Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over de dyslexieindustrie
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de dyslexie-industrie (ingezonden 5 juni 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en van Minister
            Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 15 juli 2019). Zie ook Aanhangsel
            Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3141.
         
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over de dyslexie-industrie?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Kunt u een overzicht geven van het percentage kinderen met een dyslexieverklaring
               door de jaren heen sinds 2005? Klopt het dat dit percentage jaarlijks toeneemt, waardoor
               het percentage kinderen met een dergelijke verklaring inmiddels twee- tot driemaal
               zo hoog ligt als op basis van wetenschappelijke studies mag worden verwacht?
            
Antwoord 2
            
Leerlingen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, die onvoldoende baat hebben bij
               de intensieve ondersteuning vanuit school, kunnen worden doorverwezen voor onderzoek
               naar de diagnose dyslexie. Als leerlingen gediagnosticeerd worden met dyslexie, dit
               kan alleen door een gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist met kennis van dyslexie,
               krijgen zij een dyslexieverklaring. Als er bij deze leerlingen met dyslexie géén sprake
               is van co-morbiditeit die invloed kan hebben op lees- en spelvaardigheid (zoals ADHD),
               krijgen zij de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) en komen zij in aanmerking
               voor dyslexiezorg in het kader van de Jeugdwet.
            
Leerlingen van 13 jaar en ouder komen niet in aanmerking voor dyslexiezorg in het
               kader van de Jeugdwet. Zij krijgen wel ondersteuning vanuit het onderwijs indien zij
               een dyslexieverklaring hebben, bijvoorbeeld extra tijd om toetsen te maken en/of groter
               lettertype.
            
Op basis van onderzoek van Blomert (2005) is een prevalentieschatting gemaakt voor
               ernstige lees- en/of spellingsproblemen, namelijk 8,8 procent. Slechts een deel hiervan
               is dyslectisch, dit prevalentiecijfer wordt geschat op 3,6 procent.2
Uit cijfers van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het aantal leerlingen dat
               met een dyslexieverklaring op een aangepaste wijze examen doet de laatste jaren is
               afgenomen. In 2016 was het aantal leerlingen dat op een aangepaste wijze examen deed
               vanwege dyslexie 20.933, terwijl dit in 2019 is afgenomen tot 15.932 leerlingen (zie
               tabel 1). In 2018 waren er circa 200.000 examenkandidaten, waarmee er circa 8% van
               de eindexamenkandidaten afwijkend examen doet vanwege dyslexie. Het lijkt er op dat
               het reeds eerder ingezette beleid op het terrein van dyslexie zijn vruchten afwerpt.
               Toch zijn wij nog niet tevreden.
            
               Tabel 1. Aantal elektronische meldingen voor afwijkende wijze examineren vanwege dyslexie.
                  Examenjaar 2013–20191
Examenjaar
Aantal meldingen
2013
17.350
2014
18.969
2015
20.544
2016
20.933
2017
16.725
2018
15.539
2019
15.932
X Noot
                  
1
Scholen hebben de verplichting om aan de Inspectie van het Onderwijs te melden wanneer
                     een leerling op afwijkende wijze deelneemt aan het examen.
                  
Om onterechte dyslexieverklaringen én verwijzingen te verminderen hebben wij gezamenlijke
               maatregelen ingezet. Zo is in eerdere brieven3 aangekondigd dat beroepsgroepen in de zorg met subsidie van OCW en VWS zijn gestart
               met de ontwikkeling van een brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie. Deze richtlijn
               moet eraan bijdragen dat de kwaliteit van EED diagnose zal verbeteren.
            
Ook wordt werk gemaakt van voorlichting en ondersteuning richting samenwerkingsverbanden
               en scholen om te zorgen voor goed lees- en spellingsonderwijs en de juiste ondersteuning
               aan de betreffende leerlingen. Hiervoor wordt het Stimuleringsprogramma Preventieve
               & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs door het Ministerie van OCW gesubsidieerd.
               Dit moet eraan bijdragen dat (individuele) ondersteuning vanuit school verbetert en
               zodoende minder leerlingen doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
            
In de kamerbrief over passend onderwijs is aangekondigd dat wij, naast de reeds eerder
               ingezette maatregelen, gemeenten en samenwerkingsverbanden gaan ondersteunen bij de
               invulling van een gezamenlijke poortwachtersfunctie. Het gaat dan veelal om een orthopedagoog
               die een schifting maakt tussen de leerlingen die voldoen aan de kenmerken van EED
               en in het kader van de Jeugdwet moeten worden geholpen of dat onderwijs een taak heeft
               om de juiste ondersteuning te bieden. Hiertoe gaan wij dit jaar een handreiking ontwikkelen.
            
Er is momenteel onvoldoende zicht op aantallen en uitgaven voor EED voor kinderen
               onder de 13 jaar. Wij gaan daarom naast dit alles dit jaar nader onderzoek laten doen
               naar cijfers rond dyslexie en de samenwerking in de dyslexieketen. Dit onderzoek geeft
               ons scherper zicht op de ontwikkelingen rondom dyslexie. In het onderzoek worden zowel
               de zorg, het onderwijs (aantal dyslexieverklaringen) en de gemeenten (uitgaven aan
               dyslexie) meegenomen.
            
Vraag 3
            
Wat is uw reactie op de kritiek op de gebruikte definities van dyslexie in het protocol
               van de Stichting Dyslexie Nederland, die er toe leiden dat er altijd per definitie
               een (grote) groep kinderen met dyslexie zal zijn?
            
Antwoord 3
            
Volgens het door u aangehaalde protocol moeten er diverse stappen worden doorlopen
               bij het bepalen of een kind al dan niet dyslexie heeft en behandeling gewenst is.
               Een eerste stap is bepalen of er sprake is van ernstige lees- en spellingproblemen
               bij de leerling. Dit wordt gedaan door, zoals in het artikel genoemd, te kijken of
               een leerlingen behoort tot de laagste 10% van het normgemiddelde lezen of onder de
               16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde spellen. Vervolgens
               wordt bij deze kinderen differentiaal diagnostisch onderzoek uitgevoerd en gekeken
               of er sprake is van een dyslexie typerend cognitief profiel. Tot slot wordt er gekeken
               of er sprake kan zijn van alternatieve verklaringen (zoals co-morbiditeit of aandoeningen
               die contra-indicatief zijn voor dyslexie) alvorens er overgegaan wordt tot het al
               dan niet diagnosticeren van dyslexie.
            
Het is dus niet zo dat kinderen die behoren tot de laagste 10% van het normgemiddelde
               lezen of onder de 16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde
               spellen automatisch gediagnosticeerd worden met dyslexie. In de vervolgstappen voor
               diagnostiek wordt diepgaander gekeken naar het individuele kind.
            
Vraag 4
            
Wat is uw reactie op de kritiek uit het eerder genoemde artikel op het «Protocol Diagnose
               en Behandeling Dyslexie» (PDBD), waarbij gesteld wordt dat het overgrote deel van
               de testen in dat protocol wetenschappelijk bezien flauwekul en totaal overbodig zijn?
            
Antwoord 4
            
De meningen in het veld over het meten van het IQ voor een dyslexiediagnose zijn verdeeld.
               In het kader van de ontwikkeling van de brede richtlijn dyslexie wordt gekeken naar
               alle (nieuwe) wetenschappelijke inzichten.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat het niet in het belang van jongeren is om een groep die als
               zwakkere lezers en spellers te kwalificeren is – als gevolg van statistische wetmatigheden
               en/of het afnemen van niet-wetenschappelijke testen – automatisch als dyslectisch
               te bestempelen?
            
Antwoord 5
            
Kinderen zijn er niet bij gebaat om automatisch gelabeld te worden. In het geval van
               dyslexie wordt dit ook niet gedaan. Zie beantwoording van vraag 3.
            
Vraag 6
            
Bent u bekend met het Pygmalion-effect? Dat kinderen die wijsgemaakt is dat ze een
               hersenafwijking hebben zich naar hun diagnose gaan gedragen? En dat docenten en ouders
               door diezelfde diagnose hun verwachtingen naar beneden bijstellen? Deelt u de mening
               dat het overdadig uitdelen van het stempel «dyslectisch» op jongeren dit Pygmalion-effect
               versterkt, en daarmee alleen maar schadelijk is voor deze jongeren?
            
Antwoord 6
            
Wij zijn bekend met dit effect. Het is daarom van groot belang dat alleen kinderen
               die daadwerkelijk dyslexie hebben, hier de juiste behandeling en begeleiding voor
               krijgen. Om de kwaliteit van de diagnose te versterken hebben wij daarom de beroepsgroepen
               in de zorg gevraagd om een richtlijn te ontwikkelen.
            
Vraag 7
            
Klopt het dat het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) in 2016 is opgericht
               met onder andere als doel om de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED te
               bewaken en bevorderen en tevens om overheden te adviseren?
            
Antwoord 7
            
Het NKD is door de sector zelf opgericht met als doel het bewaken en bevorderen van
               de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED, inclusief de raakvlakken zoals
               lichte dyslexie, lees- en spellingsproblemen en ernstige meervoudige dyslexie. De
               stichting Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie vervult geen wettelijke taak.
            
Vraag 8
            
Klopt het dat van de tien leden van de wetenschappelijke adviesraad van het NKD er
               drie leden direct verbonden zijn aan RID, een van de grootste aanbieders van dyslexie-zorg
               in Nederland en twee leden bij andere dyslexiebedrijven werken?
            
Antwoord 8
            
Dit klopt gedeeltelijk. De samenstelling en het reglement van de wetenschappelijk
               advies raad, staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/. De helft van de leden wordt benoemd op voordracht van de Stichting Dyslexie Nederland,
               de andere helft op voordracht van het NKD. De leden van deze raad oefenen hun taken
               uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijke titel.
            
De leden van de wetenschappelijke advies raad staan op de website. In totaal hebben
               vier leden een relatie met een aanbieder van dyslexiezorg.
            
Vraag 9
            
Klopt het dat alle leden van de bestuurlijke adviesraad van het NKD verbonden zijn
               aan dyslexie-instituten?
            
Antwoord 9
            
Van de negen leden zijn er acht verbonden aan een dyslexiepraktijk. Daarnaast heeft
               één lid een eigen bedrijf. De leden van de adviesraad oefenen hun taken uit zonder
               last of ruggenspraak en op persoonlijk titel. De samenstelling en het reglement van
               de Bestuurlijke Advies Raad Dyslexie staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/.
            
Vraag 10
            
Klopt het dat er van de zeven leden van de Kwaliteitscommissie van het NKD maar liefst
               vijf verbonden zijn aan een dyslexiebehandelaar?
            
Antwoord 10
            
Dit klopt. De kwaliteitscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van aangesloten praktijken,
               die staan voor een gezamenlijke visie op het protocol, diagnostiek, behandeling en
               advies. De leden van de kwaliteitscommissie oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak
               en op persoonlijke titel.
            
De taak van de kwaliteitscommissie is gevraagd en ongevraagd adviseren en ondersteunen
               van het bestuur omtrent kwaliteitsborging. Ook worden zij ingezet om (nieuwe) auditoren
               van onafhankelijke auditorganisatie KIWA te voorzien van dyslexie-inhoudelijke kennis.
            
Vraag 11
            
Wat vindt u van deze bestuurlijke en persoonlijke verwevenheid van diverse aanbieders
               van dyslexiezorg methet NKD, dat zich als onafhankelijk kwaliteitsinstituut voordoet?
            
Antwoord 11
            
Net als in vele andere branches is het NKD een branchevereniging die ernaar streeft
               de kwaliteit in de eigen sector te waarborgen en te stimuleren, bijvoorbeeld door
               kwaliteitseisen op te leggen en audits te laten uitvoeren. Gezien deze rol en de kennis
               waarover het NKD beschikt, is het wat ons betreft een belangrijke gesprekspartner
               maar geen onafhankelijk kwaliteitsinstituut. Het betreft een private bracheorganisatie.
               Wij begrijpen daarom dat het NKD mensen aantrekt die op de hoogte zijn van de ontwikkelingen
               en kennis hebben over dyslexie, en daarmee veelal zelf (ook) werkzaam zijn binnen
               de sector.
            
Vraag 12 en 13
            
Kunt u aangeven hoeveel (en welke) gemeenten en samenwerkingsverbanden voor toegang
               tot de dyslexiezorg poortwachters aanstellen, die door het NKD zijn of worden getraind?
            
Wat vindt u er van dat zogenaamd «onafhankelijke» adviseurs van het NKD gemeenteambtenaren
               (poortwachters) adviseren over de toeleiding naar dyslexiezorg, terwijl die zorg vervolgens
               wordt aangeboden door bij het NKD aangesloten dyslexiebehandelaars?
            
Antwoord 12 en 13
            
Voor ondersteuning en zorg rond EED is een goede samenwerking tussen onderwijs en
               jeugdhulp van groot belang. Een poortwachter (aangesteld door een samenwerkingsverband
               en/of een gemeente) kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Het is aan poortwachters
               hoe zij zich laten informeren om deze taak goed in te kunnen vullen. Een (informatieve)
               poortwachtersbijeenkomst vanuit het NKD kan hier onderdeel van zijn. Het NKD organiseert
               eens per jaar een dergelijke poortwachtersbijeenkomst. Het is aan poortwachters of
               zij hier aan deelnemen. Het aantal deelnemers en namen van individuele deelnemers
               zijn bij ons niet bekend.
            
Trainingen die zich erop richten om kinderen zo snel mogelijk te verwijzen naar de
               zwaarste vorm van dyslexieondersteuning vinden wij absoluut onwenselijk.
            
Vraag 14
            
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het adviseren van gemeenten over toeleiding
               naar dyslexiezorg, het stellen van een diagnose voor dyslexie, het uitvoeren van een
               behandeling van dyslexie en het bepalen of die behandeling van dyslexie heeft gewerkt,
               in feite indirect door dezelfde bedrijven wordt uitgevoerd en daarmee een lucratief
               verdienmodel is geworden?
            
Antwoord 14
            
Wij zijn het met u eens dat er een duidelijke rol- en verantwoordelijkheidsverdeling
               moet zijn tussen de partijen. Op het snijvlak van EED en extra ondersteuning vanuit
               school, is het van belang dat er heldere procesafspraken gemaakt worden tussen de
               gemeente en het onderwijs. Aanbieders hebben in het maken van deze procesafspraken
               (e.g. de toeleiding naar EED-zorg) geen besluitvormende rol.
            
Het is overigens niet ongebruikelijk dat het stellen van een diagnose, het uitvoeren
               van een behandeling en de evaluatie hiervan uitgevoerd wordt door één en dezelfde
               zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals de gemeenten
               en/of het onderwijs.
            
Vraag 15
            
Deelt u de mening dat dit verdienmodel zowel schadelijk is voor jongeren die onterecht
               een label opgeplakt krijgen, als schadelijk is omdat geld bestemd voor jeugdhulp niet
               bij echt hulpbehoevende jongeren terecht komt?
            
Antwoord 15
            
Wij vinden het van belang dat kinderen met een ondersteuningsvraag, bijvoorbeeld vanwege
               dyslexie, de juiste hulp krijgen. Op dit moment is niet bekend hoeveel gemeenten uitgeven
               aan behandeling van EED. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 gaan wij
               dit nader onderzoeken.
            
Vraag 16
            
Wat kunt u doen om dit voor jongeren zo schadelijke verdienmodel te slopen?
Antwoord 16
            
Zie beantwoording vraag 2.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
