Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
35 133 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten vanwege opname in de Omgevingswet van regels over het vestigen van een voorkeursrecht, regels over onteigening, bijzondere regels voor het inrichten van gebieden en, met het oog op verschillende typen gebiedsontwikkelingen, een verdere aanpassing van de regels over kostenverhaal (Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet)
Nr. 14
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 3 september 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel F wordt in de voorgestelde artikelen 10.10a, 10.10b, eerste lid, 10.10c,
eerste lid, 10.10d, eerste lid, en 10.10e «rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1»
vervangen door «rechthebbende».
2. In onderdeel H wordt in het voorgestelde artikel 12.24, eerste lid, onder b, «rechthebbenden»
vervangen door «eigenaren».
3. Onderdeel I, subonderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor het voorgestelde artikel 13.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13.7a (positie zakelijk gerechtigden)
Artikel 12.2 is van overeenkomstige toepassing.
b. In het voorgestelde artikel 13.18, eerste lid, wordt «de omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 13.14, derde lid, onder a,» vervangen door «de omgevingsvergunning,
bedoeld in artikel 13.14, derde lid, onder a,».
4. Onderdeel J wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van het eerste en tweede subonderdeel tot tweede en derde subonderdeel
wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
1. In artikel 15.11 vervalt «op deze afdeling».
5. Onderdeel K wordt als volgt gewijzigd:
a. Subonderdeel 9 wordt, onder vernummering van subonderdeel 10 tot 9, vernummerd
tot 10.
b. Subonderdeel 9 (nieuw) komt te luiden:
9. De artikelen 16.75 en 16.76 vervallen.
c. In subonderdeel 10 (nieuw) worden de voorgestelde artikelen 16.76a en 16.76b vernummerd
tot 16.75 en 16.76.
6. Na onderdeel K worden, onder verlettering van onderdeel Ka tot Kc, twee onderdelen
ingevoegd, luidende:
Ka
Artikel 18.3 komt te luiden:
Artikel 18.3 (toedeling mede-handhavingstaak)
1. In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen berust de bestuursrechtelijke
handhavingstaak ook bij het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste
lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om
een omgevingsvergunning voor een activiteit, of dat op grond van artikel 16.16, derde
of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist, voor zover het gaat om
de naleving van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bestuursrechtelijke handhavingstaak met
het oog op een doelmatige uitoefening daarvan ook in andere gevallen worden opgedragen
aan een bestuursorgaan dat die taak naast het bij of krachtens artikel 18.2 aangewezen
bestuursorgaan uitoefent. Het opdragen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak
kan daarbij worden beperkt tot een te onderscheiden activiteit of deel van een activiteit
waarop de regel die of het besluit dat wordt gehandhaafd betrekking heeft.
Kb
Hoofdstuk 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 20.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met i tot c
tot en met h.
b. Onder verlettering van onderdeel h (nieuw) tot i wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
h. de verordening governance van de energie-unie,.
2. In artikel 20.18, eerste lid, wordt na «onderdelen» ingevoegd «of aspecten».
7. Er wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
Ma
In de bijlage, onder B, vervalt de begripsbepaling monitoringsmechanisme-verordening
en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
verordening governance van de energie-unie: Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie
en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG,
Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009,
Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn
2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking
van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PbEU 2018, L 328);.
B
In hoofdstuk 2 worden voor artikel 2.1 drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 2.0 (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)
De Aanvullingswet geluid Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.4, onderdeel E, wordt «artikel 21.6, vierde lid» vervangen door «artikel
21.6, tweede lid».
B
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «artikel 2.12, derde lid» vervangen door «artikel
2.12a, eerste lid».
2. In het derde lid, tweede zin, wordt voor «op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip» ingevoegd «uiterlijk».
Artikel 2.0a (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
In artikel 2.6, onderdeel A, subonderdeel 1, onder b, van de Aanvullingswet bodem
Omgevingswet wordt «19.9 in verbinding met 19.3, tweede lid, 19.4, eerste en tweede
lid,» vervangen door «19.9 in verbinding met 19.3, tweede lid,».
Artikel 2.0b (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)
De Aanvullingswet natuur Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, onderdeel AB, wordt de voorgestelde afdeling 10.3A vernummerd tot
10.4 en wordt het voorgestelde artikel 10.28a vernummerd tot 10.29.
B
In artikel 1.1, onderdeel AK, vervalt in het voorgestelde artikel 18.15a, eerste lid,
«, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, of artikel 5.34, tweede lid».
