Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Snels over het bericht ‘Uber created $ 6.1 billion Dutch weapon to avoid paying taxes’
Schriftelijke vragen van het lid Snels (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Uber created a $ 6.1 billion Dutch weapon to avoid paying taxes» (ingezonden 9 augustus 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 30 augustus 2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uber created a $ 6.1 billion Dutch weapon to
avoid paying taxes»?1 Deelt u de opvatting dat dergelijke nieuwsberichten niet bijdragen aan de prioriteit
van het kabinet om belastingontwijking aan te pakken?
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik deel de opvatting niet dat degelijke
nieuwsberichten van invloed zijn op de prioriteit van het kabinet om belastingontwijking
aan te pakken. De aanpak van belastingontwijking is en blijft een van de speerpunten
van dit kabinet.
Vraag 2
Klopt het dat bedrijven Nederland als fiscaal vriendelijk alternatief zien, nu andere
landen (zoals Bermuda) op de zwarte lijst van de EU staan? Kunt u dit kwantificeren?
Hoeveel bedrijven hebben de afgelopen jaren intellectueel eigendom verplaatst vanuit
een land op de zwarte lijst naar Nederland? Wat is de totale waarde hiervan?
Antwoord 2
De laatste jaren zijn internationaal veel afspraken gemaakt over maatregelen om belastingontwijking
aan te pakken, bijvoorbeeld in de eindrapporten van het BEPS-project van de OESO/G20
en in de eerste en tweede antibelastingontwijkingsrichtlijn van de EU. Ook nemen landen
zelf aanvullende maatregelen, zoals Nederland doet met de introductie van een bronbelasting
op betalingen van interest en royalty’s naar laagbelastende landen. Door dit soort
maatregelen wordt het voor bedrijven onaantrekkelijk om gebruik te maken van structuren
waarbij winsten kunstmatig worden verplaatst naar landen waar geen of weinig winstbelasting
wordt geheven. Als bedrijven er door deze maatregelen voor kiezen om dergelijke structuren
te ontmantelen, dan is dat volgens het kabinet een wenselijk gevolg van de maatregelen
tegen belastingontwijking.
Door de nationale en internationale aanpak van belastingontwijking zijn ondernemingen
in toenemende mate op zoek naar een duurzame vennootschappelijke structuur. Een structuur
die meer in overeenstemming is met de economische realiteit. Bedrijven kunnen daarbij
besluiten om (een deel van) de activiteiten voortaan in Nederland uit te voeren. Nederland
heeft immers een aantrekkelijk ondernemingsklimaat, waarbij de fiscaliteit overigens
maar één van de relevante aspecten is. Als onderdeel van het ontmantelen van de oude
structuur kan een bedrijf besluiten om intellectueel eigendom naar Nederland te verplaatsen.
Hierbij geldt als voorwaarde dat in Nederland de vereiste relevante functionaliteit
aanwezig is waardoor de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende
intellectueel eigendom kunnen worden beheerst. Het Nederlandse lichaam moet hier dus
reële aanwezigheid hebben en kan zich voor fiscale doeleinden niet enkel op papier
in Nederland vestigen als juridische eigenaar van het intellectueel eigendom. Ook
is de winst die het Nederlandse lichaam vervolgens behaalt met de exploitatie van
het intellectueel eigendom onderworpen aan Nederlandse vennootschapsbelasting. Bij
het bepalen van de fiscale winst kan daarbij in voorkomende gevallen worden afgeschreven
op het intellectueel eigendom. Het kabinet herkent zich daarom niet in de stelling
dat Nederland «een fiscaal vriendelijk alternatief» zou zijn voor landen op de EU-lijst
van niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.2
Informatie over verplaatsingen van intellectueel eigendom naar Nederland vanuit landen
die zijn opgenomen op de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties3 is niet voorhanden omdat dit niet uit de aangiften naar voren komt. Ik beschik daarom
niet over de gevraagde kwantitatieve informatie hieromtrent.
Vraag 3
Wat is bij grote multinationals gemiddeld gezien de waarde van het intellectueel eigendom
ten opzichte van de marktwaarde van die bedrijven, bijvoorbeeld voor een bedrijf X
met een marktwaarde van $ 73 miljard? Wat is gemiddeld genomen de waarde van het intellectuele
eigendom van bedrijf X als de aftrekpost hiervoor $ 6,1 miljard bedraagt in Nederland?
Antwoord 3
Zowel het jaarrekeningrecht als de fiscale regelgeving kent niet de verplichting om
intellectueel eigendom jaarlijks op marktwaarde te waarderen. Informatie over de waarde
van intellectueel eigendom bij grote multinationals, en de waarde van intellectueel
eigendom in verhouding tot de marktwaarde van grote multinationals, is daarom niet
beschikbaar.
Vraag 4
Kunt u in het algemeen beschrijven hoe een constructie eruitziet waarmee bedrijven
belasting kunnen ontwijken via Nederland door middel van intellectueel eigendom?
Antwoord 4
Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de fiscale behandeling van een verplaatsing
van intellectueel eigendom naar een Nederlands lichaam. In zijn algemeenheid geldt
dat een bedrijf activa aanschaft om een onderneming te kunnen drijven. Dit kunnen
materiële activa zijn, bijvoorbeeld machines, of immateriële activa, bijvoorbeeld
een intellectueel eigendom. Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een
intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond
van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde
in het economisch verkeer. Daardoor wordt de tot het moment van verplaatsing aanwezige,
maar nog ongerealiseerde, waardestijging door de verplaatsing gerealiseerd. De gerealiseerde
waardestijging is belastbaar in het land waar die waardestijging plaatsvond. Indien
dit land geen of een relatief lage winstbelasting kent, wordt over die waardestijging
(vrijwel) geen belasting betaald.
De winsten die na de verplaatsing met het intellectueel eigendom worden behaald, zijn
onderworpen aan winstbelasting in het land waarheen het intellectueel eigendom is
verplaatst. Daarbij dient, eveneens op grond van het zakelijkheidsbeginsel, de verkrijgende
groepsmaatschappij over de vereiste relevante functionaliteit te beschikken om de
relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom te
kunnen beheersen. Als het intellectueel eigendom naar Nederland is verplaatst, is
de toekomstige winst toerekenbaar aan het intellectueel eigendom onderworpen aan vennootschapsbelasting
in Nederland. Op grond van het beginsel van goed koopmansgebruik kan in beginsel op
de aangeschafte activa worden afgeschreven. Dat geldt voor zowel materiële als immateriële
activa. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen.
Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten
staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst
bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te
belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het
intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen
verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst.
Vraag 5
Waarom is het voor bedrijven fiscaal gunstig om intellectueel eigendom onder te brengen
bij een Nederlandse tak van het bedrijf? Hoeveel jaar is intellectueel eigendom fiscaal
aftrekbaar? Hoe wordt bepaald of intellectueel eigendom aan slijtage onderhevig is
en afschrijfbaar is ten laste van de fiscale winst?
Antwoord 5
Op een verplaatsing van intellectueel eigendom naar een in Nederland gevestigde vennootschap
is al ingegaan in het antwoord op vraag 4. Een intellectueel eigendom wordt op de
balans gewaardeerd tegen de kostprijs of tegen de lagere bedrijfswaarde. In zijn algemeenheid
geldt dat op grond van goed koopmansgebruik over het intellectuele eigendom mag worden
afgeschreven omdat het intellectueel eigendom gedurende de gebruiksduur wordt benut.
Per jaar mag van de aanschaf- of voortbrengingskosten maximaal 20% worden afgeschreven,
rekening houdend met de restwaarde.4
Vraag 6
Kan intellectueel eigendom ook worden afgeschreven ten laste van de fiscale winst
tot beneden de werkelijke waarde van dat intellectuele eigendom? Hoe denkt u over
een afschrijvingsbeperking op intellectueel eigendom, net zoals de afschrijvingsbeperking
op vastgoed?5
Antwoord 6
Zoals uiteengezet in het antwoord bij vraag 5 kan in de meeste gevallen over intellectueel
eigendom worden afgeschreven, rekening houdend met de restwaarde. Hierdoor kan de
aanschafwaarde daarvan, verminderd met de restwaarde, gedurende de gebruiksduur in
de loop der jaren ten laste van het resultaat worden gebracht. Ik zie geen aanleiding
om een (verdere) afschrijvingsbeperking te introduceren ten aanzien van intellectueel
eigendom omdat op basis van goed koopmansgebruik de uitgaven mogen worden toegerekend
aan de jaren waarin deze worden benut.
Vraag 7
Klopt het dat bedrijven tot 1 juli 2019 rulings konden afsluiten met de Belastingdienst
over transacties met belastingparadijzen zoals Bermuda en daarna niet meer? Wat gaat
er met deze rulings gebeuren na 1 juli 2019? Hoelang blijven de oude regels dan nog
gelden?
Antwoord 7
De maatregelen die ik heb genomen in het kader van de vernieuwde rulingpraktijk zijn
per 1 juli jl. van kracht geworden. Deze maatregelen zijn neergelegd in het Besluit
vooroverleg rulings met een internationaal karakter.6 Het besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen
vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat
is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen
van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor
de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen
in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties. Deze eisen golden niet voor
rulings afgegeven vóór 1 juli jl.7 Zodra de looptijd van deze rulings is geëindigd zullen bij een eventueel nieuw verzoek
om zekerheid vooraf de per 1 juli 2019 aangescherpte maatregelen van toepassing zijn.
Vraag 8
Deelt u de opvatting van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) dat belastingdiensten achteraf altijd zouden moeten kijken of intellectueel
eigendom goed op waarde is geschat?
Antwoord 8
In het algemeen geldt dat het zakelijkheidsbeginsel van de OESO (het arm’s-lengthbeginsel)
is gecodificeerd door artikel 8b Wet Vpb 1969. Ik zie de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen
als een passende uitleg en verduidelijking van het zakelijkheidsbeginsel. In het Verrekenprijsbesluit8 wordt nadere invulling gegeven aan het zakelijkheidsbeginsel. In 2018 is het Verrekenprijsbesluit
aangepast mede naar aanleiding van de resultaten van het BEPS-project van de OESO/G20.
Een belangrijke wijziging is de aanpassing van de paragrafen over moeilijk te waarderen
immateriële activa en de prijsbepaling daarvan.9
Bij de overdracht van immateriële activa kan het moeilijk zijn om op het moment van
overdracht de waarde vast te stellen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende soortgelijke
markttransacties zijn of er onvoldoende inzicht bestaat in de toekomstige voordelen
en risico’s. De Nederlandse Belastingdienst neemt het standpunt in dat het onzakelijk
is een vaste prijs overeen te komen wanneer de waardering op het tijdstip van de transactie
hoogst onzeker is en economisch rationeel handelende onafhankelijke partijen in een
soortgelijke situatie geen vaste prijs zouden zijn overeengekomen. In dergelijke gevallen
dient bijvoorbeeld een aanpassingsclausule te worden opgenomen in de overeenkomst
tussen de gelieerde partijen waarbij de prijs mede afhankelijk is van de latere inkomsten.
In dat geval loopt de overdrachtsprijs in de pas met de voordelen die het immateriële
activum in de toekomst genereert. De Belastingdienst kan in dat geval achteraf de
daadwerkelijk met het immateriële activum behaalde resultaten gebruiken bij de beoordeling
van de zakelijkheid van de prijs op het moment dat de overdracht heeft plaatsgevonden.
De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen beschrijven tevens de mogelijkheid dat de
gelieerde overdracht van het intellectueel eigendom is afgedekt door middel van een
bilaterale of multilaterale APA tussen de landen van de overnemer en de overdrager.
De beoordeling door belastingdiensten kan derhalve ook vooraf plaatsvinden. Indien
er sprake is van een unilaterale APA hanteert de Belastingdienst bij moeilijk te waarderen
immateriële activa conform het Verrekenprijsbesluit een prijsaanpassingsclausule.
Zie ook mijn brief van 23 mei 2017.10
Vraag 9
Controleert u bij een bedrijf X (met een aftrekpost voor intellectueel eigendom van
meer dan een miljard euro) altijd of de waarde van het intellectueel eigendom zich
achteraf redelijkerwijs verhoudt tot de opbrengsten uit de bezittingen? Zo niet, hoe
groot is de kans dat een dergelijk bedrijf X achteraf wordt gecontroleerd?
Antwoord 9
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8. In zijn algemeenheid geldt dat het toezicht
dat de Belastingdienst uitoefent risicogericht plaatsvindt. Hierbij wordt met allerlei
factoren rekening gehouden, waaronder het financiële belang. Binnen de Belastingdienst
is de Coördinatiegroep Verrekenprijzen verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie
op het terrein van de verrekenprijzen. Hierbij worden de kaders gehanteerd die worden
gesteld door artikel 8b Wet Vpb 1969, de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en
het Verrekenprijsbesluit.
Vraag 10
Hoe vaak wordt de waardering van het intellectueel eigendom bij een dergelijk bedrijf
X (met een aftrekpost voor intellectueel eigendom van meer dan een miljard euro) achteraf
aangepast als de opbrengsten mee- of tegenvallen?
Antwoord 10
Zoals ook blijkt uit het antwoord van vraag 8 kan de Belastingdienst onder omstandigheden
de waardering van immateriële activa achteraf aanpassen. De regelgeving omtrent moeilijk
te waarderen immateriële activa maakt sinds eind 2015 onderdeel van de OESO-richtlijnen
voor verrekenprijzen en is sinds 2018 opgenomen in het Verrekenprijsbesluit. Informatie
over de vraag hoe vaak de waardering van het intellectueel eigendom achteraf wordt
aangepast is niet voorhanden.
Vraag 11
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Antwoord 11
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.