Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Haga en Bosman over de impact van het eenzijdig aangescherpte wapenexportbeleid voor de concurrentiepositie van de Nederlandse defensie-industrie
Vragen van het lid Van Haga en Bosman (beiden VVD) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van Defensie en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de impact van het eenzijdig aangescherpte wapenexportbeleid voor de concurrentiepositie van de Nederlandse defensie-industrie (ingezonden 29 mei 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), van Minister Kaag (Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking), van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie) en van Staatssecretaris
Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 16 september 2019).
Vraag 1
Kunt u zich uw besluit om de export van militaire goederen naar de Verenigde Arabische
Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië aan te scherpen, herinneren?1 Kunt u zich tevens uw bewering herinneren dat geen sprake zou zijn van een eenzijdige
aanscherping, aangezien ook Finland, Oostenrijk en Duitsland deze aanscherping zouden
hebben toegepast?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met het bericht «Germany exporting weapons to Saudi Arabia and UAE»?3
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u tevens bekend met het bericht «German parliament approves sale of 6 heavy frigates
to Egypt»?4
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Hoe verhouden de berichten over de Duitse export van militaire goederen aan respectievelijk
Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zich tot uw bewering dat Duitsland
dezelfde aanscherping zou hebben toegepast als Nederland? Klopt het dat Duitsland
– anders dan Nederland, dat volgens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
een «presumption of denial» hanteert waarbij geen goederen worden geëxporteerd, tenzij
onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd bij Jemen5 – geen «presumption of denial» hanteert en vergunningen pas weigert als deze (waarschijnlijk)
zullen worden ingezet in het kader van de oorlog in Jemen?
Antwoord 4
Sinds oktober 2018 verstrekt Duitsland geen vergunningen voor de rechtstreekse uitvoer
van Duits militair materieel naar Saoedi-Arabië. Duitsland hanteert daarmee een restrictiever
beleid dan Nederland, aangezien Nederland geen volledige wapenexportstop heeft afgekondigd
maar vergunningaanvragen op individueel niveau toetst aan de «presumption of denial». De Duitse wapenexportstop voor leveranties van Duitse bedrijven aan Saoedi-Arabië
is op 28 maart 2019 met zes maanden verlengd, tot 30 september 2019 en geldt voor
nieuwe en bestaande aanvragen, als ook voor producten waarvoor reeds een vergunning
was verleend, maar die nog niet geëxporteerd zijn.
Voor producten uit gemeenschappelijke programma’s (met andere landen) en die Saoedi-Arabië
of de Verenigde Arabische Emiraten als eindbestemming hebben, is vergunningverlening
verlengd tot 31 december 2019. Het is daarbij de intentie van de Bondsregering dat
samenwerkingspartners in die periode geen (definitief) afgemonteerde goederen aan
deze twee landen uitvoeren en dat de betreffende producten uit gemeenschappelijke
programma’s niet in de oorlog in Jemen tot inzet komen.6
Wat betreft rechtstreekse uitvoer van Duits materieel aan de Verenigde Arabische Emiraten
geldt dat de toetsing van wapenexportaanvragen zeer restrictief is. Individuele aanvragen
worden beoordeeld op de mogelijkheid of de betreffende goederen in de Jemen-oorlog
tot inzet kunnen komen. De Duitse toetsing is daarmee restrictiever dan de reguliere
toetsing aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Vraag 5
Kunt u beschrijven hoe het in november 2018 aan de Kamer medegedeelde besluit tot
aanscherping van het beleid richting de drie eerder genoemde landen tot stand is gekomen?
Kunt u daarbij in elk geval benoemen:
– in welke mate is gekeken naar het beleid van andere naties met een significante defensie-industrie
in de EU;
– de potentiële gevolgen voor toekomstige en lopende orders voor de Nederlandse defensie-industrie;
– de verwachte impact op de oorlog in Jemen?
Antwoord 5
De aanscherping van het wapenexportbeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten,
Saoedi-Arabië en Egypte berust op de constatering door de Group of Independent Eminent International and Regional Experts on Yemen (GoEE) dat de strijdkrachten van de genoemde landen in strijd met het humanitair
oorlogsrecht handelen.
