Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Futselaar over de coulanceregeling van de Erasmus Universiteit Rotterdam met betrekking tot de in het verleden te hoge collegegelden voor de Parttime Master Bedrijfskunde van de Rotterdam School of Management
Vragen van het lid Futselaar (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de coulanceregeling van de Erasmus Universiteit Rotterdam met betrekking tot de in het verleden te hoge collegegelden voor de Parttime Master Bedrijfskunde van de Rotterdam School of Management (ingezonden 31 juli 2019).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
4 september 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met de «Coulanceregeling Parttime Master Bedrijfskunde» (hierna: de
Coulanceregeling) van de Erasmus Universiteit Rotterdam/Rotterdam School of Management
(EUR/RSM)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
In hoeverre wordt volgens u met deze Coulanceregeling gevolg gegeven aan uw oproep
om «een compensatieregeling te treffen voor de huidige en eerdere studenten aan wie
hogere bedragen in rekening zijn gebracht dan wettelijk is toegestaan»?2
Antwoord 2
De EUR/RSM hanteert het standpunt dat de wet interpretatieruimte biedt en spreekt
waarschijnlijk om die reden over een «coulanceregeling» en niet over een compensatieregeling.
Bekostigde opleidingen, en alle varianten daarvan, moeten voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden
van de WHW. De wet is daar duidelijk over en de inspectie heeft in haar rapport vastgesteld
dat de EUR/RSM de wet heeft overtreden door studenten onterecht extra bijdragen te
laten betalen. Zie ook mijn brief van 29 maart 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 719).
Ik heb met mijn oproep tot een compensatieregeling de EUR/RSM willen bewegen goed
na te denken over het compenseren van (oud-)studenten. De nu door hen gepubliceerde
regeling is daar de uitkomst van. Noch de inspectie noch ik gaan over de inhoud van
de compensatieregeling, we kunnen daarin niets afdwingen.
Vraag 3
Zou u bij beantwoording op vraag 2 specifiek willen ingaan op A) de door de EUR/RSM
gebruikte term «coulanceregeling» in plaats van bijvoorbeeld «compensatieregeling»,
B) de keuze van EUR/RSM om de regeling te beperken tot studenten vanaf 2016–2017,
en daarmee studenten van eerdere cohorten uit te sluiten van deze regeling en C) de
keuze van EUR/RSM om bij de coulanceregeling uit te gaan van terugbetaling van de
helft van de totale opleidingskosten, wat beduidend minder is dan alle bovenwettelijke
kosten die in rekening zijn gebracht?
Antwoord 3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Deelt u het oordeel van EUR/RSM, zoals vermeld in de Coulanceregeling, dat de driejaarstermijn
voor verjaring bij een vordering tot vernietiging van een overeenkomst een juridische
grond is voor het beperken van de regeling tot studenten vanaf 2016–2017? Is dit wel
van toepassing op de casus van te hoge collegegelden? Ligt niet veel meer voor de
hand bij achteraf vastgesteld te hoog collegegeld uit te gaan van een vordering tot
schadevergoeding waarbij de looptijd langer is?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kan ik in dezen niets afdwingen. Op alle
betreffende (oud-) studenten zijn de rechtsbeschermingsbepalingen van de WHW van toepassing.
De studenten die zich niet kunnen vinden in de geboden regeling kunnen bij de EUR
een verzoek tot volledige terugbetaling van het teveel betaalde indienen. Tegen een
afwijzing daarvan staat vervolgens bezwaar bij de EUR open en vervolgens beroep bij
het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Er staan dus bestuursrechtelijke
rechtsmiddelen open. Deze rechtsgang is laagdrempeliger dan een rechtsgang naar de
civiele rechter.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat individuele studenten, bijvoorbeeld studenten
van voor het cohort 2016–2017, de gang naar de rechter moeten maken om alsnog compensatie
af te dwingen? Bent u bereid om met EUR/RSM in gesprek te gaan om een dekkende oplossing
voor alle oud-studenten die te hoog collegegeld hebben betaald te compenseren?
Antwoord 5
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 2.
Vraag 6
Hoe duidt u het feit dat ondanks het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs, door
uzelf bevestigd in uw brief van 23 maart 2019, de EUR/RSM vasthoudt aan haar oordeel
dat de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) de benodigde
interpretatieruimte biedt om haar handelwijze in dezen te rechtvaardigen (zoals onder
andere benoemd in de Coulanceregeling)?
Antwoord 6
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Het standpunt van de EUR is onjuist.
Vraag 7
Is de WHW op dit gebied niet eenduidig genoeg? En als dat het geval is, wat bent u
van plan om te doen om te zorgen dat dit wel het geval wordt? Deelt u de mening dat
het zeer onwenselijk is dat de onduidelijke situatie blijft voortbestaan waarbij instellingen
de wet anders interpreteren dan de Minister en dat mogelijk ook andere instellingen
in de toekomst ten onrechte hogere collegegelden vragen voor bekostigde opleidingen,
mede gelet op het feit dat u eerder heeft aangeven geen mogelijkheden te hebben instellingen
te dwingen tot compensatieregelingen achteraf?3
Antwoord 7
De wet is voldoende duidelijk en eenduidig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.