Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Den Boer over ‘Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers'
Vragen van de leden Den Boer en Groothuizen (beiden D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers» (ingezonden 26 april 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Justitie
            en Veiligheid (ontvangen 4 september 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
            2018–2019, nr. 2740.
         
Vraag 1
            
Kent u het bericht «Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers»?1
Antwoord op vraag 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Klopt het dat ongeveer 700 patrouillerende teams en 3.500 buurtapps actief zijn in
               Nederland? Kunt u inzicht geven in de exacte aantallen van patrouillerende teams en
               buurtapps in Nederland?2
Antwoord 2
            
Volgens het rapport « De burger kijkt mee» zijn er 653 actieve lopende teams geregistreerd
               en 2.939 buurtapp-groepen.3 Andere bronnen noemen andere aantallen,4 die ik niet kan verifiëren. Ik heb geen aanvullende cijfers over aantallen buurtpreventiegroepen
               dan wel buurtapp-groepen, omdat dit niet wordt geregistreerd van overheidswege.
            
Vraag 3
            
Hoe verklaart u de toename van de inzet van buurtpreventieapps en -teams? Wat vindt
               u van deze toename? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 3
            
Uit het in antwoord 2 genoemde onderzoek blijkt dat een deel van de gemeenten buurtpreventie
               binnen hun grenzen volop stimuleren. Het rapport focust zich met name op de vraag
               hoe gemeenten beleidsmatig omgaan met buurtpreventie. Ik heb kennis genomen van de
               toename zoals geconstateerd in dit onderzoek. Burgerparticipatie is een positieve
               ontwikkeling maar kent ook aandachtspunten zoals beschreven in het bovengenoemde rapport.
            
Vraag 4, 5 en 6
            
Wat vindt u ervan dat gemeenten buurtpreventieapps en -teams stimuleren, zonder dat
               daarvoor een (wettelijk) kader wordt gebruikt en zonder dat in de gaten wordt gehouden
               wat deze apps en teams precies doen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
            
Deelt u de mening dat ondanks dat het goed is dat burgers meer betrokken worden bij
               de veiligheid in hun buurt, hiervoor wel bepaalde regels en randvoorwaarden of een
               landelijke richtlijn ingesteld moeten worden, om te voorkomen dat burgers zelf gaan
               bepalen wat wel en niet toelaatbaar is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor
               en wanneer gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
            
Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie van de leden Van Dam en
               Den Boer over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving
               en opsporing?5
Antwoord 4, 5 en 6
            
Het eerder genoemde onderzoek, laat een divers beeld zien over verschillende gemeenten.
               Sommige gemeenten stimuleren buurtpreventieapps en buurtpreventieteams, terwijl andere
               hier minder actief op zijn. Hoe gemeenten hiermee omgaan behoort tot het domein van
               het lokale veiligheidsbeleid, en zal doorgaans sterk samenhangen met lokale behoeften
               en omstandigheden. In zijn algemeenheid worden burgerinitiatieven lokaal positief
               gewaardeerd en ik deel deze positieve waardering. De opkomst van deze buurtpreventieapps
               en buurtpreventieteams sluit ook aan bij de ambities van de gebiedsgebonden politieinzet.
            
Burgers zijn, binnen de grenzen van de wet, vrij om, al dan niet in collectief verband,
               vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Zo kunnen zij behulpzaam
               zijn bij het vroegtijdig signaleren van «verdachte gedragingen», die mogelijk duiden
               op een misdrijf en bij het aandragen van bewijs. Hierbij spelen de sterk toegenomen
               digitale mogelijkheden een belangrijke rol, zoals het maken van foto’s van verdachte
               situaties met een mobiele telefoon. Ook kunnen zij als getuige van een strafbaar feit
               optreden en bij ontdekking op heterdaad een verdachte aanhouden en overdragen aan
               het bevoegd gezag. Daarbij geldt uiteraard dat burgers zich dienen te houden aan de
               wettelijke grenzen en dient eigenrichting, uitlokking en mogelijke vooringenomenheid
               te worden voorkomen. Op 4 juli jl. zond de Minister van Justitie en veiligheid u het
               halfjaarbericht politie. In de bijlage voortgang Ontwikkelagenda opsporing is uitgebreid
               ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Van Dam en Den Boer. Daarbij is onderscheid
               gemaakt tussen burgerhandhaving en burgeropsporing.
            
Vraag 7
            
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend die gerelateerd zijn aan het optreden van buurtpreventieapps
               en/of -teams? In hoeverre kunt u hier een trend signaleren?
            
Antwoord 7
            
Ik heb geen overzicht van het aantal incidenten dat gerelateerd is aan het optreden
               van buurtpreventieteams. In het rapport worden enkele voorbeelden van incidenten genoemd.
            
Vraag 8
            
Hoe schat u het risico in dat door de inzet van buurtpreventieapps en -teams de kans
               op etnisch profileren door burgers toeneemt? Welke maatregelen ziet u om dit zoveel
               mogelijk te voorkomen en/of tegen te gaan?
            
Antwoord 8
            
Het onderzoek «De burger kijkt mee» doet geen harde uitspraken over de eventuele toename
               van de risico's op etnisch profileren door burgers. Wel is dit iets om alert op te
               zijn voor diegenen die op lokaal niveau samenwerken met deze teams. Ik zal dit punt
               dan ook meenemen in mijn gesprek met onder andere de VNG en de Nationale Politie.
            
Vraag 9 en 10
            
Deelt u de mening van onderzoeker Vasco Lub van het Centrum voor Criminaliteitspreventie
               en Veiligheid dat het goed zou zijn als gemeenten meer trainingen gaan geven over
               dit onderwerp, en daarbij niet alleen aandacht schenken aan praktische zaken maar
               ook aan thema’s zoals etnisch profileren? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom
               niet?6
In hoeverre ziet u een duidelijke scheiding waar buurtpreventieapps en -teams wel
               en niet ingezet zouden mogen worden? Zo ja, acht u het – in samenspraak met de Minister
               van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – nodig hierover met gemeenten in gesprek
               te gaan? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 9 en 10
            
Ik zal deze punten in een bespreking met de VNG aan de orde stellen en hierbij ook
               het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties betrekken.
            
Vraag 11
            
In hoeverre is in beeld wat het effect is van buurtpreventieapps en -teams op de vermindering
               van criminaliteit? Heeft u hier cijfers van? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer
               te delen?
            
Antwoord 11
            
Het onderzoek doet geen harde uitspraken over een verband tussen vermindering van
               criminaliteit en buurtpreventie. De causaliteit hierbij is überhaupt lastig vast te
               stellen. In eerder onderzoek is wel geconstateerd dat WhatsApp-projecten in Tilburg
               hebben bijgedragen aan een significante afname van het aantal woninginbraken.7 Dit betreft onderzoek naar een specifiek delict, en doet geen uitspraken over vermindering
               van criminaliteit in zijn algemeenheid.
            
Vraag 12
            
Hoe verhouden volgens u buurtpreventieapps en -teams zich tot de politie en buitengewoon
               opsporingsambtenaren (boa’s) als het gaat om zorgdragen voor veiligheid in buurten?
               Kunt u hierbij specifiek ingaan op het geweldsmonopolie van de politie en het risico
               op eigenrichting waar onderzoeker Lub voor waarschuwt?
            
Antwoord 12
            
In het domein Openbare Ruimte, waar buurtpreventie de meeste raakvlakken mee heeft,
               is het uitgangspunt dat de boa en politie complementair hun taak uitvoeren, waarbij
               de boa zich richt op de aantasting van de leefbaarheid door overtredingen die overlast
               veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De boa treedt in principe op in situaties
               zonder een te verwachten gevaarzetting. Bij geweld of dreigend geweld doet hij of
               zij een beroep op de politie. Het lijdt daarmee geen twijfel dat het geweldsmonopolie
               jegens burgers exclusief bij de politie ligt, onder gezag van de burgemeester of de
               officier van justitie.
            
Buurtpreventieteams hebben primair een signalerende functie voor bedreigingen van
               de veiligheid, en slechts in uitzonderlijke gevallen van het betrappen op heterdaad
               kan de burger zelf optreden. De werkzaamheden van de politie en boa’s gaan hand-in-hand-
               met de signalerende functie van buurtpreventieteams en liggen in elkaars verlengde.
            
Eigenrichting door burgers kan niet worden getolereerd. In het gesprek met de VNG
               zal ik bovenstaande aan de orde stellen.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming - 
              
                  Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.