Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over reactie berichtgeving Syrië-ganger en NLA-programma
32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Nr. 272
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 september 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 20 juni 2019 inzake reactie berichtgeving
Syrië-ganger en NLA-programma (Kamerstuk 32 623, nr. 268).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 september 2019. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
1
Herinnert u zich het debacle inzake de vervolging van een Syriëganger in het Verenigd
Koninkrijk, waar veiligheidsdiensten weigerden informatie te geven over welke Syrische
rebellengroepen zij gesteund hadden (Old-Bailey-trial-of-terror-suspect-collapses-after-security-services-refuse-to-say-who-they-helped-in-Syria),
waarbij de Openbaar Aanklager de zaak moest seponeren? Erkent u dat u, door eveneens
essentiële informatie aan het OM en de rechter te onthouden, de vervolging van een
Syriëganger belemmert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet treedt niet in de afwegingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn gemaakt
in de bovengenoemde zaak. Ten aanzien van de nationale situatie onthoudt het kabinet
geen informatie om vervolging te belemmeren. Evenmin is het zo dat Nederlanders die
in Syrië actief waren bij groepen die non lethal assistance (NLA) ontvingen, moeilijker of niet vervolgd kunnen worden. De Officier van Justitie
maakt een eigenstandige afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch
strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door eventuele
ontvangst van NLA door een gematigde gewapende groepering (zie ook Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 2047).
Het Openbaar Ministerie heeft in de zomer van 2018 in verband met een lopende rechtszaak
van een uitreiziger naar Syrië aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd
of twee specifieke groepen (Jund al-Aqsa en Ahrar al-Sham) NLA-steun van Nederland
ontvingen. In het belang van de rechtsgang is toen besloten het OM te informeren dat
de twee groepen in kwestie geen NLA hebben ontvangen. In dit specifieke geval is de
informatie verstrekt omdat uit het verstrekken van deze specifieke informatie niet
kon worden afgeleid welke groepen wel NLA hebben ontvangen en het duidelijk was dat
de beide gevraagde groepen niet voldeden aan de NLA-criteria. Jund al Aqsa is namelijk
gelieerd aan Al Qaeda en staat op de sanctielijst van terroristische organisaties
van de Verenigde Naties. In het geval van Ahrar al Sham heeft de groep een jihadistische
en salafistische achtergrond en wordt het gezien als voormalig samenwerkingspartner
van terroristische en jihadistische groepen als al-Nusra. De beide groepen vielen
hiermee duidelijk buiten de NLA-criteria (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 258).
In het voorjaar van 2019 verzocht het OM informatie over een viertal groepen teneinde
te achterhalen of deze organisaties in de tenlastegelegde periode (1 juli 2014 tot
en met 29 december 2015) te omschrijven waren als een criminele organisatie met een
terroristisch oogmerk. Ook verzocht het OM of er informatie over bepaalde personen
aanwezig was bij het ministerie. Het OM is te kennen gegeven dat van de vier Syrische
groeperingen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend is dat (Harakat) Sham
al Islam op de Verenigde Naties ISIS en al-Qaida sanctielijst staat sinds 29 februari
2016 en dat de overige drie groeperingen (Jaish al Islam, Ahrar al-Sham en Jabhat
al Shamiya) niet op de sanctielijsten van de Verenigde Naties of de Europese Unie
staan. Ook is te kennen gegeven dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen informatie
verzamelt met het doel groepen of organisaties van een dergelijke kwalificatie als
terroristisch te kunnen voorzien. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst voor
het kwalificeren van groepen als terroristisch aan internationale sanctielijsten van
de Verenigde Naties en de Europese Unie. Voor openbare informatie van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken over de ontwikkelingen in Syrië is verwezen naar ambtsberichten
over de veiligheidssituatie in Syrië en de communicatie met de Kamer, zoals beschikbaar
in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië. Ook is het OM gewezen
op het mede door Nederland gefinancierde International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM). Deze VN-«bewijzenbank» verzamelt en analyseert bewijsmateriaal, en stelt
daarnaast strafrechtelijke dossiers op ter voorbereiding op processen.
2
Wat vind u belangrijker: het vasthouden aan staatsgeheimen op discutabele gronden,
of het actief bijdragen aan de vervolging van Syriëgangers en het tegengaan van straffeloosheid
voor misdaden begaan in Syrië?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) zijn onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken
partijen kon blijken sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd
omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen
ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Zoals eerder aangegeven
in correspondentie met uw Kamer (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258) onderstreept het kabinet zonder voorbehoud dat er geen straffeloosheid mag zijn
voor misdaden begaan in Syrië. Dat geldt voor iedereen, ook als een individu deel
zou hebben uitgemaakt van een groep die NLA van Nederland zou hebben ontvangen (zie
antwoorden op vragen van het lid De Roon van 12 mei 2015 (Aanhangsel Handelingen II
2014/15, nr. 2220).
A fortiori blijft berechting van uitreizigers prioriteit voor het kabinet, bij voorkeur
in de regio waar de misdaden hebben plaatsgevonden. Hiertoe wordt nauw opgetrokken
met gelijkgezinde landen. De Minister van Buitenlandse Zaken riep de VN-Veiligheidsraad
op 23 mei jl. op tot actie op dit onderwerp en zal in de marges van de Algemene Vergadering
van de VN in september een ministeriële bijeenkomst over dit onderwerp organiseren.
Bij deze bijeenkomst zullen de uitkomsten van de Nederlandse deelname aan expertbijeenkomsten
in Zweden, Frankrijk, het VK en Nederland in de afgelopen maanden, het in juli jl.
aan uw Kamer verstuurde advies van de extern volkenrechtelijk adviseur en de voorlopige
uitkomsten van de technische missie naar Irak worden meegenomen.
Het kabinet is zich ervan bewust dat bewijsvergaring, vervolging en berechting van
uitreizigers complex is gezien de (oorlogs-)gebieden waar de meeste misdaden hebben
plaatsgevonden. Dit geldt zowel voor de daden van IS-misdadigers als voor hen die
namens andere partijen deelnamen aan de gewapende strijd.
Om vervolgingsmogelijkheden te verbeteren steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd
zijn in het vergaren van bewijsmateriaal in Syrië, evenals het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat
op enig moment vervolging kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door nationale Openbaar Ministeries.
3
Hoe beoordeelt u het oordeel van de rechtbank Rotterdam: «Het is een feit van algemene
bekendheid dat in de periode waarin de verdacht zich in Syrië bevond (2013–2018),
(jihadistische) strijdgroepen in Syrië om hun doel te bereiken dagelijks dood en verderf
zaaiden onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde» (https://recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:RBROT:2019:2420). Deelt u deze opvatting? Had uw ambtsvoorganger, Minister Koenders, deze feiten
van algemene bekendheid moeten kennen en daarnaar moeten handelen? Hoe plaatst u dit
oordeel tegenover uw uitspraak dat in de tijd van het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma
de rechterlijke uitspraak niet bekend was en u niemand kan houden aan een uitspraak
die niet bekend was, en «je kunt toch niet de Minister van dat moment verwijten dat
hij iets deed dat met de kennis van een rechterlijke uitspraak van nu toe een andere
afweging had geleid»? (Algemeen Overleg, 28 mei 2019, over voortgangsrapportage Nederlandse
bijdrage aan anti-ISIS coalitie (Kamerstuk 27 925, nr. 653)).
Het klopt dat er in Syrië jihadistische strijdgroepen actief waren (en zijn) die met
bruut geweld de bevolking onderdrukken en onderwerpen. Bij de start van het zogeheten
NLA-programma in 2015, hadden extremistische strijdgroepen als ISIS een steeds groter
deel van Syrië onder controle en duurde het geweld van Assad tegen zijn bevolking
voort. Hierdoor waren miljoenen Syriërs op de vlucht geslagen, in de regio en ook
richting Europa. Er was op dat moment een breed gedeeld besef onder internationale
partners dat voor enig uitzicht op duurzame vrede in Syrië niet alleen ISIS moest
worden bestreden, maar ook een gematigd alternatief voor zowel deze extremisten als
Assad gesteund moest worden. Met de uitrol van het NLA-programma heeft Nederland,
samen met partners die ook steun boden aan gematigde gewapende oppositie (zoals de
VS en het VK), hieraan bij willen dragen. Over het begin en de ontwikkeling van het
NLA-programma inclusief de risico’s en hoe getracht werd deze te mitigeren evenals
welke criteria golden voor de selectie van gematigde gewapende oppositie, is met uw
Kamer gecorrespondeerd, waaronder ook uiteindelijk de beëindiging van het programma
in het voorjaar van 2018 (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 534, 7 april 2015, Kamerstuk 27 925, nr. 571, 15 februari 2016, Kamerstuk 32 623, nr. 227, 228 en 229, 28 september 2018). De bovengenoemde uitspraak tijdens de het Algemeen
Overleg op 28 mei jl. betekende niet meer of minder dan dat de toenmalige Minister
van Buitenlandse Zaken in zijn afwegingen rondom NLA zich baseerde op de toenmalige
context en informatie over de situatie in Syrië, en toentertijd vanzelfsprekend nog
geen gerechtelijke uitspraken kon meenemen die nog niet bekend waren.
4
Waarom heeft u nooit afstand genomen van het NLA-programma, maar hooguit gesteld dat
sommige zaken beter hadden gekund en dus kennelijk niet gemoeten?
Zie antwoord 3.
5
Heeft Nederland NLA gegeven aan rebellengroepen die onderdeel uitmaakten van de militaire
koepel Fatah Halab?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun
hebben ontvangen van Nederland. Het antwoord op deze vraag is terug te vinden in het
vertrouwelijke deel van de beantwoording van september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 228).