C
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, onder 4, wordt «10.28a» vervangen door «10.29».
2. Onderdeel C komt te luiden:
C. artikel 1.1, onderdeel T, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan
de artikelen 1.1, onderdelen D, onder 1, onder b, I, ACc, AS, AT, 2.1, 2.3, tweede,
derde en vierde lid, onder a en b, 3.5, onder B, onder 2, en 3.9, onder B, onder 2,
onder a, van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel D, onder 1, onder b, wordt «artikel 2.43, eerste, tweede, derde en
vierde lid, 2.38 of 2.44» vervangen door «artikel 2.44, eerste tot en met vierde lid,
2.38 of 2.45».
b. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ha
Na artikel 2.42 wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
§2.6.2 Bijzondere bevoegdheden geluid.
c. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:
1°. In de aanhef wordt «2.42» vervangen door «2.43».
2°. «§ 2.6.2 Bijzondere bevoegdheden natuur en landschap» wordt vervangen door «§
2.6.3 Bijzondere bevoegdheden natuur en landschap».
3°. De voorgestelde artikelen 2.43 en 2.44 worden vernummerd tot 2.44 en 2.45.
d. In onderdeel Na wordt «2.43» vervangen door «2.44».
e. In onderdeel AS wordt in het voorgestelde artikel 23.5a, tweede lid, «2.43» vervangen
door «2.44».
f. In onderdeel AT wordt in de voorgestelde begripsbepalingen «bijzonder nationaal
natuurgebied» en «instandhoudingsdoelstellingen» «2.43» vervangen door «2.44».
2. In artikel 2.1 wordt «2.43» vervangen door «2.44».
3. In artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, onder a en b, wordt «2.44» vervangen
door «2.45».
4. In artikel 3.5, onder B, onder 2, wordt «2.43» vervangen door «2.44».
5. In artikel 3.9, onder B, onder 2, onder a, wordt «2.44» vervangen door «2.45».
C
Artikel 2.4a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede subonderdeel tot tweede en derde subonderdeel
wordt een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
1. In artikel 1.1, onderdeel JH, wordt in het voorgestelde artikel 20.30 de punt aan
het slot van onderdeel b vervangen door een komma.
2. Onder vernummering van het derde en vierde subonderdeel tot vijfde en zesde subonderdeel
wordt een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
4. In artikel 4.11, onder b, wordt «bij of krachtens artikel 2.24 (...) , en» vervangen
door «bij of krachtens paragraaf 3.2.1 van de Omgevingswet en ,».
D
In artikel 4.1 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en
vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een besluit als bedoeld in artikel 10,
zesde lid, of 12, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten is genomen, blijft
het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
E
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «gevestigd op grond van» ingevoegd «artikel 2 in samenhang
met».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 2 in samenhang
met artikel 4, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht
op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet of als een voorkeursrecht
op grond van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke
ordening zolang nog geen gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1,
eerste lid, van de Omgevingswet is vastgesteld.
3. In het derde lid wordt «op basis van» vervangen door «gevestigd op grond van artikel
2 in samenhang met».
F
Aan hoofdstuk 4 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 4.9 (financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied)
Zolang nog geen gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,
van de Omgevingswet is vastgesteld, kan het college van burgemeester en wethouders
in een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.22, eerste lid, van de Omgevingswet
ook bepalingen opnemen over financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied
op basis van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet
ruimtelijke ordening.
G
In artikel 4a.2, onder 2, wordt onder vernummering van het eerste en tweede subonderdeel
tot tweede en derde subonderdeel een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
1. In artikel 5.7, derde lid, onder a, wordt «eenzelfde» vervangen door «dezelfde».
H
Artikel 4a.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel D wordt «Ca,» vervangen door «D, onder 1,».
2. In onderdeel G wordt «De voorgestelde afdeling» vervangen door «Afdeling» en wordt
«Het voorgestelde artikel» vervangen door «Artikel».
3. In onderdeel H wordt «11» vervangen door «12».
4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
I. artikel 1.1, onder AP, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan
artikel 1.1, onder Kb, onder 1, van deze wet, wordt artikel 1.1, onder Kb, onder 1,
van deze wet als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. Onderdeel d vervalt, onder verlettering van de onderdelen e tot en met k tot d
tot en met j.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. Onder verlettering van de onderdelen i (nieuw) en j (nieuw) tot j en k wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
i. de verordening governance van de energie-unie,.
