Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 28-29 augustus 2019 te Helsinki
21 501-28 Defensieraad
Nr. 191 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 augustus 2019
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over de brief van 20 augustus 2019 over de geannoteerde
agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 28–29 augustus 2019 te Helsinki
(Kamerstuk 21 501-28, nr. 190).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 augustus 2019 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 26 augustus 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Vragen en antwoorden
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda. Deze leden hebben over een aantal onderwerpen nog enkele aanvullende vragen
en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
geannoteerde agenda en hebben vragen met betrekking tot een aantal onderwerpen.
De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor de geannoteerde agenda.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen dienaangaande.
Artificial Intelligence
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de inzet ten aanzien van artificial intelligence
niet veel breder is dan enkel autonome wapensystemen. Zoals aangegeven in de brief
gaat het onder andere over inlichtingenvergaring en responsiviteit. In het rapport
van the Hague Centre for Security Studies (HCSS) «Macro implications of micro transformations: an assessment of AI’s impact on contemporary
geopolitics»1
wordt gesproken over een gebrek aan strategische coherentie tussen de verschillende
lidstaten van de Europese Unie (EU) ten aanzien van inzet en gebruik van artificial
intelligence en het gebrek aan data format incompatibilities. Er is binnen de EU een
high level expert group on artificial intelligence (AI HLEG). De leden van de VVD-fractie
vragen in hoeverre de defensieorganisaties van de verschillende EU-lidstaten daarbij
zijn aangesloten.
Antwoord
De EU High Level Expert Group on Artificial Intelligence bestaat, voor zover bekend, uit 52 experts van de academische wereld, het maatschappelijk
middenveld en de industrie. Het is mij niet bekend in hoeverre de defensieorganisaties
van de verschillende EU-lidstaten hierbij zijn aangesloten.
Vraag 2
Om succesvol te zijn op het gebied van artificial intelligence is wat de leden van
de VVD-fractie betreft een leidende positie in de ontwikkeling daarvan essentieel.
Hoe gaan de NAVO en de EU zorgdragen voor die leidende positie in de ontwikkeling?
Welke stappen neemt de Nederlandse regering daartoe?
De leden van de D66-fractie uitten hun zorgen als het gaat ethische en juridische
kanten in verband met digitalisering en kunstmatige intelligentie. De leden van de
D66-fractie zijn van mening dat het internationaal recht, het internationaal humanitair
recht en het recht inzake mensenrechten onverkort van toepassing zijn op alle wapensystemen,
inclusief autonome wapensystemen. Voorts zijn deze leden van mening dat menselijke
controles moeten worden gehandhaafd in beslissingen over het gebruik van dodelijk
geweld en in de volledige cyclus van wapensystemen moeten worden ingebouwd. De leden
van de D66-fractie vragen wat de hoogte is van de investeringen, zowel nationaal als
in EU-verband, in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologieën en kunstmatige
intelligentie op het terrein van veiligheid en defensie, hoe zich dat verhoudt tot
andere wereldmachten en het ambitieniveau voor de komende jaren.
Antwoord
Zowel de EU als de NAVO zien Artificial Intelligence als een prioriteit. Het onderwerp is niet voor niets voor het eerst geagendeerd tijdens
de RBZ-Defensie, alsook tijdens de laatste NAVO defensie ministeriële op 26 en 27 juni
jongstleden. Nederland ondersteunt de toegenomen aandacht in beide organisaties voor
AI en andere, disruptieve technologieën.
De Europese Commissie heeft de jaarlijkse investeringen in AI in het programma Horizon 2020 met 70% verhoogd. Er is 1,5 miljard euro voor beschikbaar tussen 2018 en 2020.
Hiermee worden AI onderzoekscentra in Europa versterkt en beter aan elkaar verbonden,
wordt de ontwikkeling van een «AI-on-demand platform» ondersteund en wordt de ontwikkeling
van AI applicaties in vitale sectoren ondersteund. Het doel van Europa is om over
tien jaar 20 miljard euro per jaar te kunnen investeren in AI. Daarnaast hebben de
Commissie en de lidstaten in december 2018 een gecoördineerd actieplan opgesteld om
de ontwikkeling van AI in Europa verder te bevorderen.
Zoals aangegeven in het verslag van de NAVO defensie ministeriële van 26 en 27 juni
jl. (Kamerstuk 28 676, nr. 321), bepleit de secretaris-generaal van de NAVO het gezamenlijk optrekken van NAVO-bondgenoten
op het gebied van technologische ontwikkelingen. Zijn voorstel was om in de aanloop
naar de Leaders’ Meeting een roadmap te ontwikkelen met prioriteiten voor de NAVO op het gebied van technologische ontwikkelingen.
Dit kon rekenen op brede steun van onder andere Nederland. In NAVO-verband verdient
de NATO Science & Technology Strategy vermelding. Daarin wordt het belang van disruptieve technologieën nadrukkelijk onderschreven.