Bij het vormgeven van het aangescherpte beleid is met verschillende aspecten rekening
gehouden. Zo is onder andere gekeken naar internationale verplichtingen inzake wapenexportbeleid
(bijv. voortkomend uit het VN Wapenhandelverdrag en het EU Gemeenschappelijk Standpunt),
gevolgen voor de diplomatieke en economische relaties met andere landen, economische
gevolgen voor het bedrijfsleven en de verwachte impact op het conflict in Jemen.
Ten eerste is gekeken naar de internationale verplichtingen van Nederland. Nederland
is – naast het EU Gemeenschappelijk Standpunt – ook gebonden aan het Wapenhandelverdrag.
Dit verdrag schrijft onder andere voor dat lidstaten geen vergunning mogen afgeven
wanneer de goederen gebruikt worden voor schendingen van humanitair oorlogsrecht of
in aanvallen tegen burgerdoelen of burgers. De afgifte van vergunningen volgend op
de constateringen van de GoEE lijkt daarmee moeilijk te verenigen met de verplichtingen
uit het Wapenhandelverdrag.
Ten tweede is bij de totstandkoming van het aangescherpte beleid onderzocht in hoeverre
andere EU-lidstaten vergelijkbare restricties hanteren. Zo is onder andere in de EU-verband
een uitvraag gedaan hoe andere landen hun wapenexportbeleid richting landen die betrokken
zijn in het Jemen-conflict vormgegeven. Daarbij heeft het kabinet geprobeerd andere
landen ertoe te bewegen een vergelijkbaar restrictief beleid te hanteren als Nederland.
De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018
(conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368) en zo ook de Minister van Buitenlandse Zaken in november 2018 tijdens een zitting
van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november
2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924). Wapenexportcontrolebeleid is echter een nationale bevoegdheid. Landen maken hierin
een eigen afweging. Beleid van EU-partners is dan ook wel meegewogen, maar niet doorslaggevend
geweest in de besluitvorming over de aanscherping van het Nederlandse beleid.
Ten derde zijn tijdens het besluitvormingsproces de gevolgen voor het Nederlandse
bedrijfsleven meegewogen. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar reeds afgesloten
contracten waarvoor levering door de aanscherping van het beleid niet kan plaatsvinden.
Dit kan naast de directe verliezen van contractbreuk ook leiden tot reputatieschade
voor Nederlandse bedrijven en het mislopen van toekomstige contracten. Het vooraf
bepalen van die toekomstige impact is echter moeilijk. Naast het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid
spelen veel andere factoren een rol bij eventuele (gemiste) opdrachten voor het bedrijfsleven.
Ten slotte heeft het kabinet ook gekeken naar het effect van het aangescherpte beleid
op de situatie ter plaatse. Nederland is verantwoordelijk voor een bescheiden deel
van de totale exporten van militaire goederen naar de landen betrokken in het conflict.
De Nederlandse beleidswijziging heeft daarmee individueel wellicht een beperkte impact.
Met de aanscherping heeft het kabinet willen voorkomen dat uit Nederland afkomstige
militaire goederen aan de genoemde schendingen bijdragen. Dat is een doel op zich.
Daarnaast heeft Nederland met de beleidswijziging een signaal afgegeven dat schendingen
van humanitair oorlogsrecht niet zonder consequenties blijven. Nederland had daarbij
liever een gezamenlijke antwoord gezien vanuit de Europese Unie en zal zich daarvoor
ook blijven inzetten.
Vraag 6
Zijn de potentiële gevolgen van de beleidswijziging onderzocht door ambtenaren, of
zijn er ook externen bij betrokken? Zo ja, welke?
Antwoord 6
Bij de beleidsaanscherping zijn geen externe partijen betrokken geweest.
Vraag 7
Bent u bekend met het bericht «Saudi Arabia signs warship construction deal with France's
Naval Group»?7
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Bent u tevens bekend met het bericht «Saudi Arabia in joint venture with Spain's Navantia
to build navy vessels»?8
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Kunt u zich tot slot uw recente verwijzing naar de Tsjechische vergunningen voor voor
de Verenigde Arabische Emiraten bestemde militaire goederen herinneren?9
Antwoord 9
Ja.
Vraag 10
Toetsen de Franse, Spaanse, Tsjechische en Duitse regeringen wel of niet aan de acht
criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport?10 Bent u, indien dit volgens u nog wel het geval is, van mening dat deze regeringen
verkeerd toetsen, of zelfs bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Antwoord 10
Alle EU-lidstaten zijn gehouden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
De beoordeling van wapenexportvergunningaanvragen is een nationale bevoegdheid. EU-lidstaten
beoordelen deze aan de hand van de informatie – waaronder bedrijfsvertrouwelijke informatie
– waar zij op dat moment over beschikken. Het kabinet heeft geen inzage in deze gegevens
en kan daardoor geen duidelijk oordeel vellen over de manier waarop bepaalde transacties
door andere landen zijn getoetst.
Bovendien is Nederland voortdurend in overleg met andere EU-lidstaten over afgewezen
vergunningaanvragen. Als EU-lidstaten een vergelijkbare aanvraag in behandeling hebben
die eerder door Nederland is afgewezen, is die lidstaat verplicht om Nederland daarover
te consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om afwijzingsgronden
bij alle EU-partners te benadrukken. Nederland doet dit steevast zeer uitgebreid en
transparant, en benadrukt in EU-verband het belang hiervan regelmatig. Op deze wijze
draagt Nederland bij aan een zorgvuldige en consequente toepassing van het EU Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport. Overigens is Nederland niet het enige land dat vergunningaanvragen
richting de Verenigde Arabische Emiraten afwijst. In 2017 zijn er door alle EU-lidstaten
in totaal 19 aanvragen richting de Verenigde Arabische Emiraten afgewezen. Drie daarvan
waren van Nederland.
Vraag 11
Deelt u de analyse dat er weliswaar sprake is van een EU Gemeenschappelijk Standpunt
inzake wapenexport, maar geenszins sprake is van een gemeenschappelijke interpretatie,
met als gevolg dat zowel het gemeenschappelijk standpunt als een gelijk speelveld
worden uitgehold?
Antwoord 11
Wapenexportcontrole is een nationale bevoegdheid. EU-lidstaten zijn zelf verantwoordelijk
voor de toetsing van wapenexportaanvragen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport. Omdat toetsing aan de acht criteria berust op een risico-inschatting
bestaat er inderdaad ruimte voor interpretatie. Dit komt het gelijke speelveld niet
ten goede. Daarom blijft het kabinet onverminderd inzetten op verdere harmonisatie
van het EU-beleid en een gezamenlijk speelveld. De insteek daarbij is dat de gezamenlijke
lat omhoog wordt gebracht. Zo is bijvoorbeeld op Nederlands initiatief het EU consultatiemechanisme
ingericht dat «undercutting» moet tegenaan. Als een EU-lidstaat een nagenoeg identieke aanvraag in behandeling
heeft welke eerder door een andere lidstaat is afgewezen, moet de behandelende lidstaat
de afwijzende lidstaat consulteren.
Verschillen ontstaan ook doordat landen vanuit nationale overwegingen aanvullende maatregelen – bovenop de acht EU-criteria – instellen. De aanscherping van het Nederlandse
wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië
en Egypte is een voorbeeld van een dergelijke nationale maatregel bovenop de EU-criteria. Ook het restrictieve beleid van Duitsland, Finland
en Zweden ten aanzien van de genoemde landen behoort tot deze categorie. Aangezien
het een nationale maatregel betreft, zijn andere EU-lidstaten niet verplicht om deze
aanscherping na te leven. Ook andere EU-lidstaten stellen regelmatig aanvullende nationale
maatregelen in die leiden tot een restrictiever wapenexportcontrolebeleid bovenop
de acht EU-criteria. Nederland is uiteraard niet gebonden aan restrictief nationaal
beleid van andere EU-lidstaten.
Vraag 12
Kunt u zich de volgende uitspraak herinneren: «Indien uiteenlopende zorgvuldigheid
van de toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport ertoe
leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent welke eerder door een
andere EU-lidstaat is afgewezen, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke
speelveld»?11 Zo ja, kan hieruit worden opgemaakt, dat indien Nederland vergunningaanvragen afwijst
zonder de verplichting hiertoe vanuit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport,
het Nederlandse beleid een negatieve uitwerking heeft op het gelijke speelveld?
Antwoord 12
Ja. Wanneer EU-lidstaten vanwege aanvullend nationaal exportcontrolebeleid restrictiever
toetsen dan andere lidstaten, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld.
Dat geldt ook voor het restrictieve beleid dat een beperkt aantal lidstaten, waaronder
Nederland, hanteert ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten
en Egypte. Het kabinet acht dit onwenselijk en streeft daarom naar harmonisatie in
EU-verband. De insteek is hierbij dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Verdere
harmonisatie moet niet leiden tot een minder strikte toetsing, zoals ook werd benadrukt
door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het
VAO Wapenexport op 20 februari 2019.
Vraag 13
Welke impact heeft de Nederlandse regering volgens u op de internationale vrede en
veiligheid wanneer de Nederlandse defensie-industrie geen goederen kan exporteren
naar landen als de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte, als andere EU-landen vervolgens
wel een vergunning verlenen aan in hun land gevestigde producenten van militaire goederen?
Antwoord 13
Het kabinet heeft niet de illusie dat het eigenhandig alle uitvoer van militaire goederen
naar onveilige gebieden kan tegenhouden. Wapenexportcontrole dient te voorkomen dat
uit Nederland afkomstige militaire goederen afbreuk doen aan de internationale vrede
en veiligheid. Wel probeert het kabinet met behulp van de aangescherpte wapenexportcontrole
andere landen ertoe te bewegen om een vergelijkbaar restrictief beleid te hanteren
als Nederland. Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 riepen zowel de Minister-President
(tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018) en de Minister van Buitenlandse Zaken
(november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019) daartoe op. Ook daarmee
heeft het Nederlandse wapenexportbeleid ook een uitwerking op de internationale vrede
en veiligheid.
Vraag 14
Bent en blijft u voorstander van een alleingang van Nederland op het gebied van export
van militaire goederen als andere Europese exporterende landen blijven exporteren
naar de landen die onder het aangescherpte beleid vallen, en de enige impact een impact
op de concurrentiepositie van de Nederlandse defensieindustrie is? Zo ja, wat gaat
u hier aan doen met het oog op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Antwoord 14
Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen op negatieve
wijze bijdragen aan internationale vrede en veiligheid. Nederland neemt hierin zijn
verantwoordelijkheid, ongeacht de houding die andere landen innemen. Het aangescherpte
wapenexportcontrolebeleid ziet daarop toe en heeft daarmee een bredere impact dan
op de Nederlandse defensie-industrie alleen. Bovendien is Nederland niet het enige
land dat een restrictief beleid hanteert ten opzichte van de genoemde landen. Zo hebben
bijvoorbeeld ook Duitsland en Finland aanvullende maatregelen afgekondigd. Van een
alleingang is dan ook geen sprake. Dit neemt niet weg dat het kabinet de nadelige uitwerking
van het aangescherpte wapenexportbeleid op de belangen van de Nederlandse defensie-industrie
(h)erkent en de negatieve gevolgen die daaruit voortvloeien betreurt.
Tegelijkertijd spreekt het kabinet in zijn Defensie Industrie Strategie de ambitie
uit om, bijvoorbeeld met behulp van ons diplomatieke netwerk, Nederlandse defensiebedrijven
te helpen om zich te positioneren op díe markten waar we de export van hun producten
mogelijk (d.w.z. een gerede kans op een wapenexportvergunning) èn politiek wenselijk
achten.
Vraag 15
Kunt u, desnoods in een bijlage, een overzicht verschaffen van alle lopende behoeftestellingen
of orders vanuit de Verenigde Arabische Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië waar Europese
bedrijven bij betrokken zijn, of – blijkens openbare bronnen – met het land in kwestie
over in gesprek zijn?
Antwoord 15
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht.
Vraag 16
Klopt het dat Defensie op dit moment aanwezig is in de Verenigde Arabische Emiraten
met een Forward Support Element, dat onder meer ondersteuning biedt aan beveiligingsteams
van mariniers voor de antipiraterijmissie bij Somalië?12 Maakt Defensie nog anderszins gebruik van faciliteiten in de Verenigde Arabische
Emiraten, bijvoorbeeld landingsfaciliteiten waar vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht
gebruik van maken? Zo ja, welke?
Antwoord 16
Ja, Defensie is in de Verenigde Arabische Emiraten aanwezig met een Forward Support Element dat onder meer ondersteuning biedt aan beveiligingsteams van mariniers voor de antipiraterijmissie.
Daarnaast maakt Defensie gebruik van de Al-Minhad luchtmachtbasis in de Verenigde
Arabische Emiraten en heeft hier landingsrechten.
Vraag 17
Hoe heeft de regering van de Verenigde Arabische Emiraten gereageerd op het in november
2018 gecommuniceerde besluit, in het bijzonder gezien de relatie die Nederland en
de Verenigde Arabische Emiraten onderhouden op defensiegebied?
Antwoord 17
De regering van de VAE heeft zich niet specifiek uitgelaten over dit besluit.
Vraag 18
Op basis van welke overeenkomst is Defensie op dit moment aanwezig in de Verenigde
Arabische Emiraten? Welke overeenkomst vormt hier de juridische basis voor? Kunt u
toelichten tot welke datum deze overeenkomst loopt en welke verwachtingen u, gezien
de beleidswijziging ten aanzien van de export van militaire goederen, hebt omtrent
eventuele verlenging?
Antwoord 18
Defensie is aanwezig op basis van een met de Verenigde Arabische Emiraten afgesloten
Memorandum of Understanding (MoU) voor operaties vanuit de Al-Minhad luchtmachtbasis. Dit MoU is gesloten op
20 november 2012 en tot op heden is het jaarlijks verlengd. Het huidige MoU loopt
tot november dit jaar.
Vraag 19
Klopt het, in aanvulling op eerdere vragen13, dat bedrijven voor wie de productie van defensiegerelateerde goederen een substantieel
deel vormen van de primaire bedrijfsactiviteiten – lees: het grootste deel van de
defensie-industrie – niet alleen worden uitgesloten van exportfinanciering via het
Dutch Trade and Investment Fund, maar, blijkens de recente brief van de Minister over
handelsmissies14, ook worden uitgesloten van deelname aan handelsmissies?
Antwoord 19
Tot voor kort klopte dat. In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie
(DIS) zijn generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het
Partners In Business (PIB) programma, echter open gesteld voor ook díe bedrijven uit
de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie
meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten.
Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten
opgedragen om deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten
van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie
toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties. De
komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet (zoals
het Dutch Trade and Investment Fund) voor de defensiesector in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op
een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering
en geldende wapenexportrestricties.
Vraag 20
Welke andere landen sluiten deelname van hun eigen defensie-industrie – bijvoorbeeld
fabrikanten van (onderdelen van) jachtvliegtuigen, marineschepen en nachtkijkers –
aan handelsmissies uit? Kunt u per land van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) aangeven of ze hun eigen defensie-industrie ook per definitie
uitsluiten?
Antwoord 20
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden van landen die hun defensie-industrie uitsluiten
van deelname aan handelsmissies. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, is
inmiddels besloten om het beleid voor deelname aan handelsmissies aan te passen.
Vraag 21
Hoe verhoudt het verhinderen van deelname van de defensie-industrie aan handelsmissies
zich tot het recente bezoek van de Staatssecretaris van Defensie aan de Verenigde
Staten, dat volgens het Ministerie van Defensie bedoeld was om Nederlandse bedrijven
te laten meegroeien in militaire kennis en technologie en deze bedrijven en hun kennis
te «pitchen» in de VS?15
Antwoord 21
De Defensie Industrie Strategie spreekt de ambitie uit om, bijvoorbeeld met behulp
ons diplomatieke netwerk, Nederlandse defensiebedrijven te helpen om zich te positioneren
op díe markten waar we de export van hun producten mogelijk (dat wil zeggen, een gerede
kans op een wapenexportvergunning) èn politiek wenselijk achten. In navolging van
die ambitie sprak de Staatssecretaris van Defensie op 25 mei jl. in Wassenaar met
bestuursleden van grote Amerikaanse bedrijven in Nederland en Nederlandse ondernemingen
met belangen in de Verenigde Staten.
Vraag 22
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 22
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.