Toelichting
I Algemeen
Deze nota van wijziging bevat enkele beperkte aanpassingen met het oog op een goede
uitvoering van de regels van de Omgevingswet. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen
voor de strekking van het wetsvoorstel of de beantwoording in de nota naar aanleiding
van het verslag.
Zo bevat deze nota van wijziging enkele kleine reparaties van de wetsvoorstellen Aanvullingswet
geluid Omgevingswet, Aanvullingswet bodem Omgevingswet en Aanvullingswet natuur Omgevingswet
(zie de voorgestelde nieuwe artikelen 2.0, 2.0a en 2.0b van dit wetsvoorstel) en van
het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (zie de wijzigingen van artikel 2.4a van
dit wetsvoorstel). Deze wetsvoorstellen zijn momenteel bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal
aanhangig. Voor de inwerkingtreding van het stelsel wordt er van uitgegaan dat de
Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet na de Invoeringswet Omgevingswet en de andere
aanvullingswetten in werking zal treden. Om die reden zijn de wijzigingen in die onderdelen
geformuleerd als wijzigingen van de betrokken wetten.
Verder wordt in deze nota van wijziging voorzien in enkele technische verbeteringen
van de in dit wetsvoorstel opgenomen regels over het inrichten van gebieden (zie de
wijzigingen in de voorgestelde artikelen 10.10a tot en met 10.10e, 12.24 en 13.18
van de Omgevingswet en het voorgestelde nieuwe artikel 13.7a van die wet) en van het
overgangsrecht (zie de wijzigingen in de artikelen 4.1 en 4.2 en het nieuwe artikel
4.9 van dit wetsvoorstel).
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal beperkte wijzigingen van
de Omgevingswet mee te nemen. De meeste hiervan houden verband met de inwerkingtreding
van een nieuwe Europese verordening die in de plaats is gekomen van een verordening
over monitoringsmechanismen waarnaar in artikel 20.4 van de Omgevingswet wordt verwezen
(zie naast de wijzigingen in artikel 20.4 en in bijlage, onder B, van de Omgevingswet
en de wijziging van artikel 4a.3 van dit wetsvoorstel).
Tot slot is voorzien in een beperkte aanpassing van meer inhoudelijke aard. Het gaat
hier om de voorgestelde aanpassing van artikel 18.3 van de Omgevingswet, die voorziet
in de toekenning van een mede-handhavingstaak aan het orgaan dat op grond van artikel
16.16 van de Omgevingswet een instemmingsrecht heeft bij vergunningverlening en in
een grondslag om ook in andere gevallen de mede-handhavingstaak toe te delen aan een
ander bestuursorgaan dan het bevoegd gezag. Voor een uitgebreide toelichting op deze
wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 18.3.
II Onderdeelsgewijze toelichting
Onderdeel A (artikel 1.1 (Wijzigingen Omgevingswet))
1. Wijziging onderdeel F (artikelen 10.10a, 10.10b, eerste lid, 10.10c, eerste lid,
10.10d, eerste lid, en 10.10e Omgevingswet)
In dit onderdeel wordt in de voorgestelde artikelen 10.10a tot en met 10.10e van de
Omgevingswet wat betreft het begrip «rechthebbende» de verwijzing naar het voorgestelde
artikel 12.1 van de Omgevingswet geschrapt. Door de verwijzing naar artikel 12.1 zou
voor gebruiksgerechtigden, zoals bijvoorbeeld pachters, geen gedoogplicht op grond
van die artikelen gelden. Hiermee zou het wetsvoorstel afwijken van de Wet inrichting
landelijk gebied op grond waarvan gedoogplichten ook voor gebruiksgerechtigden van
een onroerende zaak kunnen gelden. Aangezien het nooit de bedoeling is geweest gebruiksgerechtigden
voor de gedoogplichten uit te zonderen, wordt de verwijzing naar het voorgestelde
artikel 12.1 van de Omgevingswet geschrapt. In de voorgestelde artikelen 10.10a tot
en met 10.10e van de Omgevingswet is als gevolg hiervan de definitie van «rechthebbende»
in artikel 10.1 van de Omgevingswet van toepassing.
2. Wijziging onderdeel H (artikel 12.24, eerste lid, Omgevingswet)
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van het voorgestelde artikel
12.24, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Alleen aan een rechthebbende die
ook eigenaar is van de betrokken percelen, kan het recht op een kavel worden toegewezen.
In het betrokken onderdeel van de Omgevingswet wordt daarom «rechthebbenden» vervangen
door «eigenaren». Daaronder vallen op grond van het voorgestelde artikel 12.2 van
de Omgevingswet ook zakelijk gerechtigden.
3. Wijziging onderdeel I (artikelen 13.7a en 13.18 Omgevingswet)
Nieuw artikel 13.7a
Het voorgestelde artikel 12.2 van de Omgevingswet voorziet er in dat hoofdstuk 12
(Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) en de daarop berustende
bepalingen die eigenaren betreffen, van overeenkomstige toepassing zijn op opstallers,
erfpachters, beklemde meiers, vruchtgebruikers, houders van een recht van gebruik
of bewoning van een onroerende zaak, en appartementseigenaren. In de voorgestelde
afdeling 13.5 van de Omgevingswet wordt geregeld dat een deel van de kosten van landinrichting
voor rekening komt van de eigenaren. Daaronder zouden ook de in artikel 12.2 met de
eigenaren gelijkgestelde zakelijk gerechtigden moeten worden begrepen. Om iedere onduidelijkheid
op dit punt weg te nemen, wordt in afdeling 13.5 artikel 12.2 van overeenkomstige
toepassing verklaard.
Wijziging artikel 13.18
Het voorgestelde artikel 13.18 van de Omgevingswet wordt in technische zin verbeterd.
4. Wijziging onderdeel J (artikel 15.11 Omgevingswet)
De toevoeging «op deze afdeling» is in artikel 15.11 overbodig. Daarom wordt voorgesteld
deze toevoeging te schrappen.
5. Wijziging onderdeel K (artikelen 16.75, 16.76, 16.76a en 16.76b Omgevingswet)
In onderdeel K zijn de wijzigingen in de subonderdelen 9 en 10 per abuis in de verkeerde
volgorde gezet. Om die reden wordt subonderdeel 9 vernummerd tot 10 en subonderdeel
10 vernummerd tot 9. Omdat de artikelen 16.76a en 16.76b vervallen, kunnen de artikelen
16.76a en 16.76b vernummerd worden tot 16.75 en 16.76. In onderdeel 5 wordt daarom
ook in deze technische aanpassing voorzien.
6. Nieuw onderdeel Ka (artikel 18.3 Omgevingswet)
Een nieuw onderdeel Ka wordt voorgesteld dat voorziet in wijziging van artikel 18.3
van de Omgevingswet.
Wijziging artikel 18.3
Artikel 18.3 van de Omgevingswet wordt in zijn geheel geherformuleerd.
Allereerst wordt het opschrift van het artikel «bestuursdwangbevoegdheid instemmingsorgaan»
vervangen door «toedeling mede-handhavingstaak». Hiermee wordt het opschrift van artikel
18.3 in lijn gebracht met het opschrift van artikel 18.2 waarmee de onderlinge verhouding
tussen beide artikelen wordt verduidelijkt.
Verder wordt de bestaande tekst van het artikel genummerd als eerste lid en het artikel
aangevuld met een tweede lid.
Artikel 18.3 (het voorgestelde eerste lid) biedt al de mogelijkheid om bij algemene
maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin het bestuursorgaan dat een instemmingsrecht
heeft bij vergunningverlening, bevoegd is naast het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning
handhavend op te treden bij niet-naleving van de voorschriften van de vergunning voor
de activiteit waarop het instemmingsrecht betrekking heeft gehad. Uitgangspunt van
de Omgevingswet is dat één bestuursorgaan bevoegd is voor zowel vergunningverlening
als handhaving. Al bij de totstandkoming van artikel 18.3 is echter onderkend dat
er uitzonderingsgevallen kunnen zijn waarin het een duidelijke meerwaarde heeft als
het instemmingsorgaan voor de omgevingsvergunning een mede-handhavingstaak krijgt
naast het bevoegd gezag voor de vergunning. In aanvulling op de memorie van toelichting
bij artikel 18.3 van de Omgevingswet en bij de wijziging van dat artikel in het wetsvoorstel
Invoeringswet Omgevingswet wordt daarover opgemerkt dat het daarbij vooral gaat om
gevallen waarin het instemmingsorgaan beheerder is van een gebied of infrastructureel
werk (bijvoorbeeld een Natura 2000-gebied of waterstaatswerk) waar ter bescherming
van de daar aanwezige natuur of infrastructuur bijzondere eisen gelden. Ter zake van
die eisen heeft dat bestuursorgaan eigen toezichts- en handhavingsbevoegdheden. Juist
bij de uitoefening van die bevoegdheden kan een overtreding worden geconstateerd van
de voorschriften die wegens die eisen aan de omgevingsvergunning zijn verbonden.
Gebleken is dat deze mogelijkheid om een mede-handhavingstaak toe te delen aan een
ander bestuursorgaan in een beperkt aantal andere gevallen ook wenselijk is. Het gaat
daarbij om soortgelijke situaties als bedoeld in het eerste lid, te weten: een bestuursorgaan,
niet zijnde een instemmingsorgaan, met eigen toezichts- en handhavingsbevoegdheden
ter zake van eisen die zelfstandig onderwerp kunnen zijn van handhaving maar ook onderdeel
van een meer omvattende regel of een meer omvattend besluit waarvoor op grond van
artikel 18.2 van de Omgevingswet aan een ander bestuursorgaan de handhavingstaak is
toegedeeld. Daarom wordt voorgesteld om het artikel aan te vullen met een tweede lid
dat de grondslag bevat om bij algemene maatregel van bestuur ook in andere gevallen
dan het eerste lid de mede-handhavingstaak toe te delen. Gegeven het hiervoor vermelde
uitgangspunt van één (handhavings)bevoegd gezag wordt voor de toepassing van het tweede
lid uitgegaan van het restrictieve criterium «met het oog op een doelmatige uitoefening
van de bestuursrechtelijke handhavingstaak».
De tweede zin van het tweede lid stelt buiten twijfel dat daar waar in artikel 18.2
onderwerp van de handhavingstaak een algemene regel of besluit in zijn geheel is,
bij de toepassing van het tweede lid «het opdragen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak
kan worden beperkt tot een te onderscheiden activiteit of deel van een activiteit
waarop de regel die of het besluit dat wordt gehandhaafd betrekking heeft». Het eerste
lid bevat met de zinsnede «voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften
van de omgevingsvergunning voor die activiteit» een vergelijkbare begrenzing. Op grond
van het tweede lid, tweede zin, is het bijvoorbeeld mogelijk om bij een in het Besluit
activiteiten leefomgeving geregelde milieubelastende activiteit waarvoor op grond
van dat besluit algemene regels gelden de mede-handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan
op te dragen voor zover het gaat om een te onderscheiden deel van de activiteit. Zo
is het voornemen om in het Omgevingsbesluit voor de handhaving van bepaalde nader
omschreven milieubelastende activiteiten de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor
zover het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij die activiteiten de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als mede-handhavend bestuursorgaan
aan te wijzen, naast het college van burgemeester en wethouders, waaraan in artikel
18.2, eerste lid, de handhavingstaak voor de gehele activiteit is toegedeeld. Ook
kan zo bijvoorbeeld een mede-handhavingstaak worden toegedeeld voor gevallen waarin
een omgevingsvergunning wordt meegenomen in een projectbesluit en op grond van artikel
16.20 van de Omgevingswet geen sprake is van een instemmingsrecht.
Tot slot wordt opgemerkt dat de huidige tekst van artikel 18.3 alleen spreekt over
de bevoegdheid van het instemmingsorgaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
De handhavingstaak, als beschreven in artikel 18.1 van de Omgevingswet, omvat naast
het opleggen en ten uitvoerleggen van een bestuurlijke sanctie ook het houden van
toezicht op de naleving en het behandelen van klachten over de naleving. De mede-handhavingstaak
zal juist worden opgedragen in de gevallen waarin de betrokken bestuursorganen uit
anderen hoofde toch al de toezichts- en handhavingsbevoegdheden hebben, bijvoorbeeld
daar waar het gaat om omgevingsvergunningen voor vergelijkbare activiteiten waarvoor
zij zelf bevoegd gezag zijn. Daarom wordt nu voorgesteld om in artikel 18.3, eerste
en tweede lid, bij het toedelen van de mede-handhavingstaak alsnog uit te gaan van
de volledige handhavingstaak. Uiteraard is het van belang dat in een geval waarin
toepassing wordt gegeven aan artikel 18.3, eerste of tweede lid, het bevoegd gezag
en het bestuursorgaan aan wie de mede-handhavingstaak is opgedragen goede onderlinge
afspraken maken over wie welk onderdeel van de handhavingstaak uitoefent en met welke
intensiteit. Het is immers de bedoeling dat het toedelen van de mede-handhavingstaak
leidt tot een efficiënte en doelmatige uitoefening daarvan, en vooral niet tot dubbel
werk.
6. Nieuw onderdeel Kb (artikelen 20.4 en 20.18 Omgevingswet)
Een nieuw onderdeel Kb wordt voorgesteld dat voorziet in wijziging van twee artikelen
van hoofdstuk 20 van de Omgevingswet.
Wijziging artikel 20.4
Artikel 20.4 van de Omgevingswet verplicht ertoe om bij algemene maatregel van bestuur
regels te stellen ter uitvoering van de monitoringsmechanisme-verordening. Deze regels
over monitoring zijn in artikel 10.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen.
De monitoringsmechanisme-verordening uit 2013 is eind 2018 vervangen door verordening
(EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (PbEU
2018, L 328). Die verordening voorziet naast regels over monitoring in een bredere
Europese regulering van de governance van de energie-unie en van de klimaatactie.
In de voorgestelde wijziging van artikel 20.4 wordt de verwijzing naar de monitoringsmechanisme-verordening
daarom vervangen door een verwijzing naar de nieuwe verordening uit 2018. Artikel
10.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zal hierop technisch worden aangepast
via het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet.
Wijziging artikel 20.18
In artikel 20.18, eerste lid, van de Omgevingswet is bepaald dat het Planbureau voor
de Leefomgeving wetenschappelijke rapporten uitbrengt waarin de ontwikkeling van de
kwaliteit van bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van de fysieke leefomgeving
wordt beschreven. Het voornemen bestaat om in de Omgevingsregeling te regelen dat
het planbureau over de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu wetenschappelijke
rapporten uitbrengt. Milieu is geen onderdeel van de fysieke leefomgeving maar een
aspect van de fysieke leefomgeving. Daarom wordt de grondslag in artikel 20.18, eerste
lid, van de Omgevingswet zodanig verbreed dat bij ministeriële regeling ook aspecten
van de fysieke leefomgeving kunnen worden aangewezen waarover in wetenschappelijke
rapporten de ontwikkeling van de kwaliteit moet worden beschreven.
7. Nieuw onderdeel Ma (bijlage, onder B, Omgevingswet)
In verband met de wijziging van artikel 20.4 wordt in de bijlage, onder B, bij de
Omgevingswet de begripsbepaling monitoringsmechanisme-verordening geschrapt en een
begripsbepaling verordening governance van de energie-unie ingevoegd.
Onderdeel B (nieuw artikel 2.0, 2.0a en 2.0b (Wijziging Aanvullingswet geluid Omgevingswet,
Aanvullingswet bodem Omgevingswet en Aanvullingswet natuur Omgevingswet)) Deze wijzigingen
zullen worden doorgevoerd als de betrokken wetsvoorstellen tot wet worden verheven.
De voorgestelde artikelen 2.0, 2.0a en 2.0b zullen eerder in werking treden dan de
betrokken aanvullingswetten, zodat de daarin opgenomen wijzigingen worden doorgevoerd
voordat die wetten in werking treden.
Wijziging Aanvullingswet geluid Omgevingswet
Het voorgestelde artikel 2.0, onderdeel A, betreft een technische verbetering en voorziet
in de afstemming van artikel 2.4, onderdeel E, van het wetsvoorstel Aanvullingswet
geluid Omgevingswet op een vernummering van artikel 21.6 van de Wet milieubeheer via
artikel 1.1, onderdeel DP, subonderdeel 3, van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet.
Verder worden in het overgangsrecht in artikel 3.6 van het wetsvoorstel Aanvullingswet
geluid Omgevingswet twee kleine onvolkomenheden weggenomen. In artikel 2.0, onderdeel
B, onder 1, wordt een onjuiste artikelverwijzing hersteld. In artikel 2.0, onderdeel
B, onder 2, wordt een wijziging doorgevoerd die bij de eerste nota van wijziging op
het wetsvoorstel van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet abusievelijk achterwege
is gelaten. Verwezen wordt naar de toelichting op de onderdelen E, onder 2, en F,
onder 2, van die nota van wijziging1
Het voorgestelde artikel 2.0 zal in werking treden voordat de Aanvullingswet geluid
Omgevingswet in werking treedt, zodat de wijziging van artikel 2.4, onderdeel E, wordt
doorgevoerd voordat de Aanvullingswet geluid in werking treedt.
Wijziging Aanvullingswet bodem Omgevingswet
Met het voorgestelde artikel 2.0a wordt een wijziging van de Wet op de economische
delicten via artikel 2.6, onderdeel A, subonderdeel 1, onder b, van het wetsvoorstel
Aanvullingswet bodem Omgevingswet afgestemd op een wijziging van de Wet op de economische
delicten via artikel 2.47, onderdeel B, subonderdeel 1, onder c, van het wetsvoorstel
Invoeringswet Omgevingswet.
Wijziging Aanvullingswet natuur Omgevingswet
Het voorgestelde artikel 2.0b, onderdelen A en B, betreffen technische verbeteringen
wat betreft de wijzigingen van de Omgevingswet via artikel 1.1 van het wetsvoorstel
Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Het voorgestelde artikel 2.0b, onderdeel C, behelst
een technische verbetering van de samenloopbepaling van het wetsvoorstel Aanvullingswet
natuur Omgevingswet met het wetsvoorstel Aanvullingswet geluid Omgevingswet op een
aantal onderdelen. Hieronder wordt op die onderdelen nader ingegaan.
Wijziging artikel 1.1, onderdeel AB
Afdeling 10.4 van de Omgevingswet vervalt via het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet.
Via het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet worden aan hoofdstuk 10 van
de Omgevingswet toegevoegd: afdeling 10.3A en artikel 10.28a. Nu afdeling 10.4 van
de Omgevingswet via het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet vervalt en afdeling
10.3A en artikel 10.28a daarmee aan het slot van hoofdstuk 10 worden toegevoegd, kunnen
zij ten behoeve van de leesbaarheid vernummerd worden tot afdeling 10.4 en artikel
10.29 van de Omgevingswet.
Wijziging artikel 1.1, onderdeel AK
Via het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet wordt in de Omgevingswet een
nieuw artikel 18.15a ingevoegd. Dat artikel voorziet in een bevoegdheid van de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een bestuurlijke boete op te leggen voor
overtredingen van regels over het verhandelen van dieren, planten, producten van dieren
of planten, en van hout of houtproducten. Deze regels worden bij algemene maatregel
van bestuur gesteld op grond van artikel 4.3, tweede lid, onder a en b, van de Omgevingswet.
Dit ter uitvoering van onder meer de cites-basisverordening2. In artikel 18.15a wordt ook verwezen naar de artikelen 5.1, tweede lid, aanhef en
onder c, en 5.43, tweede lid, van de Omgevingswet als grondslag voor het stellen van
deze handelsregels. Dit is te herleiden tot het feit dat het wetsvoorstel Aanvullingswet
natuur Omgevingswet, zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer, voorzag in de aanwijzing
van zogeheten cites-activiteiten als activiteiten ten aanzien waarvan bij algemene
maatregel van bestuur kan worden bepaald dat hiervoor een omgevingsvergunning is vereist.
Bij eerste nota van wijziging3 is deze aanwijzing geschrapt. De cites-activiteiten worden als gevolg daarvan exclusief
gereguleerd op grond van artikel 4.3, tweede lid, van de Omgevingswet. Abusievelijk
is de verwijzing naar de omgevingsvergunning en de bevoegdheid om aan de vergunning
voorschriften te verbinden, in artikel 18.15a blijven staan. Deze wijziging corrigeert
dit.
Wijziging artikel 3.13, onder C
In verband met de invoeging van een nieuw artikel 2.43 in de Omgevingswet via het
wetsvoorstel Aanvullingswet geluid Omgevingswet, wordt in de aanhef van onderdeel
I van het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet, de verwijzing naar artikel
2.42 vervangen door een verwijzing naar artikel 2.43. Daarnaast wordt vanwege de vernummering
van artikel 2.43 in het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet tot artikel
2.44 in onderdeel Na van dat wetsvoorstel de verwijzing naar artikel 2.43 vervangen
door een verwijzing naar artikel 2.44. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt
in de wijzigingsopdrachten nog enige andere technische aanpassingen aan te brengen.
Onderdeel C (wijziging artikel 2.4a (wijziging Invoeringswet Omgevingswet))
Het voorgestelde artikel 20.30, onder b, van de Omgevingswet via het wetsvoorstel
Invoeringswet Omgevingswet wordt afgesloten met een punt in plaats van een komma.
Dit wordt in het nieuwe onderdeel 1 gecorrigeerd.
Voor niet-verplichte programma’s zullen geen rijksinstructieregels op grond van artikel
2.24 van de Omgevingswet worden gesteld. Om die reden wordt in het nieuwe vierde onderdeel
de overgangsbepaling voor een niet-verplicht bestaand programma4 de eis geschrapt dat dit moet voldoen aan de eisen gesteld op grond van artikel 2.24
van de Omgevingswet. Onderdeel D (Wijziging artikel 4.1 (overgangsrecht))
Voor ontheffingsbesluiten als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet voorkeursrecht
gemeenten en voor besluiten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, waarin wordt geregeld
of de gemeente al dan niet in beginsel bereid is een betrokken goed te verkrijgen,
was nog geen overgangsrecht opgenomen. Met deze wijziging wordt hierin alsnog voorzien.
In lijn met de andere overgangsbepalingen in artikel 4.1 is voorzien in eerbiedigende
werking van de op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet lopende procedures
met betrekking tot die besluiten.
Onderdeel E (Wijziging artikel 4.2 (overgangsrecht))
Het tweede lid van artikel 4.2 is afgestemd op artikel 4.9 van het wetsvoorstel Invoeringswet
Omgevingswet, op grond waarvan aan gemeenten uitstel zal worden gegeven van de verplichting
om een gemeentelijke omgevingsvisie vast te stellen. Gemeenten die hiervan gebruik
maken, zullen dus op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen
gemeentelijke omgevingsvisie hebben vastgesteld die de grondslag voor het vestigen
van een voorkeursrecht kan bieden. Om die reden wordt het tweede lid uitgebreid met
een gelijkstelling met een voorkeursrecht gebaseerd op een gemeentelijke structuurvisie
zolang nog geen gemeentelijke omgevingsvisie is vastgesteld. Zodra een gemeentelijke
omgevingsvisie is vastgesteld, geldt die omgevingsvisie als grondslag voor het voorkeursrecht.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt nog een aantal technische verbeteringen
in het artikel aan te brengen.
Onderdeel F (Nieuw artikel 4.9 (overgangsrecht))
Bij nota van wijziging5 is een nieuw artikel 13.22 ingevoegd, dat voorziet in een wettelijke grondslag om
voor bepaalde activiteiten een financiële bijdrage voor ontwikkelingen van een gebied
te vragen op basis van een omgevingsvisie of programma. Op grond van artikel 4.9 van
het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet zal gemeenten uitstel worden gegeven van
de verplichting om een gemeentelijke omgevingsvisie vast te stellen. Gemeenten die
hiervan gebruik maken zullen echter tot het moment van vaststelling van de omgevingsvisie
geen financiële bijdragen als bedoeld in artikel 13.22 kunnen overeenkomen, omdat
de in dat artikel vereiste basis ontbreekt. Het nieuwe artikel 4.9 voorziet in overgangsrecht
voor deze situatie. Dit maakt het mogelijk om in overeenkomsten bepalingen over financiële
bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied op een gemeentelijke structuurvisie te
baseren, zolang de gemeentelijke omgevingsvisie nog niet is vastgesteld.
Onderdeel G (Artikel 4a.2 (samenloopbepaling))
Artikel 4a.2 voorziet in de afstemming van het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom
Omgevingswet op het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet. Via de tweede
nota van wijziging op het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet wordt
een wijziging van artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet, voorgesteld. Deze behoort
in artikel 4a.2, onder 2, te staan, maar is abusievelijk weggevallen. Dit wordt via
deze nota van wijziging hersteld.
Onderdeel H (Artikel 4a.3 (samenloopbepaling))
Artikel 4a.3 voorziet in de afstemming van het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom
Omgevingswet op het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Er worden via
onderdeel H van deze nota van wijziging enkele technische verbeteringen voorgesteld.
Doordat het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet op enkele punten is vernummerd,
behoeft artikel 4a.3, onderdeel D en H, aanpassing. Aangezien ervan uit wordt gegaan
dat de Aanvullingswet natuur Omgevingswet eerder in werking treedt dan de Aanvullingswet
grondeigendom Omgevingswet, kan in artikel 4a.3, onderdeel G, «voorgestelde» geschrapt
worden.
Artikel 20.4 van de Omgevingswet wordt ook in het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur
Omgevingswet aangepast. Daarom is hiervoor een afstemmingsbepaling nodig. Artikel
4a.3, dat voorziet in de afstemming van het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom
Omgevingswet op het wetsvoorstel Aanvullingswet natuur Omgevingswet, wordt hiervoor
met een nieuw onderdeel I uitgebreid.
De toelichting bij deze nota van wijziging onderteken ik mede namens de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties