofdstuk de partijen
er niet toe verplichten vertrouwelijke inlichtingen te onthullen waarvan de verspreiding
een belemmering zou vormen voor de toepassing van de wetgeving, strijdig zou zijn
met het openbaar belang of afbreuk zou doen aan de rechtmatige handelsbelangen van
openbare of particuliere ondernemingen.
Er is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan administratieve procedures van de verdragspartijen
moeten voldoen. De betrokken personen moeten tijdig op de hoogte worden gesteld wanneer
een procedure wordt gestart met daarin een beschrijving van de aard van de procedure,
een verklaring van de bevoegde rechterlijke instantie en een algemene beschrijving
van de in geding zijnde onderwerpen. Vertrouwelijke informatie, waarvan de openbaarmaking
de rechtshandhaving zou kunnen belemmeren, hoeft niet openbaar gemaakt te worden.
Partijen dienen de mogelijkheid te bieden om in bezwaar te gaan tegen overheidsbesluiten
inclusief de mogelijkheid om standpunten toe te lichten. Daarnaast moet een beslissing
voldoende gemotiveerd zijn en moet de mogelijkheid geboden worden om in beroep te
gaan. Elk van beide partijen voert passende mechanismen in om vragen van belanghebbenden
over maatregelen van algemene strekking te beantwoorden.
Hoofdstuk 13: Geschillenbeslechting (artikelen 316 tot en met 342)
Deze artikelen bevatten de procedures voor het beslechten van geschillen over interpretatie
en toepassing van deel VI, de handelscomponent van het Akkoord, tenzij anders vermeld
wordt (zoals bijvoorbeeld in artikel 121, tweede lid). De artikelen voorzien in een
consultatieprocedure tussen de verdragspartijen en een panelprocedure voor het geval
consultatie niet tot een bevredigende oplossing van het geschil leidt. Het panel bestaat
uit drie arbiters. Indien de partijen het niet eens kunnen worden over de samenstelling
van het panel of een van de partijen is niet in staat een eigen panellid te benoemen
dan zal de voorzitter van het Partnerschapscomité een keuze maken uit de lijsten van
personen die door de partijen zijn voorgedragen. Indien er geen gehoor wordt gegeven
aan de uitspraak van het arbitragepanel binnen de daarvoor gestelde tijd, kan er schadevergoeding
toegekend worden of kunnen de handelsvoordelen worden opgeschort. Het arbitragepanel
zal de bepalingen die onder het toepassingsbereik van deze titel tot geschillenbeslechting
vallen, interpreteren in overeenstemming met de gebruikelijke regels voor de interpretatie
van het internationale publiekrecht. De partij waartegen de klacht is gericht, neemt
de nodige maatregelen om het eindverslag van het arbitragepanel zo spoedig mogelijk
en te goeder trouw na te leven. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de
klagende partij en het Partnerschapscomité in kennis van de maatregelen die zij heeft
getroffen om na de schorsing van concessies of na de toepassing van tijdelijke compensatie.
Indien partijen met elkaar in conflict raken in het kader van een internationale overeenkomst,
met inbegrip van de WTO-overeenkomst, kiest de klagende partij in welk forum een geschil
dient te worden beslecht.
Naast het mechanisme voor het beslechten van geschillen bevat het handelsdeel ook
een bemiddelingsmechanisme. Partijen kunnen dit gebruiken om met behulp van een bemiddelaar
tot een onderling overeengekomen oplossing te komen van geschillen behorende bij titel
VI van dit akkoord. De bemiddelingsprocedure laat de mogelijkheid van partijen om
gebruik te maken van geschillenbeslechting onverlet.
Titel VII: Financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen (artikelen
343 tot en met 361)
Om bij te dragen aan het realiseren van de doelen zoals gesteld in deze overeenkomst
komt Armenië in aanmerking voor financiële bijstand door de EU. Ook kan Armenië een
beroep doen op leningen van de Europese Investeringsbank (EIB), de Europese Bank voor
Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en andere internationale financiële instellingen.
Leningen van deze instellingen dienen bij te dragen aan de doelstellingen uit de overeenkomst.
Ook kan de EU – op verzoek van Armenië en afhankelijk van de toepasselijke voorwaarden
– macro-financiële steun aan Armenië verstrekken. Het gebruikmaken van financiële
steun zal moeten plaatsvinden conform relevante EU regelgeving en principes van deugdelijk
financieel beheer zoals aangegeven in de verschillende artikelen van deze titel.
De partijen spreken ook af om effectieve maatregelen te treffen teneinde fraude, corruptie
en andere illegale activiteiten te bestrijden en te voorkomen. De competente autoriteiten
van beide partijen zullen regelmatig informatie uitwisselen. Armenië verplicht zich
ertoe om regelmatige controles uit te voeren op projecten die met EU gelden zijn gefinancierd.
Ook werken de partijen samen met het oog op een doeltreffende bescherming van de Euro
en de Dram tegen valsemunterij. Bij vermoedens van fraude of corruptie zal onderzoek
en eventuele vervolging plaatsvinden, indien nodig met hulp van de EU. Het Europese
anti-fraude bureau (OLAF) mag in samenwerking met de autoriteiten van Armenië ter
plaatse controles uitvoeren en de Europese Commissie mag als gevolg hiervan administratieve
maatregelen en boetes opleggen. Indien noodzakelijk is de Europese Commissie gemachtigd
ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen, in het bijzonder door middel
van financiële correcties. In het laatste artikel van deze titel, art. 361, is afgesproken
dat Armenië, conform bijlage XII, de eigen wet- en regelgeving zal aanpassen aan die
van de EU.
Titel VIII: Institutionele bepalingen, algemene bepalingen en slotbepalingen (artikelen
362 tot en met 386)
Hoofdstuk 1: Institutioneel kader (artikel 362 tot en met 366)
Artikel 362
Hierin wordt de oprichting van een Partnerschapsraad aangekondigd, die jaarlijks op
ministersniveau bijeen zal komen en als hoofdtaak heeft het toezicht houden op de
voortgang van de implementatie van de Overeenkomst. Besluiten van de partnerschapsraad
zijn bindend voor de partijen. De bijeenkomst wordt om en om door de EU en Armenië
georganiseerd.
Artikel 363
Hierin wordt de oprichting van een Partnerschapscomité vastgelegd. Deze zal bestaan
uit hooggeplaatste overheidsfunctionarissen van zowel de zijde van de EU als Armenië,
en is belast met het ondersteunen van de Partnerschapsraad. De Partnerschapsraad kan
bevoegdheden overdragen aan het Partnerschapscomité, waaronder de bevoegdheid om bindende
besluiten te nemen.
Artikel 364
Dit artikel verschaft een toelichting op de rol en functie van subcomités van het
Partnerschapscomité. Subcomités worden door het Partnerschapscomité ingesteld en leggen
hier ook verantwoording aan af.
Artikel 365
Dit artikel kondigt de oprichting van een Parlementair Associatiecomité aan, dat een
platform moet bieden voor uitwisseling tussen leden van het Europees Parlement en
de Armeense Nationale Vergadering. Inrichting van de procedures en werkmethodes worden
door deze partijen zelf bepaald.
Artikel 366
Een platform voor het maatschappelijk middenveld zal worden opgericht ter bevordering
van het contact tussen maatschappelijke organisaties uit de EU en Armenië. Het voorzitterschap
zal afwisselend door de EU en door Armenië worden vervuld. Het Platform stelt zijn
reglement van orde zelf vast. De Partnerschapsraad zal het Platform geïnformeerd houden
over haar beslissingen en aanbevelingen. Daarnaast zullen het Partnerschapscomité
en Parlementaire Partnerschapscomité regelmatig in contact treden met leden van het
Platform. Verder heeft het Platform het recht om aanbevelingen te doen aan de Partnerschapsraad,
het Partnerschapscomité en het Parlementair partnerschapscomité.
Hoofdstuk 2: Algemene en slotbepalingen (artikel 367 tot en met 386)
Artikel 367
Via dit artikel verbinden verdragspartijen zich aan het waarborgen van de vrije en
eerlijke toegang tot rechtbanken en administratieve organen voor personen en rechtspersonen
van de andere partij.
Artikel 368
Dit artikel beschrijft dat partijen zich het recht voorbehouden om onder bepaalde
voorwaarden maatregelen te treffen om de eigen veiligheidsbelangen te beschermen.
Ook is vastgelegd dat geen van de partijen gegevens hoeft te openbaren wanneer dit
de eigen veiligheidsbelangen schaadt.
Artikel 369
Hierin wordt ingegaan op het voor de partijen geldende principe van non-discriminatie,
d.w.z. dat de Overeenkomst in gelijke mate van toepassing is op zowel EU als Armenië,
bijvoorbeeld bij de behandeling van burgers, ondernemingen en bedrijven, zoals bij
belastingheffing.
Artikel 370 en 371
In deze artikelen wordt de doelstelling van de stapsgewijze toenadering van Armeense
wetgeving naar EU wetgeving en standaarden bevestigd, in overeenstemming met eerder
in de overeenkomst opgenomen artikelen. Deze toenadering zal dynamisch van aard zijn,
daar waar nodig kan de Partnerschapsraad beslissen om de bijlagen van deze overeenkomst
aan te passen, bijvoorbeeld om recht te doen aan wijzigingen in het Europees recht.
Artikel 372
Partijen verbinden zich aan regulier toezicht op de implementatie van de overeenkomst,
in bijzonder met betrekking tot de voortgang van de aanpassingen in de Armeense wetgeving
aan EU-normen. Deze toetsing kan missies ter plaatse omvatten. Armenië brengt verslag
uit aan de EU over de voortgang van de aanpassing, waar nodig vóór het einde van de
overgangsperioden die in deze overeenkomst zijn vastgesteld.
Artikel 373
In dit artikel wordt afgesproken dat de resultaten van de toezichtsactiviteiten worden
besproken in de organen die in het kader van deze overeenkomst zijn opgericht. De
Partnerschapsraad kan op basis van geboekte voortgang besluiten tot verdere marktopenstelling.
Artikel 374
Dit artikel geeft partijen het recht vrijwarings- of beperkende maatregelen vastte
stellen of te handhaven indien één der partijen problemen ten aanzien van de betalingsbalans
of de buitenlandse financiële positie ondervindt. De voorwaarden waaronder de maatregelen
mogen worden genomen worden in dit artikel beschreven. Voor zowel de beperkende maatregelen
t.a.v. de handel in goederen alsook in diensten dienen in overeenstemming te zijn
met de geldende internationale afspraken. Maatregelen dienen zo spoedig mogelijk naar
de andere partij worden gecommuniceerd via het partnerschapscomité.
Artikel 375
In dit artikel is vastgelegd dat de overeenkomst alleen van toepassing is op belastingmaatregelen
wanneer dat nodig is om de bepalingen van deze overeenkomst uit te voeren. Geen van
de bepalingen in de overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat ze maatregelen ter voorkoming
van belastingontwijking of -ontduiking bemoeilijken.
Artikel 376
Afgesproken wordt dat partijen aan wie overheidsbevoegdheden zijn gedelegeerd volledig
in lijn met de verplichtingen uit de overeenkomst handelen.
Artikel 377
In dit artikel wordt toegelicht dat de partijen alle mogelijke maatregelen nemen om
aan de verplichtingen krachtens deze overeenkomst te kunnen voldoen. Kwesties met
betrekking tot de interpretatie of uitvoering van de overeenkomst worden zo snel mogelijk
via de geëigende kanalen opgelost.
Artikel 378
Artikel 378 gaat in op geschillenbeslechting, de Partnerschapsraad speelt hierin een
beslissende rol, en partijen spreken af in goed vertrouwen te zullen handelen in het
geval van een geschil. Een geschil is in principe beslecht in geval de Partnerschapsraad
een bindend besluit heeft genomen.
Artikel 379
Artikel 379 schrijft voor onder welke voorwaarden en op welke manier Partijen passende
maatregelen mogen treffen in het geval de andere Partij zijn verplichtingen onder
de Overeenkomst niet nakomt. In algemeenheid geldt dat als binnen drie maanden na
het voorleggen van een geschil nog geen oplossing is bereikt, maatregelen mogen worden
getroffen. De aan handel gerelateerde clausules van de Overeenkomst mogen in principe
niet worden opgeschort.
Artikel 380
Dit artikel beschrijft de verhouding tot andere overeenkomsten. De overeenkomst vervangt
in zijn geheel de in 1996 overeengekomen PSO. Afspraken die aanvullend zijn op de
afspraken uit de overeenkomst kunnen worden bekrachtigd sluiting van specifieke overeenkomsten
op alle samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst
vallen.
Artikel 381
De Overeenkomst is voor onbepaalde tijd afgesloten, en partijen behouden zich het
recht voor om het verdrag op te zeggen, met een termijn van zes maanden.
Artikel 382
Dit artikel geeft een definitie van de partijen die bij de Overeenkomst betrokken
zijn.
Artikel 383
Dit artikel schrijft voor dat de Overeenkomst van toepassing is op de grondgebieden
waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie van toepassing zijn, alsook in Armenië.
Artikel 384
Volgens dit artikel zal de secretaris-generaal van de EU optreden als depositaris
van de Overeenkomst.
Artikel 385
De Overeenkomst treedt in werking als alle Partijen de ratificatie hebben voltooid,
tot die tijd zal sprake zijn van een voorlopige toepassing van onderdelen van de Overeenkomst,
die in zal gaan op de eerste dag van de tweede maand nadat de EU en Armenië de Overeenkomst
hebben voorgelegd aan de Depositaris. In de periode van voorlopige toepassing blijft
de PSO uit 1996 voor wat betreft de onderwerpen uit de Overeenkomst die in deze periode
nog niet kunnen worden toegepast van kracht. De Partijen behouden zich het recht voor
om de voorlopige toepassing op te schorten. De opschorting wordt na een termijn van
zes maanden na ontvangst van de notificatie geeffectueerd.
In het vierde lid van dit artikel wordt aangegeven: «de bijlagen, protocollen en de
verklaring vormen een integraal deel van deze overeenkomst.» De bijlagen zijn van
uitvoerende aard. Wijzigingen van de bijlagen behoeven, als en voor zover zij vallen
onder de exclusieve competentie van de lidstaten, op grond van artikel 7, onderdeel
f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Ook de protocollen zijn van uitvoerende aard. Wijzigingen van de protocollen behoeven,
als en voor zover zij vallen onder de exclusieve competentie van de lidstaten, op
grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
geen parlementaire goedkeuring, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.
Artikel 386
In dit artikel wordt uitgelegd in welke talen de overeenkomst is opgesteld, welke
partijen de overeenkomst hebben ondertekend, en op welke datum ondertekening heeft
plaatsgevonden.
3. Bijlagen, Protocollen en Gezamenlijke Verklaring
Het akkoord bevat 12 bijlagen (7 bij titel V, 4 bij titel VI en 1 bij Titel VII),
2 protocollen en een gezamenlijke verklaring:
Bijlage I bij Hoofdstuk 1 (Vervoer) van Titel V (Samenwerking op andere gebieden);
Bijlage II bij Hoofdstuk 2 (Energie) van Titel V (Samenwerking op andere gebieden);
Bijlage III bij Hoofdstuk 3 (Milieu) van Titel V (Samenwerking op andere gebieden);
Bijlage IV bij Hoofdstuk 4 (Klimaatactie) van Titel V («Samenwerking op andere gebieden»);
Bijlage V bij Hoofdstuk 8 (Samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij)
van Titel V (Samenwerking op andere gebieden);
Bijlage VI bij Hoofdstuk 14 (Consumentenbescherming) van Titel V (Samenwerking op
andere gebieden);
Bijlage VII bij Hoofdstuk 15 (Werkgelegenheid, sociaal beleid en gelijke kansen) van
Titel V (Samenwerking op andere gebieden);
Bijlage VIII: Handel in diensten en vestiging;
Bijlage IX: Wetgeving van de partijen en elementen voor de registratie, controle en
bescherming van geografische aanduidingen;
Bijlage X: Lijst van beschermde geografische aanduidingen;
Bijlage XI: Aanvullende gedekte overheidsopdrachten;
Bijlage XII bij hoofdstuk 2 (fraudebestrijdings- en controlebepalingen) van Titel
VII (financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen);
Protocol I bij Titel VII (financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen),
hoofdstuk 2 (fraudebestrijdings- en controlebepalingen);
Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden;
Gezamenlijke Verklaring betreffende hoofdstuk 2 (fraudebestrijdings- en controlebepalingen)
van Titel VII (financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen).
4. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevat de Overeenkomst een aantal een ieder verbindende
bepalingen in de zin van artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten
rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. De Overeenkomst bevat voor het
overgrote deel verplichtingen voor de partijen. In enkele bepalingen zijn afspraken
opgenomen waaraan door de rechter rechtstreekse werking toegekend zou kunnen worden.
Dit betreft:
– behandeling van goederen uit de andere partij als nationale goederen (artikel 114);
– meestbegunstigingsbehandeling (artikelen 135, 144, 146, 149, 150, 191, 304, 374);
– transparantie (artikelen 132, 183 en 282);
– handhaving van bescherming van geografische aanduidingen (artikel 236);
– civielrechtelijke procedures en maatregelen voor bedrijfsgeheimen (artikel 250);
– positie van belanghebbenden met betrekking tot vergunnings- en kwalificatieprocedures
en (algemene) maatregelen (artikelen 160 en 309–311);
– bezwaar- en beroepsprocedures (artikelen 271 en 312).
5. Koninkrijkspositie
De Overeenkomst zal wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese
deel van Nederland gelden. De geografische reikwijdte van de Partnerschapsovereenkomst
is vastgelegd in artikel 383, dat de reikwijdte, waar het de EU-partij betreft, beperkt
tot «elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde
voorwaarden».
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.