Nederland zet zich in de NAVO in voor de noodzaak van een betere samenwerking op dit
gebied, bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in het NATO Defence Planning Process. In NAVO-verband heeft Nederland verder het voortouw bij een onderzoeksprogramma
naar Artificial Intelligence for Military Decision Making. Op termijn zullen deze inspanningen moeten gaan leiden tot concrete innovaties.
Daarbij kan het gaan om militaire capaciteiten, maar ook om faciliteiten en diensten
gericht op mens en organisatie.
Als het gaat om de toekomstige militaire toepassingen van AI zijn de lidstaten en
bondgenoten vanzelfsprekend aan zet. De investeringen van nieuwe technologieën en
kunstmatige intelligentie bij TNO op het terrein van veiligheid en defensie bedragen
ongeveer tien miljoen euro. Dat gebeurt in het kader van vraag gestuurde programma’s
en verkennend onderzoek naar disruptieve technologieën. Verder werkt het kabinet sinds
2018 aan een Strategisch Actieplan Artificial Intelligence (SAPAI). SAPAI beschrijft de koers en bijbehorende acties die Nederland de komende
periode wil gaan nemen op het gebied van kunstmatige intelligentie. Een heldere nationale
koers en investeringen dragen bij aan een meer duidelijke koers in zowel de EU als
de NAVO.
Het ontbreekt aan de nodige gegevens om op Europees en mondiaal niveau bovenstaande
vragen te beantwoorden en een betrouwbaar, omvattend en vergelijkend beeld te schetsen.
Vraag 3
Ten aanzien van de inzet van autonome wapensystemen zijn guiding principles aangenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering omgaat met de mogelijkheid van
artificial intelligence in de responsiviteit. Door het «human-out-of-the-loop» principe
is er risico van een «hyperwar». Hoe gaan de regering, de EU en de NAVO hiermee om?
Welke waarborgen dienen er te zijn om autonome besluitvorming in de responsiviteit
wel van menselijke besluitvorming te voorzien?
De leden van de GroenLinks-fractie zien een groot gevaar in de opkomst van artificial
intelligence in de veiligheidsindustrie. Deze leden lezen in de geannoteerde agenda
dat de regering van mening is dat geen aanvullende internationale regels over artificial
intelligence nodig zijn zodra het onder betekenisvolle menselijke controle staat.
Deze leden vragen de regering of het klopt dat onder de huidige internationale regels
het gebruik van autonome wapensystemen zónder menselijke controle ook is toegestaan,
en waarom dit in haar ogen geen stappen richting een internationaalrechtelijk verbod
op dit soort systemen noodzakelijk maakt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe bij het
standpunt van de regering om tegen een verbod of moratorium op de ontwikkeling van
autonome wapens te zijn is meegewogen dat autonome wapens het risico op (het escaleren
van) conflicten is meegewogen. Deze leden verwijzen hierbij naar het door het HCSS
beschreven risico op «hyperwars».2
Antwoord
Het kabinet acht het van belang om hier een onderscheid te maken tussen de technologie
van kunstmatige intelligentie enerzijds, en autonome wapensystemen anderzijds. Kunstmatige
intelligentie heeft verschillende toepassingen. Bepaalde autonome wapensystemen kunnen
gebruikmaken van kunstmatige intelligentie maar dat hoeft niet altijd het geval te
zijn.
De Nederlandse positie en inzet ten aanzien van autonome wapensystemen is uiteengezet
in de kabinetsreactie op het advies «Autonome Wapensystemen, de noodzaak van betekenisvolle
menselijke controle» van een gecombineerde commissie van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken
(CAVV), van 4 maart 2016.3 Zoals gemeld in dit advies, wenst het kabinet het verschil te benadrukken tussen
autonome wapens (waarbij de mens een cruciale rol speelt in het targeting proces) en volledig autonome wapens (waarbij de mens in dit proces geen rol meer
speelt en er niet langer sprake is van menselijke controle).
Het kabinet is van mening dat alle wapensystemen, waaronder autonome wapensystemen,
te allen tijde onder betekenisvolle menselijke controle moeten staan. Binnen de EU
en de NAVO heerst consensus over de noodzaak tot een bepaalde mate van menselijke
betrokkenheid ten aanzien van het gebruik van autonome wapensystemen, alhoewel (nog)
geen overeenstemming is bereikt over de definiëring en praktische uitwerking van deze
betrokkenheid. Nederland draagt actief bij aan de nadere definiëring en uitwerking
van het concept betekenisvolle menselijke controle, onder andere middels het financieren
van onderzoeksprojecten.
Het door de Hague Centre for Strategic Studies omschreven risico op zogenaamde «hyperwars» is gebaseerd op de inzet van volledig autonome wapensystemen. Dit zijn systemen die niet onder betekenisvolle menselijke
controle staan. Het kabinet wijst de ontwikkeling en inzet van dit soort wapens op
voorhand af. Staten dienen bij de inzet van alle soorten wapensystemen te voldoen
aan het internationaal recht.
In de visie van het kabinet voldoet het huidige internationaal recht, in het bijzonder
het humanitair oorlogsrecht. Artikel 36 van het Eerste Aanvullend Protocol bij de
Geneefse Verdragen verplicht landen om de ontwikkeling en verwerking van nieuwe middelen
en methoden van oorlogsvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader.
In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het
belang van een goede uitvoering van artikel 36-toetsing waarbij het concept van betekenisvolle
menselijke controle een belangrijke rol speelt. Het kabinet verwerpt op voorhand volledig autonome wapensystemen, zoals reeds is aangegeven in de kabinetsreactie op het AIV/CAVV
advies.
Vraag 4
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe de samenwerking loopt tussen Defensie
en Buitenlandse Zaken als het gaat om de motie van het lid Koopmans c.s. over beheersing
van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiële massavernietigingswapens4.
Antwoord
De opvolging van deze motie raakt aan de beleidsterreinen van meerdere departementen,
waaronder Buitenlandse Zaken en Defensie. De samenwerking tussen beide ministeries
is intensief, constructief, en vindt op regelmatige basis plaats.
Vraag 6
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of in de nog te verwachten nationale Kunstmatige
Intelligentiestrategie, die na het zomerreces verschijnt, aandacht zal zijn voor de
toepassing van Kunstmatige Intelligentie op het terrein van veiligheid en defensie.
Antwoord
Ja.
Klimaat en veiligheid
Vraag 9
De leden van de D66-fractie vragen of de Nederlandse inzet gestoeld is op de Operationele
Energiestrategie en of de hernieuwde Operationele Energiestrategie aan de Kamer kan
worden toegestuurd.
Antwoord
De Operationele Energiestrategie (OES) geeft richting aan het huidige beleid. De nieuwe
Defensie Energie en Omgeving Strategie zal voor het einde van het jaar worden aangeboden.
Vraag 10
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat het effect van klimaatverandering
op Defensie en vice versa prominent op de agenda van de EU-defensieraad staat. Deze
leden achten het verminderen van de afhankelijkheid van Defensie van fossiele brandstoffen
niet alleen belangrijk voor het tegengaan van klimaatverandering, maar ook voor militair-strategische
doeleinden. De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de regering zich ten
doel stelt om kampementen volledig zelfvoorzienend te maken op het gebied van energie,
maar vragen of het doel van een totale reductie van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
met 70% in 2050 ten opzichte van 2010 niet een te laag ambitieniveau is. In de Klimaatwet
is immers vastgelegd dat moet worden gestreefd naar een broeikasgasreductie van 95%
in 2050 ten opzichte van 1990, met een streefdoel van 49% in 2030. Deze leden vragen
waarom dit ambitieniveau niet gevolgd wordt, zeker gelet op het strategische belang
ervan voor Defensie.
Antwoord
Defensie erkent het belang van het onafhankelijk zijn van fossiele energie. Daarom
is de doelstelling in de OES verwoord als «tenminste» 70% minder afhankelijk. Indien
door toekomstige technologie meer mogelijk blijkt te zijn, zal onderzocht worden wat
hiervan de consequenties zijn.
Vraag 11
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het van elementair belang is om
Europees samen te werken bij de ontwikkeling van innovaties om de EU-defensies duurzamer
in te richten. Deze leden vragen waarom Nederland in dat kader nog niet participeert
in het PESCO-project Energy Operational Function (EOF), en of de regering nog voornemens
is hier verandering in te brengen. Is dit niet het geval, dan vragen deze leden hoe
de regering anderzijds wil stimuleren dat er meer geïnnoveerd wordt op het gebied
van energie-onafhankelijkheid.
Antwoord
Nederland neemt deel aan het PESCO-project Energy Operational Function als waarnemer. Op basis van de voortgang in het project zal Nederland op termijn
besluiten over een volwaardige deelname aan dit project.
Coordinated maritime presences
Vraag 12
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de inzet van de regering ten aanzien van
de Coordinated Maritime presence. De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met
een pilot, maar voor verdere besluitvorming dienen de uitkomsten, als het aan de genoemde
leden ligt, eerst met de Kamer besproken te worden voordat er sprake kan zijn van
een mogelijke verdere of definitieve besluitvorming ten aanzien van de Coordinated
Maritime presence.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering de Kamer het voorstel voor de Coordinated
Maritime Presence toe te sturen, alvorens met de pilot of andere voorstellen in te
stemmen.
Zij vragen de regering duidelijkheid te geven op welke termijn een eventuele pilot
in de Golf van Guinee gestart kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van een intensievere militaire
samenwerking binnen de EU en verwelkomen dan ook het initiatief om te komen tot gecoördineerde
inzet op zee. Evenwel vragen deze leden of met een pilot rond piraterijbestrijding
in de Golf van Guinee de juiste keuze wordt gemaakt. Deze leden vragen of door de
EDEO reeds bij de Afrikaanse landen rond de golf, zoals Nigeria, Kameroen, Benin en
Togo, al is geïnformeerd hoe deze landen staan ten opzichte van een mogelijke Europese
maritieme aanwezigheid. Zo nee, dan vragen de leden van de Groenlinks-fractie of dit
nog zal gebeuren voordat definitieve besluitvorming over de pilot plaatsvindt.
Daarnaast constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er dichter bij het eigen
grondgebied van de EU, te weten in de Middellandse-Zee, een humanitaire crisissituatie
heerst die een maritieme aanwezigheid meer dan rechtvaardigt. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen of de regering bereid is op de EU-defensieraad voor te stellen dat de pilot
plaatsvindt op de Middellandse-Zee, met expliciet doel verdrinkingsdoden te voorkomen
en zorgvuldige ontscheping van drenkelingen te organiseren. Zo nee, waarom niet, zo
vragen deze leden.
Antwoord
Op basis van nog in de Raad te bespreken modaliteiten zal tot een pilot worden overgegaan.
Het is nog niet bekend wanneer deze pilot van start zal gaan.
Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van de pilot. Deze uitkomsten zullen ook in de Raad worden besproken. Op basis daarvan wordt besloten
over de verdere uitrol van het coordinated maritime presences (CMP) concept. Met het oog daarop is het te vroeg het conceptvoorstel voor coordinated maritime presences op dit moment met uw Kamer te delen.
Dit voorstel en de pilot zijn gericht op het beter coördineren van de activiteiten van de EU op het gebied
van maritieme veiligheid in brede zin en zijn derhalve niet specifiek gericht op piraterijbestrijding.
Het CMP concept en de pilot zijn gericht op het coördineren van maritieme capaciteiten van EU-lidstaten die in
een bepaald gebied (een maritime area of interest) aanwezig zijn om zo de informatiepositie van de EU en de bijdrage aan maritieme
veiligheid te verbeteren. De pilot sluit eventuele toekomstige GVDB-missies of operaties in de Golf van Guinee niet
uit, maar is nadrukkelijk gericht op het beter coördineren van reeds bestaande activiteiten
en initiatieven.
Er is voor een pilot in de Golf van Guinee gekozen omdat de EU en haar lidstaten zeer actief zijn in deze
regio en er een reeds bestaande EU maritieme strategie voor deze regio voor handen
is. Door de verscheidenheid aan inzet is er juist in deze regio veel ruimte voor coördinatie,
juist ook tussen activiteiten op zee en aan land.
Vraag 13
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de ontwikkelingen
rondom de Coordinated Maritime Presence. Deze leden vragen wat de rechtsbasis is van
de voorgestelde Coordinated Maritime Presence. Ook vragen deze leden naar de besluitvormingsprocedure
voor de instelling van een Coordinated Maritime Presence en of het voorstel kan rekenen
op voldoende steun in de Raad.
Antwoord
De rechtsbasis kan afhankelijk van de invulling van het concept en de betreffende
maritime area of interest verschillen. Dit is een van de aspecten die de komende tijd nader zal worden besproken
en uitgewerkt.
Bij alle activiteiten in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid
(GVDB) van de EU is sprake van unanimiteitsbesluitvorming. Dat geldt ook hiervoor.
Het voorstel wordt breed gesteund in de Raad. Veel lidstaten zien het nut van een
meer gecoördineerd maritiem optreden van de EU.
Vraag 14
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of de mogelijke instelling van een Europese
maritieme missie in de straat van Hormuz aan de orde zal komen. Indien dat het geval,
vragen deze leden of Nederland voornemens is aan een dergelijke missie deel te nemen
en onder welke voorwaarden.
Antwoord
Het genoemde onderwerp staat formeel niet op de agenda van deze informele RBZ-Defensie.
Het kabinet heeft u op 15 juli jl. gemeld (Kamerstuk 29 521, nr. 384) dat Nederland op 9 juli jl. van de Verenigde Staten een schriftelijk verzoek heeft
ontvangen waarin wordt gevraagd om met daarvoor geschikte middelen een bijdrage te
leveren aan het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Straat van Hormuz
en Golf van Oman. In het licht hiervan en in overeenstemming met het Toetsingskader
2014, onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om aan dit verzoek tegemoet
te komen teneinde bij te dragen aan een verhoging van de maritieme veiligheid in de
Golfregio. Zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal het kabinet de Kamer
nader informeren.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier