Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tielen over het overzicht van de verdeling van het variabele deel van de rijksbijdrage over verschillende studenttypen
Vragen van het lid Tielen (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het overzicht van de verdeling van het variabele deel van de rijksbijdrage over verschillende studenttypen (ingezonden 17 juli 2019).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
26 augustus 2019).
Vraag 1
Klopt het dat het in de tabellen genoemde groeipercentage gebaseerd is op de groei
van de cijfers in de kolom 2018 ten opzichte van 2014?1 Wat is de reden dat juist deze groei expliciet in percentages is beschreven?
Antwoord 1
De motie Tielen, over een overzicht van de verdeling van alle OCW-rijksmiddelen2, vraagt naar een overzicht voor de jaren 2014 tot en met 2019. De omvang van de rijksbijdrage
voor het jaar 2019 is nog niet definitief. Om die reden is gekozen voor een overzicht
voor de jaren 2014 tot en met 2018. Er is gekozen voor het weergeven van de groei
tussen 2014 en 2018 om een vergelijking te maken tussen het eerste en het laatste
jaar van de gevraagde gegevensreeks.
Vraag 2
Is het mogelijk om met de cijfers uit de tabellen 1 en 2 uit te rekenen wat het variabele
deel van de bekostiging per ingeschreven student is? Klopt het dat deze berekening
gemaakt kan worden door de miljoenen in tabel 2 te delen door de aantallen «bekostigde
inschrijvingen en graden»? Zo niet, op welke manier is dan mogelijk om dit te berekenen?
Antwoord 2
Wanneer de bedragen uit tabel 2 gedeeld worden door de aantallen in tabel 1, dan is
de uitkomst het variabele bekostigingsbedrag per bekostigde student/graad. Hierbij
moeten de aantallen in tabel 1 dan wel vermenigvuldigd worden met het bekostigingstarief
(laag 1, hoog 1,5 en top 3 in het wo en laag 1, hoog 1,28 en top 1,5 in het hbo).
Overigens wil dat niet zeggen dat instellingen de rijksbijdrage ook op deze manier
over de verschillende typen opleidingen verdelen. Zij maken daarvoor, met behulp van
interne verdeelmodellen, hun eigen keuzes.
Vraag 3
Klopt het dat met deze rekenmethode de bekostiging van het variabele deel per wo-student
in 2018 als volgt is: 6.158/alfa, 8.441/beta, 5.894/gamma en 19.924/medisch? Zo niet,
wat zijn dan de bedragen?
Antwoord 3
Nee, dit klopt niet helemaal. Hierbij moeten namelijk wel de punten uit het antwoord
op vraag 2 worden meegenomen (het gaat om bekostigde inschrijvingen/graden en de aantallen
moeten gecorrigeerd worden voor het bekostigingsniveau laag, hoog of top).
Vraag 4
Klopt het dat met deze rekenmethode de bekostiging van het variabele deel per hbo-student
in 2018 als volgt is: 6.808/alfa, 7.904/beta, 6.382/gamma, 6.573/medisch? Zo niet,
wat zijn dan de bedragen?
Antwoord 4
Nee, dit klopt niet helemaal. Hierbij moeten namelijk wel de punten uit het antwoord
op vraag 2 worden meegenomen (het gaat om bekostigde inschrijvingen/graden en de aantallen
moeten gecorrigeerd worden voor het bekostigingsniveau laag, hoog of top).
Vraag 5
Klopt het dat het bedrag dat vanuit het variabele deel aan medisch ingeschrevenen
wordt besteed, ten bate is van de bachelor- en masteropleidingen? Zo niet, welke andere
opleidingen worden dan bedoeld? Is het mogelijk om het bedrag te corrigeren voor de
andere opleidingen?
Antwoord 5
Ja, dat klopt. Andere medische opleidingen, zoals medische vervolgopleidingen, worden
door het Ministerie van VWS bekostigd en maken geen onderdeel uit van het variabele
deel van de OCW rijksbijdrage.
Vraag 6
Hoe worden de zogenoemde werkplaatsbudgetten voor de universitaire medische studies
berekend? Hoeveel geld is hier per bachelor-, master- of andere student mee gemoeid?
Wie is verantwoordelijk voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze budgetten;
de bestuurders van de universiteit of die van de universitaire medische centra? Op
welke wijze vindt de verantwoording over deze werkplaatsbudgetten plaats?
Antwoord 6
Het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (werkplaatsbudget) is in
principe meerjarig constant en wordt, indien relevant, gecorrigeerd voor loon- en
prijsbijstelling. Daarnaast kan het budget wijzigen als gevolg van beleidsmatige en/of
generieke intensiveringen of kortingen.
In 2018 bedroeg het werkplaatsbudget € 670 miljoen, waarvan € 200 miljoen variabel
(€ 120 miljoen inschrijvingen en € 80 miljoen graden) en € 470 miljoen vast (vaste
bedragen per universiteit). Het budget voor inschrijvingen wordt verdeeld over bachelor-
én masterinschrijvingen (verhouding circa 50/50). Het budget voor graden is volledig
bedoeld voor mastergraden.
Volgens de wettelijke bepaling moet het werkplaatsbudget onverwijld door de universiteit
aan het gelieerde Universitair Medische Centrum worden doorgegeven. Daardoor zijn
de bestuurders van de Universitair Medische Centra (UMC’s) verantwoordelijk voor de
besteding van de middelen. De verantwoording door de UMC’s over de besteding van de
werkplaatsbudgetten vindt plaats in overeenstemming met het zogenaamde «CapGemini-model»,
waarover met het Ministerie van OCW is afgesproken dat dit model voor de verantwoording
gebruikt kan worden. Het model is eind 2017 geëvalueerd en op basis daarvan hebben
enkele kleine aanpassingen plaatsgevonden, welke zijn afgestemd binnen NFU en met
de VSNU. Met ingang van het verslagjaar 2017 verantwoorden alle UMC’s op deze wijze
in hun jaarverslag.
Vraag 7
Welke kostenanalyse ligt ten grondslag aan het variabele budget dat wordt toegekend
voor medische studenten? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 7
In het variabele deel van de rijksbijdrage worden inschrijvingen en diploma’s in het
Croho-onderdeel Gezondheidszorg standaard bekostigd op basis van het hoge bekostigingsniveau
(factor 1,5, gelijk aan techniek). Er is echter een aantal zorgopleidingen dat bekostigd
wordt op basis van het top bekostigingsniveau (factor 3), waaronder geneeskunde en
tandheelkunde. De factor 3 is ingevoerd in het jaar 2003 bij de invoering van het
Bachelor Master model, hierbij ontstond de verhouding 1: 1,5: 3. Deze verdeelsleutels
zijn voorgesteld door de VSNU en zijn gebaseerd op aantallen bekostigde diploma’s
in PBM (bekostigingsmodel voor BAMA), waarbij rekening wordt gehouden met verschillende
bekostigingsniveaus en de prijsverhoudingen tussen diploma’s van bachelor- en masteropleidingen.
In het door mij aangekondigde kostenonderzoek zal ik ook deze tarievenstructuur en
het verschil tussen opleidingen meenemen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Vraag 8
Bent u op basis van deze analyse van mening dat het substantieel hogere variabele
bedrag voor medisch doeltreffend, doelmatig en rechtvaardig is? Zo ja, waar zit in
het kostencomponent de rechtvaardiging voor dit verschil ten opzichte van bijvoorbeeld
bèta-techniek?
Antwoord 8
Eén van de belangrijkste aanbevelingen van de Commissie Van Rijn is de oproep om,
met een periodiek, onafhankelijk onderzoek, gevalideerd inzicht te krijgen in de kosten-kwaliteitverhouding
in onderwijs en onderzoek. De commissie adviseert de uitkomsten te gebruiken om het
landelijke bekostigingssysteem te herijken en de toereikendheid van het macrobudget
te beoordelen. Beter inzicht in de kosten van onderwijs en onderzoek is volgens de
commissie nodig voor een transparanter bekostigingssysteem, dat beter aansluit bij
de werkelijke kosten van onderwijs en onderzoek. Dit kostenonderzoek ga ik uitvoeren
en daarbij wil ik ook aandacht hebben voor zaken als de balans tussen vaste en variabele
bekostiging en of de tarievenstructuur die nu wordt gehanteerd toekomstbestendig is.
Hierbij zal ik ook de rijksbijdrage voor medische opleidingen, inclusief het werkplaatsbudget,
meenemen.
Vraag 9
In hoeverre bent u van mening dat de universitaire medische studies, met bijvoorbeeld
de afzonderlijke werkplaatsbudgetten, een soort «status aparte» genieten binnen het
bekostigingsmodel?
Antwoord 9
De medische opleidingen die in aanmerking komen voor het werkplaatsbudget nemen inderdaad
een aparte positie in binnen de bekostiging van het hoger onderwijs. Dit zijn de enige
opleidingen met een werkplaatsbudget dat universiteiten onverwijld moeten doorsluizen
naar de UMC’s. Overigens is dit werkplaatsbudget niet bestemd voor alle opleidingen
in het Croho-onderdeel gezondheidszorg (in deze analyse de categorie «medisch»). Het
variabele deel van het werkplaatsbudget wordt verdeeld op basis van inschrijvingen
en graden voor de opleidingen geneeskunde (bachelor en master), geneeskunde – klinisch
onderzoeker (master) en arts – klinisch onderzoeker (master).
Vraag 10
Deelt u de mening dat de «status aparte» van de universitaire medische studies ontwikkelingen
in de gezondheidszorg, zoals interdisciplinair werken, taakherschikking, verpleegkundig
leiderschap en technologisering, in potentie in de weg staat? Zo ja, bent u bereid
om de «status aparte» te herijken?
Antwoord 10
Nee, ik deel deze mening niet omdat ik deze signalen niet herken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.