6
Is het waar dat er een politierapport bestaat dat onderdeel uitmaakt van het strafdossier
tegen een Syriëganger, waarin staat dat het Levant Front vanaf januari 2017 opgegaan
is in Ahrar al-Sham? Kunt u aangeven of deze informatie klopt? Was er sprake van een
fusie, een alliantie, een koepel, of een volledig opgaan? Was deze informatie bekend
bij Buitenlandse Zaken?
In de complexe, fluïde situatie in Syrië waren honderden strijdende groeperingen actief
die niet altijd homogeen waren en waarvan de samenstelling en de naamgeving deels
snel veranderde. Ook Ahrar al Sham en Levant Front waren niet één homogene groep en
bestonden beiden uit verschillende subgroepen, deels ook met wisselende samenstellingen.
Zoals onder andere gemeld in eerdere antwoorden op uw vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) werden door groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties, allianties
aangegaan met meer extremistische groepen. Dit gebeurde vanuit militair pragmatisch
oogpunt; door coördinatie van de aanvallen kon een offensief van ISIS of het regime
beter het hoofd worden geboden. Dit betekent niet dat het extremistisch gedachtengoed
door de gematigde groepen werd overgenomen. Ook sloten strijders of subgroepen zich
soms naar aanleiding van gevechten en schuivende machtsverhoudingen aan bij andere
groepen of koepelorganisaties. Als eerder gezegd heeft BZ altijd gehandeld op basis
van de op dat moment beschikbare informatie over een groep. Uw Kamer is vertrouwelijk
geïnformeerd over de gematigde gewapende groepen die Nederland met NLA steunde, en
de periodes waarin deze steun werd verleend.
7
Heeft Ahrar al-Sham indirect NLA ontvangen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 258) heeft Ahrar al-Sham geen NLA ontvangen, en voor zover bekend is er geen NLA indirect
bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aangeven (Kamerstuk 27 925, nr. 534) viel echter nooit 100% uit te sluiten dat middelen onbedoeld in verkeerde handen
konden vallen. Zo is de Kamer geïnformeerd dat Nederlandse voedselpakketten na een
overval geconfisqueerd waren door al-Nusra in herfst 2015. Zie ook het antwoord op
vraag 21.
8
In hoeverre kan Syriëgangers met een dubbele nationaliteit, die gevochten hebben voor
Ahrar al-Sham, hun Nederlandse nationaliteit worden afgenomen, op basis van de Rijkswet
op het Nederlanderschap? Bent ook u in het licht daarvan bereid om het oordeel van
de rechter dat Ahrar al-Sham een terroristische organisatie is, over te nemen? Zo
nee, waarom niet?
Er zijn twee mogelijkheden voor intrekken Nederlanderschap:
1. Artikel 14, lid 2 RWN: het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van de persoon
die onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf als bedoeld in de artikelen
83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (of te wel een onherroepelijke
veroordeling wegens een terroristisch misdrijf)
2. Artikel 14, lid 4 RWN: In het belang van de nationale veiligheid kan het Nederlanderschap
ingetrokken worden van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt
en die zich buiten het Koninkrijk bevindt, indien uit zijn gedragingen blijkt dat
hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming
met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties
die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging
vormen voor de nationale veiligheid.
De organisaties op de lijst, bedoeld in artikel 14, vierde lid van de Rijkswet op
het Nederland, zijn:
1. Al Qa’ida en organisaties die gelieerd zijn aan al Qa’ida
2. Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en organisaties die gelieerd zijn aan
ISIS
3. Hay’at Tahrir al-Sham
Voor Ahrar al-Sham is bovengenoemd artikel 14.4 niet van toepassing, omdat deze gekoppeld
is een aan een limitatieve lijst, zoals eveneens hierboven beschreven.
Door Rusland en Syrië is een poging ondernomen om Ahrar al-Sham op een internationale
terrorismelijst te plaatsen. In 2016 wilden beide landen de organisatie op de terrorismelijst
van de Verenigde Naties plaatsen. Onder andere de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk
en Frankrijk hebben dat toen tegengehouden. De groep werd gezien als een belangrijke
speler die nodig was om een staakt-het-vuren te bewerkstelligen, en was aanwezig in
Riyad waar de Syrische oppositie zich verenigde achter een gezamenlijke verklaring
gericht op een politieke oplossing voor het conflict. Daarnaast zou opname op de VN-terrorismelijst
betekend hebben dat Rusland en Syrië een vrijbrief zouden krijgen om de gebieden in
handen van Ahrar al-Sham te bombarderen en het Syrische regime versterkt hebben in
hun narratief dat elke tegenstander van het regime per definitie «terroristisch» was
en hun excessieve geweldgebruik daarmee gerechtvaardigd was (zie ook zie ook Kamerstuk
32 623, nr. 258).
9
Beschouwde en/of beschouwt het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Levant Front
als een gematigde groepering? Waarom wel/niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen in september 2018 (Kamerstuk
32 623, nr. 229) strookt de mening van Syrië-deskundigen over het huidige niet-jihadistische karakter
van Jabhat al Shamiya met de informatie waar het kabinet over beschikt.
10
Beschikte de regering, de politie en/of inlichtingendiensten bij de aanvang en verdere
uitvoering van het NLA-programma over informatie dat er Syriëgangers vanuit Nederland
meevochten met Syrische rebellengroepen die NLA vanuit Nederland ontvingen? Zo ja,
wat is er met deze informatie gedaan en in hoeverre heeft er informatieuitwisseling
plaatsgevonden?
Nee.
11
Hoe verklaart u de werkelijk bizarre tegenstelling in uw brief waarin u enerzijds
stelt dat «er geen straffeloosheid mag zijn voor misdaden begaan in Syrië,» maar u
anderzijds geen informatie met het OM wilt delen die belastend kan zijn voor individuen
en/of groepen die onderdeel uitmaakten van het NLA-programma, met het argument dat
het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet wil meewerken om «groepen of organisaties
van een dergelijke kwalificatie (als zijnde «terroristisch») te voorzien?»
Zie antwoorden 1 en 2.
12
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken over informatie/bewijsstukken
beschikt die belastend zijn voor individuen en/of groepen die Nederland in het kader
van het NLA-programma heeft gesteund? Zo nee, op basis van welke informatie heeft
u het NLA-programma dan stopgezet?
Uw Kamer is geïnformeerd over de redenen voor de beëindiging van het NLA programma
(Kamerstuk 32 623, nr. 184, Kamerstuk 32 623, nr. 200, Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2725). Enerzijds, heeft de complexe (veiligheids-)situatie op de grond en het verlies
van grondgebied door de gematigde oppositiegroepen geleid tot de beëindiging van het
NLA programma. Anderzijds, is het programma beëindigd vanwege de informatie als weergegeven
in de vertrouwelijke brief van 23 januari jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 184). Hierdoor kwamen de oorspronkelijke doelen van het NLA-programma steeds meer onder
druk te staan (Kamerstuk 32 623, nr. 200, Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2725). Zie het antwoord op vraag 1 over de informatie die is gedeeld met het OM.
13
Hoe beoordeelt u de vrijspraak van een Syriëganger die gevochten zou hebben voor het
Levant Front (https://www.telegraaf.nl/nieuws/374085965/vrijspraak-voor-anti-is-strij…)? Welke rol heeft de mogelijke NLA-steun van de regering aan deze groepering en/of
het niet geven van informatie in reactie op een verzoek daartoe van het OM, in opdracht
van de rechter nota bene, in de vrijspraak gespeeld?
Op 27 juni jl. werd een Nederlandse Syriëganger vrijgesproken voor terroristische
misdrijven, omdat het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte
te veroordelen o.a. voor diens lidmaatschap van de groep Jabhat al Shamiya. Dat staat
los van het al-dan-niet ontvangen van NLA door betreffende groep. Voorop staat dat
het al-dan-niet ontvangen van NLA door een gematigde gewapende groep, een verdachte
nooit zal kunnen uitsluiten van vervolging. Dat is onder andere in 2015 gemeld in
antwoorden op Kamervragen van het lid De Roon (Aanhangsel Handelingen II 2014/15,
nr. 2220). De Officier van Justitie maakt een eigenstandige afweging over de vervolging van
uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan.
14
Klopt het dat Nederland de politieke tak van Hezbollah als terroristische organisatie
beschouwt, terwijl de EU dit niet doet? Erkent u dat de Nederlandse regering zich
dus niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale terrorismelijsten, maar wel
degelijk zelf groeperingen als terroristisch kan bestempelen, en dus ook, los van
de EU en de VN, het oordeel van de Nederland rechter over Ahrar al-Sham als terroristische
organisatie kan overnemen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
Het kabinet maakt geen onderscheid tussen de politieke en militaire tak van Hezbollah,
en beschouwt de politieke tak van Hezbollah dus als terroristisch. De EU, met uitzondering
van het VK, maakt wel een onderscheid tussen de militaire tak (terroristisch) en politiek
(niet).
Het is juist dat Nederland zich niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale terrorismelijsten. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling
terrorisme (2007 – II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen
uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van
terrorismebestrijding. Anders dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het
daarbij om een preventieve maatregel, om terrorisme en de financiering daarvan te
voorkomen. Maar Nederland verkiest bij grote voorkeur de weg van de internationale
terrorismelijsten (VN en/of EU)
Het effect van de (bevriezings-)maatregel is vanzelfsprekend het grootst als deze
niet alleen nationaal, maar in breed internationaal kader genomen wordt. Gelet op
de context zoals beschreven in het antwoord op vraag 8 en aangezien het operatiegebied
van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens
om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft inmiddels via geëigende kanalen Europese
partners en bondgenoten uiteraard wel geïnformeerd over de gerechtelijke uitspraak
ten aanzien van Ahrar al-Sham. Dit omdat de organisatie niet op internationale sanctielijsten
staat, en de uitspraak in andere zaken elders een rol zou kunnen spelen.
15
Welke definitie hanteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een «terroristische»
groep? Wijkt dit af van de nationale juridische definitie van een «terroristische»
groep?
Zoals aangegeven in eerdere correspondentie met uw Kamer (Kamerstuk 32 623, nr. 229, Kamerstuk 32 623, nr. 258) bestaan er verschillende kaders van waaruit naar strijdende groeperingen wordt gekeken
en beoordeeld wordt of een groepering als terroristisch dient te worden aangemerkt.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt primair naar internationale terrorismelijsten
(VN en EU) voor de beoordeling van organisaties.
Bij de beoordeling of iemand kan worden vervolgd voor deelneming aan een terroristische
organisatie (art. 140a Wetboek van Strafrecht) geldt een ander kader. Het Openbaar
Ministerie legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven plaats.
Van belang is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is vastgesteld
tot welk onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud van het
dossier en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij in dié
periode was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk. Het Openbaar
Ministerie doet geen algemene uitspraken over strijdende groeperingen, ook omdat in
het jihadistisch strijdgebied de samenstelling van de groepen snel veranderde en verandert.
Welke organisaties door de VN, de EU of Nederland op een sanctielijst geplaatst zijn
speelt bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie geen rol.
16
Welke toetsingskader hanteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM en het
nationaal recht om een groep te kwalificeren als «terroristisch»?
Zie antwoord 15.
17
Aan welke nationale en/of internationale wetgeving moet de politieke toets van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken voldoen om de aard van een organisatie te kwalificeren
als «terroristisch»?
Verplichtingen ten aanzien van terrorismebestrijding vloeien voort uit internationale
verplichtingen zoals door de VN Veiligheidsraad en / of de Raad van de Europese Unie
zijn vastgesteld. VNVR resolutie 1373 (2001) schept voor VN-lidstaten een internationaal
bindende verplichting het financieren van terrorisme te bestrijden en de tegoeden,
andere financiële activa of andere economische middelen van personen en organisaties
die zich bezighouden met terroristische activiteiten, te bevriezen. Aan VNVR resolutie
1373 wordt in EU-verband uitvoering gegeven door Gemeenschappelijk Standpunt (GS),
nr. 2001/930/GBVB, GS nr. 2001/931/GBVB, Verordening (EG) nr. 2580/2001 en GS nr.
2016/1693.
De Sanctiewet 1977 geeft de Minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid ministeriële
regelingen vast te stellen ter uitvoering van internationale verplichtingen. De Sanctieregeling
terrorisme 2007-II is de wettelijke basis waarop Nederland de verplichting die voortvloeit
uit VNVR resolutie 1373 uitvoert. Op basis van VNVR Resolutie 1373 kan de Nederlandse
regering, indien er voldoende aanwijzingen zijn zoals vastgelegd in de sanctieregeling
terrorisme (2007 – II), personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van
terrorismebestrijding. Anders dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het
daarbij om een preventieve maatregel, om terrorisme en de financiering daarvan te
voorkomen.
18
Over welke vier Syrische strijdgroepen heeft het OM informatie aan het Ministerie
van Buitenlandse Zaken gevraagd? Waarom noemt u in uw brief wel Sham al Islam en niet
overige drie groepen?
Het ging om de groepen Sham al Islam, Ahrar al Sham, Jaish al Islam en het Levant
Front. De groepering Sham al Islam is specifiek genoemd in de brief, omdat het, zoals
aangegeven, bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend was dat deze groepering
op de VN-sanctielijst staat. Zie ook het antwoord op vraag 1.
19
Klopt het dat het verzoek om informatie door het OM aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken op 25 maart jl. in opdracht was van de rechter? Waarom legt u dit verzoek grotendeels
naast u neer? Heeft u een beroep gedaan op staatsgeheimen?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het Openbaar Ministerie verzocht het Ministerie van
Buitenlandse Zaken in opdracht van de rechter op 25 maart jl. om informatie over vier
Syrische strijdgroepen en een aantal individuen, voor zover dit verband hield met
het vraagstuk van het eventueel aanmerken van mogelijke terroristische organisaties
in de tenlastegelegde periode. In reactie daarop is het Openbaar Ministerie geïnformeerd
dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen informatie verzamelt met het doel groepen
of organisaties van een dergelijke kwalificatie te voorzien. Tevens is gewezen op
het feit dat Sham al Islam op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat sinds
29 februari 2016. De overige drie groepen staan niet op een terrorismelijst van de
VN of de EU.
Ook is verwezen naar de Algemene Ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië
(voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielverzoeken en voor besluitvorming
over terugkeer van afgewezen asielzoekers) en de communicatie met de Kamer, zoals
beschikbaar in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië, en gewezen
op de mogelijkheid om een specifiek informatieverzoek in te dienen bij het mede door
Nederland gefinancierde International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) dat bewijzen verzamelt van oorlogsmisdaden in Syrië met het oog op vervolging.
Er is geen beroep gedaan op staatsgeheimen om eventuele andere informatie al dan wel
of niet met het OM te delen.
20
Voldoet het Levant Front, net als Ahrar al-Sham, zeer duidelijk niet aan de NLA-criteria,
aangezien het door het OM als terroristische organisatie wordt gezien? Zo ja, waarom
geeft u dan geen openheid van zaken over eventuele NLA van Nederland aan deze groepering?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun
hebben ontvangen van Nederland. Wel kan gesteld worden dat de mening van Syrië-deskundigen
over het huidige niet-jihadistische karakter van Jabhat al Shamiya strookt met de
informatie waar het kabinet over beschikt.
21
Waarom voldeed Ahrar al-Sham, die de Riyadh-verklaring ondertekend had en door toenmalig
Minister Koenders niet als radicaal-jihadistisch werd beschouwd, volgens u zeer duidelijk
niet aan de NLA-criteria? Waarom verschilt u zo van mening met uw voorganger?
Zie ook de Kamerbrief met de reactie op de uitspraak van de rechter over Ahrar al-Sham
(Kamerstuk 32 623, nr. 258). Het feit dat Ahrar al-Sham niet op een internationale lijst van terroristische
bewegingen staat, betekent niet dat de groep daarmee automatisch «gematigd» is. Over
Ahrar al-Sham heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken op 26 januari 2016
gezegd dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opgaat voor de groepen die in
Riyad aanwezig waren, maar dat van Ahrar al-Sham gesteld kan worden dat het een sterk
religieus karakter heeft. Zoals ook aangegeven in beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk
32 623, nr. 229) heeft Ahrar al-Sham een duidelijke jihadistische en salafistische achtergrond, en
wordt de groep gezien als een voormalig samenwerkingspartner van terroristische en
jihadistische groepen als al-Nusra. De groepering viel hiermee dan ook duidelijk buiten
de criteria van het «non lethal assistance» (NLA)-programma.
22
Sinds wanneer beschouwt Buitenlandse Zaken Ahrar al-Sham als jihadistisch en salafistisch?
Kunt u heel precies aangeven wanneer Buitenlandse Zaken van standpunt veranderd is,
aangezien Minister Koenders op 26 januari 2016 gesteld heeft dat de kwalificatie radicaal
jihadistisch niet opging voor de groepen die in Riyad aanwezig waren (waaronder dus
ook Ahrar al-Sham)?
Zie antwoord 21.
23
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechter dat Ahrar al-Sham een terroristische
organisatie is (in elk geval in de periode 2013–2018), in relatie tot de voorwaarde
voor NLA dat groeperingen niet samen mochten werken met extremistische groepen? Hebben
door Nederland gesteunde rebellengroepen samengewerkt met Ahrar al-Sham? Zo ja, is
hiermee dus een harde voorwaarde voor NLA geschonden? Heeft Nederland rebellengroepen
gesteund die structureel samenwerkten met Ahrar al-Sham? Zo ja, hoe verhoudt zich
dit tot de voorwaarden van het NLA-programma?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording gingen sommige groepen in bepaalde situaties
en op specifieke locaties, allianties aan met meer extremistische groepen (Kamerstuk
32 623, nr. 229). Dit gebeurde vanuit militair pragmatisch oogpunt; door coördinatie van de aanvallen
kon een offensief van ISIS of het regime beter het hoofd worden geboden. In het vertrouwelijke
deel van deze beantwoording (Kamerstuk 32 623, nr. 228) is in meer detail ingegaan op de vragen van de Kamer daarover.
24
Waarom heeft u wel richting het OM openbaar gemaakt dat Ahrar al-Sham geen NLA-steun
ontvangen heeft, maar deze informatie de Kamer tot dan toe altijd onthouden?
In het kader van de rechtsgang is besloten deze informatie met het OM te delen, waarbij
meespeelde dat het duidelijk was dat Ahrar al-Sham buiten de NLA-criteria viel en
met het vrijgeven van deze informatie aan het OM ook niet via deductie kon worden
afgeleid welke groepen wel NLA hebben ontvangen. Uw Kamer was al eerder vertrouwelijk
geïnformeerd dat Ahrar al-Sham geen NLA had ontvangen (Kamerstuk 32 623, nr. 228; zie ook Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2047).
25
Heeft het kabinet informatie/bewijsstukken van oorlogsmisdaden die zijn begaan door
groepen die door Nederland zijn gesteund in het kader van het NLA-programma, doorgespeeld
aan het International Impartial Independent Mechanism (IIIM)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat groepen die door Nederland
gesteund werden oorlogsmisdaden hebben gepleegd.
26
Welke informatie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel kunnen geven aan
het OM naar aanleiding van het informatieverzoek van 25 maart jl.?
Zie het antwoord op vragen 1 en 19.
27
Hoe vaak heeft het OM informatie gerelateerd aan Syrië-gangers opgevraagd bij het
Ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen 8 jaar? Hoe vaak heeft het Ministerie
van Buitenlandse Zaken informatie over Syrië-gangers kunnen verschaffen aan het OM?
Deze informatie beslaat een periode van acht jaar en betreft verschillende openbaar
aanklagers. Het is voor zowel het OM als het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet
mogelijk gebleken exacte informatie over een dergelijk lange periode en een dergelijk
breed onderwerp te achterhalen.
28
Welke criteria hanteert u voor steun aan organisaties en/of NGO's – lokaal en/of internationaal
– in Syrië die zich inzetten voor de naleving van mensenrechten, het bevorderen van
positie van vrouwen en naleving van internationaal humanitair recht?
Er is geen standaard set criteria voor steun aan organisaties en/of NGO’s die zich
inzetten op bovengenoemde thema’s. Wel heeft Nederland zich, naast humanitaire inzet
door het hele land daar waar noden het hoogst zijn, in de loop van het Syrische conflict
gericht op oppositiegebied voor wat betreft non-humanitaire inzet. Uitgangspunt daarbij
was dat partners professionele organisaties waren die onafhankelijk konden opereren
van extremistische actoren of illegitieme lokale machthebbers.
29
Welke steun is er nog voor organisaties en/of NGO's – lokaal en/of internationaal
– in Syrië die zich inzetten voor de naleving van mensenrechten, het bevorderen van
positie van vrouwen en naleving van internationaal humanitair recht?
In de loop van 2018 is Nederlandse steun aan stabilisatieprogramma’s in oppositiegebied
in Syrië beëindigd, dan wel afgelopen. De mogelijkheden om partners te ondersteunen
waren te beperkt geworden, vanwege de complexe situatie op de grond en het verlies
van grondgebied door de gematigde oppositiegroepen. Tot op heden worden de mogelijkheden
voor non-humanitaire inzet in Syrië te beperkt en risicovol geacht, onder andere vanwege
gebrek aan toegang voor monitoring en mogelijke inmenging van regime in regimegebied
en extremistische actoren als HTS in oppositiegebied. Eventuele nieuwe projecten worden
daarom vooralsnog buiten Syrië overwogen. Een nog lopend project van HIVOS heeft als
doel het betrekken van lokale vrouwen en vrouwenrechtenactivisten bij het politieke
proces en bijdragen aan vrouwenrechten in een toekomstig Syrië. Zie ook het antwoord
op vraag 30.
30
Hoe betrekt u lokale vrouwen- en mensenrechtenorganisaties voor de vredesopbouw in
Syrië?
Nederland zet zich in voor een inclusief, politiek proces onder leiding van de VN.
In dit kader steunt Nederland tot eind 2019 een project van HIVOS met als doel het
betrekken van lokale vrouwen en vrouwenrechtenactivisten bij het politieke proces
en bijdragen aan vrouwenrechten in een toekomstig Syrië. Hiertoe vinden activiteiten
plaats onder zowel Syrische vluchtelingen in Libanon, Jordanië, Turkije en Irak, als
onder Syriërs binnen Syrië.
Ook ondersteunt Nederland via onder meer Impunity Watch Syrische partners buiten Syrië die zich inzetten voor politieke transitie en transitional justice door bij voorbeeld een stem te geven aan slachtoffers van het geweld in Syrië.
31
Welke samenwerking is er in Syrië met ongewapende organisaties die zich op vreedzame
wijze inzetten ter verbetering van de mensenrechtensituatie, de positie van vrouwen
en de naleving van internationaal humanitair recht?
Zie het antwoord op vraag 29 en 30.
32
Welke rol hebben ongewapende organisaties die zich op vreedzame wijze inzetten ter
verbetering van de mensenrechtensituatie, de positie van vrouwen en de naleving van
internationaal humanitair recht? Hoe ondersteunt u deze organisaties in het vredesproces?
Zie antwoord op vraag 29 en 30.
33
Kunt u nader ingaan op hetgeen u stelt over samenwerking met extremistische groepen,
namelijk dat groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties, allianties aangingen
met meer extremistische groepen, om zo een offensief van het regime of ISIS het hoofd
te kunnen bieden? Kunt u daarbij ingaan op de langdurige belegering door rebellengroepen
van de Koerdische wijk Sheikh Maqsood? Was hier sprake van een offensief van het regime
of ISIS, of heeft Nederland geen rebellengroepen gesteund die betrokken waren bij
de belegering van Sheikh Maqsood?
Het kabinet doet geen uitspraken over namen en locaties van gematigde gewapende groepen
die het al-dan-niet heeft gesteund. De Tweede Kamer is vertrouwelijk geïnformeerd
over de Nederlandse steun aan een aantal gematigde gewapende groepen in Syrië (Kamerstuk
32 623, nr 228). In het geval van Sheikh Maqsood kan gesteld worden dat er sprake was van een offensief
van het regime op de stad Aleppo, waarbij het de stad samen met de YPG belegerde.
Ook wijs ik graag op eerdere beantwoording van Kamervragen over Sheikh Maqsood (Kamerstuk
32 623, nr. 241).
34
Waarom stelt u dat Nederland actief uitdraagt dat er geen straffeloosheid mag bestaan
voor misdaden begaan in Syrië en initiatieven neemt om vervolging te faciliteren,
terwijl u weigert in te gaan op een informatieverzoek van het OM, in opdracht van
de rechter, in een strafzaak tegen een Syriëganger? Kunt u dit uitleggen?
Zie de antwoorden op vragen 1 en 2.
35
Bent u bereid het interne memo, waaruit blijkt dat het verzamelen van informatie over
Syrische strijders en rebellengroepen één van de doelen was van het NLA-programma,
en waarin de contacten die Buitenlandse Zaken tijdens het steunprogramma legde van
«onschatbare waarde» voor de Nederlandse «intelpositie» werden genoemd, naar de Kamer
te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ongelakte memo’s zijn vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld in voorbereiding op het debat
op 2 oktober jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 7, item 26).
36
Hoe beoordeelt u het feit dat Nieuwsuur en Trouw beschikken over een interne memo
waaruit blijkt dat het verzamelen van informatie over Syrische strijders en rebellengroepen
één van de doelen was van het NLA-programma, en waarin de contacten die Buitenlandse
Zaken tijdens het steunprogramma legde van «onschatbare waarde» voor de Nederlandse
«intelpositie» werden genoemd? Is/wordt er bewust vertrouwelijk informatie naar de
pers gelekt? Zijn er klokkenluiders?
Zie antwoord 35. Voorts kan gesteld worden, zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld,
dat het NLA-programma als doel had de gematigde gewapende oppositie te ondersteunen
zodat zij een alternatief konden blijven voor extremistische groepen en het regime
en de burgers in het gebied te beschermen (zie antwoord 164, Kamerstuk 32 623, nr. 229). Informatie verkregen van de groepen was evenwel relevant voor het veiligheidsbeleid
van Nederland en van onze bondgenoten (zoals ook gesteld in antwoord 65, Kamerstuk
32 623, nr. 229).
37
Wat is de relatie tussen het kabinet en het OM om de nationale vervolging van misdaden
in Syrië verder mogelijk te maken?
Zoals uw Kamer bij verschillende gelegenheden is meegedeeld zijn tegen alle bij politie
en OM onderkende uitreizigers naar het jihadistisch strijdgebied in Syrië en Irak
onder gezag van het OM strafrechtelijke onderzoeken gestart wegens een verdenking
van terroristische misdrijven.
Wanneer personen zich melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in
de regio kan terugkeer naar Nederland plaatsvinden onder begeleiding van de Koninklijke
Marechaussee. Na aankomst in Nederland wordt de verdachte aangehouden voor verhoor
en kan het Openbaar Ministerie wanneer dat opportuun wordt geacht, besluiten tot vervolging.
Het kabinet beoordeelt het vraagstuk van de terugkeer van Nederlandse uitreizigers
aan de hand van de volgende drie uitgangspunten: de veiligheidssituatie in de regio,
de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkenen. Daarnaast weegt mee
dat het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied stuurt om Nederlandse uitreizigers
terug te halen. Ook het effect op de nationale veiligheid wordt meegenomen in de overweging.
Bij brief van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) is uw Kamer op de hoogte gesteld van het onderzoek van het kabinet naar de wijze
waarop uitvoering kan worden gegeven aan de beschikkingen van de rechtbank van Rotterdam
houdende een bevel tot gevangenneming ter uitlevering van Nederlandse uitreizigers
naar Syrië. Bij brief van 24 juni 2019 is uw Kamer geïnformeerd dat, op grond van
het geheel van thans bekende feiten en actuele omstandigheden, het kabinet constateert
dat de terugkeer naar Nederland van de betreffende uitreizigers door inspanning van
de Nederlandse overheid, ter uitvoering van de bevelen gevangenneming, momenteel niet
op een veilige en verantwoorde manier gerealiseerd kan worden (Kamerstuk 29 754, nr. 507). Hierbij benadrukt het kabinet dat het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe een
doorlopend proces is, waarin continu inspanningen verricht blijven worden en nauwlettend
de steeds veranderende situatie en omstandigheden worden bezien in relatie tot de
beschikkingen van de rechtbank.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier