Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bergkamp over het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag
Vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de Ministers voor Medische Zorg en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag (ingezonden 4 juli 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 4 september 2019). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3539.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden
drugsgebruik op straat»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het
gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik
expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
Antwoord 2
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben
van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar
is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale
Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte
strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik
van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen
dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun
drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet
daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid,
dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade,
de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van
toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel
van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering
van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per
brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het
maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere
regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen
en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod
om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang
van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang
nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn
gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van
13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte;
het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten
gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Vraag 3 en 4
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast
te bestrijden?
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat
een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3 en 4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van
drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten
het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te
verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van
drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden,
afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Vraag 5
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen
om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend
overkomen)?
Antwoord 5
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te
bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden
ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen
dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond
te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van
drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de
bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie.
Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen
die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een
dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal
gemaakt kan worden.
Vraag 6
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet
uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij
een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel
verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 7
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te
treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist
wordt?
Antwoord 7
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs
in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet
juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten
welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten
worden genomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.