Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 26 juni 2019, over passend onderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 330 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 25 juli 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor
                  Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 26 juni 2019 overleg gevoerd met de heer
                  Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
               
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 19 juni
                           2019 inzake 13de voortgangsrapportage en evaluatie passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 310);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 25 april 2019
                           inzake reactie op het verzoek van het lid Kwint hoe voorkomen wordt dat samenwerkingsinitiatieven
                           op zorgboerderijen mislukken (Kamerstuk 31 497, nr. 309);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 19 april
                           2019 inzake rapport «Centrale thema's in de Evaluatie Passend onderwijs deel 1» (Kamerstuk
                           31 497, nr. 308);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 2 april
                           2019 inzake afschrift antwoord op de brief van Stichting Bloemfleur met betrekking
                           tot financiële middelen voor zorg en onderwijs bij Acato (2019D13470);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 25 maart
                           2019 inzake reactie op verzoek commissie inzake de rapportage «Monitor passend onderwijs.
                           Leerkrachten basisonderwijs» (2019D12000);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 15 februari
                           2019 inzake stand van zaken thuiszitters (Kamerstuk 26 695, nr. 123);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 25 juni
                           2019 inzake reactie op de Enquête «Vijf Jaar Passend Onderwijs» van de Algemene Onderwijsbond
                           (Kamerstuk 31 497, nr. 311);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 21 juni
                           2019 inzake reactie op verzoek commissie over buitenschoolse opvang voor leerlingen
                           op het speciaal basisonderwijs (sbo) (2019D26826).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Tellegen
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Tellegen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Rudmer Heerema, Van den Hul,
                  Kwint, Van Meenen, Rog, Tellegen en Westerveld,
               
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 14.03 uur.
De voorzitter:
Een hele goede middag. Hartelijk welkom bij dit algemeen overleg over passend onderwijs.
                     Ik heet de Minister en zijn ambtenaren hartelijk welkom, en alle mensen op de publieke
                     tribune. Hartelijk welkom ook aan mijn zeer gewaardeerde collega's. Er zijn er vandaag
                     maar liefst zes komen opdagen voor dit belangrijke algemeen overleg. U heeft allen
                     maar liefst zeven minuten spreektijd. Ik zeg erbij: die hoeft u niet allemaal te gebruiken,
                     als het niet nodig is. Maar u kennende, gaat u die maximaal gebruiken.
                  
Ik geef het woord aan de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. We hebben de afgelopen jaren een aantal keren over passend onderwijs gesproken.
                     We hadden het dan over kinderen, met ouders, docenten, begeleiders en vooral met elkaar,
                     in debatten en in technische briefings. Daarom was ik zo blij met de kinderrondetafel
                     passend onderwijs, waar we heel uitgebreid met kinderen konden spreken. Kinderen tussen
                     8 en 20 jaar oud. Kinderen waar je eigenlijk niks aan zag, maar die zich wel met moeite
                     door het onderwijs heen moesten slepen.
                  
Dit was voor mij een van de meest enerverende bijeenkomsten die ik in deze Kamer heb
                     meegemaakt. Zo eerlijk, zo onbevangen en zo uitgebreid als deze kinderen hun praktijkverhalen
                     aan ons vertelden, over hun handicaps, hun worstelingen, hun succesmomentjes ook,
                     maar ook over het onbegrip dat ze tegenkwamen: het maakte dit tot een heel bijzonder
                     gesprek.
                  
Wat ik heb geleerd, is dat we een structuur kunnen optuigen waarbij alles op papier
                     goed geregeld is, maar dat het in de praktijk neerkomt op die ene docent, die ene
                     begeleider, die ene persoon binnen school die de jongeren snapt en die het verschil
                     maakt. Soms is dat de begeleider, die het op papier ook zou moeten zijn. Maar net
                     zo vaak is het een gewone docent, met wie je toevallig een klik hebt. Kinderen moeten
                     uiteindelijk nog steeds heel veel zelf uitzoeken: welk maatwerk mogelijk is en welke
                     aanpassingen er mogelijk zijn. Als jongeren al weten wat ze kunnen en mogen vragen
                     aan school. De consequentie van het onvoldoende op de hoogte zijn is dat te snel het
                     advies «ga maar een niveautje lager doen» wordt gegeven. Dat is nu precies wat deze
                     jongeren niet nodig hebben. Ze hebben de hersenen wel maar ze hebben simpelweg ondersteuning
                     nodig om die ten volle te kunnen benutten.
                  
Kortom, de manier waarop we het op papier geregeld hebben, en wat een heel goed streven
                     is, blijkt in de praktijk onvoldoende goed te werken. Als ik de informatie van de
                     jongeren en de informatie die ik uit werkbezoeken heb gehaald, leg naast de evaluatie
                     met de bijbehorende documenten die de Minister ons toegestuurd heeft en de uitkomst
                     van een enquête onder de docenten, dan is er een flinke ruimte voor verbetering. Ik
                     zeg dit voorzichtig, omdat we volgens mij hier met elkaar moeten verkennen welke stappen
                     nu de meest verstandige zijn. Voordat ik kritiek ga hebben op dit systeem met alle
                     haken en ogen, is het ook goed om te bedenken dat het vorige systeem ook niet helemaal
                     goed werkte. Dat was geen heilig systeem; het had ook grote fouten. Het gaf te weinig
                     aandacht aan kinderen en daarmee te weinig kansen.
                  
Beide systemen hebben voordelen en nadelen en ik denk dat we vooral moeten zoeken
                     naar de pareltjes en goede ervaringen en hoe daarvan geleerd kan worden.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik geloof dat er heel weinig nostalgie is naar een eerder systeem, maar volgens mij
                     kunnen we de discussie niet alleen verengen tot: dit systeem versus het vorige. Er
                     zijn bepaalde onderwerpen die al vanaf het moment dat de Wet passend onderwijs is
                     ingevoerd keer op keer door Kamerleden, door leraren, door vakbonden en door belangenverenigingen
                     zijn aangedragen, zo van: joh, maak hier nou werk van. Dan hoef je die hele wet niet
                     af te breken en dan hoef je echt niet een heel nieuw systeem op te tuigen, maar zorg
                     nou bijvoorbeeld voor een landelijke basisondersteuning. Veranker die in de wet, zodat
                     uiteindelijk leraren weten waar zij aan toe zijn, ouders weten waar zij aan toe zijn
                     en kinderen weten waar zij aan toe zijn. Is dat een van de dingen waarvan de VVD nu
                     zegt: ja, misschien moeten we dat nu toch maar eens gaan doen?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wat volgens mij niet goed is gegaan bij deze Wet passend onderwijs, is dat we het
                     op papier goed geregeld hebben, maar dat het in de praktijk onvoldoende blijkt te
                     werken. We kunnen nu een basisondersteuning in de wet zetten, maar het gaat er uiteindelijk
                     om of leraren, docenten, ermee kunnen werken. Een van de grootste problemen, die we
                     met dit systeem volgens mij zelf hebben veroorzaakt, is het feit dat docenten er niet
                     aan toe waren om met deze ondersteuning in de klas te kunnen omgaan. Ik ben niet op
                     voorhand voor of op voorhand tegen een basisondersteuning. Ik ben op zoek naar de
                     best mogelijke oplossingen voor de problemen die we tegenkomen. Die punten ga ik zo
                     opnoemen. Is daar dan uiteindelijk een hele wetswijziging voor nodig? Is daar aanscherping
                     door middel van moties voor nodig? Is dat iets wat de Minister gaat oppakken? Is het
                     iets wat de Kamer het beste kan oppakken? Dat is in feite de inzet voor mijn komende
                     drie pagina's, denk ik.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik zit even over uw schouder mee te kijken, maar het gaat vrij snel, want het is een
                     fors lettertype. De VVD maakt er nu een soort cultuurding van, in de trant van: we
                     weten niet of we ermee uit de voeten kunnen, er is onduidelijkheid en die moeten we
                     wegnemen. De Minister heeft die neiging ook, terwijl ik denk: er is hier een structureel
                     probleem. De reden waarom leraren hiermee niet uit de voeten kunnen en de reden waarom
                     ouders zich voortdurend van het kastje naar de muur gestuurd voelen, is dat er nergens
                     opgeschreven staat: dit is waar uw kind recht op heeft op het moment dat hij of zijn
                     naar school gaat, dit is de basisondersteuning en dit is waar we eventueel extra in
                     gespecialiseerd zijn. En mocht uw kind meer nodig hebben, dan is daar een school waar
                     het beter kan. Dat is een structurele reden, niet een culturele reden, waarom docenten
                     zich vaak zo onthand voelen wanneer het om passend onderwijs gaat. Deelt de VVD die
                     analyse?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wat wij in ieder geval delen, is dat het heel gek is dat kinderen op verschillende
                     scholen in verschillende regio's hele andere ondersteuning krijgen, terwijl ze met
                     hetzelfde probleem zitten, dezelfde achterstand hebben, dezelfde uitdagingen hebben.
                     Ik weet oprecht niet of ik op voorhand voorstander ben van de wijze waarop de basisondersteuning
                     door de SP wordt gezien, dat elke school een bepaald iets kan bieden, en als je meer
                     nodig hebt, dan moet je maar naar een andere school gaan, die daar misschien beter
                     toe geoutilleerd is. Dat betekent namelijk dat die kinderen ook weer worden gecentreerd
                     op scholen die er beter toe geoutilleerd zijn, terwijl het volgens mij de bedoeling
                     van passend onderwijs is dat we kinderen op een gewone, reguliere school een zo goed
                     mogelijke plek proberen te geven.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ik ben dan wel benieuwd naar de volgende drie pagina's van de VVD, want ik krijg de
                     indruk dat alles wat er tot nu toe gedebiteerd is, al veel vaker gezegd is. We praten
                     hier over de dertiende voortgangsrapportage en ik hoor de heer Heerema nu weer dingen
                     zeggen zoals «moeten we niet eens dit» en «moeten we niet eens dat». Er zijn moties
                     aangenomen gericht op de zorgplicht bijvoorbeeld, op de reserves, op de uniformering
                     die we landelijk zouden moeten hebben omdat de ene leerling veel meer enzovoorts.
                     Laten we het daarover hebben, want die moties zijn aangenomen. Die zijn niet uitgevoerd.
                     Het heeft niet zo veel zin, denk ik, om in een dertiende voortgangsrapportage te gaan
                     zeggen: «moeten we niet eens dit, moeten we niet eens dat». Komt dat dan in die andere
                     drie pagina's, vraag ik de heer Heerema.
                  
De voorzitter:
Dat gaan we zo horen, denk ik. De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat is een interessante vraag als u mij niet laat uitspreken over die drie pagina's.
                     Als wij het hebben over moties die zijn aangenomen en nog niet uitgevoerd, dan heb
                     ik daar zelf ook nog een van liggen: de motie over ernstig meervoudig beperkte kinderen.
                     Ik heb verdorie vorige week een rappel gedaan in de procedurevergadering, want we
                     hebben geen brief gekregen van deze Minister over hoe die uitgevoerd wordt. Is die
                     wel binnengekomen?
                  
De voorzitter:
Nee, maar ik kan bevestigen dat we dat rappel hebben gedaan.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Jazeker, maar mijn geduld begint ook op te raken, meneer Beertema. Volgens mij moeten
                     we... Ik ga nu een aantal punten noemen. Ik heb deze Minister veel ruimte gegeven
                     om te wachten op de evaluatiemomenten et cetera, omdat we wel een moment nodig hebben,
                     vind ik, om een stap te zetten. Maar dat moment is er wel gekomen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Toch hoor ik de heer Heerema vragen of we nou nog meer moties moeten gaan indienen
                     om het aan te scherpen. Dan denk ik: we moeten niet alleen naar de Minister kijken
                     in dezen. Het is ónze verantwoordelijkheid! Wij moeten er veel meer bovenop zitten
                     dat ook die motie van u wordt uitgevoerd, wordt geëffectueerd. Daarvoor zitten we
                     hier, om de Minister de duimschroeven aan te draaien en niet om met hem van gedachten
                     te gaan wisselen, van: wat zullen we nou verder nog eens doen? Deelt u die analyse?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij gaan ervoor zorgen dat de moties die zijn aangenomen, worden uitgevoerd. Dat is
                     belangrijk. Dat is één. Twee is: dit is volgens mij te groot om te denken dat we met
                     een aantal moties het beleid een beetje bij kunnen schaven. Volgens mij hebben we
                     meer dan dat nodig om de structurele problemen waar mijn collega Kwint het ook over
                     had, aan te kunnen pakken. Dat werkt niet met een paar moties. Volgens mij moeten
                     we daarvoor in de wet gaan zitten en ik weet niet – die vraag zal ik straks ook stellen
                     – of het verstandig is dat de Minister dat oppakt, na de kritiek die hij in de Kamer
                     krijgt, of dat we daar zelf initiatieven voor moeten gaan nemen.
                  
De voorzitter:
De heer Heerema gaat aan zijn befaamde drie bladzijden beginnen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Jazeker, voorzitter. Groot lettertype.
Voorzitter. Er moet wel iets gebeuren. De samenwerkingsverbanden hebben te veel vrijheid,
                     waardoor het voor een kind echt uitmaakt waar het woont voor de vraag of het de juiste
                     ondersteuning en begeleiding krijgt. Er zit ook een gekke financiële prikkel in het
                     systeem, waardoor de samenwerkingsverbanden 100 miljoen op de bank hebben staan.
                  
Docenten waren niet of nauwelijks voorbereid op de effecten van de Wet passend onderwijs
                     in de klas. En het is nog steeds niet op orde, en dat is echt cruciaal: we moeten
                     onze docenten beter toerusten! Kinderen zitten nog lang niet altijd op de best passende
                     plek in het onderwijs. Ik snap dat ook, want docenten hebben die keiharde motivatie
                     om kinderen zo lang mogelijk in de eigen klas te houden, ook als het eigenlijk allang
                     niet meer gaat. Het aantal thuiszitters daalt niet, het aantal kinderen in het speciaal
                     onderwijs ook niet. Docenten ervaren veel meer werkdruk. De reguliere kinderen in
                     een klas krijgen te weinig aandacht en de kinderen die extra ondersteuning nodig hebben,
                     al helemaal. Lang niet alle groepen jongeren worden voldoende ondersteund. In het
                     geval van hoogbegaafdheid kom ik daar bijvoorbeeld straks op terug.
                  
Voorzitter. Als we zien wat er nu allemaal voor verbetering vatbaar is en als we zien
                     dat er aanpassingen noodzakelijk zijn om dit systeem veel beter op de rails te krijgen,
                     dan moeten we afspreken hoe we dit als Kamer gaan aanvliegen. Gaan we de wet aanpassen?
                     Geven we de Minister opdracht daartoe of komen we zelf met een of meerdere initiatieven?
                     Ik denk dat een beetje bijsturen met moties onvoldoende resultaat geeft. De problematiek
                     is simpelweg groter dan dat. Ik wil dus graag van de Minister weten wat zijn actiepunten
                     zijn als het gaat op de zorg- en kritiekpunten van de Kamer met betrekking tot de
                     evaluatie van het passend onderwijs. Wat is zijn eigen beeld ervan? Is pleisters plakken
                     voldoende? Of moeten we naar zijn mening rigoureuzer aan de bak?
                  
Ik wil in ieder geval dat er op de punten die ik net aangaf verbeteringen gaan plaatsvinden
                     en aanpassingen komen. Ik denk dat we daarvoor naar de wettelijke basis moeten kijken.
                     Kinderen zijn er, denk ik, het meeste bij gebaat als we niet alleen maar pleisters
                     plakken voor de korte klap, maar ook fundamenteel naar dit systeem durven kijken,
                     waarbij uiteraard de basis moet zijn dat het goede wat er ook is, behouden kan blijven.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dit een bijzonder betoog, en als ik zo naar de collega's kijk, ben ik volgens
                     mij niet de enige. Ik zou de heer Heerema van de VVD willen vragen wat hij nou wil.
                     Wil hij nou wel een stelselwijziging? Ik dacht dat ik hem net tegen de heer Kwint
                     hoorde zeggen dat hij dat niet wil. Of wil hij bijsturen met moties? Dat is immers
                     ook een van de instrumenten die we hebben, al hoorde ik hem net tegen de heer Beertema
                     wat anders zeggen. De vraag is volgens mij heel duidelijk: wat wil de heer Heerema
                     nu?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb volgens mij vrij duidelijk aangegeven dat bijsturen met moties volgens mij
                     niet voldoende is om de problemen aan te pakken die er nu zijn. We zien dat de wet
                     onvoldoende werkt. Of je nu een stelselwijziging nodig hebt of bijsturen door middel
                     van de wet, bijvoorbeeld op het punt van de samenwerkingsverbanden, waar mevrouw Westerveld
                     zelf ook altijd heel scherp op is, kan ik mij voorstellen dat we daar zeker ruimte
                     voor hebben en het gaan oppakken. De vraag is voor mij alleen of wij dat als Kamer
                     gaan doen. Doen we dat samen met initiatiefwetten? Of pakt de Minister het zelf op,
                     na wat hij straks in deze commissie gehoord zal hebben?
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dat nogal een conclusie. Wat de heer Heerema hier nu zegt, is dus eigenlijk:
                     de Minister moet de wet wijzigen en als de Minister dat niet doet, dan doen wij het.
                     Ik ben heel benieuwd of de heer Heerema kan zeggen op welke punten de Minister dan
                     de wet moet wijzigen. Volgens mij zijn er een aantal keren suggesties van de kant
                     van de Kamer gedaan, maar ik ben benieuwd wat de VVD dan precies wil wijzigen in de
                     wet.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Bijvoorbeeld van de samenwerkingsverbanden zeggen wij dat ze onvoldoende goed werken.
                     Ik heb net een aantal punten genoemd waarop we volgens mij moeten kijken in hoeverre
                     daar aanpassingen óf in de wet nodig zijn, óf dat het misschien wel met moties bij
                     te sturen is. Maar ik denk dat we forsere aanpassingen moeten plegen dan wat per motie
                     mogelijk is.
                  
Voorzitter. Ik wil twee onderwerpen specifiek aansnijden. Ten eerste heb ik in de
                     laatste procedurevergadering gevraagd naar de uitwerking van mijn motie over de versimpeling
                     van de bekostiging van ernstig meervoudig beperkte kinderen. Ik krijg steeds meer
                     signalen dat er geen verbetering op de scholen wordt ervaren en dat vind ik niet goed.
                     We hebben als Kamer een duidelijke uitspraak gedaan en het kan niet zo zijn dat we
                     nu een paar maanden verder zijn en er nog geen begin van een oplossing ligt. De vraag
                     aan de Minister is: hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Wanneer kunnen
                     we de effecten verwachten? En waarom heeft de Kamer geen brief ontvangen na de rappel
                     in de commissie?
                  
Voorzitter. Bij een debat over passend onderwijs zal ik altijd aandacht geven aan
                     hoogbegaafdheid. Ik ben niet zo gelukkig met hoe dat gaat. Ja, we hebben extra middelen
                     in het regeerakkoord zitten en ja, die worden ook ingezet. Maar een derde van de thuiszitters
                     blijkt hoogbegaafd te zijn. Er zit dus een structurele fout in hoe we omgaan met kinderen
                     die hoogbegaafd zijn. Is ons onderwijssysteem wel toegerust op deze kinderen? Ze hebben
                     geen plusklasjes nodig of meer van hetzelfde. Deze kinderen hebben andere uitdagingen
                     nodig en dat hoeft lang niet altijd op het cognitieve vlak te zijn.
                  
Wat ik niet zo goed begrijp, is dat we hier nu een aantal keren in de Kamer over hoogbegaafdheid
                     hebben gesproken en dat een partij als de VVD, maar ook de SP en GroenLinks zich druk
                     maken over hoe dit opgepakt wordt, maar dat er zo weinig verbetering is. We hebben
                     goede voorbeelden van hoe samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg, samenwerkingsverband
                     en school gaat. Waarom wordt dat dan zo slecht gedeeld? Waarom maakt het echt uit
                     waar je woont of je passend onderwijs krijgt en met plezier naar school gaat, of dat
                     je vijf basisscholen verslijt en uiteindelijk als drop-out thuis komt te zitten, op
                     11-jarige leeftijd? Wat is ervoor nodig dat deze kinderen gewoon het onderwijs kunnen
                     krijgen dat het beste bij ze past?
                  
Het is hopelijk niet nodig dat wij dat als Kamer in detail gaan voorschrijven. Maar
                     dan moet het onderwijs en met name de samenwerkingsverbanden het wel zelf oppakken.
                     Op papier een plusklasje aanbieden is niet voldoende. Ik heb in ieder geval een aangehouden
                     motie over de kosten die ouders moeten maken voor kinderen die hoogbegaafd zijn. Waarom
                     is die bijdrage er? Vragen samenwerkingsverbanden die ook aan ouders van een autistisch
                     kind of van een kind met diabetes of met hersenletsel of met kanker? Zo nee, waarom
                     dan wel aan ouders van hoogbegaafde kinderen?
                  
We hebben de verhalen van ouders die bij het samenwerkingsverband het deksel op de
                     neus kregen, die letterlijk te horen kregen dat het samenwerkingsverband niet van
                     plan was om te investeren in hun hoogbegaafde kind, omdat dit te duur zou zijn. Maar
                     wat kost het als een kind uitvalt, langdurig thuiszit en met zorginstanties te maken
                     krijgt? Wat kost het als ouders minder moeten gaan werken? Dan kan een samenwerkingsverband
                     nog zulke goede financiële resultaten laten zien, een mooie reservepositie hebben,
                     maar de kinderen zijn hier dan de verliezer. Samenwerkingsverbanden moeten hierin
                     hun verantwoordelijkheid nemen, niet alleen voor kinderen die moeite hebben om mee
                     te komen maar ook, juist ook, voor kinderen die hoogbegaafd zijn, die ander onderwijs
                     nodig hebben, om zo te voorkomen dat het uitvallers worden en ze thuis komen te zitten.
                     Dat is een primaire taak van het samenwerkingsverband. Als het die taak niet goed
                     uitvoert, moeten we wel ingrijpen.
                  
Voorzitter, dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Er was net al enige opwinding, zal ik maar zeggen, omdat de heer Heerema enorm uitpakt
                     en het hele systeem ter discussie stelt. Dat heeft hij overigens al vaker gedaan.
                     Mijn ervaring tot nu toe is dat er dan, als we proberen ergens een schroefje los te
                     draaien of vast te zetten, wordt verwezen naar de zin in het regeerakkoord dat we
                     «het systeem niet gaan veranderen». Die hebben we met zijn allen opgeschreven, bij
                     het volle bewustzijn. Die verwijzing mag ook, maar mijn vraag aan de heer Heerema
                     is of hij die zin nu loslaat. Vindt hij het belang van kinderen nu zo groot dat we
                     ons niet langer in de weg moeten laten zitten door dat zinnetje dat we twee jaar geleden
                     hebben opgeschreven? Kunnen we nu beginnen met goede dingen te doen voor de kinderen?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
We kregen de beantwoording dat we moeten wachten op de evaluatie. Volgens mij heb
                     ik de Minister steeds de ruimte gegeven om te wachten tot wij tot een stap konden
                     komen. De documenten die wij afgelopen vrijdag hebben binnengekregen, geven wat mij
                     betreft al aan dat het moment van een stap is gekomen. In mijn bijdrage heb ik volgens
                     mij heel duidelijk aangegeven dat we de goede dingen van het systeem moeten proberen
                     te behouden. Er gebeuren namelijk ook mooie dingen in het systeem. Ik ben bij een
                     aantal samenwerkingsverbanden geweest waar echt hele mooie dingen gebeuren. Ik denk
                     dus dat een systeemwijziging en afwijken van het regeerakkoord niet nodig zijn, maar
                     we moeten wel de ruimte zoeken waar we zo veel mogelijk aanpassingen kunnen doen om
                     het voor de kinderen zo goed mogelijk te krijgen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Het wordt een beetje een semantische discussie: wanneer is iets nu een wijziging van
                     die zin? Voorstellen die ik in het verleden heb gedaan, waarvan ik vond dat ze geen
                     wijziging van het systeem waren, werden dan toch vaak om die reden ontraden. Ik ben
                     dus even op zoek naar de vrijheid die er nu is. De heer Heerema heeft het zelf over
                     wetswijzigingen en desnoods initiatiefwetten. Alles is mogelijk. Overigens heb ik
                     niet heel veel voorstellen gehoord om dingen te wijzigen. Ik heb er zo meteen wel
                     een paar, dus mijn vraag is echt oprecht: is er nu ruimte bij de VVD om een aantal
                     dingen substantieel beter te doen? Mijn gedachte is dat kinderen in ieder geval geen
                     tijd hebben om op evaluaties te wachten.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij delen de heer Van Meenen en ik dat er aanpassingen noodzakelijk zijn in
                     dit systeem om het voor de kinderen beter te maken. Laten we dan ook de vrijheid nemen
                     om zo veel mogelijk te kijken naar wat er mogelijk is om die aanpassingen zo goed
                     mogelijk te laten landen. Volgens mij heeft u daar iets aan en kunnen we daarin ook
                     samen optrekken.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft nog een vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, over de samenwerkingsverbanden. Ik ben er wel vaker kritisch op geweest, onder
                     andere op de financiële reserves. Ik heb eerder ook weleens gevraagd, ook aan de Minister,
                     of we wel samenwerkingsverbanden moeten hebben. Kunnen we die samenwerking niet op
                     een andere manier doen? Ik heb een voorstel daarover ingediend, onder andere met de
                     PvdA en de SP. Ik vind het nog steeds een actuele vraag. Ik vind dat we daar goed
                     naar moeten kijken. Is de heer Heerema het met me eens dat we, voordat we toegaan
                     naar een wetswijziging, in ieder geval eerst eens goed moeten onderzoeken of we naar
                     een ander systeem kunnen en of we misschien af kunnen van de verplichting tot het
                     hebben van een samenwerkingsverband?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
U heeft toen die motie ingediend over die verplichting. Maar op dit moment staat het
                     in de wet. Ik denk dat het verstandig is om te onderzoeken of dat de optimale vorm
                     is om op lokaal niveau samen te werken, al is het maar omdat de werkwijze zo ontzettend
                     verschillend is bij het grote aantal samenwerkingsverbanden dat we hebben bezocht.
                     We komen er steeds meer achter dat het voor kinderen echt uitmaakt waar ze wonen voor
                     de vraag of ze wel of geen medewerking krijgen van het samenwerkingsverband. Het is
                     in ieder geval een onderzoek waard om te kijken hoe het op lokaal niveau precies werkt.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met deze reactie. We gaan straks even met de collega's kijken hoe we opnieuw
                     een soortgelijk voorstel kunnen doen, want ik denk echt dat het nodig is. Maar het
                     is ook nodig om die dingen eerst goed te bekijken, voordat we zomaar een wetswijziging
                     voorstellen. Daar zit ook het veld niet op te wachten. We moeten heel voorzichtig
                     zijn met grote stelselwijzigingen. Als we besluiten om iets te wijzigen, moet dat
                     goed onderzocht worden. Ik ben wel blij dat er nu ruimte lijkt te zijn bij de VVD.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij moeten we doen wat voor de kinderen en de ouders het beste is. Dat moeten
                     we zo goed mogelijk meenemen, want de tijd om te veranderen is wel gekomen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Er zijn moties aangenomen, onder andere mijn motie om landelijk meer te uniformeren.
                     Daar heeft u voor gestemd. U zegt dat die moties niet helpen, omdat de Minister ze
                     kennelijk niet goed genoeg uitvoert. Dan komt u vervolgens met ideeën om maar alles
                     overboord te gooien en in ieder geval gedeeltelijk opnieuw te beginnen. U bent ook
                     gecharmeerd van het plan van mevrouw Westerveld om de samenwerkingsverbanden op te
                     heffen. Dan heb ik de volgende vraag, niet alleen aan u maar ook aan uw coalitiepartners.
                     Ligt het niet veel meer voor de hand om, zoals voorgesteld in mijn motie, veel meer
                     te uniformeren en landelijke richtlijnen in te richten? Hierdoor wordt er recht gedaan
                     aan alle leerlingen, van Friesland tot en met Zeeland en Limburg. Ligt het niet veel
                     meer voor de hand om de Minister met zijn allen te dwingen om dit vorm te geven? Dat
                     ligt toch veel meer voor de hand dan nu, met alle respect, hoor, weer heel vrijblijvend
                     te filosoferen in de dertiende voortgangsrapportage over iets geheel nieuws? Ik vind
                     dat werkelijk onbegrijpelijk.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Moties die zijn aangenomen, moeten worden uitgevoerd. In mijn bijdrage zei ik dat
                     we moeten zoeken naar optimalisering voor de kinderen. Dat kan door middel van moties,
                     maar ik ben er niet van overtuigd dat dit de optimale vorm is. Als er aanpassingen
                     nodig zijn, moeten we die durven doen. Dat betekent niet dat een heel stelsel of een
                     heel systeem direct op de kop wordt gezet. Ik vind dat een beetje een karikatuur van
                     wat ik in mijn bijdrage heb gezegd. Als u dat wel zo hebt begrepen, heb ik het misschien
                     te stellig gezegd. We moeten zorgen dat we de goede dingen die we hebben, kunnen behouden
                     en verspreiden in Nederland. Als we daarvoor aanpassingen nodig hebben, moeten we
                     die wel durven doen. Dat neemt niet weg dat die uniformiteit wat mij betreft wel van
                     belang is, zodat kinderen weten waar ze aan toe zijn, waar ze ook op school zitten.
                  
De heer Beertema (PVV):
Mijn richting is veel meer dat deze verstandige moties, niet alleen die van mij maar
                     ook die van collega's, worden uitgevoerd, om het systeem binnen het systeem stap voor
                     stap te verbeteren. Maar u komt met veel ingrijpendere maatregelen. Wie geeft u de
                     garantie dat de Minister die wel gaat uitvoeren? U begint weer een nieuw traject.
                     Dan gaan we weer dertien evaluatiemomenten inlassen. Ik begrijp er echt helemaal niets
                     meer van.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ook heel duidelijk en direct aan de Minister gevraagd hoe het zit met de uitvoering
                     van een motie die ik zelf heb ingediend. Ik heb vanuit het veld gehoord dat er nog
                     geen enkel effect wordt ervaren, terwijl het water wel steeds meer tot aan de lippen
                     stijgt. Ik ben dus heel benieuwd naar het antwoord van de Minister op de vraag in
                     hoeverre die moties daadwerkelijk zin hebben gehad.
                  
De voorzitter:
Meneer Kwint van de SP, aan u het woord.
De heer Kwint (SP):
Ik hoop dat ik net zo veel interrupties krijg. Twee jaar geleden deed ik een van mijn
                     eerste passendonderwijsdebatten. Toen zei ik: «We kunnen niet wachten tot 2020 om
                     serieuze maatregelen te nemen op het gebied van passend onderwijs. We kunnen kinderen
                     niet drie jaar lang nog aan hun lot overlaten.» De cynische conclusie is dat het ondertussen
                     bijna 2020 is. En laten we eerlijk zijn: voor heel veel kinderen is passend onderwijs
                     nog altijd een drama. Het is een politieke schande dat wij het in Nederland niet beter
                     voor elkaar hebben gekregen voor leerlingen die dit nodig hebben dan wij het tot nu
                     toe gedaan hebben. Dat verwijt ik echt niet alleen deze Minister; dat verwijt ik ook
                     vorige kabinetten. Het is echt hard nodig om in te grijpen.
                  
Ondertussen hebben we weer een voortgangsrapportage binnen. We hebben een onderzoek
                     binnen van de Algemene Onderwijsbond. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is wat
                     ons betreft onthutsend: te grote klassen en te weinig begeleiding. Niet alleen de
                     leerling die zorg nodig heeft, maar de hele klas is de dupe. Het lerarentekort verergert
                     het probleem alleen maar. Samenwerkingsverbanden houden geld op de plank en werpen
                     ondertussen drempels op om bijvoorbeeld plaatsing in het speciaal onderwijs tegen
                     te gaan. Want ja, dat kost geld. Sterker nog, er zijn samenwerkingsverbanden die op
                     dit moment niet eens genoeg personeel hebben om op tijd een aanvraag te beantwoorden.
                     Het Samenwerkingsverband Amsterdam stelt deadlines voor je aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring.
                     Dat is gek, want die zou je altijd moeten kunnen indienen.
                  
Er is nu een kind dat per dag maar drieënhalf uur naar school kan, niet omdat hij
                     het zelf niet aankan, maar omdat de leraar het niet aankan. De moeder doet een aanvraag
                     en krijgt vervolgens van het samenwerkingsverband te horen: u was netjes op tijd met
                     de aanvraag, maar helaas hebben we een beetje personeelstekort en hebben we ons een
                     beetje vergist in de hoeveelheid aanvragen, dus we komen er na de zomer bij u op terug.
                     Dat betekent dus dat dit kind na de zomervakantie weer drieënhalf uur per dag naar
                     die ene school mag, zonder extra begeleiding. Waarom? Omdat een leraar het met 32
                     andere kinderen simpelweg niet kan bolwerken. Dan mag dat kind in september weer naar
                     die school, omdat het samenwerkingsverband het te druk heeft.
                  
De toelaatbaarheidsverklaring wordt sowieso veel te vaak als drempel gebruikt. Zie
                     ook de enquête van de onderwijsvakbond. De regering heeft het dan in haar reactie
                     over beleidsvrijheid en de financiële positie van samenwerkingsverbanden. Dan komt
                     het toch weer uiteindelijk bij die schoolbesturen terecht. Daarmee wordt in stand
                     gehouden, zoals de heer Beertema al zei, dat het wel degelijk uitmaakt waar je woont.
                     Ik hoorde van een kind dat ondertussen bij opa en oma wordt ingeschreven, omdat de
                     gemeente daar meer meewerkt. Dat kind zit natuurlijk helemaal niet daar op school;
                     dat woont gewoon bij zijn ouders. Maar het kind wordt daar ingeschreven, omdat dat
                     kind ondersteuning nodig heeft maar die in zijn eigen gemeente niet krijgt. Dat is
                     toch bespottelijk?
                  
Een ander samenwerkingsverband – ik loop het hele rijtje maar even langs – heeft gewoon
                     alle zorgarrangementen afgeschaft, omdat ze te duur zijn en een financieel risico
                     vormen. Dus gaat het geld gewoon naar alle scholen in de lumpsum. Het gevolg: een
                     jongen met het syndroom van Down verliest een groot deel van zijn eerdere zorgarrangement.
                     Er wordt ook al flink gekort op de jeugdzorg. Nu moet hij mogelijk van school, omdat
                     het voor de school te duur wordt om alles zelf te regelen, terwijl hij, als hij naar
                     het speciaal onderwijs gaat, voor het systeem een stuk duurder is. Dus wat zie je
                     hier? De problemen in de jeugdzorg, waar echt bijna elke gemeente mee te maken heeft,
                     maken het vinden van een goede oplossing, ook als die in totaal misschien goedkoper
                     is, alleen maar ingewikkelder. En steeds weer zijn kinderen de dupe.
                  
Waar kinderen ook de dupe zijn, is in Rotterdam. Mijn derde voorbeeld: de autistische
                     kinderen van Acato. Dan hebben ze eindelijk een plek gevonden waar ze opvang hebben,
                     en soms ook onderwijs genieten, en vervolgens worden ze vermalen in een soort onbegrijpelijk
                     politiek steekspel tussen de onderwijswethouder en de sociaaldomeinwethouder daar,
                     een ambtenaar en schoolbesturen. Uiteindelijk wil niemand bijspringen. Beloften worden
                     gebroken. Kinderen komen straks, als het zo doorgaat, mogelijk thuis te zitten. Een
                     topambtenaar maakte namens de wethouder met de ouders van deze kinderen afspraken,
                     maar deze afspraken werden de dag erna weer door de versnipperaar gehaald. Moties
                     van afkeuring en moties van wantrouwen in de gemeenteraad, ouders ten einde raad,
                     en weer kinderen die de dupe zijn. Hoe kan dit elke keer zo fout gaan? Wat gebeurt
                     er dan bijvoorbeeld met mijn aangenomen voorstel – als we dan toch rijtjes aan het
                     maken zijn – om voor dit soort initiatieven in de bres te springen, om ervoor te zorgen
                     dat onwillige schoolbesturen gedwongen worden tot samenwerking met dit soort initiatieven?
                  
Het vierde voorbeeld. Eerder heb ik het hier gehad over de ZON-aanpak, grosso modo
                     samen te vatten als kleinere klassen en een vaste begeleider erbij in de klas. Het
                     is allemaal niet zo ingewikkeld. De Minister zegt dat het inderdaad niet zo ingewikkeld
                     is en dat het gewoon zou moeten kunnen. Vervolgens zegt hij: ga maar naar je samenwerkingsverband.
                     Die vindt het te duur. En wat gebeurt er nu? Een mooi initiatief is een particuliere
                     school aan het oprichten. Daar ben ik als SP'er echt helemaal niet blij mee. Dat wil
                     ik helemaal niet. Ik wil dat dit openbaar toegankelijk is. Zij willen het ook niet
                     trouwens. Zij willen gewoon goed onderwijs voor de kinderen met een hulpvraag, maar
                     omdat niemand hen helpt, gaan ze het maar zelf doen.
                  
Al deze voorbeelden laten in de kern hetzelfde zien: passend onderwijs werkt misschien
                     prima voor schoolbestuurders die samen in een samenwerkingsverband zitten, maar het
                     werkt niet voor kinderen en niet voor leraren. En niemand kan verrast zijn, want dit
                     is ongeveer elk halfjaar de conclusie. Zowel speciaal onderwijs als regulier onderwijs
                     loopt op zijn tandvlees. Sterker nog, wij horen geluiden dat scholen voor speciaal
                     onderwijs mogelijk moeten sluiten. Herkent de Minister dit? Het aantal leerlingen
                     dat a het speciaal onderwijs ingaat, en b het speciaal onderwijs in zou willen, neemt
                     alleen maar toe. Dan is het toch onacceptabel als er nu scholen gaan sluiten?
                  
De PO-Raad noemt als redenen onder andere de negatieve verevening in sommige samenwerkingsverbanden
                     en – jawel, daar zijn ze weer – de tekorten in de jeugdzorg. Wat betekent dit voor
                     passend onderwijs? Wat betekent dit voor de unieke expertise die in het speciaal onderwijs
                     aanwezig is om om te gaan met kinderen met een zwaardere hulpvraag? Het is tijd voor
                     een herwaardering van het speciaal onderwijs, inclusief een fatsoenlijke salariëring
                     en inclusief de mogelijkheid om ook weer nieuwe scholen voor speciaal onderwijs te
                     kunnen openen. Natuurlijk niet voor iedereen die vanwege het lerarentekort of de werkdruk
                     in het onderwijs zomaar even een beetje begeleiding nodig heeft die hij niet krijgt,
                     maar voor sommige kinderen is het echt een uitkomst. Ik had het net tegen collega
                     Heerema al over een ander verbetervoorstel, dat al 100 keer gedaan is, namelijk: gooi
                     de basisondersteuning in de wet. Mijn collega Van Dijk stelde het al voor toen de
                     wet werd ingediend. Er zijn geen lokale verschillen in hoe autisme aandacht nodig
                     heeft. Het is een farce! Het is een manier om lokaal te kunnen beknibbelen op wat
                     kinderen nodig hebben, met scholen die samen aan tafel zitten in een samenwerkingsverband.
                     En dat noemen we dan autonomie. Het is niet voor niks dat de tevredenheid bij bijvoorbeeld
                     cluster 1- en cluster 2-scholen, die helemaal buiten deze wet gehouden zijn, een stuk
                     beter is.
                  
En stop de bureaucratie. Vertrouw de expertise van docenten en begeleiders. Als er
                     een aanvraag binnenkomt, ken die dan toe en controleer het achteraf. Ik was pas op
                     een school voor voortgezet speciaal onderwijs die te maken heeft met twintig samenwerkingsverbanden.
                     En dat is lang geen uitzondering. Ik heb het nog weleens erger gehoord. Zelfs als
                     die twintig samenwerkingsverbanden allemaal crescendo functioneren – en we weten allemaal
                     dat dit niet zo is – moet je wel bij twintig instanties verschillende aanvragen doen
                     voor al je leerlingen. Dat is gewoon niet te doen. Je verzuipt in de papieren.
                  
Ik heb regelmatig kritiek gehad op het functioneren van de Geschillencommissie passend
                     onderwijs, maar herkent de Minister dat mbo'ers op dit moment überhaupt geen toegang
                     hebben tot die geschillencommissie? Zou dat geen mooie stap zijn om de positie van
                     mbo'ers die passend onderwijs nodig hebben, te verbeteren?
                  
Ik kan zo nog wel even doorgaan, maar ik vrees dat de voorzitter mij dat niet toestaat.
De voorzitter:
Nee.
De heer Kwint (SP):
Het kan echt niet langer zo. Alle seinen staan op rood. Er zijn al zo veel voorstellen
                     gedaan. Het is nu echt tijd om door te pakken. Minister, heel veel succes daarmee.
                  
De voorzitter:
Dank. Mevrouw Van den Hul, PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Hoe staat het met het passend onderwijs? Het antwoord op die vraag
                     hangt echt af van wie hem stelt. Eerlijk is eerlijk, er zijn een paar scholen waar
                     ouders, leraren, bestuur en zorgprofessionals ook echt samenwerken om kinderen de
                     ontwikkeling te bieden die ze nodig hebben. Maar veel en veel te veel leraren, ouders
                     en kinderen vertellen een veel minder positief verhaal. Kinderen en ouders voelen
                     zich niet gehoord, soms met thuiszitten als gevolg.
                  
Voor mijn initiatiefnota over gelijke kansen spraken we met Erik, een jongen met asperger
                     die vanaf zijn 12de thuiszit. Hij zei: «Het maakt mij boos dat er geen school te vinden
                     was die mij wel een plek kon of wilde bieden. Leren kan ik wel, als iemand mij daarbij
                     helpt. Nu heb ik niets en ik heb ook nog steeds moeite met sociale vaardigheden. Het
                     is lastig om een baan te vinden. En als ik er een vind, is het heel ver onder mijn
                     niveau.»
                  
Voorzitter. Passend onderwijs knelt. Dat blijkt ook uit de recente AOb-enquête onder
                     docenten. In een tijd waarin door het lerarentekort veel scholen het water aan de
                     lippen staat en de werkdruk zorgt voor het hoogste aantal burn-outs, zou de uitkomst
                     van die enquête niemand moeten verbazen. Het lerarentekort is bovendien ongelijk verdeeld
                     over scholen, zo constateerde onder meer de inspectie. Scholen met relatief meer kinderen
                     met achterstanden hebben meer moeite personeel te vinden en te houden. Daarmee is
                     het lerarentekort een directe bedreiging voor de kansengelijkheid in ons onderwijs,
                     ook en misschien wel juist voor kinderen die passend onderwijs nodig hebben. Maar
                     liefst 86% van de docenten uit het regulier onderwijs geeft aan veelal niet voldoende
                     tijd te hebben om alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte van de benodigde
                     ondersteuning te voorzien. 74,5% van de leraren zegt dat er door passend onderwijs
                     ook te weinig tijd overblijft voor leerlingen zonder extra ondersteuning. Dat bleek
                     uit de AOb-enquête.
                  
Voorzitter. Ons onderwijs valt of staat met de man of vrouw voor de klas. Daarom vind
                     ik het ontzettend jammer dat de coalitie gisteren weer tegen onze voorstellen heeft
                     gestemd om de kloof tussen p.o. en vo eindelijk te dichten, en om het vso eindelijk
                     in de cao van het vo te zetten, in plaats van het p.o. Daarover komen we ongetwijfeld
                     nog uitgebreid te spreken bij de begrotingsbehandeling.
                  
Niet alleen de beloning kan en moet beter. Ook de lerarenopleidingen zijn voor verbetering
                     vatbaar als het gaat om hoe leraren worden voorbereid op passend onderwijs. Slechts
                     37% van de leraren geeft aan dat er op hun lerarenopleiding aandacht voor is. Vroegsignalering
                     komt daarmee ernstig in het geding. Deelt de Minister onze zorg? En vooral, hoe gaat
                     hij ervoor zorgen dat het beter gaat?
                  
Voorzitter. Als we praten over het passend onderwijs, hebben we het vaak over het
                     p.o., maar ook in het vo en het mbo is er reden tot grote zorg. Zo bereikten ons uit
                     het vo verhalen van scholen met 1.300 leerlingen en twee parttime zorgcoördinatoren,
                     of van één interne begeleider voor een hele school, waar de wachttijden er vaak niet
                     om liegen. Geen wonder dat er in het vo weinig inzicht is in leerlingen met extra
                     ondersteuning: er is ook daar een gebrek aan tijd en menskracht.
                  
Ook tijdens de rondetafel over studeren met een beperking hoorden we indrukwekkende
                     verhalen van studenten in het mbo die niet dankzij maar vooral ondanks het systeem
                     hun weg wisten te vinden. Niet alleen in de klas, maar vooral ook bij stages is er
                     nog een wereld te winnen als het gaat om de begeleiding van studenten met een beperking
                     of chronische aandoening. Wat gaat de Minister doen voor deze studenten?
                  
Veel problemen bij het passend onderwijs hebben te maken met gebrek aan regie. Leraren,
                     ouders, kinderen, samenwerkingsverbanden speciaal onderwijs, jeugdzorg, gemeenten,
                     leerplichtambtenaren, soms zelfs Veilig Thuis: bij het passend onderwijs is sprake
                     van een lange lijst actoren, misschien wel te lang. Er bestaan bovendien hele grote
                     verschillen, niet alleen tussen scholen maar zelfs binnen klassen in geval van kinderen
                     uit verschillende gemeenten. Wij willen dat ieder kind zeker kan zijn van gelijke
                     kansen, maar nu maakt het voor de ondersteuning die je mag verwachten te vaak uit
                     waar je woont. Daarom pleitten wij al eerder – het is al een paar keer genoemd – voor
                     een landelijke basisondersteuning, zodat ouders, leerlingen en leraren weten waar
                     ze aan toe zijn. Natuurlijk mag dat niet betekenen dat de basisondersteuning een soort
                     race to the bottom wordt, een zorg die de Minister eerder uitsprak. Maar dat is een
                     kwestie van goede en duidelijke afspraken en bovendien een kwestie van vertrouwen
                     in leraren die echt het beste willen voor ieder kind in de klas.
                  
Voorzitter. Ik heb al eerder mijn zorg geuit over ouders die vastlopen in de bureaucratische
                     jungle van het passend onderwijs. Uiteraard wil iedereen dat scholen, ouders en zorgaanbieders
                     er samen uitkomen, maar helaas is dat lang niet altijd het geval. Juist minder mondige
                     ouders die de wegen door de jungle soms minder goed kennen dreigen hiervan extra de
                     dupe te worden. Als ouders en scholen geen andere uitweg zien dan een juridische procedure,
                     dan verwordt het vaak tot het gevecht zonder winnaars, terwijl voor minder draagkrachtige
                     ouders rechtsbijstand al snel onbetaalbaar wordt. We hebben hier eerder gesproken
                     over doorzettingsmacht om die impasse te doorbreken. Maar bij sommige ouders bestaat
                     de zorg dat dat als extra drukmiddel juist tegen hen zal worden gebruikt. Zo is dat
                     natuurlijk nooit bedoeld en zo mag het wat ons betreft ook nooit uitpakken. Wat dat
                     betreft was de petitie die wij gisteren van een aantal ouderorganisaties ontvingen
                     een wat ander signaal. Zij drongen aan op een onafhankelijk vangnet met inhoudelijk
                     deskundige specialisten die niet de regels en de financiën centraal zouden moeten
                     stellen maar wat kinderen nodig hebben. Zorg aanbieden binnen een school in plaats
                     van daarbuiten zou daarbij een belangrijke eerste stap moeten zijn.
                  
Nog een vraag: moet onderwijs wel altijd in school plaatsvinden en op vaste tijden?
                     Zouden sommige kinderen niet veel meer baat hebben bij meer flexibiliteit?
                  
Voorzitter. De Minister schrijft in zijn meest recente brief dat hij het met ons eens
                     is dat ouders vroegtijdig en beter moeten worden geïnformeerd en betrokken. Wij horen
                     graag hoe hij zijn rol daarbij ziet en hoe hij in dat hele proces ervaringsdeskundigheid
                     gaat betrekken.
                  
Een ander vaak genoemd punt van zorg is de gebrekkige aansluiting van het zorgdomein
                     op onderwijs en vice versa. Dankzij mevrouw Westerveld hadden wij eerder dit jaar
                     een AO Onderwijs en Zorg. We lezen in de brief van de Minister over de samenwerking
                     met VWS, maar onze vraag blijft hoe we de regie duurzaam borgen, ook over de departementsgrenzen
                     heen.
                  
Een van de thema's die tijden het AO Onderwijs en Zorg ter sprake kwamen, was het
                     rapport van Marc Dullaert over thuiszitters, met daarin tien concrete aanbevelingen,
                     onder meer over preventie, vrijstellingen en verzuimregistratie. Wat gaat er concreet
                     gebeuren met de eerste zes aanbevelingen van Dullaert? Eerder schreef de Minister
                     dat hij bezig is de procedure van vrijstellingen aan te passen. We horen graag hoe
                     het daar nu mee staat.
                  
Voorzitter. Speciaal onderwijs blijft belangrijk, bijvoorbeeld voor ernstig meervoudig
                     beperkte kinderen. Helaas moeten die vaak heel ver reizen naar school, soms zelfs
                     uren per dag. Scholen voor speciaal onderwijs hebben namelijk hele grote verzorgingsgebieden.
                     Daardoor krijgen deze scholen te maken met soms wel tien of meer verschillende samenwerkingsverbanden
                     met elk hun eigen werkwijze en procedures voor bijvoorbeeld toelaatbaarheidsverklaringen,
                     die ze dan ook nog eens elk jaar moeten aanvragen. Dat maakt de bekostiging in het
                     speciaal onderwijs extra complex. Te vaak is een specialistisch aanbod nodig. Dat
                     ontbreekt en daarom vindt er doorverwijzing plaats. In feite is dan de capaciteit
                     en niet het belang van het kind doorslaggevend. Ik hoor graag hoe de Minister zulke
                     gevallen ziet. Hoe denkt de Minister over een discretionaire bevoegdheid voor de inspectie
                     om oplossingen te realiseren voor de meest schrijnende gevallen?
                  
Ook maken wij ons zorgen dat kinderen lang niet altijd worden doorverwezen naar het
                     speciaal onderwijs. Dat bleek ook uit de AOb-enquête. Circa 65% van de respondenten
                     geeft aan dat zij leerlingen in de klas of op school hebben die baat hebben bij speciaal
                     onderwijs maar waarbij het niet lukt om ze te plaatsen. Herkent de Minister dit beeld?
                     Wat gaat hij doen om te zorgen dat ieder kind dat speciaal onderwijs nodig heeft dat
                     ook echt krijgt?
                  
Tot slot, voorzitter. Het praktijkonderwijs is regulier onderwijs, maar valt toch
                     onder passend onderwijs. Waarom is dat? Is er wel telkens een toelaatbaarheidsverklaring
                     van het samenwerkingsverband nodig? Kan dat niet makkelijker? Want dit is de kern
                     vandaag, voorzitter: niet het systeem maar het kind moet weer het startpunt zijn.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Beertema, heeft u een vraag?
De heer Beertema (PVV):
Even een vraag. Ik vind het een interessant idee om te kijken naar die discretionaire
                     bevoegdheid, maar indertijd heb ik een motie ingediend die pleit voor het instellen
                     van een ombudsfunctie: een autonome, onafhankelijke ombudsman die doorzettingsmacht
                     heeft. Zou het een idee zijn om de discretionaire bevoegdheid dan te laten varen?
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik heb de motie niet een-twee-drie voor ogen en ik weet ook niet wanneer de heer Beertema
                     die heeft ingediend, maar ik zou die graag nog eens bekijken. Als het een goed idee
                     is, kijken we ernaar. Mijn vraag aan de Minister is ook of het zin heeft om die rol
                     bij de inspectie neer te leggen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Het is een aangehouden motie die ik nog een keer ga indienen. Dan kunnen we er nog
                     eens naar kijken.
                  
De voorzitter:
Het woord is aan u, meneer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. We hebben het vandaag alweer over passend onderwijs. Ik zei het al, de
                     dertiende voortgangsrapportage sinds de inwerkingtreding van de wet. Er komt geen
                     einde aan het gepraat. Het is ook de laatste rapportage, omdat we in de eerste helft
                     van 2020 deze wet formeel gaan evalueren. Nou, we zijn inmiddels vijf jaar verder
                     en we moeten nog steeds constateren dat we bar weinig zijn opgeschoten. Onderzoek
                     na onderzoek naar de impact om het passend onderwijs te kunnen blijven voeden met
                     het evaluatieprogramma, aldus de Evaluatie Passend Onderwijs. Ook dit debat is weer
                     een tussenstand vooruitlopend op de definitieve evaluatie. Het voelt bijna als een
                     zinloze exercitie. Het doet me toch pijn dat ik dit moet zeggen. Want wat zijn we
                     in die vijf jaar sinds de invoering van die wet eigenlijk opgeschoten?
                  
Als ik de stand van zaken lees, valt mij op dat passend onderwijs tegenwoordig haast
                     onlosmakelijk verbonden wordt aan inclusief onderwijs. Dat modewoord dat dit kabinet
                     in een ijzeren greep heeft en waar tegenwoordig vrijwel alles aan opgehangen wordt,
                     wordt op het onderwijs losgelaten, ongeacht of het onderwijs daarop is toegerust.
                     Weer dient een supranationaal verdrag, met de Verenigde Naties dit keer, als leidraad
                     voor het beleid dat we hier zouden moeten bepalen. De Wet passend onderwijs gaat wat
                     mij betreft helemaal niet over inclusief onderwijs. Het streven naar dit doel in een
                     tijd waarin het onderwijs geteisterd wordt door allerlei rampen – ik refereer even
                     aan bijvoorbeeld het leesonderwijs – vinden wij uiterst onverantwoord. Kinderen met
                     een zware ondersteuningsbehoefte moeten niet in het reguliere onderwijs geplaatst
                     worden. Dat is niet in het belang van het kind en ook niet in het belang van de school.
                     Het is een nobel streven, dat sowieso, maar het is een luxe die het onderwijs zich
                     gewoon niet kan permitteren. Dat wijst het uit.
                  
Voorzitter. De samenwerkingsverbanden maken gebruik van verschillende verdeelmodellen;
                     ik heb het er al over gehad. Juist dat gebrek aan eenduidigheid zorgt ervoor dat samenwerkingsverbanden
                     onvoldoende zicht hebben op wat er aan welk programma wordt besteed. Schooldirecteuren
                     weten niet precies hoeveel aan ondersteuningsmiddelen beschikbaar is omdat schoolbesturen
                     de financiële administratie doen. Schoolbesturen en samenwerkingsverbanden wijzen
                     naar elkaar om na te kunnen gaan of de middelen doeltreffend besteed worden. Dat klinkt
                     als chaos. Een gebrek aan uniformiteit en eenduidigheid waarin samenwerkingsverbanden,
                     schoolbesturen en schooldirecteuren echt langs elkaar heen werken. Een leerling in
                     Friesland heeft echt recht op dezelfde ondersteuning als de leerling in Amsterdam.
                     Het gaat uiteindelijk altijd om die leerling – althans, zo zou het moeten zijn – en
                     niet om het samenwerkingsverband. Dienstbaarheid is het sleutelwoord.
                  
Voorzitter. Na de invoering van de wet is het aantal thuiszitters toegenomen, terwijl
                     het aantal kinderen in het vso gelijk is gebleven. En dat bij een dalend aantal leerlingen
                     vanwege de demografie. Hoe kan dat nou, vraag ik aan de Minister. Hoe kan dat nou?
                     Voor ons is het de zoveelste indicatie dat het zo niet langer kan. Ons geduld met
                     deze wet, met de Minister maar ook met de coalitie begint zo langzamerhand op te raken,
                     want de coalitie houdt de vinger niet aan de pols.
                  
Voorzitter. De problematiek omtrent reserves is ook zo'n illustratief voorbeeld van
                     de apathie in dit dossier, om het zo te zeggen. We horen iedere keer weer dat het
                     onwenselijk is dat samenwerkingsverbanden onnodig en ook veel te grote reserves aanhouden.
                     Het aanspreken van samenwerkingsverbanden heeft blijkbaar amper effect. Wat is de
                     Minister van plan om aan deze praktijken definitief een einde te maken?
                  
Ik zie nog steeds hapsnapbeleid. Overal andere criteria. We hebben al vaker gepleit
                     voor een onafhankelijk bestuur, een onafhankelijke ombudsman met doorzettingsmacht.
                     Tijdens het notaoverleg net voor het afgelopen zomerreces heb ik uit een eerdere inbreng
                     geciteerd om duidelijk te maken waarom wij als Kamer passend onderwijs hebben ingericht.
                     De leerlinggebonden gelden, de expertisegelden, de beruchte rugzakjes, waren zo gigantisch
                     dat er echt iets moest veranderen. Het kon zo niet langer. Daar was ratio voor. Tijdens
                     datzelfde notaoverleg van de afgelopen zomer hebben we aandacht gevraagd voor de conflicterende
                     belangen en al die dubbele petten die de aangesloten schoolbestuurders in de samenwerkingsverbanden
                     hebben. Ook hebben we er toen voor gepleit om de samenwerkingsverbanden onder de vlag
                     van een of meerdere onafhankelijke autoriteiten onder te brengen. Dat lijkt ons nog
                     steeds geen overbodige luxe te zijn. Dit resumerend rijst de vraag: waarom gebeurt
                     er zo weinig? Waarom is het all talk and no action?
                  
Voorzitter, afrondend. Tijdens het notaoverleg Passend onderwijs van afgelopen zomer
                     heb ik een motie ingediend die is aangenomen; ik heb het er al over gehad. In deze
                     motie hebben we de regering verzocht om de toegangssystematiek, de bekostigingssystematiek
                     en de onderwijstrajecten binnen het passend onderwijs veel meer landelijk te harmoniseren
                     dan nu het geval is. Zo kunnen de excessen die zich nu regelmatig voordoen voorkomen
                     worden. Hoe staat het met de uitvoering van die motie? Wij zien er vrijwel niets van
                     terug. Ook heb ik een motie ingediend – dat is de motie waar ik het net over had met
                     mevrouw Van den Hul, de motie die ik heb aangehouden – waarin ik de regering verzoek
                     om samenwerkingsverbanden binnen het passend onderwijs te laten opereren onder de
                     vlag van een of meer autonome autoriteiten, landelijk of regionaal, die onafhankelijk
                     opereren en waar expertise, bezwaarprocedures, een ombudsfunctie en, heel belangrijk,
                     doorzettingsmacht geconcentreerd zijn. Ik ben voornemens die motie toch weer in te
                     dienen.
                  
Voorzitter, nog een laatste vraag. Hoe staat het met de motie van Loes Ypma van de
                     PvdA en mevrouw Straus van de VVD uit 2014? Dat is een mooie motie waarin de regering
                     wordt verzocht om de gemeenten te vragen alle ontheffingen van de leerplicht op basis
                     van artikel 5, onder a, kritisch te bezien en alle ouders van kinderen met een ontheffing
                     van de leerplicht binnen drie maanden een gesprek aan te bieden waarin samen gekeken
                     wordt wat het kind nodig heeft om weer onderwijs te krijgen en ouders te wijzen op
                     de wettelijke zorgplicht van de schoolbesturen. Ook verzocht de motie de regering
                     om voorstellen te ontwikkelen waardoor leerplichtambtenaren bij een aanvraag van een
                     ontheffing van de leerplicht bezien of schoolbesturen niet te gemakkelijk onder die
                     zorgplicht uitkomen. Dat is een mooie motie, die rustig en rationeel geformuleerd
                     is en daarom ook is aangenomen. Graag een gemotiveerde reactie van de Minister hierop.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Mevrouw Westerveld, GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. In het debat begin dit jaar begon ik over een stoel, of eigenlijk het
                     traject rondom een aangepaste stoel voor een kind. Want wat was er aan de hand? De
                     orthopedagoog van de school constateerde bij de start van het schooljaar dat een kind
                     een aangepaste stoel nodig had. Dat traject leverde vervolgens niet alleen veel papierwerk
                     op voor de school, de leerkrachten en de ouders, maar ook moesten het UWV en de gemeente
                     eraan te pas komen. Pas een halfjaar later had het kind uiteindelijk die aangepaste
                     stoel.
                  
Dit verhaal is symbolisch voor het passend onderwijs. Iedereen heeft goede intenties
                     en iedereen wil dat het kind centraal staat, maar we verzanden in bureaucratie en
                     gedoe over geldstromen. Wie betaalt nu wat? Wie is verantwoordelijk? Welke formulieren
                     moeten er eigenlijk worden ingevuld om bijvoorbeeld de juiste ondersteuning te kunnen
                     krijgen?. Daar moeten we gewoon vanaf. Dat wil volgens mij iedereen hier in de Kamer,
                     maar we verschillen nogal eens van mening over hoe we dat precies moeten gaan doen.
                  
Allereerst moeten we niet alleen kijken naar wat de kinderen nodig hebben, maar ook
                     de leerkracht centraal stellen, want die leerkracht weet vaak heel goed wat er nodig
                     is in een klas. Als een leerkracht aangeeft dat een klas kleiner moet, dat er extra
                     ondersteuning in de klas bij moet of dat een kind een aangepaste stoel nodig heeft,
                     dan moet dat gewoon geregeld worden zonder dat dat weer verzandt in heel veel bureaucratie
                     en gedoe. Het moet gewoon geregeld worden. Voor ons staat ook voorop dat de grote
                     werkdruk van leerkrachten, en daaraan gekoppeld het lerarentekort waarnaar mevrouw
                     Van den Hul al verwees, een van de grootste redenen is waarom het passend onderwijs
                     onder druk staat. Zolang een leraar onvoldoende tijd heeft voor leerlingen die extra
                     zorg nodig hebben, zal het passend onderwijs geen succes worden. Leerkrachten geven
                     aan dat ze door het passend onderwijs ook te weinig aandacht kunnen hebben voor de
                     andere kinderen in de klas, die ook niet altijd even goed kunnen leren.
                  
Voorzitter. Het voorbeeld van die stoel dat ik net noemde, laat zien dat er een kloof
                     is. Op papier zal het ongetwijfeld allemaal kloppen. We hebben het op papier perfect
                     geregeld. Maar er is een enorm verschil met de beleving op de werkvloer. We zien dat
                     er een grote kloof is tussen wat bestuurders en mensen van samenwerkingsverbanden
                     zeggen en wat leerkrachten uiteindelijk zeggen. Dat blijkt ook uit de enquête van
                     de Algemene Onderwijsbond. Bijna negen op de tien docenten uit het regulier onderwijs
                     geven aan dat ze onvoldoende tijd hebben om leerlingen die extra ondersteuning nodig
                     hebben die ook te geven. Drie kwart van de leraren zegt dat er door passend onderwijs
                     te weinig tijd overblijft voor andere leerlingen. Vooral leerlingen die veel meer
                     moeite moeten doen op school zijn daar de dupe van, zoals ik net zei. Uit de enquête
                     blijkt dat het volgens leraren goed zou zijn als de basisondersteuning wordt vastgelegd.
                     Maar de Minister schrijft in zijn brief dat hij geen reden ziet om een minimumniveau
                     van basisondersteuning wettelijk te verankeren. Dat vonden we opvallend. Hoe kan het
                     dat er zulke grote verschillen zijn? Als we beter kijken naar het onderzoek, zien
                     we hoe dat komt. De focus lag in het onderzoek namelijk op interne begeleiders, zorgondersteuningscoördinatoren
                     en directeuren van samenwerkingsverbanden. Bij de basisondersteuning is het nu juist
                     de bedoeling dat ouders, leerlingen en docenten veel meer helderheid krijgen. Is de
                     Minister bereid om te bouwen op wat de Algemene Onderwijsbond zegt of om een soortgelijk
                     onderzoek te doen onder leerkrachten en ouders?
                  
Voorzitter. Bij ieder debat kaart ik ook de financiële reserves van samenwerkingsverbanden
                     aan. Die zijn meer Kamerleden een doorn in het oog, maar helaas bleef het tot nu toe
                     vooral bij woorden en weinig daden. Inmiddels ligt er wel een onderzoek van de inspectie.
                     Daaruit blijkt duidelijk wat we al langer zeggen: op te veel plaatsen ligt er geld
                     op de plank dat naar leerlingen zou moeten gaan. In 2017 waren er volgens de inspectie
                     134 samenwerkingsverbanden met een eigen vermogen boven het gewenste maximale eigen
                     vermogen. In totaal gaat het dan om 200 miljoen. Dat is nogal een bedrag. Dat geld
                     zou gewoon naar leerlingen, naar zorg moeten gaan, in de klas moeten verdwijnen en
                     niet op een bankrekening blijven staan. Ik vind het onbegrijpelijk dat je in sommige
                     regio's ziet dat ouders nul op het rekest krijgen als ze zeggen dat hun zoon of dochter
                     meer ondersteuning nodig heeft, terwijl de bankrekening van het samenwerkingsverband
                     door de jaren heen groeit. De Minister schrijft dat de raden gaan overleggen, maar
                     wil hij ook ingrijpen? Hij zegt dat het nettovermogen kleiner moet zijn dan 5%, maar
                     wat gaat er nu concreet gebeuren als samenwerkingsverbanden toch daarboven blijven?
                  
Wil de Minister onderzoeken waarom samenwerkingsverbanden eigenlijk een financiële
                     reserve nodig hebben? In de brief lezen we ook dat op een aantal plekken gewoon de
                     afspraak wordt gemaakt met schoolbesturen dat als een samenwerkingsverband geld tekort
                     dreigt te hebben, het schoolbestuur garant staat. Kan dat niet overal? Dat voorkomt
                     dat geld op bankrekeningen blijft staan dat eigenlijk naar de klas zou moeten gaan.
                     Is de Minister ook bereid om te onderzoeken of er sinds de invoering van het passend
                     onderwijs extra fte, dus ook geld, naar bureaus van samenwerkingsverbanden gaat? Ze
                     hebben allemaal een eigen bestuur, een eigen raad van toezicht, een bureau en vaak
                     extra ondersteuning. Ik snap dat dat nodig is, want zo hebben we het systeem ingericht.
                     Maar tegelijkertijd vraag ik mij af of daar niet te veel blijft hangen. In plaats
                     van iemand achter een bureau die ervoor zorgt dat de organisatie blijft draaien, zien
                     we liever extra ondersteuning in de klas. Is de Minister bereid om dat eens goed te
                     inventariseren? Ik denk dat we opnieuw de motie gaan indienen waarin we vragen of
                     het ook zonder samenwerkingsverbanden kan. Ik heb de indruk dat daar nu wel een Kamermeerderheid
                     voor is.
                  
Voorzitter. We horen te veel verhalen – ik en de andere collega's ontvangen die in
                     onze mailbox – van ouders die vastlopen. Ze gaan naar de school toe en komen dan vaak
                     in een nare situatie terecht waarin er aan beide kanten geen opening meer mogelijk
                     blijkt te zijn. We hebben het hier vaker gehad over doorzettingsmacht en verschillende
                     manieren om te regelen dat er iemand is die de ouders en ook de school helpt om toch
                     een oplossing te vinden. We ontvingen ook een petitie van ouderorganisatie Balans,
                     die ook een onafhankelijke deskundige voorstelt. Ik zou de Minister willen vragen
                     of hij met Balans en andere organisaties die deze petitie aanbieden in gesprek wil
                     gaan om te kijken of er een manier gevonden kan worden om ervoor te zorgen dat er
                     minder vaak een patstelling ontstaat tussen ouders en de school. Sowieso is ouderbetrokkenheid
                     vaak een fors probleem. Neem de ondersteuningsplanraden. Formeel is daar de medezeggenschap
                     belegd. Op papier is het goed geregeld, maar over de praktijk horen we andere verhalen.
                     Herkent de Minister dat? Zijn er betere manieren om ervoor te zorgen dat de medezeggenschap
                     in de praktijk is gewaarborgd?
                  
Voorzitter, ik sluit bijna af. Marc Dullaert doet een aantal voorstellen. Ik vind
                     dat de Minister daar erg summier op ingaat. Dullaert heeft het bijvoorbeeld over het
                     afschaffen van de vrijstellingen. Ik vraag de Minister om daar een uitgebreidere reactie
                     op te geven, want Marc Dullaert is een persoon die volgens mij door heel veel mensen
                     wordt gerespecteerd. Ik vind het ook een heel mooi document en hoor graag wat uitgebreider
                     van de Minister wat hij ermee gaat doen.
                  
Ik sluit af. Volgens mij constateren we hier allemaal dat het niet goed gaat met passend
                     onderwijs. Dat blijkt uit de stukken en het blijkt vooral ook uit de praktijk. We
                     hebben een aantal voorstellen gedaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister.
                     Ik vraag hem om in zijn reactie nog op twee dingen in te gaan.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, u bent echt al heel erg over uw tijd heen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan nog één ding. We hebben een tijd geleden een motie ingediend over dyslexie. De
                     Minister zei dat hij in gesprek was gegaan met de organisaties. Ik hoor uit het veld
                     dat dat niet zo is, dus ik wil de Minister vragen om daar straks in zijn beantwoording
                     op in te gaan.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Ik wilde bijna zeggen dat het woord nu aan mevrouw Van Meenen is, maar het is
                     meneer Van Meenen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat is mijn moeder van 97, die altijd meeluistert.
De voorzitter:
Wauw. Dan vanuit hier een ode aan haar. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Al voor de eindevaluatie kunnen we stellen dat passend onderwijs de veelbelovende
                     naam niet kan waarmaken: er zijn niet minder doorverwijzingen naar het speciaal onderwijs
                     en het aantal thuiszittende kinderen is toegenomen. Ook is de diagnosedrang niet afgenomen
                     en worden er nog steeds heel veel kinderen gelabeld. Leraren ervaren een toenemende
                     werkdruk. Ouders komen nog steeds regelmatig in een bureaucratische knoop terecht
                     en hun rol is gemarginaliseerd. De ene bureaucratie is vervangen door de andere. Geen
                     wonder dat D66 ooit tegen de invoering hiervan was. Het is jammer dat we gelijk gekregen
                     hebben. Maar goed, zo is het nu. We kunnen duidelijk stellen dat passend onderwijs
                     in de huidige vorm niet goed functioneert. De Minister wil koste wat kost de eindevaluatie
                     afwachten. D66 doet vandaag een aantal voorstellen waarmee we, in ieder geval in onze
                     ogen, beter vandaag dan morgen kunnen beginnen.
                  
Uit de financiële Staat van het Onderwijs bleek – het is al gezegd – dat de samenwerkingsverbanden
                     verantwoordelijk voor de uitvoering van passend onderwijs in 2017 gezamenlijk 32 miljoen
                     overhielden en dit toevoegden aan een bankrekening die nu zo'n 250 miljoen euro zal
                     bedragen, terwijl ze geen enkel risico hoeven te dekken. De gezamenlijke besturen
                     in het samenwerkingsverband staan namelijk garant. Dat is geen afspraak die lokaal
                     gemaakt is, dat is gewoon de wet. Het wordt tijd dat de schoolbesturen deze gezamenlijke
                     verantwoordelijkheid ook gaan dragen. Hoewel de Minister dit ook constateerde in zijn
                     brief naar aanleiding van de financiële Staat van het Onderwijs, onderneemt hij geen
                     actie om de reserves terug te dringen. Hij laat dat aan de PO-Raad en de VO-raad.
                     Nou, dan weten we het wel! Ik hoor gelach, maar daar valt helemaal niet om te lachen.
                  
Voorzitter. Het is onacceptabel dat dit geld niet wordt uitgegeven aan de zorg voor
                     kinderen. In mijn ogen is het ondoelmatig – dat is een van de dingen waarnaar de inspectie
                     kijkt – maar wellicht is het zelfs onrechtmatig. Daar zou ik de Minister weleens over
                     willen horen. D66 wil in ieder geval dat dit geld nog dit jaar wordt ingezet. Het
                     moet in de klas komen, zodat de leraar krijgt wat hij of zij nodig heeft om ieder
                     kind het beste passende onderwijs te geven: een extra paar handen, extra expertise
                     of extra tijd. D66 wil dat de Minister bindende afspraken maakt met de samenwerkingsverbanden
                     om de reserves in te zetten. Ik krijg daarop graag een reactie. Is de Minister tevens
                     bereid om uitvoering te geven aan mijn motie die verzoekt om in overleg te treden
                     met slecht functionerende samenwerkingsverbanden? Dat heeft hij in mijn beleving nog
                     niet gedaan.
                  
Voorzitter. Bevriezing van de verevening zou de samenwerkingsverbanden in onze ogen
                     helpen. De komende jaren vallen de hardste klappen met de verevening, terwijl de toekomst
                     van passend onderwijs nu onzeker is. We gaan over een jaar evalueren, maar dan is
                     de verevening klaar. Ik maak me daar grote zorgen om. De onderzoeken van het NRO voeden
                     die zorgen ook. Ik krijg daarop graag een reactie van de Minister.
                  
Voorzitter. Alle misstanden rond passend onderwijs kunnen ontstaan door een gebrek
                     aan toezicht en verantwoording. Ouders, leraren en leerlingen weten nauwelijks van
                     het bestaan af, waardoor horizontaal toezicht vrijwel ontbreekt. Maar dat geldt ook
                     voor het verticaal toezicht. De Rekenkamer constateert niet inzichtelijk te krijgen
                     waar samenwerkingsverbanden hun geld aan besteden en tot welke resultaten dat leidt.
                     Intern toezicht bestaat uit de belanghebbende schoolbesturen. Dat is die bekende slager
                     die zijn eigen vlees keurt. D66 wil snel verbetering in het toezicht. Hoe staat het
                     met het onafhankelijke lid van het toezichthoudend orgaan?
                  
Dan het leerrecht. In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er een leerrecht
                     komt. De Minister blijft het onderzoeken en versterkt het leerrecht door het doorstroomrecht
                     en de doorzettingsmacht te verbeteren. Dat is mooi, maar D66 vindt het ook belangrijk
                     dat het leerrecht ook expliciet in de wet komt. Op dit moment zijn ouders en leerlingen
                     altijd de zwakkere partij en meestal de schuldloze partij als het niet goed gaat.
                     Steeds meer ouders beroepen zich dan maar op vrijstelling van de Leerplichtwet, om
                     lichamelijke of psychische redenen. Maar de kinderen hebben meer maatwerk, aandacht
                     en uitdaging nodig dan de scholen kunnen bieden en komen dus thuis te zitten. De Leerplichtwet
                     moet het recht op onderwijs beschermen en niet belemmeren. Tegenover die plicht moet
                     het recht komen te staan op onderwijs met meer flexibele en tijdelijke oplossingen,
                     een recht waar ouders en leerlingen zich op kunnen beroepen, zodat het een verantwoordelijkheid
                     van ouders, scholen en overheid wordt om een passende plek in te richten, waarbij
                     het perspectief van het kind centraal staat en er uitvoering wordt gegeven aan het
                     VN-Kinderrechtenverdrag. Graag een reactie van de Minister.
                  
Voorzitter. Zoals D66 al vreesde bij het algemeen overleg over de inspectie, zijn
                     de scholen onbekend met de discretionaire bevoegdheid van de inspectie om rekening
                     te houden met zorgleerlingen bij het oordeel over de resultaten. Reguliere scholen
                     weren nog steeds leerlingen met een flinke ondersteuningsbehoefte, omdat ze vrezen
                     voor het effect op de resultaten. Op deze manier wordt het onderwijs nooit inclusiever,
                     terwijl dat wel onze doelstelling is, conform het eerdergenoemde verdrag. Wat gaan
                     de Minister en de inspectie doen om de bekendheid met die wijziging onder de scholen
                     te vergroten? Welke stappen zet de Minister op dit moment om het onderwijs inclusiever
                     te maken? Is hij bijvoorbeeld bereid om het op te nemen in de Wet passend onderwijs?
                  
Voorzitter. Vanuit het veld is er de vraag naar een nauwere samenwerking tussen speciaal
                     en regulier onderwijs om expertise uit te wisselen en de leerlingen met elkaar in
                     contact te brengen. Wat kan de Minister doen om deze samenwerking te faciliteren?
                  
Dan nog een blokje varia, als u het mij nog toestaat, voorzitter.
De voorzitter:
Voordat u daaraan begint, heeft de heer Kwint een vraag. Excuses, de heer Beertema
                     heeft ook een vraag.
                  
De heer Kwint (SP):
Hij mag best eerst, hoor.
De voorzitter:
De heer Beertema was ook eerder, maar ik dacht dat hij zijn vraag had ingetrokken.
                     Het woord is aan de heer Beertema.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ik wil even terug naar die vereveningsoperatie. Meneer Van Meenen van D66 maakt zich
                     daar zorgen over. Ik begrijp dat ook wel. Die vereveningsoperatie is ooit in het leven
                     geroepen omdat bepaalde regio's – vaak zijn dat regio's met veel hoogopgeleide ouders
                     – een veel groter beroep deden op de zorggelden dan andere regio's. Er zat dus ook
                     wel rechtvaardigheid in die vereveningsoperatie. Als dat nu hier en daar tot problemen
                     leidt, dan is dat vervelend. Maar deelt meneer Van Meenen van D66 met mij dat die
                     rechtvaardigheid toch op een of andere manier wel geëffectueerd moet worden? Want
                     het gaat hierbij natuurlijk toch om gelden die hoogopgeleide ouders op een veel makkelijkere
                     manier binnenhalen dan ouders die minder hoog zijn opgeleid en die de weg niet weten.
                     Die laatste groep ouders is wel degelijk in het nadeel geweest. Wat vindt meneer Van
                     Meenen daarvan?
                  
De heer Van Meenen (D66):
De aanleiding voor de verevening was inderdaad een ongelijke verdeling, ook in het
                     aantal leerlingen per regio dat naar het speciaal onderwijs ging. Het is nooit helder
                     geworden of daar nu wel of niet een echte aanleiding voor was. Maar goed, die afspraak
                     is gemaakt. Ook al in deze tussenevaluatie zien we dat er grote vragen zijn over het
                     uiteindelijke effect daarvan, ook op de zorg voor kinderen, want het is niet zo dat
                     de voorzieningen die er waren, zomaar verdwenen. Misschien gaat het wel te snel, maar
                     één ding weet ik zeker: als we nog een jaar wachten met de evaluatie, dan is de verevening
                     klaar. Dan is het afgelopen en dan kunnen we er niks meer aan doen. Mijn pleidooi
                     is om daar een jaar voor te nemen en om te zeggen: stop daar even mee. Dan gaat het
                     zowel om het verhogen van de bijdrage van samenwerkingsverbanden die de laatste jaren
                     al extra geld hebben gekregen als om het verlagen van de bijdrage van samenwerkingsverbanden
                     die in de negatieve verevening zitten. Laten we de evaluatie afwachten om te kijken
                     of we niet iets kapotmaken dat we daarna nooit meer terugkrijgen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Misschien gaat D66 hier nog een motie over indienen. Dat zullen we zien. We gaan het
                     bekijken, maar ik vind het wel interessant.
                  
De heer Kwint (SP):
De heer Van Meenen had het onder andere over de expertise die bij speciaal onderwijs
                     en speciaal basisonderwijs aanwezig is. Nu merken wij dat nogal wat van die scholen
                     onder druk staan. Dat merken wij niet alleen omdat de PO-Raad ons daar mailtjes over
                     stuurde, maar ook omdat we dat zelf zien. Sommige scholen dreigen zelfs te verdwijnen,
                     terwijl het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs
                     toeneemt. Het is wettelijk bijna onmogelijk gemaakt om daar nieuwe scholen voor op
                     te richten. Zouden we dat eigenlijk niet moeten aanpassen, ook om het makkelijker
                     te maken om de door de heer Van Meenen gewenste scholen die regulier en speciaal basisonderwijs
                     weten te combineren, mogelijk te maken? Want als je nu een reguliere basisschool hebt,
                     kun je wel een sbo-klas erbij hebben, maar daar betaal je dan mooi zelf voor.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dit is een onderwerp dat vaker aan de orde is geweest. Volgens mij hebben wij daar
                     altijd zij aan zij gestaan. Overigens zeg ik daarbij dat het mij niet handig lijkt
                     dat er op elke straathoek een nieuwe school komt. Je zou natuurlijk goed moeten bekijken
                     wat optimaal is. Maar ook in dat verband maak ik me zorgen over de effecten van de
                     verevening.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik geloof dat niemand een betoog houdt voor een speciaalonderwijsschool op elke straathoek;
                     dat lijkt me ook helemaal niet nodig. Maar we zien nu dat het tegenovergestelde gebeurt,
                     namelijk dat scholen juist onder druk staan, terwijl die expertise... De heer Van
                     Meenen constateert terecht dat passend onderwijs tot nu toe bepaald niet levert wat
                     beloofd was. Als het speciaal onderwijs dan ook nog eens zo onder druk staat, vallen
                     kinderen onnodig nog verder buiten de boot. Toch?
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ja, zeker. We zijn het volgens mij ook helemaal eens.
De heer Kwint (SP):
Dan hou ik meteen op.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, voor je het weet is het niet meer zo.
Voorzitter. Ik kom bij varia, mijn losse vragen aan de Minister. De tekst van de Minister
                     over speciaal onderwijs na 18 jaar vind ik zeer onduidelijk. Kan de Minister nader
                     toelichten hoe hij de positie van deze jongeren van 18 jaar en ouder ziet en hoe hij
                     hen en hun ouders gaat versterken in hun positie?
                  
Wat gebeurt er nu met het thuiszitterspact? Al jaren wordt betere registratie genoemd
                     voor de stijging van het aantal thuiszitters. Gaat het ooit lukken om dit aantal te
                     laten dalen?
                  
Ook vraag ik de Minister om onmiddellijk te stoppen met het loslaten van de landelijke
                     criteria voor het lwoo. De Minister stelt – ik citeer – dat «het onderzoek geen negatieve
                     effecten laat zien». Maar in de volgende zin wordt gezegd: «terwijl scholen minder
                     goed in staat zijn de benodigde ondersteuning aan te bieden.» Dat zeggen de onderzoekers.
                     Dat komt op mij toch wel over als een negatief effect. Laten we hier dus alsjeblieft
                     mee stoppen. Houd vast aan de landelijke criteria.
                  
Het is onduidelijk hoe het met de uitvoering van de motie rond EMB staat, zoals al
                     is gezegd. In de brief wordt er nauwelijks over gesproken. D66 wil eigenlijk verder
                     gaan dan de motie zegt en het EMB uit het passend onderwijs halen; dat willen heel
                     veel partijen die zich tot ons gericht hebben. Uit de eerdere woorden van de heer
                     Heerema begrijp ik dat daar inmiddels licht ruimte voor ontstaat.
                  
Voorzitter. De motie-Westerveld/Van Meenen over de aanpassing van lesmateriaal voor
                     leerlingen met dyslexie, wordt niet uitgevoerd. Uitgevers zetten lesmateriaal om,
                     maar leraren kunnen straks geen beroep meer doen op de mogelijkheden. Graag een reactie
                     van de Minister op de vraag hoe dat nu verdergaat.
                  
Ten slotte hebben mevrouw Westerveld en ik ook nog een aangehouden motie over de relatie
                     tussen de groei van de jeugdzorg en het – ik zeg het tussen aanhalingstekens – falen
                     van passend onderwijs. Graag alsnog een reactie daarop.
                  
Ten slotte, voorzitter. Toegang tot de Geschillencommissie passend onderwijs is niet
                     mogelijk vanuit het mbo. Is het niet mogelijk om dat wél mogelijk te maken?
                  
Helemaal ten slotte wil D66 graag nog weten hoe de Minister de eindevaluatie gaat
                     inrichten. Is hij bereid om met alle betrokken partijen gezamenlijk in overleg te
                     treden over de vraag wat er nodig is om ieder kind passend onderwijs te gaan bieden?
                     Is hij bereid om te kijken of er minder verschil tussen samenwerkingsverbanden kan
                     komen, zodat bovenregionaal makkelijker kan worden samengewerkt? Eerder heeft D66
                     al gepleit voor een vorm van een Schevenings beraad, waarin bestuurders, schoolleiders,
                     leraren, ouders, leerlingen, kinderopvang, gemeenten, jeugdzorg, zorg en overheid
                     gaan samenwerken om het kind centraal te stellen in plaats van het systeem. Ook het
                     rapport van de heer Peeters lijkt te vragen om een betere samenwerking van al die
                     partijen. Komt er nog een reactie van het kabinet op dat rapport van René Peeters?
                  
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Inderdaad, ik ben van het CDA, maar ik mag mede het woord
                     voeren namens de heer Bisschop van de SGP. Het zal u niet verbazen dat dit feit alleen
                     al ertoe leidt dat u van mij geen radicale stelselwijzigingen zult horen.
                  
De voorzitter:
We verwachten op dit moment dan eigenlijk een hele algemene beschouwing.
De heer Rog (CDA):
En dat ik na vijf minuten...
De voorzitter:
... tot de kern kom.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik heb toch altijd de neiging om eerst weer de twee hoofddoelstellingen
                     van passend onderwijs neer te zetten en om van daaruit te kijken waar we nu staan.
                     De hoofddoelstellingen van de invoering van het passend onderwijs waren: minder thuiszitters
                     en minder administratieve lasten. Helaas moeten we, voor de dertiende keer alweer,
                     vaststellen dat die doelstellingen niet gehaald zijn.
                  
Ik begin met de vraag aan de Minister over de woorden van zijn illustere voorganger
                     – wie kent hem niet – de heer Dekker. Die zei een aantal jaar geleden nog dat in 2020
                     – dat is dus volgend jaar – geen leerling langer dan drie maanden thuiszit. Zou deze
                     Minister die uitspraak herhalen?
                  
In zijn brief geeft de Minister aan dat hij uitvoering wil geven aan de door mij ingediende
                     motie over het mogelijk maken van de bekostiging van particulier onderwijs. Na de
                     zomer komt hij daarmee naar de Kamer als dat tijdelijk een passend arrangement biedt
                     voor leerlingen die vastlopen in het publiek bekostigd onderwijs. Ik zou hem daar
                     een vraag over willen stellen. Is het een idee om de Onderwijsraad de vraag te stellen
                     om hierover een advies te geven en om de perspectieven in kaart te brengen van wat
                     eigenlijk kan binnen de vigerende wetgeving? We zoeken namelijk allemaal naar het
                     juiste aanbod en dat aanbod is soms op verschillende plekken te vinden.
                  
Het wettelijk vastleggen van het minimumniveau van basisondersteuning is in de afgelopen
                     jaren vaak aan de orde geweest. Ook vandaag zijn er een aantal fracties die daar heel
                     pregnant voor strijden, zou ik bijna zeggen, want het waren vooral linkse fracties
                     die dat deden. Ik wil wel aangeven dat ik toch heel graag nog een keer de argumentatie
                     van de Minister hoor. Wat ons betreft is dit niet de eindevaluatie. Straks hebben
                     we die eindevaluatie en dan zullen we keuzes moeten maken. Maar voor mijn fractie
                     geldt wel – ik spreek dus even nadrukkelijk namens de CDA-fractie – dat een minimumniveau
                     niet het maximale is, maar het minimale wat je in ieder geval kan weten. Ik vind toch
                     dat de Minister dat nog een keer moet uitleggen, want ik wil nu wel gewoon als disclaimer
                     geven dat dit voor ons een belangrijk punt wordt om af te wegen waar we staan richting
                     die eindevaluatie.
                  
Ik heb de Minister vaker vragen gesteld over de residentiële instellingen. Het Samenwerkingsverband
                     Rijn & Gelderse Vallei heeft gewoon grote financiële problemen als gevolg van waar
                     de mensen die in die residentiële instellingen zitten vandaan komen. De Minister heeft
                     aangegeven de vinger aan de pols te houden en in gesprek te gaan, maar wat mij betreft
                     zou ik daar wel graag aan gekoppeld hebben welk resultaat de Minister wil. Het CDA
                     wil duidelijk het geld van deze leerlingen volgen. De Gelderse Vallei moet in ieder
                     geval niet de dupe worden van de bijzondere situatie van de leerlingen. Kan de Minister
                     daar nog een keer op reageren?
                  
De reserves van de samenwerkingsverbanden. Vorig jaar, volgens mij zelfs precies een
                     jaar geleden, had ik daar een motie over ingediend die het kabinet verzocht om een
                     maximale norm voor de reservepositie van samenwerkingsverbanden vast te stellen en
                     de Kamer daarover te informeren. Ik heb die toen op verzoek van de Minister aangehouden.
                     We krijgen nu een mooie brief van de Minister waarin staat dat hij die motie zo ongeveer
                     wil gaan uitvoeren. Maar wat mij betreft is dat nog wel vrijblijvend. Ook hier wil
                     ik een concrete toezegging van de Minister. Arjan Linthorst, die eerder gast is geweest
                     in de Tweede Kamer, heeft berekend – misschien dat de Minister dat bedrag ook kan
                     bevestigen – dat er 200 miljoen opgepot is boven de normen van de commissie-Don. Dat
                     is geld dat op de plank dood ligt te zijn. Wat het CDA betreft is dat dus niet acceptabel.
                     Niet voor niks willen we die harde norm hebben. De vraag die ik er dus aan koppel,
                     luidt: wat doet de Minister om dat geld van die plank af te halen, zodat het kan worden
                     besteed aan goede zorg aan en ondersteuning van leerlingen?
                  
De voorzitter:
Daar zijn vragen over. Eerst de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb dat punt in mijn eigen bijdrage ook genoemd. Voor mij is het ook onacceptabel.
                     Maar de weg die de Minister kiest, is om met de PO-Raad en VO-raad in gesprek te gaan.
                     Is de heer Rog het met mij eens dat we hier in regelgeving paal en perk aan zullen
                     moeten stellen, om ervoor te zorgen dat dat geld ook werkelijk bij die kinderen en
                     leraren terecht zal komen?
                  
De heer Rog (CDA):
Op het gevaar af dat ik alleen voor mijn eigen fractie spreek: het antwoord is «ja».
                     Nogmaals, ik had die motie voor die harde norm niet voor niets eerst ingediend. Ik
                     wil het dus inderdaad geregeld hebben. Ik kan daaraan het volgende toevoegen. De heer
                     Van Meenen preludeerde in zijn bijdrage al op de mogelijkheid om de Minister daar
                     een opdracht over mee te geven. Nou, dat is wel ongeveer waar ik inmiddels ook sta.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Helder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Rog zegt terecht dat hij daarover een motie had ingediend, maar hij heeft
                     die inderdaad ook weer ingetrokken. En hij stemde vervolgens tegen onze motie die
                     ongeveer hetzelfde vroeg. Sterker nog, volgens mij hebben wij die motie al twee keer
                     ingediend, en misschien nog wel vaker. Maar goed, daar gaat het nu niet om. Ik ben
                     blij dat er nu langzamerhand wel een Kamermeerderheid lijkt te zijn, die gewoon vindt
                     dat we veel strenger mogen zijn ten aanzien van samenwerkingsverbanden en dat we mogen
                     zeggen dat het geld dat voor passend onderwijs bedoeld is, ook naar de kinderen moet
                     gaan. Wat zou de heer Rog aan de Minister willen vragen? Er is immers een brief gekomen
                     waarin de Minister zegt dat de besturen erop moeten worden aangesproken. Wil hij nog
                     een stapje verder gaan?
                  
De heer Rog (CDA):
Volgens mij heb ik net aangegeven dat ik de Minister nu ook uitdaag om aan te geven
                     hoe we dit gaan realiseren. Hij gaat nu in gesprek, maar ik wil het effect hebben
                     dat die pak ’m beet 200 miljoen euro boven op de grens van de commissie-Don daadwerkelijk
                     in de klas terechtkomt. Dat is wat ik wil. Dat is ook waarom ik eerder die motie indiende.
                     Ik weet dat mevrouw Westerveld ook een dergelijke motie heeft ingediend. Dat is hartstikke
                     goed. Zo zie je dat men in de Kamer, van links tot rechts en van oppositie tot coalitie,
                     eenzelfde richting op wil. Ik heb de Minister op zijn verzoek de kans gegeven om zelf
                     met een idee te komen. Dat heeft hij gedaan. Daar ben ik blij mee. Het gaat mij alleen
                     nog net niet ver genoeg.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben ook hier blij mee. Ik heb nu een beetje het gevoel dat heel veel dingen die
                     wij al een aantal jaar geleden hebben voorgesteld, nu een Kamermeerderheid krijgen.
                     Ik ben er gewoon blij mee dat we nu stappen kunnen zetten als het gaat om passend
                     onderwijs.
                  
De heer Rog (CDA):
Dat is nou weer jammer, om zo te eindigen! Volgens mij heb ik het punt van de financiële
                     reserves al heel vaak aan de orde gesteld en ben ik eerder ook al met normen gekomen.
                     Volgens mij willen we dit met elkaar. Ik zie ook bij het kabinet nu de wens om dat
                     te gaan inrichten. Daar kan alleen misschien nog een tandje bij. Laten we even kijken
                     hoe dat loopt. Als dat mogelijk is, wil ik graag samen optrekken om dit punt te realiseren.
                  
Voorzitter, hoe lang heb ik nog?
De voorzitter:
Nog twee minuten.
De heer Rog (CDA):
Ik wil mij kortheidshalve aansluiten bij de vragen die gesteld zijn over het vangnet
                     voor de ouderorganisaties die daar ook een petitie over hebben ingediend. Ik vind
                     het wel een interessant inzicht. Zij vragen of er, ook ter ondersteuning van hun kinderen,
                     niet specialisten nodig zijn in plaats van alleen die doorzettingsmacht. Ik vind dat
                     wel mooi. Ik heb eerder weleens gezegd: moet je niet iets met thuiszitterscoaches,
                     met in ieder geval een warme hand om iemand te begeleiden naar een goede oplossing,
                     in plaats van een kille uitvoeringsmacht? Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister
                     daarop.
                  
Voordat ik het vergeet: het vavo. Dat ben ik de vorige keer vergeten. Daar heb ik
                     eerder ook een motie over ingediend. Die ging over het betrekken van het vavo-onderwijs
                     bij de samenwerkingsverbanden. Kan de Minister aangeven waar wij op dit moment staan?
                     Hebben alle vavo-instellingen inmiddels relaties met de samenwerkingsverbanden?
                  
Ik sluit me kortheidshalve aan bij de inbreng over de EMB-kinderen van mijn collega's
                     van de VVD en D66.
                  
Ik heb nog een laatste vraag. Ik was bij De Wissel, een school voor speciaal onderwijs
                     in Hoorn. Die doet nu mee aan een experiment. Ze hebben daar een vierdaagse werkweek.
                     Ze waren daar erg geschrokken van de reactie van de Minister op het andere experiment
                     met flexibele onderwijstijden. Kan de Minister deze school geruststellen met de mededeling
                     dat zij voorlopig door kunnen gaan met dit experiment, waarvan zij zelf de indruk
                     hebben dat het zeer ten goede komt aan de onderwijskwaliteit, dat het rechtdoet aan
                     leerlingen, bij wie het ziekteverzuim daalt, maar dat het ook de leraren beter in
                     staat stelt om hun onderwijs goed in te richten.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant
                     van de Kamer. Ik schors tot 15.40 uur. Dan gaan we luisteren naar de antwoorden van
                     de Minister.
                  
De vergadering wordt van 15.24 uur tot 15.44 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan luisteren naar de eerste termijn van de kant van het kabinet in het algemeen
                     overleg over passend onderwijs. Ik geef het woord aan de Minister.
                  
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik denk
                     dat ik niets te veel zeg als ik het erover heb dat dit een omvangrijk en complex dossier
                     is. Dat blijkt ook uit de vele vragen die u gesteld heeft. Het zijn er zo veel dat
                     ik hoop ze allemaal te kunnen beantwoorden, maar ik kijk ook met een kleine bezorgde
                     blik naar de klok. Maar we doen ons best. Overigens zitten er ook zaken tussen die
                     we al eens eerder hebben besproken of waarover we u in brieven al informatie hebben
                     verstrekt. Misschien verwijs ik daar soms kortheidshalve naar.
                  
Omvangrijk en complex. In de brief die ik heb gestuurd, hebben we aangegeven wat er
                     in de afgelopen maanden allemaal aan werk is verricht en welke stappen zijn gezet.
                     Ik noem ook alle rapporten die achter de brief schuil gingen. Die rapporten zijn overigens
                     uitwerkingen die onderdeel uitmaken van een afspraak die met uw Kamer is gemaakt,
                     nadat in augustus 2014 de Wet passend onderwijs van kracht werd. U heeft als Kamer
                     gezegd: wij willen nauwgezet blijven volgen, en met een behoorlijke frequentie – vandaar
                     dat het aantal van dertien hier genoemd kon worden – wat de voorgang en de impact
                     van het beleid is, zodat we daar ook over kunnen spreken. U heeft nu inderdaad de
                     laatste tussenrapportages ontvangen. De eindevaluatie volgt begin 2020. Ik heb op
                     uw verzoek, zoals vorige keer besproken, er gelukkig voor kunnen zorgen – met dank
                     aan alle betrokkenen die daar heel veel werk voor moeten verrichten – dat de schema's
                     zijn aangepast en dat we dus eerder gaan evalueren. Ook uit uw inbreng blijkt dat
                     u eigenlijk niet kan wachten tot het zover is. We moeten nog even wachten op de definitieve
                     eindrapporten, maar er ligt al heel erg veel.
                  
Het is niet eenvoudig om al die rapporten heel kort samen te vatten. De voorzitter
                     van LECSO heeft u volgens mij een brief geschreven, die ik vanmorgen nog onder ogen
                     kreeg. Hij gaf aan dat de ontwikkelingen rond passend onderwijs gestaag vorderen,
                     maar hij gaf direct in één zin aan dat het een heel ingrijpend traject is. Er is tijd
                     voor nodig om goede antwoorden te hebben op de tekortkomingen die in het traject opdoemen.
                  
Dat zijn bevindingen uit zorgvuldig samengestelde rapporten. Er zit veel onderzoek
                     achter, maar daar staan ook andere observaties tegenover. De meesten van u hebben
                     daar soms heel concreet woorden aan gegeven, namelijk dat er onvrede is over hoe sommige
                     dingen in de praktijk werken, en dat er verschillen zijn. Noemt u alle vragen maar
                     op die gesteld zijn. Ik zal daar uiteraard straks op ingaan. U weet dat ikzelf de
                     afgelopen maanden in een zestal regio's met alle betrokkenen uitvoerige gesprekken
                     heb gevoerd, die zo'n vijf uur duurden. Dus we waren niet even na een kwartiertje
                     weer weg. Ook leerlingen waren daar vaak bij aanwezig, en verder leraren, bestuurders
                     en ook gemeentebestuurders. We hebben de mogelijkheid geboden aan iedereen die dat
                     wilde om via een online vertelpunt observaties en ervaringen met ons te delen. In
                     de brief heb ik uitvoerig uiteengezet welke conclusies we daaraan hebben verbonden.
                     Er is veelvuldig gebruik van gemaakt. Duizenden mensen hebben dat gedaan.
                  
Het lijken soms wel twee parallelle werelden. Aan de ene kant zijn er de onderzoeken
                     die aangeven dat het niet optimaal is, maar dat we wel stappen vooruitgaan. Dat zijn
                     observaties die ik ook wel in de praktijk hoor. Het zijn geen rapporten die even op
                     een achternamiddag worden geschreven. Aan de andere kant zijn er de hele praktische
                     voorbeelden waar mensen soms dagelijks mee te maken hebben. Ik voel er weinig voor
                     om die twee werelden tegen elkaar uit te gaan spelen. Ze zijn er allebei en we moeten
                     proberen om ze beide recht te doen. We moeten kijken naar dingen die goed gaan en
                     we moeten kijken wat we kunnen doen om de dingen die niet goed gaan de goede kant
                     uit te krijgen, binnen mogelijkheden die er zijn.
                  
Het was de heer Van Meenen die uit het regeerakkoord citeerde. Ik had het zelf nog
                     niet één keer gedaan in het debat over passend onderwijs. Hij gaf aan dat in het regeerakkoord
                     staat dat deze kabinetsperiode aan de systematiek van passend onderwijs wordt vastgehouden.
                     Dat is inderdaad de opdracht die ik van de coalitiepartijen heb meegekregen. Daar
                     zou al snel de conclusie aan verbonden kunnen worden dat we dus op onze handen gaan
                     zitten. Als u kijkt naar wat er in de anderhalf jaar dat we nu met elkaar bezig zijn
                     in deze regeerperiode aan werk is verricht en wat we aan stappen hebben gezet – ik
                     kom straks op een aantal dingen terug – dan is dat in ieder geval niet de conclusie
                     die getrokken kan worden. Wel zien we dat een transitie tijd kost. Naast deze transitie
                     was er ook rond de jeugdhulp het een en ander bezig. Dat raakte elkaar ook en heeft
                     niet altijd heel positief op elkaar uitgewerkt. Er is dus wel het een en ander in
                     beweging, maar er is nog best heel veel werk te doen voor de korte en voor de lange
                     termijn.
                  
Als het om de lange termijn gaat, is de evaluatie, die we op uw verzoek dus naar voren
                     hebben gehaald, hét moment om met elkaar indringend naar het systeem te kijken en
                     te bezien in hoeverre we het nodig vinden, ook op basis van de eindconclusies die
                     we dan met elkaar kunnen trekken, welke stappen verder gezet moeten worden. Alles
                     wat we in de tussentijd kunnen doen en wat binnen onze mogelijkheden ligt, moet opgepakt
                     worden. Ik zal straks ingaan op een aantal moties die zijn aangenomen. Daar kan ik
                     best het een en ander over vertellen. Niet alles is in die brief terechtgekomen, want
                     die was al zo lang. Maar daar zal ik u straks verder over informeren. Ik maak zo meteen
                     even bekend in welke blokjes ik dat wil gaan doen.
                  
U heeft in de brief kunnen lezen hoe we het proces van de evaluatie willen gaan inrichten.
                     Uiteraard worden de betrokkenen er actief bij betrokken. Het is breed scala aan betrokkenen:
                     leerlingen, ouders, docenten, ervaringsdeskundigen, schoolbesturen, noem maar op.
                     Uiteraard zou het heel fijn zijn als we met elkaar tot eenduidige conclusies kunnen
                     komen. Dat is in ieder geval iets waar we wel naar zullen moeten streven.
                  
Ik zal de blokjes kort noemen. Ik wil allereerst iets zeggen over de ouderbetrokkenheid,
                     waar een groot aantal van u vragen over heeft gesteld en waarover ik ook afspraken
                     heb gemaakt die ik met u wil delen.
                  
Daarnaast wil ik stilstaan bij het onderwerp basisondersteuning en de positie van
                     leraren, want die is daar denk ik wel mee verweven, ook in relatie tot wat uit de
                     onderzoeken naar voren komt.
                  
Dan wil ik met name ingaan op de EMB-discussie van de vorige keer, waarover een aangenomen
                     Kamermotie in uitvoering is. Ook vragen die met het speciaal onderwijs te maken hebben,
                     zal ik in dit blokje proberen mee te nemen.
                  
In het vierde blokje zal ik stilstaan bij de samenwerkingsverbanden en met name ingaan
                     op de vragen die zijn gesteld over de reserves en de verevening. De heer Van Meenen
                     heeft daar vragen over gesteld.
                  
Dan wil ik stilstaan bij de vragen die gesteld zijn over hoogbegaafdheid en dyslexie.
In het volgende blokje sta ik stil bij de vragen over de gesloten jeugdzorg. Dat is
                     inderdaad een kwestie waarover we eerder hebben gesproken en waarover Kamervragen
                     zijn beantwoord. Het is nog steeds een hangende kwestie.
                  
Tot slot een blokje diversen, waarin heel veel vragen zullen worden meegenomen. U
                     heeft zelf kunnen meeluisteren naar alle vragen. Dat schoot verschillende kanten uit.
                     Het viel allemaal wel onder het kopje «passend onderwijs» en ik zal mijn best doen
                     om daarop in te gaan.
                  
De voorzitter:
Voordat u begint: ik zou willen proberen de Minister telkens één blok te laten beantwoorden
                     en daarna de leden in de gelegenheid te stellen om vragen te stellen. Maar ik zag
                     al twee vingers, van de heer Beertema en de heer Van Meenen. Wilt u nu al een vraag
                     stellen? De heer Beertema.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ja, voorzitter, want dit is het blokje «inleiding». Dat is nu klaar en dan mogen we
                     daar vragen over stellen.
                  
De voorzitter:
Ik ben blij dat u ze zo goed bijhoudt.
De heer Beertema (PVV):
Uiteraard. In het coalitieakkoord is inderdaad afgesproken dat we in ieder geval deze
                     coalitieperiode vasthouden aan de Wet passend onderwijs. Nu is het zo dat een belangrijke
                     coalitiepartner al afstand neemt en opwerpt dat we misschien toch eens moeten gaan
                     bekijken om de hele wet maar anders te gaan doen. Dan hoor ik toch een stelselwijziging.
                     Ik kan me voorstellen dat de Minister daardoor overvallen is, net zoals de coalitiepartners
                     daardoor overvallen zijn. Wat zegt de Minister daarover?
                  
Minister Slob:
Ik word niet zo heel snel overvallen. Ieder Kamerlid is altijd vrij om aan te geven
                     wat hij wil. Ik heb zelf ook in die positie gezeten. Dat is een groot recht en daar
                     moet je ook gebruik van maken. We weten wel hoe het werkt met coalitieakkoorden. Die
                     kunnen inderdaad weleens gewijzigd worden. Ik kijk ook even naar dit kabinet. Het
                     is op een aantal onderdelen gebeurd. Als alle fracties het daarmee eens zijn, is dat
                     altijd mogelijk. Ik heb zelf aangegeven dat ik deze zin nooit in een debat heb gebruikt,
                     omdat het al heel snel als een dreigement zou kunnen overkomen. Dat is volgens mij
                     het laatste wat we moeten hebben bij dit onderwerp. Dit is een onderwerp waar we werkende
                     weg mee bezig zijn geweest. We weten allemaal wat de situatie hiervoor was. Die was
                     allesbehalve ideaal. Ik heb ook niemand van u gehoord die daarnaar terug wil, al zie
                     ik nog wel een aantal onderdelen van het vorige systeem terugkomen in de voorstellen.
                     Met het huidige stelsel zijn we nu een aantal jaren op weg. Het is inderdaad complex
                     en het kost echt tijd om daar je weg in te vinden. Als ik in het land zie hoe men
                     echt probeert daar invulling aan te geven, vind ik dat een prestatie. Het gaat niet
                     altijd goed en daar zijn de mensen ook wel eerlijk over. Maar er wordt met man en
                     macht en vrouw en macht gewerkt om met elkaar te proberen het zo in te richten dat
                     kinderen inderdaad centraal staan, dat ook ouders een betrokkenheid hebben en dat
                     men invulling geeft aan de opdrachten die vanuit de Wet passend onderwijs naar de
                     scholen en de regio's zijn gegaan. Nu we naar het einde toegaan van de eerste periode,
                     moeten we met elkaar de vraag onder ogen zien of het allemaal zo moet blijven of dat
                     er dingen zijn die we echt kunnen verbeteren. Ik vind dat je die vraag met een open
                     houding met elkaar onder ogen moet zien. Gelukkig hebben we de evaluatie naar voren
                     kunnen trekken, dus daar kunnen we in het voorjaar met elkaar over spreken.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ik denk dat de meest politiek correcte uitdrukking is «met mens en macht». Maar ik
                     begrijp ook dat u het dreigement van de VVD eigenlijk naast u neerlegt. Daar ben ik
                     wel blij mee.
                  
Minister Slob:
De heer Beertema had het gisteren over de laatste der mohammedanen, dus er zijn wel
                     meer mensen die zich af en toe weleens verspreken. Dat is allemaal niet zo'n probleem;
                     u weet wat ik bedoel. Die vond ik veel bijzonderder, eerlijk gezegd.
                  
De voorzitter:
Gelukkig bent u allemaal weer alert. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Het is mooi om te zien dat in ieder geval de PVV nog gehecht is aan het regeerakkoord.
                     Mij is die zin toch wel met enige regelmaat voorgehouden en daarom heb ik die ook
                     geciteerd; niet om daar nu weer aan te vastgeklonken te worden, helemaal niet. In
                     zijn inleiding zei de Minister toch ook weer: je zou het systeem kunnen wijzigen,
                     maar dat moet je dan na evaluatie doen. Voordat het een semantische discussie wordt:
                     je zou wel kunnen zeggen dat je nu dingen kunt doen die je in welk ander systeem dan
                     ook zou doen. Is er bijvoorbeeld een systeem van passend onderwijs denkbaar, of hoe
                     we het dan ook maar noemen, waarin we 250 miljoen op een bankrekening zetten, wat
                     bedoeld is voor zorg? Ik kan me dat niet voorstellen. Daarom voel ik maximaal de ruimte
                     om dat soort voorstellen wel degelijk te doen. Daar komen we straks nog wel uitgebreider
                     over te spreken. Ik zie daarin ook geen strijdigheid met het regeerakkoord en ben
                     benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt.
                  
Minister Slob:
Dat is een heel indringende praktische kwestie, waar we met elkaar over moeten spreken,
                     omdat we dat ongewenst vinden. Ik heb u overigens vrij recent een brief gestuurd over
                     hoe we dat willen uitwerken. Ik kom daar straks apart op terug. Dat gaat verder dan
                     alleen aan de raden, die daar overigens goed mee bezig zijn, te vragen dat te doen.
                     Maar dat komt straks. Daarom heb ik het met terughoudendheid hier uitgesproken, omdat
                     ik juist ook in de Kamer een houding heb gezien van: we gaan hier niet al te krampachtig
                     mee om en kijken naar wat we kunnen doen. We weten wel, als we stelsels gaan wijzigen,
                     dat dat wetswijziging met zich meebrengt. Dat kost ook altijd even tijd; dat weet
                     u ook. Dan is het altijd wel heel erg belangrijk dat je dat even in samenhang doet.
                     Maar goed, dat is van latere orde.
                  
Voorzitter. Ouders en betrokkenheid is een thema dat veel terugkomt als het gaat om
                     wat ik dan maar even noem de tweede categorie van zorgen en soms ook frustraties die
                     er zijn. Dan druk ik me misschien zelfs nog zachtjes uit. Dat trekken we ons natuurlijk
                     aan, want dat willen we niet. Ik heb zelf ook al eerder in uw richting aangegeven
                     dat ik het erg belangrijk vind dat die ouderbetrokkenheid verder versterkt wordt.
                     Het gaat op sommige plekken overigens wel goed, maar niet overal. In dat opzicht hebben
                     we onszelf ook de opdracht gegeven om daar de komende tijd verder aan te werken. Ik
                     heb afspraken gemaakt met Ouders & Onderwijs, dat erbovenop zit als het om dit onderwerp
                     gaat. Letterlijk met de telefoon in de hand, omdat bij hen al heel veel vragen binnenkomen.
                     Zij hebben zelf ook kort geleden de Staat van de Ouder uitgebracht, waarin zij gerapporteerd
                     hebben. We hebben afgesproken dat we nog apart gaan spreken over ouderbetrokkenheid
                     met de betrokken partijen. Dat was ook een afspraak die ik met u gemaakt had. Direct
                     na de zomer gaan we dat doen. Dat zal als belangrijke invulling krijgen de ouderbetrokkenheid
                     bij een onderwerp als passend onderwijs. Het gaat erom, met elkaar te bezien wat de
                     ervaringen en de goede voorbeelden zijn en wat we werkende weg al kunnen verbeteren.
                     Dat is wat mij betreft niet iets wat hoeft te wachten totdat er een keer een evaluatie
                     is en er naar aanleiding daarvan weer vervolgstappen worden gezet.
                  
Wat ons betreft is het dan ook heel belangrijk dat we dat vooral ook in de regio's
                     doen. Er is natuurlijk discussie geweest over de vraag: moet dat nou allemaal landelijk
                     gecentraliseerd worden of in de regio's? In die regio's moet het wel gebeuren. Daar
                     moet een passend aanbod van zorg worden gerealiseerd. Daar moet dus ook een plek zijn
                     waar ouders terecht kunnen met hun vragen. Alle betrokkenen die horen bij het zorgen
                     voor dat passende aanbod voor de kinderen moeten daar nadrukkelijk aan verbonden zijn.
                     Op het moment dat je het heel erg op afstand van hen gaat organiseren, loop je het
                     risico dat daardoor de scherpte in het zoeken naar oplossingen vervaagt.
                  
De vorige keer heb ik gezegd: als iedereen verantwoordelijk is, is niemand verantwoordelijk.
                     Onderdeel van die ouderbetrokkenheid zal zijn dat we daar echt een keer doorheen willen
                     breken. We hebben adviezen gekregen van de heer Dullaert. Het overgrote deel van zijn
                     adviezen zijn wij aan het uitvoeren. Alleen als het gaat om het afschaffen van de
                     leerplicht, hoop ik dat u begrijpt dat dat wel even een hele «nucleaire» is. Dat hebben
                     we even geparkeerd. Er zijn zo'n drie adviezen die we geparkeerd hebben. Dat heb ik
                     u netjes verteld in de thuiszittersbrief die u al gekregen heeft. De rest zijn we
                     aan het uitvoeren, om te kijken of we kunnen gaan werken met casemanagers – vergeef
                     me het jargon, maar het komt uit de rapporten – in die situaties waarin het ook echt
                     nodig is dat iemand die verbindingen aanbrengt. We zijn daar nu mee bezig en de gemeenten
                     moeten daar ook bij betrokken zijn. Uiteindelijk moet dat gaan leiden tot het wettelijk
                     vastleggen van een verplichting van die doorzettingsmacht. Dat heeft dan met onderwijs
                     en zorg te maken.
                  
U heeft een petitie gehad. Ik begrijp heel goed dat ouders dan denken: ja, wacht even,
                     dan worden wij voor voldongen feiten gesteld. Dat is niet zo in hun richting bedoeld.
                     Het is juist bedoeld om de partijen eromheen uiteindelijk zover te krijgen dat er
                     een keuze wordt gemaakt. Het gaat erom dat de ouders – uiteraard in goed overleg met
                     hen – niet van het kastje naar de muur worden gestuurd en uiteindelijk gewoon van
                     gekkigheid niet meer weten waar ze naartoe moeten, maar dat het gewoon in de regio
                     wordt opgepakt. Daar zijn we echt fors mee bezig. We hebben ook al flinke stappen
                     gezet. De pilot is al min of meer van start gegaan. Met de voorbereiding van de wetgeving
                     zijn we ook bezig. Daar is mijn collega van VWS ook bij aangehaakt. Dus ook in dat
                     opzicht proberen wij ouders juist van dienst te zijn. Dus ze moeten het niet als een
                     bedreiging gaan zien. Wat betreft het voorstel dat via Balans, dacht ik, gekomen is
                     en dat door een aantal van u is genoemd: als we na de zomer met elkaar spreken over
                     het versterken van de ouderbetrokkenheid, kan het wat mij betreft gewoon onderdeel
                     daarvan zijn, om te kijken of het toegevoegde waarde heeft bij wat we al doen. Kortom,
                     er is wat mij betreft alle ruimte voor om daarover met ouders in gesprek te gaan –
                     daar hoort Balans ook bij – om dan uiteindelijk naar definitieve keuzes toe te gaan.
                  
Voorzitter, als ik nog één opmerking mag maken. In dat kader hoort ook: proberen uit
                     de patstellingen te komen die soms ontstaan als er niet tot eenduidigheid gekomen
                     kan worden met ouders en kinderen over wat nu passend is. Dat raakt aan de motie van
                     de heer Kwint, die hij heeft ingediend en die aangenomen is. We willen inderdaad voorkomen
                     dat er een soort vacuüm ontstaat. Ik weet van de heer Kwint dat hij ook volledig begrijpt
                     dat, als ergens onderwijs gegeven moet worden, dat ook onder de verantwoordelijkheid
                     van onderwijs moet gebeuren. Dat geldt overigens ook voor zorg. Er komen soms voorbeelden
                     omhoog, concrete casussen, waarop ik nu niet individueel kan ingaan, waarbij dat niet
                     altijd geborgd is. Dan moet er ook gezocht worden naar oplossingen. Maar we hopen
                     via de bandbreedte van ouders ondersteunen en zorgen dat er besluiten worden genomen
                     en keuzes worden gemaakt, ook in nauwe samenspraak met de ouders, naar de toekomst
                     toe te voorkomen dat we nog met veel van dat soort situaties worden geconfronteerd.
                     Ze zijn niet fijn. Ze leiden tot heel veel frustratie, over en weer overigens. Dat
                     is natuurlijk niet hetgeen we met elkaar voor ogen hebben.
                  
Voorzitter. Dat wat betreft het blokje «ouders».
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Even over de adviezen van de heer Dullaert. De Minister zegt: wat kan, doen we al,
                     en de rest is misschien iets te radicaal. Dat vind ik dan persoonlijk weer iets te
                     kort door de bocht. We hebben eerder hierover al een brief gekregen van onder andere
                     Ouders & Onderwijs en Balans, die ook aangeven: kijk nou goed naar de integraliteit
                     van de adviezen. Dullaert heeft het advies niet voor niets in deze samenhang opgeschreven.
                     Er zat inderdaad een link tussen de verschillende voorstellen die hij deed. Met name
                     wat betreft de eerste zes vinden wij toch dat in de eerdere schriftelijke reactie
                     waar de Minister naar verwijst, daar toch wel heel makkelijk overheen wordt gestapt.
                     Dan heb ik het met name over de preventieve adviezen. Dus ik zou de Minister willen
                     vragen om daar toch wat dieper op in te gaan.
                  
Minister Slob:
Ik heb net aangegeven, en in de brief ook uitvoerig beschreven, dat wij een groot
                     gedeelte van de aanbevelingen van de heer Dullaert gewoon oppakken. Ik heb ook intensief
                     contact met hem gehad. U weet dat we hem zelfs een vervolgopdracht hebben gegeven.
                     Dus we stellen zijn adviezen zeer op prijs. Maar een advies om de leerplicht te schappen,
                     daar zit echt ontzettend veel aan vast. Ik hoop dat u mij dat niet nadraagt. Dat heeft
                     enorme consequenties. Enorme stelselconsequenties ook. Er is geen enkel verbod om
                     daar verder over na te denken. U ziet alleen al de papieren hier om me heen. Kijkt
                     u ook even naar wat we met elkaar aan het oppakken en uitvoeren zijn, ook gewoon rond
                     de huidige wet en de uitvoering daarvan, ook richting de evaluatie. We zijn er niet
                     voor teruggeschrokken om een aantal echt wel grote aanbeveling die we kregen ook gewoon
                     onder de arm te nemen en in de uitwerking te zetten. Ik gaf net al aan dat de doorzettingsmacht
                     een behoorlijk stevig onderwerp is. Het is een keuze om dan ook even te selecteren
                     en te zeggen: dit laten we nu even liggen. Het zou eventueel op een later moment kunnen
                     terugkomen, maar het past nu ook even niet in alles wat we nu aan het doen zijn, omdat
                     het heel ver gaat. Daarvoor heb ik me verantwoord in de brief en dat doe ik nu ook
                     nog even in woorden. Maar dat doet geen enkele afbreuk aan de overige adviezen en
                     het oppakken daarvan en aan de grote waarde die ik hecht aan de persoon Dullaert en
                     aan zijn rol. Het is een man die overal aan trekt en sleurt. Geef hem een onderwerp,
                     maar dit onderwerp heeft zijn grote liefde. Dat doet hij met veel hart voor de zaak.
                     Daar hebben we gelukkig op een heel goede manier profijt van kunnen trekken.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik hoor wat de Minister zegt, maar ik vind het nog steeds geen bevredigend antwoord.
                     Ik zal het op drie punten concretiseren. De Minister focust er nu heel erg op dat
                     het heel ingewikkeld is om de leerplicht af te schaffen, maar volgens mij moet je
                     de aanbeveling zo lezen dat er staat: plaats dat leerrecht nou centraal. De Minister
                     zegt «we pakken al een heel groot deel van die punten op», maar als ik kijk naar de
                     adviezen van de heer Dullaert over de verzuimregistratie en de preventieve kant, dan
                     zie ik daar nog wel wat hiaten. Ik zou graag meer inzet van het kabinet zien om ervoor
                     te zorgen dat je aan de voorkant al begint, waardoor je dan hopelijk verderop in het
                     proces grotere problemen kunt voorkomen. De verzuimregistratie moet en kan volgens
                     ons echt beter. Ik stelde ook in dit verband nog een vraag over de aanpassingen in
                     de vrijstellingsprocedures.
                  
Minister Slob:
Nog even over dat leerrecht. De heer Dullaert gaat daarin overigens verder, want hij
                     heeft het over een ontwikkelrecht. Ik neem hierbij meteen de vraag van de heer Van
                     Meenen mee. In het regeerakkoord staat inderdaad dat er onderzoek moet worden gedaan
                     naar het leerrecht. We zijn daarmee bezig. Er zijn al een paar eerste praktische uitwerkingen
                     en het onderzoek is nagenoeg afgerond. Dat komt ook naar de Kamer. Wij moeten hier
                     ook met juridische ogen naar kijken. Het moet uiteindelijk in de praktijk kunnen functioneren.
                     Dat is nog best ingewikkeld. Het heeft daarom even wat tijd gekost, maar er wordt
                     hard aan gewerkt en het komt dus ook naar de Kamer toe. Het is weliswaar niet zo vergaand
                     als de heer Dullaert met zijn ontwikkelrecht heeft gedaan, maar we pakken het leerrecht
                     in die zin dus ook op. Datzelfde geldt overigens voor het hoorrecht, waar het LAKS
                     om heeft gevraagd. Ook dat pakken we op. We zijn op allerlei manieren bezig om dat
                     soort zaken een plekje te geven in de uitvoering en om ervoor te zorgen dat het in
                     de praktijk ook z'n weg kan vinden. Ik denk dat dat ook heel ondersteunend kan zijn
                     voor leerlingen, voor ouders en voor alle anderen eromheen.
                  
We hebben al aan u gerapporteerd dat het aantal vrijstellingen onder 5a aan het teruglopen
                     is. Er is sprake van een hele lichte daling, maar het is wel voor het eerst dat dat
                     nu ook gebeurt. Daar zijn we echt heel erg blij om. We vinden het inderdaad belangrijk
                     dat als er een vrijstelling wordt gegeven, dat ook echt op basis van concrete problematiek
                     bij de betrokkene is, en niet als een soort wegschuifsysteem van «dan zijn we ervan
                     af, want dan is het niet meer geregistreerd; dan is het klaar en gaan we over tot
                     de orde van de dag en met andere dingen aan het werk.» Ook daar zitten we behoorlijk
                     stevig bovenop. Ik ben ook erg onder de indruk van hoe Ingrado dat thema heeft opgepakt.
                     Vrij recent nog hebben ze alle leerplichtambtenaren weer bij elkaar geroepen in Utrecht
                     om daar met elkaar indringend over te spreken. Ik was daar ook een tijdje bij. Dan
                     voel ik gewoon dat men een warm kloppend hart voor deze kinderen heeft en dat men
                     zich maximaal inzet om ervoor te zorgen dat zij ook zo veel mogelijk gewoon mee kunnen
                     doen. Dat is soms ook door voor ondersteuning te zorgen voor de beperkingen die deze
                     kinderen hebben, zodat ze niet thuis komen te zitten.
                  
De heer Rog had het erover dat het aantal thuiszitters gestegen is. Ik heb u daarover
                     gerapporteerd. Ik vind dat ook zeer ergerlijk. De officiële afspraak was overigens
                     dat iedereen dan een aanbod moet hebben gehad. Dat weet u, hè? Dat is dan ook de formulering,
                     maar laten we niet in dat soort discussies terechtkomen. De registratie is vorig jaar
                     toegenomen. De motivering die ik ook kreeg, was: de registratie is toegenomen; we
                     hebben dus beter zicht en daarom loopt het nu wat op. Maar dat kan je niet een jaar
                     daarna nog een keer gaan vertellen. Ik heb dat dus ook niet geaccepteerd. Ik ben om
                     de tafel gaan zitten met alle betrokkenen, waaronder een paar collega's van mij. Ik
                     word er wel altijd op aangesproken, maar zoals u weet, is er een bredere ondertekening
                     geweest. Het is niet alleen door mijn voorganger ondertekend, maar ook door VWS, door
                     JenV, dat toen nog VenJ heette, door de koepelorganisaties en door Ingrado. We hebben
                     u ook vrij snel een uitvoerige reactie gestuurd op deze ontwikkelingen, met daarin
                     ook de aanpak die we met elkaar hebben afgesproken. Ik vind namelijk dat we ons hier
                     gewoon niet bij neer moeten leggen, ook weer in het belang van de ouders en de kinderen.
                     Ook daar zijn we dus stevig mee bezig. Dat wat betreft de ouders.
                  
Voorzitter. Dan maak ik de overstap naar de leraren.
De heer Kwint (SP):
Het risico met dit soort blokjes is altijd dat de inschatting van de Minister een
                     net andere is dan de mijne. In een bijzin had de Minister het over de-escalatie en
                     het behouden van initiatief, en hij had het er ook over dat hij niet specifiek op
                     casussen wilde ingaan. Voor mijn duidelijkheid: was dat het deel Acato, zonder dat
                     u op die casus wilde ingaan?
                  
Minister Slob:
Daar heb ik al in een brief antwoord op gegeven. Er zijn schriftelijke antwoorden.
                     U bent in dat opzicht al bediend. Maar u weet dat er ook een aantal andere casussen
                     hebben gespeeld in de afgelopen tijd. Van tijd tot tijd komen die ook op de landelijke
                     tafels terecht. Gelukkig worden ze vaak lokaal of regionaal opgelost, maar niet altijd.
                  
De heer Kwint (SP):
En dat is dus precies de reden waarom ik toen die motie heb ingediend. Zorg er nou
                     gewoon voor dat de onderwijsinspectie een schoolbestuur mag aanwijzen en mag zeggen:
                     jullie gaan dit oppakken en regelen. Daarom heb ik dat toen gezegd. Anders verdwijnen
                     die belangrijke initiatieven. Even los van aan welke kant van de streep je staat,
                     maar als er lokaal zo'n politiek complexe situatie – ik probeer me heel diplomatiek
                     uit te drukken – ontstaat, waarbij werkelijk iedereen ruzie met elkaar heeft en ouders
                     net afspraken hebben gemaakt met gemeenten die de dag erna door de wethouder weer
                     door de shredder worden gehaald, dan is dat precies het moment dat de motie die ik
                     had ingediend haar nut zou moeten bewijzen. Dat is het moment waarop we moeten zeggen:
                     onderwijsinspectie, u gaat nu met die ouders aan de slag en u gaat op zoek naar een
                     schoolbestuur waar een initiatief als dit het best terecht kan komen. Mijn vraag is
                     dan: is de Minister dat met mij eens?
                  
Minister Slob:
In een vorig overleg hebben we aan de hand van een andere casus redelijk uitvoerig
                     gesproken over de mogelijkheden en onmogelijkheden bij het zo direct ingrijpen in
                     een schoolorganisatie. En we hebben vooral ook gesproken over het punt dat er dan
                     discussie is over wat een passend aanbod is. Daarom is het soms heel ingewikkeld om
                     op individuele casussen in te gaan. Heel vaak zit daarin het verschil van opvatting.
                     Vanuit de wetgeving heeft het bevoegd gezag de opdracht om een passend aanbod te doen.
                     Maar soms wordt dat passend aanbod door de betrokkenen niet als passend beschouwd.
                     Dat is natuurlijk een heel vervelende situatie. Je hebt het liefst dat er gewoon eenduidigheid
                     is in de keuzes die gemaakt moeten worden. Ik heb u vaker aangegeven welke mogelijkheden
                     ouders dan hebben. Ze kunnen bijstand inroepen en uitspraken vragen over zo'n situatie.
                     Uw motie riep op om in te grijpen als er verschil van opvatting is en er een beetje
                     wordt rondgetikt. Dat zijn we dus ook aan het uitwerken op een manier die past binnen
                     onze wet- en regelgeving. Dit is daar een heel nadrukkelijk onderdeel van. Ik zal
                     u uiteraard informeren als we dat afgerond hebben.
                  
De voorzitter:
Dank. Ik zie meneer Kwint nog vragend kijken, maar volgens mij was dit wat de Minister
                     erover te zeggen had.
                  
Minister Slob:
Voorzitter. Ik ga naar het blokje leraren en basisondersteuning. Over de basisondersteuning
                     hebben we eerder met elkaar gesproken. Ik ken de wensen van de Kamer om daarover in
                     de wet het een en ander vast te leggen. Door een enkeling van u werden wat opmerkingen
                     gemaakt over de hoeveelheid rapporten die er liggen. Maar op verzoek van de Kamer
                     is er een aanvullend onderzoek naar dit onderwerp gedaan, zelfs in twee delen. Het
                     laatste deel heeft u recent bij de stukken ontvangen. Mevrouw Westerveld vroeg of
                     dit wel representatief was voor wat er binnen een school gebeurt, omdat niet alle
                     betrokkenen erbij zaten. We hebben gekeken naar wat scholen zelf zeggen via hun ib'ers,
                     hun zorgcoördinatoren en hun bestuurders over hoe zij die basisondersteuning ervaren.
                     Uit het onderzoek blijkt dat een behoorlijk percentage aangeeft dat men vindt dat
                     men daarin goed bezig is en soms zelfs boven het niveau zit. Maar er is ook nog een
                     behoorlijk percentage dat aangeeft dat er tekortkomingen zijn. Dan is de vraag: gaan
                     we die tekortkomingen wegwerken door in de wet een minimum vast te leggen? Zal dat
                     gaan werken om te zorgen dat het algeheel duidelijk is wat de basisondersteuning is?
                     Of zullen we op een andere manier moeten proberen ervoor te zorgen dat het op die
                     plekken duidelijk wordt? Dat moet allereerst voor de degenen die met de kinderen werken
                     en daarnaast voor de degenen die gebruikmaken van de basisondersteuning. Als je een
                     minimum in de wet gaat vastleggen, is dat in zekere zin een slinger terug naar de
                     vorige periode. Dat ziet u ook in het rapport. We hebben het nu open geformuleerd,
                     met als gevolg dat er meer onduidelijkheid is. Vroeger was het zo overduidelijk en
                     zat het zo vast, dat het verstikkend was, omdat je geen enkele ruimte had om het op
                     een andere manier in te zetten. Nu is het de vrees of het op deze manier gaat werken.
                     De vraag is of dit de oplossing is.
                  
Als we deze wijziging gaan doorvoeren, vraagt die echt om een wetswijziging. Het vraagstuk
                     ligt nog steeds op tafel. Ik zal de opmerkingen van mevrouw Westerveld meenemen. Zij
                     vroeg of er nog gericht met docenten en ouders gesproken kan worden over wat hun opvattingen
                     hierover zijn. Als we hier wijzigingen in gaan doorvoeren, zullen het stevige wijzigingen
                     zijn, die een wetswijziging vragen. Dit hoort te worden meegenomen bij de evaluatie.
                     Er ligt veel op tafel waar we met elkaar conclusies uit moeten trekken.
                  
Ik ben zelf gevoelig voor een argument vanuit de scholen, namelijk dat je ervoor moet
                     oppassen dat je dénkt het te regelen, maar dat het dan misschien veel effectiever
                     is om het in de praktijk te regelen, op de scholen waar de basisondersteuning nog
                     niet op orde is of niet duidelijk is. Er zijn moties van u aangenomen over dat het
                     in schoolgidsen moet staan en op websites gepubliceerd moet zijn, en dat het goed
                     met de docenten gecommuniceerd moet worden. We hebben die moties in uitvoering. Misschien
                     moeten we enkele stappen overslaan. Die dingen sorteren misschien wel veel meer effect
                     dan een wetswijziging. Een wet is een regel; het moet uiteindelijk in de praktijk
                     gebeuren. De flexibiliteit willen we natuurlijk ook graag houden. Dat wat betreft
                     de basisondersteuning.
                  
Ik heb gereageerd op de enquête die door de AOb is uitgevoerd. Daar hebben we u een
                     brief van vier kantjes over gestuurd. Ik zie enig licht tussen deze enquête en dat
                     wat er vanuit NRO-onderzoek en observaties van docenten wordt gezegd. Maar ik gaf
                     net al aan dat beide werelden best kunnen bestaan. Als docenten aangeven dat zij het
                     aantal zorgleerlingen in één klas moeilijk of lastig vinden, dan help je hen natuurlijk
                     niet door te zeggen dat uit algeheel onderzoek blijkt dat het nagenoeg hetzelfde is
                     als onder het vorige regime. Ik vind dat we de bestuurders en de scholen verder moeten
                     activeren om werk te maken van de betrokkenheid van docenten, ook bij het passend
                     onderwijs en de keuzes die daarbij gemaakt moeten worden.
                  
We hebben stappen gezet om de transparantie van de samenwerkingsverbanden en van het
                     geld te versterken. U weet dat dat straks allemaal inzichtelijk moet worden gemaakt.
                     Daarmee zetten we een grote stap. We hebben in een vorig overleg u ook al toegezegd
                     dat we de invloed die docenten vanuit de mr op de keuzes kunnen hebben, verder zouden
                     versterken. Dat is in uitvoering. Ik vind dat we daar op allerlei manieren mee verder
                     moeten gaan.
                  
Dit laat onverlet dat de wolk van het lerarentekort die erboven hangt als bedreigend
                     kan worden opgevat. Mevrouw Van den Hul vroeg daar ook naar. De NRO heeft aangegeven
                     dat het nog niet direct zichtbaar is, maar dat het wel een bedreiging is. Daar zullen
                     we met elkaar heel alert op moeten zijn. Er zit een kwetsbaarheid in, ook vanwege
                     de tijd waarin we leven. Maar we moeten vol aan de bak als het gaat om deze ondersteuning
                     en de mogelijkheden om daar in concrete zin met allerlei maatregelen extra zorg aan
                     te besteden.
                  
De voorzitter:
Er zijn vragen. Als eerste de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Even over die basisondersteuning. Eigenlijk is het best wel gek. Je hoort er een heleboel
                     gedoe over. Hoe kan het nou dat er tevredenheid over is vanuit het veld? Dat blijkt
                     uit de NRO-enquête. Mijn analyse is: we hebben de vrijheid én de opdracht gegeven
                     aan samenwerkingsverbanden om zelf de ondersteuning voor hun samenwerkingsverband
                     te definiëren. Ze hebben dat in vrijheid kunnen doen. Dat was best ingewikkeld. Vervolgens
                     zit iedereen apetrots te kijken naar zijn eigen definities, maar vanuit ons perspectief
                     constateren wij gewoon dat er enorme verschillen zijn in die definities en dat dat
                     invloed heeft op wat er gebeurt. Het maakt dus echt uit waar je woont, voor wat je
                     mag verwachten van zo'n samenwerkingsverband en van een school. Is de Minister het
                     met mij eens dat wij dan toch een andere verantwoordelijkheid hebben dan degenen die
                     door de NRO ondervraagd zijn en die, nogmaals, vol trots naar hun eigen definitie
                     zitten te kijken? Wij hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat alle
                     kinderen dezelfde zorg krijgen.
                  
Minister Slob:
Natuurlijk hebben wij altijd een eigen verantwoordelijkheid om, op basis van alles
                     wat er naar ons toekomt, keuzes te maken. Sterker nog, we hebben wettelijke mogelijkheden.
                     U bent medewetgever, dus als wij willen, kunnen we bij wijze van spreken alles doen,
                     ook al geven de rapporten adviezen die een heel andere kant uitwijzen. De vraag is
                     wel of u de samenwerkingsverbanden rechtdoet door het zo te formuleren: dat ze vol
                     trots naar hun eigen definities kijken. Ik zie in het land samenwerkingsverbanden
                     die heel erg worstelen met een onderwerp zoals dit. Maar ik zie ook samenwerkingsverbanden
                     waar – misschien na een stroeve start, want het was niet eenvoudig; u weet ook hoe
                     complex het is – men de samenwerking steeds meer gevonden heeft. Daar heeft men de
                     basisondersteuning steeds nauwkeuriger kunnen definiëren. Soms is men er zo ver in
                     gegaan, dat men extra ondersteuning ook gewoon in de basisondersteuning heeft kunnen
                     voegen, en is men er met volle tevredenheid mee aan het werk gegaan. Dan zult u zeggen
                     dat dit niet ineens allemaal anders hoeft te gaan als je een minimumnorm in de wet
                     legt. Dat hoeft inderdaad niet. Maar als je een minimumnorm geeft, loop je natuurlijk
                     wel een risico dat alles zich daarnaar gaat voegen. Dat is wel iets wat we onder ogen
                     moeten zien op het moment dat we zo'n stap zouden zetten. Uiteindelijk blijft de vraag
                     staan: is het effectief? Gaat het uiteindelijk helpen voor de problemen die we zien?
                     Ik vind dat we dat debat met elkaar mogen en moeten voeren. Op het moment dat we daarover
                     conclusies trekken, zullen we zien welke kant het uitgaat. De evaluatie vind ik echt
                     het moment om dat te doen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
De Minister gebruikt in zijn argumentatie het onderzoek dat gedaan is en dat zou uitwijzen
                     dat er grote tevredenheid is over het feit dat het verschilt. Ik bestrijd dat en ik
                     ben benieuwd naar zijn reactie daarop. Ik denk dat er inderdaad grote tevredenheid
                     is over hoe men het zelf georganiseerd heeft. Dat zeg ik zonder enig cynisme. Ik meen
                     het serieus, want er is ontzettend veel energie in gestoken, maar ik denk niet dat
                     je daar de conclusie uit moet trekken dat wij maar moeten stoppen met ons afvragen
                     of het terecht is dat er zulke grote verschillen zijn. Dat blijft onze verantwoordelijkheid.
                     Dit onderzoek wijst in mijn ogen niet uit dat wij nu moeten afzien van één norm voor
                     basisondersteuning.
                  
Minister Slob:
Ik zou u geen enkele belemmering willen geven om te blijven nadenken. Ik ken u al
                     zo lang, dat ik weet dat dit toch niet zou lukken als ik dat zou willen. Misschien
                     versterkt het zelfs uw nadenken. Gaat u gerust uw gang. U heeft met de onderzoekers
                     gesproken. Dat ging overigens niet over dit punt, wat jammer is, omdat u nu de uitkomsten
                     een klein beetje in twijfel trekt. Dit is een gegeven dat naar me toe komt. Ik lees
                     het niet alleen in het rapport, maar ik hoor het zelf ook in de gesprekken die ik
                     in het land heb gevoerd. Ik gaf net aan, ook in reactie op mevrouw Westerveld, dat
                     we de bandbreedte van de docenten en ouders de komende tijd zullen gebruiken om over
                     dit onderwerp verder te spreken. Ik heb ook aangegeven wat wat mij betreft het moment
                     is om daar definitieve conclusies over te trekken. Dat is volgens mij nu even de stand
                     van zaken rondom dit onderwerp. Ondertussen blijven we gewoon doorgaan in de praktijk
                     om ervoor te zorgen dat er duidelijkheid is over wat de basisondersteuning is, dat
                     docenten dat weten en dat ze niet bedolven raken onder de bureaucratische last, die
                     overigens in het oude systeem vele malen groter was. Laten we dat laatste niet vergeten,
                     die last was echt extreem. Daar hebben we gelukkig wat aan kunnen doen. Maar er blijft
                     nog steeds een last. Ik constateer wel dat een deel van die last in de samenwerkingsverbanden
                     zelf wordt veroorzaakt. Daar zijn ze met elkaar gewoon bij. Mijn oproep aan de samenwerkingsverbanden
                     is dan ook: als het zo ervaren wordt door de mensen, luister dan naar ze, kijk er
                     met elkaar naar en grijp in, want daar heb je gewoon de ruimte voor. Je legt het jezelf
                     op. U weet dat we er op uw verzoek ook naar kijken, volgens mij zelfs op dat van de
                     heer Van Meenen persoonlijk. We moeten het, zoals we dat ook bij het primair onderwijs
                     en het voortgezet onderwijs hebben gedaan, ook voor passend onderwijs op papier zetten.
                     Op verzoek van de ouders zijn wij ook zoiets aan het maken, zodat men het bij wijze
                     van spreken heel makkelijk bij de hand heeft. Ik hoop dat dat ook gaat helpen om die
                     gesprekken met elkaar te voeren. Wij kunnen er heel lang over praten, maar ze moeten
                     het daar ook gewoon doen. Gelukkig doen velen het ook, maar niet iedereen.
                  
De heer Kwint (SP):
Dit antwoord roept weer zo veel vragen op dat ik in mijn hoofd even een selectie moet
                     maken. De Minister zegt: we moeten maar zien of het geregeld is als we het in de wet
                     opschrijven. Dat is natuurlijk per definitie waar, maar het is nu helemaal niet geregeld.
                     Natuurlijk moet het in de praktijk gebeuren, maar ik vraag me wel af of je deze discussie
                     over de basisondersteuning in de wet moet vastleggen. Die discussie loopt al jaren.
                     Sterker nog, die loopt vanaf het moment dat de Wet passend onderwijs in de Kamer behandeld
                     werd. Ik geloof dat het mijn collega Van Dijk was met, naar ik meen, Grashoff van
                     GroenLinks. Wat is de informatie die wij nu nog nodig hebben, die wij nu dus niet
                     hebben en die wij bij de evaluatie wel zullen hebben, om hierover een beslissing te
                     nemen? Los van de vraag of we het dan eens worden. We hebben het hier al jaren over.
                     Wat weten we nog niet?
                  
Minister Slob:
U heeft net de vraag van mevrouw Westerveld gehoord. Dat die discussie vanaf het begin
                     gevoerd werd, was natuurlijk logisch. Want wat ging er gebeuren? Een systeem van hele
                     harde normen, van rugzakjes en van labelen, werd losgelaten. Het werd opengelaten.
                     Er werd een verdeling van het geld afgesproken. Er werd een samenwerking afgesproken
                     waarbij scholen die extra zorg moesten bieden, extra geld konden krijgen. Scholen
                     moesten dat met elkaar organiseren, die moesten met elkaar bepalen waar de desbetreffende
                     leerling het beste thuishoorde. Dat hebben we toen inderdaad opengelaten. Dat is destijds
                     een keuze geweest van de Kamer, die uiteindelijk heeft ingestemd met het wetsvoorstel.
                  
Nu zie je dus dat de slinger van de klok weer een klein beetje teruggaat. Men wil
                     niet meer helemaal terug naar de situatie van destijds, maar men is eigenlijk op zoek
                     naar een soort tussenweg. Nogmaals, ik heb net aangegeven hoe ik het traject zie om
                     daar verdere conclusies in te trekken. Dat ga ik niet allemaal herhalen, ook gezien
                     de tijd. Ik heb mijn eigen positie daarin aangegeven, maar ik sta natuurlijk open
                     voor verder debat met de Kamer.
                  
De heer Kwint (SP):
Dat scheelt, want ik denk dat we hier vanmiddag nog wel even zitten. We gaan waarschijnlijk
                     nog wel een andere keer een discussie hebben over de mate waarin het labelen is losgelaten.
                     Ik vraag me ten zeerste af of dat in de praktijk nu echt anders is, anders dan dat
                     het nu niet meer in de wet is vastgelegd. Ik vind dat er echt een vraag is blijven
                     liggen. Dat is de kernvraag over de wettelijke basisondersteuning, dat is de vraag:
                     waar wachten we nog op? En dan wil ik niet horen dat we wachten op de evaluatie, want
                     dat hebben we al afgesproken. Maar waar wachten we inhoudelijk nog op waardoor wij
                     nu niet in staat zijn om hier een besluit over te nemen? Ik heb namelijk het idee
                     dat wij alles al weten. Tenminste, dat is natuurlijk nooit zo, het is een leven lang
                     leren.
                  
Minister Slob:
Ik heb net een vraag beantwoord van een ander Kamerlid, die daar toch iets anders
                     over dacht, die in ieder geval ook interesse had om de inzichten van ouders en leerlingen
                     mee te nemen. Dat heeft u, denk ik, toch ook gehoord. Dat neem ik serieus. Ik heb
                     daarnaast aangegeven dat als je dit soort zaken anders gaat doen, je dat bij de evaluatie
                     doet. Ik ben daar geen voorstander van. Misschien dat u mij nog overtuigt in de komende
                     tijd, maar dat gaan we zien. En dan doe je dat ook in samenhang, zodat je precies
                     weet hoe het systeem er in zijn totaliteit uitziet, ook voor de jaren die nog zullen
                     volgen.
                  
Voorzitter. Mevrouw Van den Hul heeft nog een vraag gesteld over de leraren in opleiding.
                     We zijn in gesprek met de lerarenopleidingen, omdat in de praktijk wordt gemerkt dat
                     de leerkrachten die uiteindelijk op de scholen terechtkomen, niet altijd voldoende
                     basiskennis hebben meegekregen om de problematiek waarmee ze te maken krijgen, aan
                     te kunnen. We weten wel dat er nu ook steeds meer in de scholen zelf wordt opgeleid.
                     Dat helpt al. Je ziet bij wijze van spreken dagelijks wat er dan ook allemaal in zo'n
                     school gebeurt. We zijn van plan om u vrij snel, voor het reces nog, de brief te sturen
                     die een reactie op het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot de leraar. U
                     weet wel: dat behoorlijk stevige advies dat de Onderwijsraad in oude samenstelling
                     enige maanden geleden aan ons heeft doen toekomen. Het lijkt me mooi om dan verder
                     in de breedte met elkaar over deze zaak te spreken.
                  
De voorzitter:
Bent u aan het einde van dit onderdeel gekomen? Ja. Dan heeft mevrouw Van den Hul
                     nog een vraag.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja, die vraag gaat in op het punt van de basisondersteuning. Ik hoor de Minister zeggen:
                     basisondersteuning gaat te ver. Daar moet iemand in de zaal om lachen, maar dat is
                     wat ik de Minister hoor zeggen. Ik parafraseer: dat wordt een race to the bottom.
                     Ik probeer duidelijk te krijgen wat het dan wél is. De Minister is het met ons eens
                     dat er te grote verschillen zijn. Ik probeer helder te krijgen hoe de Minister het
                     maatwerk dat ik hem hoor schetsen – correct me if I'm wrong – eigenlijk voor zich
                     ziet. Hoe wil hij ervoor gaan zorgen dat wat we nu tegenkomen, zo niet meer mogelijk
                     is? De letterlijke casuïstiek is nu namelijk dat ouders over hetzelfde kind bij de
                     ene school te horen krijgen «u bent hier niet welkom» en bij de andere school «komt
                     u maar, dat kunnen we aan».
                  
Minister Slob:
Ik heb niet gezegd dat basisondersteuning te ver gaat. We hebben alleen een discussie
                     over de vraag of er een minimumnorm in de wet moet worden vastgelegd. Ik ben daar
                     echt redelijk uitgebreid over geweest. Gezien de tijd wil ik daar toch naar verwijzen
                     en ook naar wat ik op papier heb gezet in het kader van de nota over kansengelijkheid.
                     Anders moet ik straks andere Kamerleden gaan teleurstellen, omdat ik deze vraag voor
                     de derde keer beantwoord. Sorry, dat ik dit even zo bot doe, maar het is even niet
                     anders.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik blijf hier wel nog even bij hangen, omdat ik gewoon een antwoord wil van de Minister.
                     Ik heb nog geen antwoord gehoord op mijn vragen die ik nu in verschillende vorm heb
                     gesteld. Hoe gaan we ervoor zorgen dat de problemen die er zijn worden aangepakt?
                     Er zijn enorm grote verschillen tussen wat de ene school blijkbaar wel kan bieden
                     en de andere school blijkbaar niet. Die verschillen zorgen voor heel grote problemen.
                     Soms zie je die zelfs in één klas. Je ziet die zeker als leraren aangeven dat ze niet
                     weten wat van hen verwacht wordt. Ook zie je die terug bij ouders die aangeven dat
                     ze niet weten wat van het verwacht mag worden. Ik vind het toch iets te kort door
                     de bocht dat de Minister nu zegt: dat heb ik al gezegd. Nee, de Minister zegt dat
                     hij niets ziet in een afspraak over een minimumniveau. De Minister zegt: we gaan kijken
                     waar dit ontbreekt, daar gaan we naartoe en dan gaan we in gesprek. Ik wil dat graag
                     wat verder ingekleurd zien. Hoe zorgen we ervoor dat het niveau wel overal op dat
                     minimum komt?
                  
De voorzitter:
Helder. De Minister.
Minister Slob:
Dat er verschillen zijn, heeft soms ook te maken met de regionale verschillen. Dat
                     er verschillen in een school zijn, is evident denk ik. Als je het rapport van NRO
                     leest, zie je dat daarop wordt ingegaan. Ik heb gezegd dat ik bij eerdere overleggen
                     met u al afspraken heb gemaakt om de invloed van de docenten te versterken. Bestuurders
                     moeten hun duidelijkheid bieden met betrekking tot wat aangeboden wordt. Daar gaan
                     we nieuwe stappen in zetten. Dit staat nog even los van wat we al hebben afgesproken
                     over het uitoefenen van invloed op keuzes die gemaakt moeten worden. We maken namelijk
                     via dashboards ook nog een keer de hele huishouding van de samenwerkingsverbanden
                     helemaal transparant en inzichtelijk. Dat kan helpen bij de discussies die op de scholen
                     worden gevoerd. Ik kom straks nog apart terug op de reserves en hoe wij daarmee omgaan.
                     Daarnaast zijn we in gesprek met de besturenorganisaties en voeren we directe gesprekken
                     met de samenwerkingsverbanden om ervoor te zorgen dat ze, als dat nog niet het geval
                     is, gewoon duidelijkheid bieden. Ze zijn verplicht om helder te maken wat hun aanbod
                     is. Ouders hebben daar recht op. Ze moeten dat dus in de schoolgidsen en op de websites
                     vermelden. Op die manier proberen we de gaten die er nu nog in de praktijk zijn –
                     om het maar even zo te formuleren – in te vullen. De discussie over de minimumnorm
                     blijven we gewoon voeren. Daar heb ik geen punt achter gezet; wel voor dit moment,
                     maar die komt ongetwijfeld terug. U kennende zult u daar zelf ook een bijdrage aan
                     leveren.
                  
Voorzitter. Dan ben ik bij het blokje EMB. Tijdens het vorige overleg is er inderdaad
                     een motie aangenomen. Volgens mij gebeurde dat zelfs unaniem, maar ik weet het niet
                     helemaal zeker. Wij zijn direct met de uitvoering van die motie begonnen en die is
                     nagenoeg klaar. Met de organisaties van de samenwerkingsverbanden en met LECSO hebben
                     we gekeken hoe we de motie van de heer Heerema c.s. over uniforme landelijke criteria
                     voor het toekennen van de bekostiging van de EMB-leerlingen konden insteken. In samenspraak
                     met hen hebben nu de papieren regeling, het nieuwe tlv-aanvraagformulier, daarvoor
                     nagenoeg afgerond. Dat hebben we volgens mij al met u gecommuniceerd. Dat gaat wat
                     ons betreft gelijk in het nieuwe cursusjaar in werking. Dat betekent dat voor deze
                     leerlingen, zoals u gevraagd heeft, een tlv kan worden aangevraagd uit de hoogste
                     bekostigingscategorie. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Daarnaast hebben we afgesproken
                     dat dit een geldigheidsduur heeft voor de hele schoolloopbaan so of vso. Het is dus
                     nagenoeg afgerond en kan dan direct in werking treden.
                  
Van degenen die daarmee te maken gaan krijgen, weet ik dat een groot deel van hen
                     dat heel fijn vindt. Nu zult u vragen: een groot deel, is niet iedereen juichend?
                     Hangt niet overal de foto van de heer Heerema op het prikbord? De reden hiervoor is
                     dat de samenwerkingsverbanden en de so- of vso-scholen in een paar regio's een andere
                     afspraak met elkaar hadden gemaakt waar ze heel erg tevreden over waren. In bepaalde
                     regio's had men bijvoorbeeld de meerjarige afspraak gemaakt dat alle leerlingen een
                     tlv-1 laag kregen. Het samenwerkingsverband stelde daarbovenop een extra bedrag, vaak
                     populatiebekostiging genoemd, aan die school beschikbaar. Je went nooit aan dat jargon,
                     maar goed. In een aantal regio's zei men: dat is voor ons afdoende, want dat voorkomt
                     administratieve lasten die we zouden hebben als we van die andere regeling gebruik
                     zouden moeten maken.
                  
Ik ga ervan uit dat u het helemaal prima vindt als ze dat zo doen. Iedereen die dat
                     wil, kan gebruikmaken van de door de Kamer gevraagde regeling. Dat is wat mij betreft
                     een hele fijne oplossing. Ik vind eerlijk gezegd dat de motie razendsnel is uitgevoerd.
                     Excuus dat dat niet helemaal uitgebreid in de brief terechtgekomen is en dat daardoor
                     misschien het misverstand is ontstaan dat er helemaal niets gebeurd is. Hier is heel
                     hard aan gewerkt. Dat wat betreft de motie-Heerema, voorzitter.
                  
Er zijn vragen gesteld over het speciaal onderwijs en de samenwerking met het regulier
                     onderwijs. Met name de heer Van Meenen vroeg hiernaar. Wij vinden inderdaad dat die
                     van elkaar kunnen leren en dat er echt winst te behalen valt, bijvoorbeeld als het
                     reguliere onderwijs – om het maar even zo te noemen – wat meer in de keuken kijkt
                     van het speciaal onderwijs. Ik zie dat men daar in samenwerkingsverbanden mee aan
                     het werk is. Men probeert om verbindingen te leggen. Daar heeft men ook alle mogelijkheden
                     voor, dus ik zou haast zeggen: zegt het voort en doe dat. Dat doen wij ook.
                  
Hier viel ook het woord «inclusief», overigens op twee manieren ingevuld. De heer
                     Beertema sprak er niet al te prijzend over, en dan zeg ik het netjes. De heer Van
                     Meenen gaf aan dat hij eigenlijk gewoon zo snel mogelijk verder dat pad op wil als
                     het even kan. Het kabinet heeft inderdaad die opdracht. Coördinerend bewindspersoon
                     De Jonge is daarmee bezig en onderwijs valt daaronder.
                  
U weet dat we bij de aanvang van de Wet passend onderwijs hebben gezegd dat speciaal
                     onderwijs altijd mogelijk moet blijven. We vinden het heel fijn als het regulier kan,
                     maar als het niet kan, dan is het speciaal onderwijs ook gewoon altijd beschikbaar.
                     Daarnaast hadden we natuurlijk wel de hoop dat meer kinderen naar het reguliere onderwijs
                     zouden kunnen gaan. Als je nu kijkt naar de cijfers, zie je dat ze eerst naar beneden
                     gingen, maar dat ze nu weer licht stijgen. Die stijging heeft niet te maken met het
                     feit dat kinderen vanuit het regulier onderwijs weer massaal richting het speciaal
                     onderwijs gaan, maar omdat er weer meer «jonge aangroei» is, zoals ik het maar noem.
                     Soms zie je dat kinderen te lang in het regulier onderwijs zijn vastgehouden en dat
                     is natuurlijk nooit goed voor een kind. Maar nu komen er weer wat grotere aantallen
                     jonge leerlingen naar het speciaal onderwijs toe. Dat houden we met elkaar in de gaten.
                     Er is dus regulier onderwijs als het kan, maar het speciaal onderwijs is natuurlijk
                     altijd beschikbaar voor de leerlingen. Het vso heeft inderdaad te maken met veel samenwerkingsverbanden.
                     Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat er leerlingen uit meerdere regio's
                     komen. Wat ons betreft is dit ook een onderwerp, kijkend naar een nieuwe periode,
                     om een slag in te maken. U gebruikte er een woord voor dat ik niet zou gebruiken,
                     maar het is niet fijn als je met zo veel samenwerkingsverbanden te maken hebt. Dat
                     betrekken wij bij de evaluatie om te bezien of het mogelijk is dat er toch wat compacter
                     gewerkt gaat worden. Dat is nog niet zo eenvoudig, maar dat is wat ons betreft wel
                     de inzet.
                  
Rond onderwijs en jeugdhulp is een aantal vragen gesteld. Ik pak ze maar even mee
                     bij dit blokje. Wij hebben u op de hoogte gehouden met de onderwijszorgbrieven. We
                     zijn nu bezig met de uitwerking van de opdrachten die we hebben gegeven om ervoor
                     te zorgen dat die verbindingen beter tot stand komen. Die opdrachten hebben wij met
                     u gedeeld. We hebben de heer Peeters een rapport laten maken. We hebben hem een vervolgopdracht
                     gegeven, omdat ook in de uitwerking concreet aan de slag te gaan in de regio's. Als
                     er iets is waar slagen gemaakt kunnen worden en waar verbeteringen doorgevoerd kunnen
                     worden, dan is het wel op dat terrein. Ik hoop dat we u snel de uitwerkingen van de
                     voornemens kunnen melden. U kunt ook zelf volgen op welke wijze we dat insteken. Ik
                     ben in ieder geval heel blij met het feit dat het ons in deze kabinetsperiode lukt
                     om deze samenwerking op te pakken. Het blijft nog steeds best ingewikkeld omdat het
                     twee verschillende stelsels zijn. De een is meer vanuit het individu, de ander meer
                     vanuit het collectief. Dat knarst en dat piept, maar waar het kan, proberen we echt
                     die verbinding te leggen. Ook in het kader van passend onderwijs is dat volgens mij
                     een opgave waar we voor staan.
                  
Plaatsing in het speciaal onderwijs lukt niet altijd, zei mevrouw Van den Hul. Een
                     school mag niet zomaar weigeren, dat weet u. Als een leerling wordt aangemeld, heeft
                     de school zorgplicht. Dat geldt ook voor het regulier onderwijs. Als een school vol
                     zit, heeft men de verplichting om de ouders te helpen om een andere plek te vinden.
                     Men mag dus niet zeggen: sorry, wij zijn vol, de deur gaat dicht; veel succes verder.
                     U heeft misschien in de rapporten van het NRO gezien dat er best wel spanning zit
                     tussen ouders die zich aan het oriënteren zijn en ouders die hun kind hebben aangemeld.
                     We hebben in de wet geregeld dat als het kind aangemeld is, de zorgplicht pas echt
                     gaat werken. In dat gebied ervoor gebeuren soms dingen die we niet willen. Dat is
                     wat mij betreft een aandachtspunt voor de evaluatie, omdat het natuurlijk niet in
                     het belang van de ouders en de kinderen is dat ze van het kastje naar de muur worden
                     gestuurd, omdat ze zich niet officieel hebben aangemeld.
                  
Voorzitter, het vierde blok. Het samenwerkingsverband en de verevening.
De voorzitter:
Ik moet zeggen dat het heel goed gaat zo. Volgens mij hebben we een goede aanpak gevonden.
De heer Heerema heeft als eerste een vraag.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik wil even een stuk terug in het blok, naar het EMB-gedeelte. Natuurlijk lijkt het
                     mij goed dat regio's ermee door kunnen gaan als zij een andere regeling hebben getroffen
                     en daar tevreden over zijn. Maar ik vroeg me even af hoe het tijdspad dan precies
                     loopt. U zegt dat de regeling nagenoeg af is en dat we er in het nieuwe schooljaar
                     mee kunnen beginnen. Betekent dit dat de communicatie vanuit het ministerie volgende
                     week of volgende maand plaatsvindt? Of krijgt men aan het begin van het schooljaar
                     te horen hoe de regeling eruit gaat zien? Ik ben gewoon even op zoek omdat wij berichten
                     krijgen van scholen dat ze echt zitten te wachten op communicatie.
                  
Minister Slob:
Dat snap ik. De regeling is nagenoeg afgerond. Als de laatste punt gezet is en de
                     inkt droog is, of misschien daarvoor al, wordt ze verder verspreid via de kanalen
                     die daarvoor zijn. Als mensen er bij u mee komen, kunt u dat aangeven. Het gaat direct
                     in met het nieuwe cursusjaar. Dat is natuurlijk heel fijn, want dan hebben we dat
                     in een halfjaar met elkaar kunnen fixen. Er zijn wel eens onderwerpen waar we meer
                     tijd voor nodig hebben.
                  
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Van den Hul een vraag. De heer Kwint ook? Ja,
                     eerst mevrouw Van den Hul.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Nog even over mijn vraag over kinderen die beter op hun plek zouden zijn in het speciaal
                     onderwijs. De Minister zegt dat dat gewoon moet kunnen. Als het op de ene school niet
                     lukt, moet er een andere oplossing gevonden worden. Dat is hoe het zou moeten zijn.
                     Maar wij zien iets anders en dat is een rode draad door veel van de gesprekken die
                     wij vandaag voeren. Tussen hoe het zou moeten en hoe het in de praktijk uitwerkt,
                     zit nog wel heel wat licht en lucht. In elk geval te veel. Ik had het over de enquête.
                     Circa 65% van de respondenten geeft aan dat er bij hen in de klas of op school kinderen
                     zitten die baat zouden hebben bij speciaal onderwijs, maar dat het niet lukt om ze
                     over te plaatsen. Die signalen krijgen wij ook van docenten en ouderorganisaties.
                     Zij geven aan dat er een max is afgesproken. Het geld is gewoon op; we hebben nu zo
                     veel kinderen doorverwezen of laten uitstromen; nu houden we ze gewoon binnen op onze
                     school, omdat anders het quotum wordt overschreden binnen het samenwerkingsverband.
                     Dat zijn signalen die wij krijgen. Daar zou ik graag nog een reactie van de Minister
                     op willen krijgen. Ik weet hoe het zou moeten, maar herkent hij deze signalen uit
                     de praktijk en zo ja, wat gaan we daaraan doen?
                  
Minister Slob:
Het is uiteraard belangrijk om rugnummers te weten. Inderdaad is dit wat we met elkaar
                     hebben afgesproken. Dat heb ik net ook aangegeven. We weten ook dat de werkelijkheid
                     zich niet altijd voegt naar de afspraken die op papier gemaakt zijn. Zodra men hier
                     niet aan voldoet en ouders niet op een goede manier geholpen worden – dat is eigenlijk
                     wat er gebeurt – dan is dat wat ons betreft geen situatie die wij willen laten voortbestaan.
                     Ik denk dat het echt heel belangrijk is dat de vervolgstappen worden gezet. De school
                     moet erop aangesproken worden, het samenwerkingsverband heeft de opdracht om dit met
                     elkaar te fixen, want als een kind op zijn plek is in het speciaal onderwijs en daar
                     rechtmatig naar toe zou gaan, dan moet dat gewoon geregeld worden. Ik heb die signalen
                     niet zo concreet gekregen, niet in de gesprekken die ik in het land heb gevoerd, maar
                     als u rugnummers hebt, laat ze ons weten, dan kunnen we ernaar kijken. Anders blijft
                     het heel erg algemeen. Uiteindelijk is het vooral belangrijk dat er gehandeld wordt.
                  
We geven overigens ook de onderwijsconsulenten de mogelijkheid om hier een rol in
                     te spelen. Daar kunnen ze gratis gebruik van maken. We hebben recent het geld voor
                     de onderwijsconsulenten verder verhoogd, omdat hun inzet in al die regio's zeer waardevol
                     kan zijn, zeker op momenten dat het knarst en piept en er geen oplossing lijkt te
                     zijn. Dat is iets wat u zelf in uw contacten met mensen die daartegenaan lopen kunt
                     zeggen: maak gebruik van de hulp die geboden kan worden. Gedragswerk is er ook mee
                     bezig en probeert vaak te bemiddelen. Dat is ook iets waarvan we de subsidie verlengd
                     hebben, omdat zij heel goed werk verrichten op dat vlak. Kortom, er kunnen ook hand-
                     en spandiensten op een heel professionele manier geleverd worden bij dit soort heel
                     lastige situaties.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik hou het kort, want ik zie ook de klok en er zijn nog heel veel andere thema's en
                     heel veel collega's die iets willen zeggen. Maar ik krijg signalen dat mensen wel
                     degelijk contact willen opnemen met het ministerie op casusniveau, maar dat de boodschap
                     dan is dat men op casusniveau niet reageert. Dat is echt een punt van aandacht, los
                     van deze kwestie. Wij spreken heel veel ouders en docenten waar het wringt, dus waar
                     de praktijk weerbarstiger blijkt dan hoe het is afgesproken. Zij geven aan dat juist
                     als het niet goed gaat, het niet duidelijk is waar je naartoe kunt. Waar word je gehoord?
                     Vaak is er dan al een lastige situatie op school. Dat is echt een heel groot aandachtspunt:
                     hoe zorg je ervoor dat iedereen zijn of haar verhaal kwijt kan en dat het gehoord
                     wordt, omdat het wordt opgepakt?
                  
Minister Slob:
Ik ben het helemaal met u eens dat dit een vraag is die niet lang in de lucht moet
                     blijven hangen. Ik heb ook aangegeven dat het daarom zo belangrijk is voor ons om
                     met ouders intensieve gesprekken te voeren, om hun daarin aan te geven wat de mogelijkheden
                     zijn. Ik gaf net gewoon een paar voorbeelden. De onderwijszorgconsulenten zitten niet
                     bij het ministerie, maar hebben een aparte plek. In alle regio's zijn ze actief. Ze
                     zijn met naam, telefoonnummer en mailadres meestal bekend; daar kun je naartoe om
                     ondersteuning te krijgen. Het is heel vervelend als er dan geen contact gelegd kan
                     worden. Ik heb wel een aantal heel mooie voorbeelden gezien waarin het is gelukt om
                     er door bemiddeling uit te komen. Maar wij zullen hierover zeker met de ouders gaan
                     praten als we direct na de zomer over de ouderbetrokkenheid spreken in het kader van
                     het passend onderwijs.
                  
Voorzitter. De samenwerking...
De voorzitter:
Ik weet dat u heel graag door wilt, maar de heer Kwint heeft nog een vraag.
Minister Slob:
Dat wilt u volgens mij ook, voorzitter.
De heer Kwint (SP):
Ik heb een vraag op dit punt. De Minister vraagt om namen en rugnummers. Dat is prima.
                     Maar kijk bijvoorbeeld naar de enquête van de Algemene Onderwijsbond en naar onze
                     eigen mailbox. Dan zie je dat het schering en inslag is dat een toelaatbaarheidsverklaring
                     als drempel wordt gebruikt, dat er voor de laagste mate van ondersteuning wordt gekozen
                     of dat een school, op zich waarschijnlijk nog met goede redenen ook, zegt: we hebben
                     zo veel moeite om personeel te vinden dat we een kind nu niet gaan accepteren. Dat
                     is ook niet zo gek...
                  
De voorzitter:
Uw vraag? De analyse laten we iets korter.
De heer Kwint (SP):
Oké, dan moet ik even een bruggetje maken. Zouden wij dan niet de regels ruimer moeten
                     maken voor nieuwe scholen voor speciaal onderwijs en die mengformules waarover we
                     het al eerder gehad hebben? Die zijn gewoon fors beknot...
                  
De voorzitter:
..., toch? Dan is het een vraag.
De heer Kwint (SP):
Dat is een feit. De vraag is: zouden we het niet moeten verruimen?
Minister Slob:
Die discussie hebben we al twee keer vrij uitvoerig gevoerd. Ik denk dat hier het
                     volgende van belang is; ik heb dat ook in de richting van mevrouw Van den Hul aangegeven.
                     Het moet duidelijk zijn waar mensen terechtkunnen op het moment dat er dingen gebeuren
                     waarvan zij denken: dit is niet volgens de regels en hier worden wij niet mee geholpen.
                     Daar hebben we op allerlei manieren ondersteuning aan geboden. We hebben er extra
                     geld in gestoken om de menskracht op peil te brengen, ook met betrekking tot de vragen
                     die er zijn. We hebben ook behoorlijk veel contact met Ouders & Onderwijs, dat aangeeft
                     dat bijna een kwart van hun telefoontjes over dit soort onderwerpen gaat. Het is dus
                     inderdaad heel belangrijk dat men weet waar men terechtkan. Daar moeten we in ondersteunen.
                     U zegt dat uw mailbox ervan overloopt, maar die kan ik natuurlijk niet inkijken en
                     dat moet zo blijven. Dus als u heel concrete voorbeelden hebt, voelt u zich dan gewoon
                     vrij om dingen met ons te delen, zodat wij daar gericht naar kunnen kijken. Ik heb
                     u daartoe vaker uitgenodigd.
                  
Voorzitter. Over de samenwerkingsverbanden valt veel te zeggen. Ik denk dat het heel
                     fijn is dat scholen in de samenwerking met andere scholen kunnen nadenken over waar
                     de grootste vragen liggen en waar dan het meeste geld, ook voor de extra ondersteuning,
                     naartoe zou moeten. Zeker in gebieden waar het echt over hun schoenen zou lopen als
                     ze het allemaal zelf zouden moeten doen. Dat moet wel transparant gebeuren. Ik heb
                     u ooit een keer het voorbeeld gegeven van een bestuurder die bij mij klaagde, maar
                     die zelf in het bestuur van een samenwerkingsverband zat. Dat helpt ook niet echt;
                     het was een van mijn meest surrealistische ervaringen in dat soort gesprekken. Maar
                     ik zie in heel veel samenwerkingsverbanden dat men echt goede voortgang heeft gemaakt.
                     De transparantie die wij nu van ze vragen, ook door middel van de dashboards, gaat
                     straks helpen om met de wereld eromheen goede gesprekken te voeren.
                  
U heeft zelf aangegeven dat u het wel belangrijk vindt dat het interne toezicht op
                     orde is. Het regeerakkoord gaf daar nog een duwtje aan. Ik heb u gerapporteerd op
                     welke wijze we dat gaan doen. Zowel de PO-Raad als de VO-raad heeft het aanvaard om
                     het op die manier te gaan doen. Als je op dit moment een beetje de advertenties volgt,
                     zie je zelfs al her en der dat er gevraagd wordt naar onafhankelijke leden. Er zijn
                     ook al samenwerkingsverbanden waar dat in de praktijk gebeurt. Kortom, de duw die
                     de Kamer daartegenaan gegeven heeft, begint echt te werken. Ik zal uiteraard in de
                     gaten blijven houden dat men daar uitvoering aan geeft. Ik heb bij de laatste bestuurlijke
                     overleggen zowel de PO-Raad als de VO-raad gevraagd om daarover te rapporteren. De
                     VO-raad heeft het inmiddels al vastgelegd als onderdeel van de bestuurlijke code.
                     Iedereen is er op die wijze nog strakker aan verbonden. De PO-Raad gaat dat in de
                     loop van het kalenderjaar doen. Dat zijn dus goede dingen. Ik wil daar nog iets aan
                     toevoegen. De inspectie is met een themaonderzoek bezig naar de onafhankelijkheid
                     van het interne toezicht bij de samenwerkingsverbanden. Dat zullen we t.z.t. ontvangen.
                     Ook op die manier wordt er dus nog even heel goed en gericht naar gekeken.
                  
Voorzitter. Met de reserves kunnen we een hele middag vullen. Mijn collega en ik hebben
                     er brieven over aan u gestuurd. We zijn in de tussentijd heel wat stappen verder.
                     In de brief van 20 juni staat de laatste uitwerking, dus de financiële staat waar
                     een enkeling naar verwees. Ze werden niet door iedereen in het onderwijsveld gewaardeerd,
                     maar daarin hebben wij ook woorden gegeven aan enige ergernis die wij voelden over
                     de reserves. Toch moet je wel oppassen om daar generiek over te oordelen. De situaties
                     zijn echt wel verschillend. De reguliere besturen hadden soms heel goede argumenten
                     waarom ze een tijdje gespaard hebben. U weet dat er nogal wat doorgedecentraliseerd
                     is naar die besturen. Er zijn een aantal uitgaven op ze afgekomen die risico's meebrengen.
                     Bij de samenwerkingsverbanden had ik dat gevoel iets minder. Je denkt dan: het is
                     gewoon een samenwerkingsverband. Maar met name in de samenwerkingsverbanden waar men
                     te maken had met negatieve verevening, is het niet evident dat de reserves opeens
                     hoger waren.
                  
We hebben het als volgt gedaan. We hebben de besturen er uiteraard zelf op aangesproken.
                     Ik gaf het al eerder aan: ik vind dat ze dat echt serieus hebben opgepakt. Ze hebben
                     zelf ook wel door – ik zeg het maar even heel publiek – dat het niet goed werkt als
                     dit zo blijft bestaan. De besturen met heel hoge reserves zijn heel direct aangesproken.
                     Maar we hebben geen punt gezet. De heer Van Meenen suggereerde dat een klein beetje
                     in zijn bijdrage. Nee, we hebben de inspectie gevraagd om een signaleringswaarde te
                     maken. Op basis daarvan is de inspectie inmiddels aan het werk gegaan. De besturen
                     die daarboven zitten, krijgen nu bezoek. Nou, hoera, maar het zijn geen bezoeken met
                     een heel fijne boodschap. Er wordt hun duidelijk gevraagd om een uitleg te geven bij
                     het feit dat ze die reserves hebben. Ze krijgen ook een opdracht om, als het antwoord
                     niet afdoende is, een besteding van de reserves op papier te zetten. Kortom, er wordt
                     nu meer dan lichte druk uitgeoefend om te zorgen dat de middelen die bedoeld zijn
                     voor de zorg aan leerlingen daarvoor ook gewoon worden ingezet. Ik blijf dat uiteraard
                     volgen. Wij kunnen niet zomaar zeggen: u zal en moet het daaraan uitgeven. Ik hoop
                     dat iedereen dat wel een beetje begrijpt. Dat heeft te maken met de wijze waarop wij
                     met elkaar de wet- en regelgeving hebben verzorgd. Maar op deze manier kunnen we wel
                     zorgen dat er geen ongewenste reserves bestaan en dat het geld besteed wordt waarvoor
                     het bedoeld is.
                  
De voorzitter:
Bent u daarmee aan het einde gekomen van dit onderdeel?
Minister Slob:
Nee, ik heb de verevening nog. Maar dat kan vrij snel.
De voorzitter:
Als het snel kan, graag.
Minister Slob:
Niet dat ik me er snel van af wil maken, maar het antwoord is redelijk overzichtelijk.
                     Er zijn inderdaad afspraken gemaakt. De heer Beertema friste ons geheugen nog even
                     op met de achterliggende oorzaken daarvan. Die zijn gestaffeld in de tijd neergezet,
                     om ervoor te zorgen dat men een en ander op een goede manier kon verwerken op het
                     moment dat men met een negatieve verevening te maken had. Maar ook bij een positieve
                     verevening was het wel even handig om daar tijd voor te geven, want anders krijgt
                     men van die hoge reserves. Het moet uitgegeven worden, maar daar moet wel gericht
                     beleid voor gemaakt worden.
                  
Het einde van de verevening nadert inderdaad. De beschikkingen voor het schooljaar
                     2019–2020 zijn al naar buiten, want daar wacht je natuurlijk niet mee. Dat moet je
                     op tijdig doen. Je moet daar voorbereidingen voor treffen. Er zit inderdaad nog wel
                     heel wat aan vast als we dat even zouden gaan bevriezen. Als we dat nu zouden doen,
                     terwijl de beschikkingen voor 2019–2020 de deur al uit zijn, zal daar gewoon geld
                     bij moeten. Je kan niet zeggen: dan bevriezen we het ook voor degenen die juist een
                     toename van hun geld zien. Daar is in historisch perspectief ook wel iets voor te
                     zeggen. Dat kost, als de heer Van Meenen dat wil weten, 33 miljoen. Wel hebben we,
                     al in een eerdere fase, met elkaar een afspraak gemaakt. Vorige week is u dat ook
                     nog door het NRO verteld. Men is op ons verzoek bezig om nader onderzoek te doen naar
                     de effecten van de verevening. Dat onderzoek ligt er in het najaar. Dat is een diepteonderzoek
                     om er wat meer zicht op te krijgen. Het is niet evident zo dat waar negatieve verevening
                     is, de problemen bij wijze van spreken groter zijn dan op plekken waar positieve verevening
                     is. Daar zit niet een heel duidelijk verband tussen. Ik hoop dat het nadere onderzoek
                     meer informatie boven tafel zal brengen. Maar dit is de stand van zaken rond de verevening.
                  
De voorzitter:
Vragen? Allereerst de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Nog even terug naar die reserves. De Minister spreekt daar geruststellende woorden
                     over. Ik kan me voorstellen dat je als je aan de kant van de negatieve vervening zit
                     – dat is gestaffeld – daar een bepaalde reserve voor aanlegt. Dat begrijpt de Minister
                     ook. Maar wat zijn nou de andere redenen? Daar ben ik benieuwd naar, want daar begrijp
                     ik echt niks van.
                  
Minister Slob:
Daar worden nu juist ook gesprekken over gevoerd. Want dat is inderdaad een vraag:
                     waarom staat dat op de bank? Kijk even wat er in het onderwijs aan de hand is, naar
                     wat voor zorgvragen er zijn en naar het lerarentekort. Ik hoef het allemaal niet te
                     noemen, want u weet dat ook altijd heel mooi in mijn richting te verwoorden. Daarover
                     moeten we het inderdaad hebben. Dan is het ook gewoon duidelijk: als er geen goed
                     verhaal is, zal men gesommeerd worden om zo snel als mogelijk met goede bestedingen
                     te komen. Op het dashboard komen we weer terug. Het lijkt allemaal heel technisch,
                     maar op het moment dat wij meer transparantie geven – ook als het gaat om hoe de geldstromen
                     lopen, wat er aan geld is en waaraan het besteed wordt – zal dat naar ik hoop ook
                     in de kring van betrokkenen bij zo'n samenwerkingsverband leiden tot veel meer dynamiek
                     met betrekking tot het aanpakken van dit soort ongewenste situaties. Ik zeg dat er
                     nog een keer nadrukkelijk bij, want ik vind het heel vervelend dat er een beeld gaat
                     ontstaan dat overal in het land bestuurders zo bezig zijn. De bedragen lijken ook
                     best wel hoog, maar we weten ook dat er een enorme hoeveelheid samenwerkingsverbanden
                     is. Als je dat gaat middelen, wordt het alweer wat minder. Dat geldt overigens ook
                     voor de reguliere besturen. Maar er zijn er die erboven uitsteken. Die zijn nu allemaal
                     gespot en daar worden nu indringende gesprekken mee gevoerd. Ik zal u uiteraard op
                     de hoogte houden van hoe dat verdergaat. Wij zijn daarin eensgezind: we vinden dat
                     ongewenst en dat vindt het overgrote deel van de bestuurders ook. Heel veel bestuurders
                     hebben hier last van, omdat ze geconfronteerd worden met een beeld waar ze zichzelf
                     geen onderdeel van weten, terwijl ze wel alle kwalificaties over zich heen krijgen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Precies. De Minister zegt het goed: ze hebben er zelf ook enorm last van. Maar ik
                     vind het jammer dat dit al heel lang een politiek vervelend dingetje is. Ik heb de
                     indruk dat het allemaal zo traag op gang komt.
                  
Minister Slob:
Ik weet natuurlijk alleen wat ik zelf in deze periode heb gedaan. Toen het de eerste
                     keer op mijn tafel kwam bij de financiële staat – leest u de teksten nog maar even
                     door; we hebben uiteindelijk geprobeerd het een beetje geserreerd op te schrijven
                     – waren de reacties niet mals. Die waren echt wel vrij scherp en we zijn daar ook
                     direct mee verdergegaan. Maar goed, ik kan ook niet zomaar even naar zo'n samenwerkingsverband
                     lopen en tegen de penningmeester zeggen: boek op tafel en dat bedrag moet daarnaartoe
                     overgemaakt worden. Dat snapt u natuurlijk ook. U heeft wel tijd, maar u voelt ook
                     wel aan dat dat in het kader van hoe we dat met elkaar hebben afgesproken, niet zo
                     werkt. We hebben dus eigenlijk in een halfjaar, in driekwartjaar, deze stappen gezet.
                     Ik hoop inderdaad dat het onderwerp vrij snel weg is, want het is gewoon niet fijn.
                  
De voorzitter:
De heer Heerema, dan de heer Rog en mevrouw Westerveld.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Twee vragen nog. De Minister spreekt in principe positieve woorden over de samenwerkingsverbanden
                     en de mooie ontwikkelingen die er in zijn beeld plaatsvinden. Ik zou daar toch het
                     beeld van het verschil tussen samenwerkingsverbanden tegenaan willen houden. De Minister
                     moet toch ook zien dat er hele grote positieve verschillen zijn. Tenminste, er zijn
                     pareltjes van samenwerkingsverbanden waar het hartstikke goed gaat – dat ben ik helemaal
                     met u eens – maar er zijn ook samenwerkingsverbanden waarbij we ons echt moeten afvragen
                     of dit wel de koers is die we moeten varen. Heeft de Minister daar dan ook het positieve
                     beeld bij dat die wel zullen bijtrekken? Of zullen we daar aanvullende maatregelen
                     moeten instellen? Dat is de eerste. Een tweede is het feit dat ik echt zit met de
                     boodschap die ouders krijgen van samenwerkingsverbanden dat het samenwerkingsverband
                     simpelweg het geld niet beschikbaar wil stellen aan kinderen die ondersteuning nodig
                     hebben, omdat ze het te duur vinden. Ik vind dat niet kunnen.
                  
Minister Slob:
Ik kom daar zo bij hoogbegaafdheid even op terug, want volgens mij kom je dat daar
                     met name tegen. Er zijn echt heel veel samenwerkingsverbanden: 151. Zoals u aangaf,
                     zitten daar pareltjes tussen. Dan is wel even de vraag wat je als pareltje beschouwt.
                     Als de samenwerking goed verloopt, men het redelijk overzichtelijk heeft ingericht,
                     zonder al te veel overhead, en de middelen op een goede wijze worden toegedeeld op
                     basis van de gemaakte plannen, dan zou dat een pareltje kunnen zijn. Dat gebeurt inderdaad
                     nog niet overal. We hebben wel gemerkt in de afgelopen jaren dat het echt wel even
                     tijd heeft gekost om die samenwerking in bepaalde regio's goed op gang te krijgen.
                     Wij zullen inderdaad met elkaar onder ogen moeten zien of we de vrije ruimte die we
                     hebben geboden voor de inrichting zo overeind willen houden. Daar zullen we bij de
                     evaluatie verder met elkaar over moeten spreken. Maar het feit dat de scholen zich
                     met elkaar verantwoordelijk weten voor de zorg aan leerlingen in de regio waar die
                     scholen staan, men ook niet vrijblijvend aan elkaar verbonden wordt, en men ook in
                     financiële zin opdrachten krijgt om te zorgen dat er voor deze kinderen een goede
                     plek is, vind ik echt heel waardevol. Je moet je echt de vraag stellen of, als je
                     die samenwerkingsverbanden even weg zou denken, het invulling geven aan die zorgplicht
                     voor deze leerlingen in die regio's dan op een goede wijze tot stand zou komen. Los
                     van het feit dat, op die plekken waar het nog niet goed functioneert, we ons daar
                     nooit bij moeten neerleggen en dat we moeten doen wat binnen onze mogelijkheden ligt.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Daar gaat het natuurlijk om: hoe kunnen we ervoor zorgen dat die samenwerkingsverbanden
                     waar het onvoldoende loopt, opgepord worden om het beter te doen? Hebben we voldoende
                     middelen in handen? Kunnen we dat van ze vragen? Kunnen we dat van ze eisen? Kunnen
                     we daarop inzetten? Heeft u daarvoor wat meer druk vanuit de Kamer nodig? Kunt u dat
                     zelf doen? Die vragen leven bij mij, want we zien die verschillen en die verschillen
                     zijn zeer onwenselijk.
                  
Minister Slob:
Daarvoor hebben we, maar ook uw Kamer, in het afgelopen jaar waarin we over dit onderwerp
                     spraken, ook al een aantal heel concrete zaken geregeld. Ik heb net al aangegeven
                     dat er ook onafhankelijke bestuurders in de besturen terecht zouden moeten komen.
                     Dat is tot stand gekomen op basis van wat uit de Kamer, maar ook via het regeerakkoord,
                     naar ons is toegekomen. Daarin hebben we dus gehandeld. U ziet nu het voorbeeld van
                     hoe we met die reserves omgaan en dat we het niet zomaar accepteren als die niet-verklaarbaar
                     erg hoog zijn. We hebben inderdaad mogelijkheden om daar met druk sturend op in te
                     grijpen. We zullen daar inderdaad scherp moeten blijven. De inspectie kijkt hier ook
                     naar. Ik gaf net al aan dat er zelfs een themaonderzoek naar die samenwerkingsverbanden
                     is. We zullen ook scherp moeten blijven op die plekken waar het niet functioneert
                     zoals het zou moeten.
                  
Dan de hoogbegaafdheid.
De voorzitter:
Nee, u wilt heel graag door, maar de heer Rog heeft een vraag, dan mevrouw Westerveld
                     en dan nog meneer Van Meenen. Een korte vraag graag, meneer Rog.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik vond het niet zo'n sterk voorbeeld om aan te geven dat, omdat er zo veel samenwerkingsverbanden
                     zijn, het gerechtvaardigd is dat het bedrag zo hoog is. Dat deed me even denken aan
                     de PO-Raad die begon te staken tegen het kabinet omdat er te weinig geld zou komen,
                     terwijl er ondertussen een paar miljard op de bank stond. Dus dat voorbeeld vond ik
                     niet sterk.
                  
De voorzitter:
Maar dat terzijde. Wat is de vraag?
De heer Rog (CDA):
Wat de Minister zegt, is: wij gaan nu samenwerkingsverbanden waar 200 miljoen euro
                     boven de norm op de plank ligt, sommeren om geld uit te geven. Dan is mijn vraag nu
                     aan de Minister: wat gaat de Minister doen als ze dat niet doen? Want daar zijn ze
                     de hele tijd mee weggekomen. Wat gaat de Minister doen als ze niet luisteren naar
                     die sommatie?
                  
Minister Slob:
Ik denk dat we op dit moment in de goede modus zitten met betrekking tot het wegwerken
                     van deze reserves, die in onze ogen gewoon te hoog zijn. De inspectie heeft de ruimte
                     gekregen om op die wijze aan het werk te gaan. Ze zijn er ook zelf mee bezig. Ik heb
                     dat niet willen bagatelliseren door te verwijzen naar de enorme hoeveelheid samenwerkingsverbanden.
                     Ik heb wel willen aangegeven – daarom gaf ik daar toch even woorden aan – dat we ook
                     moeten oppassen dat we ze niet allemaal over één kam scheren, want dan ontstaat er
                     al heel snel een beeld en dat is heel erg vervelend voor degenen die daar geen enkel
                     deel van uitmaken. Ik wacht nu de uitkomsten van deze inzet af. Dan zal ik opnieuw
                     beoordelen of het nodig is om aanvullende maatregelen te nemen. Dan zal ik ook moeten
                     kijken wat er juridisch mogelijk is. We weten wel dat er in het kader van herstelopdrachten
                     die inspecties geven een moment komt om in te grijpen, maar de vraag is of dat op
                     deze wijze ook een-op-een op deze casus kan worden gelegd. Maar weest u gerust, op
                     het moment dat dat gaat spelen, zal ik u daar uiteraard over informeren.
                  
De heer Rog (CDA):
De Minister komt dus naar de Kamer met uitleg over wat er gebeurt als de gesprekken
                     hebben plaatsgevonden en de sommaties zijn uitgesproken. Ik zou dan graag willen dat
                     de Minister uitlegt op welke wijze alsnog het resultaat bereikt wordt, want daar gaat
                     het mij om. Uiteindelijk gaat het mij om het resultaat ten behoeve van de kinderen
                     die nu niet de zorg en ondersteuning krijgen waar ze recht op hebben in de samenwerkingsverbanden
                     met dit soort hoge reserves. Ik hoop dat de Minister in die brief terugkomt op hoe
                     hij dat uiteindelijk wil doen.
                  
Minister Slob:
Ik hoop dat het niet nodig is, maar als het wel nodig is, zal ik uiteraard in uw richting
                     aangeven hoe wij denken dat we verder zullen moeten handelen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Een punt dat ik hier weleens eerder heb gemaakt, maar niet zie terugkomen in het onderzoek,
                     is de vraag of we überhaupt financiële reserves nodig hebben bij de samenwerkingsverbanden.
                     Scholen hebben hun eigen financiële reserve en op sommige plekken kan dat kennelijk
                     ook zo opgelost worden. Wil de Minister eens goed gaan kijken of het überhaupt nodig
                     is dat samenwerkingsverbanden ook nog eens financiële reserves hebben?
                  
Minister Slob:
De heer Beertema, die nu even weg is, gaf net ook al in het kader van de negatieve
                     verevening aan dat je je soms kunt voorstellen dat men even spaart omdat men weet
                     dat er iets aankomt wat gevolgen zou kunnen hebben voor het aanbod dat men overeind
                     wil houden. Dat zou bij wijze van spreken een reden kunnen zijn. Maar voor de rest
                     ben ik het met u eens dat het heel belangrijk is dat ze dat gewoon aangeven. Ik denk
                     dat de meest ideale situatie is dat je zegt hoeveel geld er verdeeld kan worden, wat
                     de plannen zijn, hoe je die gaat prioriteren en dan huppekee: zorg dat het zo snel
                     mogelijk terechtkomt op de plek waar het hoort te komen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Als het «huppekee» verdeeld kan worden, ben ik het met de Minister eens. Ik denk dat
                     het heel goed zou zijn om daar eens wat beter naar te kijken. Hoe kunnen we ervoor
                     zorgen dat de goede voorbeelden van samenwerkingsverbanden die bijna geen financiële
                     reserve hebben, worden nagevolgd? Scholen weten het natuurlijk ook als er een negatieve
                     verevening is, dus ik zou de Minister willen aanmoedigen om met die ideeën verder
                     de boer op te gaan.
                  
Minister Slob:
Ik hoorde geen vraag, maar meer een aansporing.
De heer Van Meenen (D66):
In mijn bijdrage heb ik ook iets dergelijks gezegd. Sterker nog, ik ben nog iets verder
                     gegaan, geloof ik, want ik heb gezegd dat ik van de Minister zou willen horen hoe
                     hij überhaupt aankijkt tegen die reserves. Is het niet gewoon in ieder geval ondoelmatig
                     en misschien zelfs onrechtmatig, gezien de opdracht die de samenwerkingsverbanden
                     hebben gekregen? Wat let de Minister om te zeggen dat hij niet een heel circus van
                     gesprekken gaat voeren? Dwing de samenwerkingsverbanden gewoon om dat geld over te
                     maken naar de scholen, met de opdracht om daar goede zorg voor te verstrekken.
                  
Minister Slob:
Ik heb net al in reactie op de heer Beertema aangegeven dat dit in het kader van de
                     negatieve verevening soms een reden zou kunnen zijn. Ik vind het wel belangrijk dat
                     we concreet terugkrijgen van de samenwerkingsverbanden wat de reden is. Dan zullen
                     we uiteraard onder ogen moeten zien of we dat wenselijk vinden of niet. Daarover zal
                     ik u rapporteren.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Er is in mijn ogen geen enkele rechtvaardiging voor een reserve. Dat is ook door mevrouw
                     Westerveld al gezegd en ik herhaal het nog maar eens. De gemeenschappelijke besturen
                     zijn gewoon verantwoordelijk. Dat is niet een afspraak die hier of daar gemaakt is,
                     dat is gewoon de wet. Het kan gewoon niet zo zijn dat er reserves zijn. Dat zeggen
                     we vandaag niet voor het eerst. Dat hebben we al vaker gezegd. Maar het gaat maar
                     door. Er wordt weliswaar steeds indringender met elkaar gesproken, maar voor mij is
                     het klaar nu. Ik zeg gewoon: «Stop ermee. Weg met die reserves. Maak ze over naar
                     de scholen, bij voorkeur voor 1 augustus.»
                  
Minister Slob:
Als de besturen meeluisteren, hoop ik dat ze in beweging komen. De inzet is: hou geld
                     niet langer vast dan nodig is. Maar vanwege de zorgvuldigheid wil ik toch memoreren
                     dat we afspraken hebben gemaakt over signaleringswaardes; die zijn ook met u gedeeld.
                     We hebben ook afgesproken dat we gericht gaan kijken wat de achterliggende oorzaken
                     zijn, niet alleen bij de reguliere besturen, maar ook bij de samenwerkingsverbanden.
                     Wat mij betreft duurt dat niet te lang, want dat geld moet inderdaad zo snel als mogelijk
                     besteed worden. Ik heb aangegeven dat ik u daarover zal informeren.
                  
Dan hoogbegaafdheid. De heer Heerema stelde daar net al een vraag over. Vanwege de
                     zorgplicht is men gewoon verplicht om ook voor deze kinderen een aanbod te doen als
                     school en als dat niet lukt in het samenwerkingsverband waarbij de school hoort. Men
                     heeft in een school altijd de ruimte om eigen bijdrages te vragen, zoals u weet, maar
                     die zijn vrijwillig. Die discussie hebben we eerder gevoerd, volgens mij gisteren
                     of eergisteren nog; we zijn zo vaak met elkaar in debat deze week dat ik het even
                     kwijt ben. Volgens mij was het op maandagavond bij de initiatiefnota van mevrouw Van
                     den Hul, in die broeierige zaal. Dat zal ons nog lang bijblijven, om meerdere redenen.
                     In dat opzicht mag het dus niet zo zijn dat ouders te horen krijgen dat het alleen
                     maar kan als ze verplicht geld gaan betalen. Als zo'n situatie zich toch voordoet
                     – u hebt daar kennis van, want u hebt dat een paar keer ingebracht – geldt eigenlijk
                     hetzelfde als wat ik net zei over de toelating tot het speciaal onderwijs; en we kunnen
                     nog wel meer voorbeelden noemen. We hebben met elkaar gewoon afspraken gemaakt over
                     waar ouders hun recht kunnen halen. Het is heel vervelend als dat moet, want je wilt
                     liever dat het op een normale manier gebeurt, maar het is belangrijk dat we dat onder
                     de aandacht brengen. We zijn inderdaad bezig om extra geld beschikbaar te stellen
                     voor de scholen en samenwerkingsverbanden om nog meer aandacht, ook in financiële
                     zin, mogelijk te maken bij hoogbegaafdheid. Dat vloeit voort uit het regeerakkoord.
                     Daar heb ik u ook over gerapporteerd. Daar is veel belangstelling voor. Ik ga ervan
                     uit dat het geen enkele moeite zal kosten om dat geld dat structureel is, op de goede
                     plekken te krijgen. Maar het mag niet zo zijn dat men van het kastje naar de muur
                     wordt gestuurd als een kind echt hoogbegaafd is en er een zorgaanbod gedaan moet worden.
                  
Ik wil nog kort wat zeggen over dyslexie, want daar waren ook vragen over gesteld.
                     We zien dat het aantal dyslexieverklaringen nog steeds aan de aardig hoge kant is,
                     maar we zien ook dat het iets aan het teruglopen is, met name het percentage leerlingen
                     dat op aangepaste wijze examen doet vanwege dyslexie. Over dat onderwerp zullen we
                     op een nader moment nog verder spreken, want ik begreep dat de commissie voor VWS
                     daar met OCW over door wilde praten. Het gaat nu met name over de motie-Van Meenen/Westerveld,
                     waarover gesteld wordt – ik heb dat in ieder geval ook ergens gelezen – dat wij daar
                     geen uitvoering aan zouden geven. Ik moet zeggen dat we daar enigszins verbaasd over
                     zijn. Ik ben er niet persoonlijk mee bezig geweest, maar vanuit het ministerie is
                     er de afgelopen jaren met verschillende partijen gesproken. Denk aan de uitgevers,
                     de PO-Raad, Dedicon, de Stichting Toegankelijke Informatie en de rondetafel Toegankelijk
                     publiceren aan de bron. Kortom, een breed scala aan partijen. De uitgevers hebben
                     aangegeven dat zij werken aan de toegankelijkheid van de digitale bronbestanden voor
                     leerlingen met een leesbeperking als dyslexie. De leerlingen kunnen nog steeds een
                     beroep doen op door Dedicon omgezette bestanden. Dedicon gaat zonder overheidssteun
                     nieuwe bestanden omzetten. Daardoor kunnen leerlingen ook steeds gebruik blijven maken
                     van de omgezette bestanden. Als er een gat valt, waardoor er ergens toch onvoldoende
                     aanbod is, kan er een beroep worden gedaan op de Stichting Toegankelijke Informatie,
                     die ook weer bestanden omzet voor leerlingen met dyslexie. Ik heb eerder al aangegeven
                     dat de huidige regels op het terrein van staatssteun bekostiging van dit soort trajecten
                     niet toelaten, maar we zien ook dat er absoluut geen sprake meer is van een nichemarkt.
                     Er is een behoorlijk potentieel aan leerlingen met een dyslexieverklaring. Op deze
                     wijze kan daar ook gewoon aanbod aan gegeven worden. Dat is de wijze waarop wij de
                     motie-Van Meenen/Westerveld op dit punt hebben uitgewerkt.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat de Minister en ik elkaar nog niet helemaal vinden. Ik zit er zo scherp
                     in omdat het volgens mij niet zo is dat een ouder die zich met een kind met diabetes
                     voor ondersteuning meldt bij het samenwerkingsverband, € 300 per maand moet betalen
                     voor extra les of extra klasjes. Ik kan me niet voorstellen dat er € 300 per maand
                     extra betaald moet worden om het onderwijs te kunnen krijgen dat je nodig hebt als
                     je autisme of down hebt. Maar dat geldt dus blijkbaar wel voor hoogbegaafdheid. Dat
                     irriteert mij, want ik vind het niet eerlijk voor kinderen die er niks aan kunnen
                     doen dat ze hoogbegaafd zijn en een andere vorm van onderwijs nodig hebben. De opmerking
                     dat een school vrij is om een vrijwillige bijdrage te vragen voor deze specifieke
                     groep kinderen, gaat mij te snel. Ik vind echt dat wij ervoor moeten zorgen dat het
                     samenwerkingsverband verantwoordelijk is voor onderwijs aan deze kinderen. Dat moet
                     het dus ook bekostigen, net zoals ze dat bij al die andere kinderen doen die ook extra
                     ondersteuning nodig hebben. Ik zou van de Minister graag de wat forsere uitspraak
                     willen horen dat dit gewoon gestopt gaat worden.
                  
Minister Slob:
Ik ben het helemaal met de heer Heerema eens. Als er een zorgplicht is bij scholen,
                     valt dit eronder, ongeacht of het gaat om leerlingen die wat extra ondersteuning nodig
                     hebben of leerlingen die juist extra uitdaging nodig hebben. Een school moet daar
                     ook in voorzien. Een school is wel vrij om een ouderbijdrage te vragen en dat geld
                     soms ook te steken in extra activiteiten, maar het beleid is dat die bijdrage vrijwillig
                     moet zijn. U weet dat ik daar heel strak in zit, ook in de richting van het vo, tot
                     ergernis van sommige mensen, die graag allerlei uitzonderingen zouden willen hebben
                     in het vo. Daar ben ik niet in meegegaan. Kortom, er is een duidelijke lijn. Als een
                     school echt hele hoge bedragen vraagt van ouders met een hoogbegaafd kind, dan snap
                     ik dat dat heel veel vragen oproept. Dan is ook de allereerste weg die je moet gaan
                     en de eerste afslag die altijd genomen moet worden als er problemen in een school
                     zijn: gebruikmaken van de mogelijkheden in een school om dat aan de orde te stellen.
                     Ik heb dat eerder ook gezegd. Als je het echt bezwaarlijk vindt – ik kan me daar wel
                     iets bij voorstellen – teken dan gewoon bezwaar aan. Daar zijn mogelijkheden voor.
                     We hebben in de afgelopen jaren de hele medezeggenschap en de invloed van ouders,
                     ook op dit soort zaken, enorm versterkt. Men mag daar ook gewoon gebruik van maken
                     en men kan er soms ook ondersteuning bij krijgen om er gebruik van te maken. In dat
                     opzicht zijn er dus echt mogelijkheden om het aan te pakken. De norm blijft: als er
                     een zorgplicht is – en dit is een zorg waar men zich over moet buigen – dan moet men
                     daar gewoon inhoud aan geven. Dan is het niet een kwestie van: alleen als u extra
                     betaalt, gaan we het doen. Is dit stevig genoeg, meneer Heerema?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Bijna, want ik wil gewoon dat die volgordelijkheid andersom is. Ik wil niet dat scholen
                     de bijdrage aan ouders kunnen vragen, waarna die ouders dan maar in beroep moeten
                     gaan. Volgens mij moeten we zorgen dat het gewoon niet aan ouders gevraagd wordt.
                     Dat is toch een andere insteek en een andere afslag die ik neem, maar daar komen we
                     vast in een volgend overlegje op terug. Dan had ik nog één aanvullende vraag. U heeft
                     zich ook uitgesproken over ouders die zich melden bij het samenwerkingsverband en
                     dan horen dat het te duur is om een hoogbegaafd kind te ondersteunen. De letterlijke
                     woorden waren: de kosten zijn te hoog; dat gaan we niet doen. Gebeurt dat nou ook
                     bij kinderen die op andere terreinen ondersteuning nodig hebben? Of is dit iets wat
                     specifiek bij hoogbegaafdheid gebeurt?
                  
Minister Slob:
Als u even kijkt naar wat er soms aan casuïstiek alleen al aan deze vergadertafels
                     wordt gebruikt en wat we ook her en der opsnuiven in het land, zijn er in ieder geval
                     situaties waarin het niet lukt om overeenstemming te vinden over het zorgaanbod dat
                     ouders en kinderen noodzakelijk achten in de gesprekken die ze met de school voeren.
                     Ik formuleer het echt heel bewust op deze manier, want wij kunnen niet overal achter
                     kijken. Ik heb u eerder al aangegeven dat er ook bij dit soort onderwerpen gebruik
                     van gemaakt kan worden als men vindt dat men niet op een juiste wijze behandeld wordt
                     en men hulp zoekt. De onderwijszorgconsulenten zijn er ook daarvoor, dus ook om te
                     bemiddelen als dat nodig is en te helpen met een oplossing. Blijft het dan toch nog
                     steeds ergens hangen, dan hebben we de klachtencommissie. Ik heb van de week nog weer
                     even op de site bekeken waar die allemaal uitspraken over doet. Dat is echt heel veel.
                     Dat heeft overigens heel vaak ook met verwijdering te maken, maar de diversiteit is
                     groot. Dit is ook heel stevig opgetuigd toen de Wet passend onderwijs werd ingevoerd.
                     Het is dan natuurlijk wel een soort overtreffend trap aan het worden. We willen niet
                     graag dat mensen daarin terechtkomen, maar je kunt wel je recht halen als je vindt
                     dat jou geen recht gedaan wordt. Dat moet dan ook door onafhankelijke ogen worden
                     bepaald. En dan kan het natuurlijk naar ook de andere kant uitvallen; dat snapt u.
                  
Voorzitter. Over de gesloten jeugdzorg hebben we inderdaad met elkaar gesproken aan
                     de hand van een aantal voorbeelden in het land waarin men de geslotenheid aan het
                     afbouwen was en niet voldoende oog heeft gehad voor het feit dat dit ook gevolgen
                     heeft voor het onderwijs. Daar heb ik met mijn collega van VWS ook afspraken over
                     gemaakt. Op het moment dat de transformatie van de gesloten jeugdzorg verder wordt
                     doorgezet, gaat men dat aspect daar wel nadrukkelijk in meenemen, en zorgt men ook
                     voor goede, gerichte afspraken zodat kinderen die niet meer in de gesloten jeugdzorg
                     zitten, wel gewoon onderwijs krijgen en dit ook financieel op een fatsoenlijke manier
                     geregeld is. Het is trouwens heel vervelend dat we tegen een aantal van dat soort
                     situaties zijn aangelopen, ergens in Noord-Holland volgens mij. Mevrouw Westerveld
                     heeft daar vragen over gesteld. Het speelde ook in Groningen en in de Gelderse Vallei.
                     Ik heb de Kamervragen die mevrouw Westerveld samen met een collega heeft ingediend,
                     redelijk uitvoerig beantwoord. We zijn nu zover dat we heel nadrukkelijk de andere
                     samenwerkingsverbanden hebben gevraagd om medewerking. Wij hebben nu afgesproken dat
                     wij in de gaten houden of dat uiteindelijk echt tot resultaat leidt. Want de wet zomaar
                     even wijzigen, heeft op deze casus op dit moment niet zo veel invloed. Ik hoop dat
                     het gaat lukken om daar een oplossing voor te vinden. De afspraak is volgens mij ook
                     al gemaakt dat wij u op de hoogte houden van de voortgang daarvan. Het zou heel fijn
                     zijn als dit gewoon geregeld gaat worden.
                  
Voorzitter. Dan de jeugdzorg. Over het passend onderwijs heb ik zonet antwoord gegeven
                     toen het ging over het rapport van de heer Peeters en de verdere uitvoering daarvan.
                     Wij hebben hem daarbij ook direct in poleposition gezet om daarmee aan de slag te
                     gaan in die regio's. We hopen dat de verbindingen daar steeds beter kunnen gaan plaatsvinden.
                     We zijn dus ook samen bezig om de doorzettingsmacht ook wettelijk te gaan regelen.
                     Dat is hier ook aan verbonden. Kortom, er is veel in beweging. Ik zal daar in de volgende
                     onderwijszorgbrief die u krijgt nog wat woorden aan besteden, ook als het om René
                     Peeters gaat. Daar heeft mevrouw Van den Hul om gevraagd, dacht ik. Dat zullen wij
                     dan ook op die manier verder met u communiceren. Maar u heeft wel door dat men daar
                     in één beweging doorgegaan is van adviezen op papier naar de uitvoering in de praktijk.
                  
De voorzitter:
Er is een tweetal vragen, van mevrouw Westerveld en van de heer Rog.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb vorige week in het overleg over de Staat van het Onderwijs een aantal vragen
                     gesteld over onderwijs- en jeugdzorginstellingen. De Minister vroeg mij toen om die
                     op te schuiven naar dit overleg over passend onderwijs. Mijn vraag was toen de volgende.
                     Als ik het aan de Minister van VWS vraag, wordt er gezegd: het onderwijs, ook in de
                     gesloten jeugdzorg, is gewoon op orde; er moet gewoon een passend aanbod zijn. Maar
                     ik hoor aan de andere kant van flink wat kinderen die in de gesloten jeugdzorg zitten
                     dat dit niet zo is. Ik probeer daar al een hele tijd de vinger op te leggen. Hoe kan
                     dat nou? In de Staat van het Onderwijs las ik ook dat de inspectie iedere vier jaar
                     langskomt. Mijn vraag is: welk verhaal klopt er nu? Is dat het verhaal van de jongeren?
                  
Minister Slob:
Inderdaad was dat nog een openliggende vraag van vorig week. Wij zijn even nagegaan
                     of bij ons ook de signalen binnenkomen dat jongeren in een open of in een gesloten
                     behandelsetting niet het onderwijsaanbod krijgen dat ze nodig hebben. Ik moet u zeggen
                     dat dat bij ons eigenlijk nauwelijks het geval is. Wij zijn dus wel nieuwsgierig naar
                     de voorbeelden die u heeft. In het kader van het delen van rugnummers zou ik u dus
                     willen vragen om die met ons te delen. We zijn nu samen met de collega van VWS bezig
                     om die bredere inventarisatie naar de open en de gesloten jeugdzorg uit te voeren.
                     Daar kunnen we het bij betrekken. We hebben met de Kamer afgesproken dat zij daar
                     in het najaar over geïnformeerd zal worden. Dit kunnen we daar ook onderdeel van maken.
                     Op die wijze zou ik uw vraag van vorige week daar direct bij willen betrekken. Dan
                     kunnen we ook het onderzoek dat de onderwijsinspectie naar het residentieel onderwijs
                     heeft gedaan van een beleidsreactie voorzien. Die zult u daar dan ook direct bij meekrijgen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Begrijp ik het goed dat de Minister mij vraagt om voorbeelden te delen – dat doe ik
                     natuurlijk graag – en dat wij in het najaar verder ingaan op de vraag of het echt
                     klopt dat jongeren die in de gesloten jeugdzorg zitten – daar gaat het me vooral om
                     – een aanbod op maat krijgen in de instellingen?
                  
Minister Slob:
Ik gaf aan dat wij daar weinig signalen over krijgen, dus als u een paar sterke signalen
                     heeft, graag. Misschien zijn het precies dezelfde die wij hebben, maar misschien zijn
                     het er ook meer. Daar moeten we dan eventjes naar kijken. We zijn heel stevig met
                     VWS bezig, ook met het inspectieonderzoek, om te zorgen dat het goed gaat. Ik snap
                     best wel de hele filosofie achter het afbouwen van de gesloten jeugdzorg en het toegaan
                     naar meer open jeugdzorg. Maar het mag niet zo zijn dat men dan iets over het hoofd
                     ziet wat redelijk essentieel is, ook voor de betrokken jongeren, namelijk dat ze goed
                     onderwijs krijgen. De samenwerkingsverbanden die daarmee te maken krijgen moeten we
                     ook niet te zwaar belasten vanwege het feit dat niet helemaal duidelijk is wie dat
                     precies moet financieren, want er komt wel een rekening uit voort.
                  
De heer Rog (CDA):
Dank voor antwoorden over de kwestie van de Gelderse Vallei. Ik weet dat er in de
                     toekomst een structurele oplossing is. De Minister gaat nu kijken naar de oplossing
                     voor het heden en verleden. Ik wil hem graag een hart onder de riem steken. Ik ben
                     blij dat hij aangeeft dat hij terugkomt naar de Kamer. Voor mijn fractie is de uitkomst
                     daarvan wel relevant, wil ik maar aangeven. Die uitkomst dient te zijn dat de andere
                     samenwerkingsverbanden, waar de leerlingen vandaan komen, meedelen in de kosten. Misschien
                     kan dat de Minister helpen in zijn contacten.
                  
Minister Slob:
Dank voor de steun in de rug; die kunnen we altijd gebruiken, zeker ook bij dit soort
                     onderwerpen.
                  
De voorzitter:
Nu zijn we door de zes belangrijkste grote thema's heen. Ik kijk naar de leden: welke
                     vragen van u zijn niet beantwoord? De stapel divers is heel groot. Daar zitten vragen
                     in die al zijn beantwoord door de Minister. Met het oog op de klok probeer ik erachter
                     te komen welke vragen u graag beantwoord wilt zien. Daarna kunnen we naar een korte
                     tweede termijn.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb er maar één en misschien is die al beantwoord, maar ik dacht het niet. Die
                     vraag gaat over de mbo-studenten. Kunnen zij ook terecht bij de klachtencommissie
                     passend onderwijs?
                  
Minister Slob:
Heel kort. Ik zal mijn collega die verantwoordelijk is voor het mbo vragen dit mee
                     te nemen, omdat zij rond dit onderwerp met een reactie komt. Ik zal haar vragen dit
                     onderdeel daarin mee te nemen.
                  
De voorzitter:
Ik zag vingers van anderen. Meneer Kwint, heeft u nog andere vragen?
De heer Kwint (SP):
Ja. Ik had een specifieke vraag over de ZON-aanpak waar we het eerder over hebben
                     gehad. Ouders voelen zich gedwongen om een privéschool op te richten omdat ze van
                     het samenwerkingsverband geen sjoege krijgen. De Minister zegt: je moet bij het samenwerkingsverband
                     zijn. Wat hadden die ouders dan moeten doen?
                  
Minister Slob:
Ik heb aangegeven – ook net in reactie op de heer Heerema over hoogbegaafden – dat
                     men een zorgplicht heeft. De school waarbij het kind staat ingeschreven moet als eerste
                     acteren. Op het moment dat de school dat niet kan, is er het samenwerkingsverband.
                     Zo hebben we het georganiseerd. Dat heeft de mogelijkheid om het te regelen. Als men
                     daar niet uitkomt, is er de te bewandelen route die ik denk ik al twee keer heb genoemd.
                     Daar kan men alle ondersteuning bij krijgen die men nodig heeft. Dat men soms richting
                     particuliere initiatieven gaat, vinden wij ook niet wenselijk. Soms is het lastig
                     te overzien wat daar precies de achterliggende redenen voor zijn. Wij willen dat dit
                     gewoon, zoals we dat ook hebben afgesproken, in het regulier onderwijs wordt opgepakt.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik denk dat de Minister me niet goed begrijpt. Het ging niet om de casus van één kind,
                     het ging om de casus van een groep ouders die wilden experimenteren met een onderwijsvorm
                     waarin de begeleiding standaard in de klas aanwezig was. Zij zijn als groep naar het
                     samenwerkingsverband gegaan. Zij kunnen niet naar de Geschillencommissie passend onderwijs,
                     want ze hebben niet een ondersteuningsaanvraag voor één kind ingediend. Zij wilden
                     medewerking om te gaan experimenteren met deze manier van kleinschalig onderwijs.
                     Dan kun je niet bij de geschillencommissie terecht, want het is niet zo dat er ondersteuning
                     is geweigerd voor één kind.
                  
Minister Slob:
In een samenwerkingsverband moet men wel gewoon afspraken met elkaar maken over de
                     wijze waarop men initiatieven op scholen wil honoreren of niet wil honoreren. Men
                     heeft ook wel wat ruimte om dat te doen. Ik kan me voorstellen dat in de afwegingen
                     die er gemaakt worden er soms iets buiten valt. Dat vindt men dan jammer en dan gaat
                     men misschien andere wegen zoeken. Maar het behoort tot de ruimte van samenwerkingsverbanden
                     om met elkaar vast te stellen «zo gaat de verdeling van onze middelen plaatsvinden;
                     dit zijn de initiatieven waar we ruimte voor geven en dit zijn initiatieven die even
                     over de rand vallen en op een later moment misschien wel weer tot de mogelijkheden
                     behoren». Je kunt natuurlijk niet alles doen.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik focus op twee punten die ik mis. Ik heb een vraag gesteld over het praktijkonderwijs.
                     Bij de rondetafel Studeren met een beperking waren deskundigen die aangaven dat het
                     met name bij stages lastig was. Daar heb ik specifiek een vraag over gesteld.
                  
Minister Slob:
Maar hoe specifiek is de vraag?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Wat gaat de Minister eraan doen? Blijkens de verhalen van veel ervaringsdeskundigen
                     binnen het passend onderwijs in het mbo is een van de grote uitdagingen de stage.
                     Daar loopt het vaak mis. Soms is er op school nog wel begeleiding te vinden, maar
                     gaat het juist bij de belangrijke component in het beroepsonderwijs, de stage, mis.
                  
Minister Slob:
U spreekt me aan op het mbo en het is wat lastig voor mij om dat goed te kunnen overzien.
                     Ik ben bereid om deze vraag door te geleiden naar mijn collega. Ik gaf net al even
                     aan dat er nog een brief komt. Dit zou daarin meegenomen kunnen worden. Wat het praktijkonderwijs
                     betreft pas ik op dit moment eventjes. Daar kom in tweede termijn op terug.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn vraag was: waarom zit het praktijkonderwijs eigenlijk bij het passend onderwijs?
                     Is het eigenlijk wel nodig – het is een eigenstandige schoolsoort – om dat binnen
                     zo'n samenwerkingsverbandstructuur te doen en is daar elke keer een tlv voor nodig?
                  
Minister Slob:
Daar kom ik straks op terug. Ik had de vraag niet helemaal zo uitvoerig opgeschreven,
                     maar er stond wel iets van op papier.
                  
De voorzitter:
Meneer Beertema, heeft u nog vragen? Niet. Mevrouw Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik had nog een vraag over de inspraak van ouders en de ondersteuningsplanraad. Die
                     is volgens mij nog niet beantwoord. Krijgt de Minister dezelfde signalen als wij,
                     dus dat het op papier best goed geregeld is, die ondersteuningsplanraad, maar dat
                     er in de praktijk voor veel ouders gewoon niet door te komen is?
                  
Minister Slob:
In algemene zin geldt dat als je inspraak regelt, daarvoor uiteindelijk wel ouders
                     beschikbaar moeten zijn; overigens niet alleen ouders. U weet dat wij dat op allerlei
                     manieren ondersteunen. Daar hebben wij in een ander verband al een keer over gesproken.
                     Ik kwam recent een voorbeeld tegen waarin een ouder zei «ik red dit gewoon niet, dus
                     ik stop ermee». Het is natuurlijk heel lastig om precies te overzien wat daarvoor
                     de achterliggende motieven zijn. Het is wel altijd belangrijk dat een school zijn
                     uiterste best doet om te zorgen dat de posities ingenomen zijn. Dat kunnen wij natuurlijk
                     niet voor ze overnemen. Wat we in het kader van de medezeggenschap wel doen, is op
                     allerlei manieren ondersteuning aanbieden. Voor trainingen wordt aardig wat geld uitgetrokken.
                     Recent hebben we dat ook weer een jaar verlengd, zoals u weet. Kortom, daar kan men
                     wel gebruik van maken. Het aanbod is ook wel goed bekend bij de scholen, merken wij,
                     omdat er heel veel gebruik van wordt gemaakt.
                  
De voorzitter:
De heer Van Meenen, u had nog een nabrander.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Ik heb de Minister gevraagd om te stoppen met de afbouw van landelijke criteria
                     voor lwoo, omdat uit onderzoek blijkt dat de scholen nu minder goed in staat zijn
                     om de benodigde ondersteuning te bieden. Daar wilde ik graag nog een reactie op.
                  
Minister Slob:
Ik had daar een antwoord op gekregen, maar dat heb ik teruggestuurd omdat ik het wat
                     preciezer wilde hebben. Dat gaat om de opting-outdiscussie.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat is volgens mij bij het praktijkonderwijs.
Minister Slob:
Nee, dat heeft wel een relatie met de lwoo-criteria. Weet u wat, we kijken er even
                     naar en dan kom ik er in tweede termijn op terug. We moeten het wel over hetzelfde
                     hebben, dat zou wel fijn zijn.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Er zitten in de zaal allerlei mensen die het weten, maar ik ben het ook even kwijt.
De heer Rog (CDA):
Ik heb twee vragen gesteld waar ik graag nog een antwoord op zou krijgen. De ene ging
                     over het vavo en de relatie met de samenwerkingsverbanden. De andere ging over de
                     suggestie om de Onderwijsraad wat te laten reflecteren op de vraag wat wel en niet
                     kan met particulier en publiek bekostigd onderwijs.
                  
Minister Slob:
De vraag over het vavo was de vorige keer blijven liggen, weet u nog? Dat was uw allerlaatste
                     vraag. Eigenlijk had ik ermee moeten beginnen.
                  
En nog even over de Onderwijsraad. Ik vind het wel een interessante suggestie, maar
                     dit betekent wel dat het extra tijd gaat kosten. Calculeert u dat in?
                  
De voorzitter:
Dit is een vraag van de Minister aan u, meneer Rog.
De heer Rog (CDA):
Ja, volgens mij heeft de Minister aangegeven dat hij in de tweede helft van het jaar
                     komt met een brief. We gaan niet zo'n rapport vragen, maar een korte...
                  
Minister Slob:
Zeker, maar ik kan natuurlijk niet hun planning zomaar... Als ik hem er zo tussen
                     gooi, zo van...
                  
De heer Rog (CDA):
Dat snap ik, maar ik zou het er graag bijvoegen met het verzoek...
Minister Slob:
Dan duurt het ietsje langer, maar we proberen dat zo snel mogelijk te doen. We kijken
                     wat er mogelijk is. Ik weet niet helemaal gelijk of het kan, maar uw verzoek nemen
                     we in ieder geval mee.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik zou dat zeer waarderen. Dank u wel.
Minister Slob:
Dan de uitvoering van de motie-Rog over het vavo en het passend onderwijs. De mbo-instellingen,
                     waaronder het vavo valt, nemen per 1 januari 2019 verplicht deel aan het op overeenstemming
                     gerichte overleg met de samenwerkingsverbanden en de gemeentes. In dit overleg vindt
                     de benodigde afstemming plaats, dus ook over het vavo. Daadwerkelijk aansluiten bij
                     de samenwerkingsverbanden is hierdoor niet nodig, maar ook niet mogelijk. Zoals u
                     weet, zijn bij wet- en regelgeving verantwoordelijkheden en taken bij de samenwerkingsverbanden
                     belegd. Aansluiting zou betekenen dat die dan ook bij de mbo-instelling komen te liggen
                     en dat men daar ook mede een verantwoordelijkheid voor zou moeten gaan dragen. Dat
                     is toch wel even een stap te ver. U heeft in uw motie ook ertoe opgeroepen om maatwerk
                     te leveren door het vavo open te stellen voor jongeren onder de 16 jaar en voor de
                     beroepsgerichte leerwegen in het vmbo. Het is natuurlijk ook onderdeel van het vavo
                     dat men probeert om maatwerk te leveren, bijvoorbeeld doordat leerlingen die voor
                     hun eindexamen gezakt zijn, daar gericht bepaalde vakken kunnen afronden. Het blijft
                     volwassenenonderwijs. Het vraagt dus ook veel van de zelfstandigheid van leerlingen
                     om daaraan deel te nemen. Daarom is het niet helemaal passend voor jongeren onder
                     de 16 jaar om daar gebruik van te maken, zeker niet als het gaat om leerlingen die
                     extra ondersteuning en aandacht nodig hebben. Onze inzet is om voor hen in het reguliere
                     dagonderwijs een passendonderwijsprogramma aan te bieden. Dat is een heel uitgebreid
                     antwoord. Er zitten dus twee aspecten aan vast: het meer organisatorische deel en
                     het deel hoe je heel concreet en heel gericht maatwerk kan bieden aan jongeren.
                  
De heer Rog (CDA):
Dank voor dat antwoord. Dat leidt wel tot een mogelijk probleem voor de vavo-aanbieders,
                     waar het deze leerlingen betreft. Een op overeenstemming gericht overleg is natuurlijk
                     wat anders dan dat je meebeslist over de ondersteuning en zorgbehoefte van deze leerlingen.
                     Dat is wel even iets wat mij nog puzzelt en waar ik nog niet uit ben. Heeft de Minister
                     er een beeld van hoe dit in de praktijk uitwerkt?
                  
Minister Slob:
Ik gaf net al aan dat wanneer je die stap zet, je volledig verantwoordelijk bent voor
                     alles wat daar plaatsvindt omdat je dan deel uitmaakt van het geheel. De vraag is
                     of je dat zou moeten willen. Praktisch geredeneerd gaat het er meer om of je op een
                     goede manier die aansluiting kunt vinden, of je kunt zorgen dat de gesprekken worden
                     gevoerd en dat er heel erg gericht gekeken wordt naar degenen die het aangaat. Is
                     dat een route of ga je met elkaar zoeken naar andere mogelijkheden om ook voor deze
                     betreffende leerlingen de vervolgopleiding verder goed in te richten?
                  
De voorzitter:
Er is nog één vraag. Daarna gaan we door naar de tweede termijn. De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb de Minister gevraagd wat zijn actiepunten zijn naar aanleiding van zijn overleg,
                     waarin veel zorgen en kritiek worden geuit, in aanloop naar de evaluatie. Worden door
                     de Minister al mogelijkheden verkend in aanloop naar de evaluatie of is de evaluatie
                     hét moment om vervolgens een stap te zetten?
                  
Minister Slob:
Ik vond het een heel constructief overleg, al zijn we nog niet klaar. Ik weet niet
                     wat er nog gaat komen. We zijn inderdaad, soms scherp geformuleerd, met elkaar met
                     een heel wezenlijk onderwerp bezig. We zoeken naar wijsheid, om het maar even zo te
                     noemen, ook met betrekking tot wat we naar de toekomst moeten doen. Ik vind die evaluatie
                     belangrijk, maar ik heb gelijk al aangegeven dat dit voor mij geen reden is om op
                     mijn handen te gaan zitten, en voor u ook niet. In de tussentijd hebben we al met
                     elkaar heel veel zaken opgepakt en daar gaan we onverminderd mee door. De evaluatie
                     is wel het moment – dat is zelfs bij wet geregeld; u bent zelf medewetgever, dus u
                     heeft dat zelf ook bepaald – dat de echte, grote keuzes weer voorliggen. Ik heb u
                     in de brief uitvoerig geschetst hoe dat traject ingericht wordt en dat we daar de
                     betrokkenheid breed voor organiseren. Het is wel duidelijk dat er een aantal onderwerpen
                     zijn, die ook in dit overleg weer omhoogkomen, die specifiek aandacht zullen krijgen.
                     In de afgelopen periode heeft u mij zelfs al opdracht gegeven om nader onderzoek te
                     doen, om gefundeerd tot keuzes te kunnen komen. Laten we op die manier met elkaar
                     doorgaan en zoeken naar de goede weg voor dit belangrijke onderwerp. Laten we daarbij
                     ook recht doen – dat zeg ik er even heel nadrukkelijk bij – aan alle zaken waarbij
                     we in het land zien dat men daar op een hele goede manier mee bezig is. We moeten
                     zorgen dat we dat niet verder gaan frustreren door opeens weer totaal andere dingen
                     te gaan doen. U weet, zoals ik gisteren in een ander overleg ook gezegd heb, dat het
                     onderwijs daar soms gillend gek van wordt. Laten we dat dus op een zorgvuldige manier
                     doen.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Heel kort nog even: wanneer komt die evaluatie precies?
Minister Slob:
Die komt in het voorjaar.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorjaar 2020.
Minister Slob:
Ja, ik heb dat op uw verzoek naar voren getrokken. Ik ben de mensen die daar heel
                     veel aan moeten doen... Ik zie u knikken, meneer Beertema. Ik wijs erop dat daar processen
                     achter zitten, ook als het gaat om de zorgvuldigheid, waar behoorlijk op ingegrepen
                     is. Maar men heeft het begrepen, dus het gaat gewoon gebeuren. U bent daar vorige
                     week netjes over geïnformeerd in de briefing die de Kamer had georganiseerd rond rapporten
                     van het NRO. We kunnen er dan veel sneller met elkaar over spreken.
                  
De heer Beertema (PVV):
Het is mooi dat het naar voren is getrokken, maar ik vraag me af of dat zo verstandig
                     is. Dit hele dossier brengt immers zo veel maatschappelijke onrust met zich mee. Dat
                     wilde ik u in mijn tweede termijn ook meegeven: moeten we die evaluatie niet pas doen
                     als al die prachtige moties heel krachtig en robuust zijn uitgevoerd?
                  
De voorzitter:
U krijgt straks de ruimte om dat nog een keer te zeggen.
De heer Beertema (PVV):
Nee, maar hiermee ben ik meteen klaar.
De voorzitter:
Dan is dit uw tweede termijn, meneer Beertema. Was dat het?
De heer Beertema (PVV):
Nee.
De voorzitter:
Precies, dat dacht ik al!
We gaan naar de tweede termijn. U heeft heel ruim de mogelijkheid gehad om allerlei
                     vragen en interrupties te plegen, dus ik zou willen voorstellen om een korte tweede
                     termijn te houden.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Dat lukt ook. Dank voor de vrijheid die wij kregen om zo uitgebreid het
                     debat te voeren. Dank aan de Minister voor de uitgebreide beantwoording. Ik heb dit
                     overleg als constructief ervaren. Uit de eerste termijn heb ik veel stof tot nadenken
                     meegekregen. Er is ook een aantal moties waar ik over denk, dus ik vraag een VAO aan
                     om die in te dienen. Ik wil dat nog voor de zomervakantie laten plaatsvinden, want
                     volgens mij is dat noodzakelijk op dit onderwerp om niet nog een keer twee maanden
                     te verliezen.
                  
De voorzitter:
Voor de grote vakantie. Dat zijn mooie termen.
Minister Slob:
Dat is lang geleden!
De voorzitter:
Ik geloof dat we deze twee weken 50 AO's hebben. In al die 50 AO's wordt de wens uitgesproken
                     om voor de grote vakantie nog moties in te dienen. Dus het wordt laat donderdagavond,
                     heb ik zomaar het vermoeden.
                  
De heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik appte halverwege de beantwoording ergens grappend naar iemand: als we van tevoren
                     hadden afgesproken dat we elke keer als er naar de evaluatie verwezen zou worden,
                     een drankje zouden doen, we met z'n allen kachellam achter de tafeltjes zouden zitten.
                     Dat beeld is voor mij wel onderstreept. Misschien kunnen we dat de volgende keer doen.
                  
Ik waardeer de bevlogenheid waarmee de Minister gaat staan voor de mensen die hij
                     spreekt en de mooie dingen die hij hoort, maar als ik dat afzet tegen de verhalen
                     die ik hoor, krijg ik soms het soms beeld dat het huis in brand staat en dat de Minister
                     ons vertelt dat hij op zolder een paar mensen heeft gesproken die zo goed bezig zijn
                     met emmertjes. Dat bedoel ik niet om afbreuk te doen aan zijn inspanningen of aan
                     die van docenten – daar geloof ik namelijk meteen in – maar ik maak mij er echt grote
                     zorgen over. Kijk naar de speciaalonderwijsscholen die op het punt van omvallen staan,
                     terwijl die niet opnieuw mogen worden opgericht. Kijk naar het beeld van de toelaatbaarheidsverklaringen,
                     die zo massaal líjken te worden gebruikt om kinderen buiten de deur te houden. Kijk
                     naar ouderinitiatieven, die nog steeds blijven omvallen. Kijk naar samenwerkingsverbanden,
                     die zelfs zo'n personeelstekort hebben dat ze niet op tijd kunnen reageren op dingen.
                     Wij maken ons echt zorgen daarover. We gaan er niet uit komen over de basisondersteuning,
                     dus ik ga gewoon weer een motie indienen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul, PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook wij maken ons wel echt hele grote zorgen. We maken ons zorgen
                     over de kloof tussen papier en praktijk, over het speciaal onderwijs en het gebrek
                     aan doorverwijzing, over de enorme regionale verschillen, over waar ouders dan echt
                     terechtkunnen als het vastloopt en over de voortgang van het leerrecht. Ik overweeg
                     nog een aantal moties.
                  
Ik heb nog één vraag aan de Minister. Ik kom daarbij nog even terug op de aanbevelingen
                     van Dullaert. Zou de Minister heel kort kunnen reflecteren op de aanbeveling 5, namelijk
                     over informed consent voor ouders en kind?
                  
De voorzitter:
Dank. Meneer Beertema, uw tweede termijn.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Gemakshalve sluit ik mij aan bij het beeld dat meneer Kwint van de SP
                     schetste over dat brandende huis en zo. Zo populistisch had ik het eigenlijk niet
                     kunnen bedenken, maar ik vind het wel een mooi beeld. Het is wel raak wat meneer Kwint
                     zegt. Wij komen zo ontzettend veel drama tegen. De Minister heeft het hartstikke goed
                     gedaan. Ik moet hem en zijn ambtenaren daar echt voor bedanken, maar we zitten wel
                     met die discrepantie. Ik vind het lastig om daarmee om te gaan. Ik vind het toch te
                     traag gaan. Ik mis ook een zekere robuustheid, bijvoorbeeld als het gaat om het uitvoeren
                     van die moties.
                  
Nog één ding, voorzitter. Ik kreeg het idee aangereikt voor een reparatietraject voor
                     thuiszitters. Dat idee werd aangedragen door mevrouw Slump, een onderwijsjuriste die
                     is gespecialiseerd in thuiszitters. Zij doet de suggestie om een noodfonds in te richten
                     dat erop toeziet dat de 60 miljoen tot 120 miljoen die bij het ministerie op de plank
                     ligt, beschikbaar wordt gesteld voor de zorgleerlingen die nu thuiszitten. Daarmee
                     kan je die toch wel een beetje beschamende achterstanden op korte termijn wegwerken,
                     zou ik zeggen. We zouden zo'n noodfonds in stand kunnen houden tot we het passend
                     onderwijs, inclusief de effectieve zorgplicht, op de rails hebben staan. Ik krijg
                     daar graag een reactie op van de Minister.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat is een mooi idee, maar is er niet al een noodfonds van zo'n 250 miljoen? Namelijk
                     al die reserves.
                  
De voorzitter:
De heer Beertema zegt ja. Dan mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ook ik vind dat het allemaal te lang duurt, maar ik vind dat al twee jaar,
                     net als een aantal van mijn collega's. Ik ben eigenlijk best wel positief over dit
                     debat, omdat ik zo langzamerhand meerderheden proef voor verschillende voorstellen
                     die wij de afgelopen jaren hebben gedaan, bijvoorbeeld over de financiële reserves,
                     de basisondersteuning, het echt strenger zijn ten aanzien van samenwerkingsverbanden
                     en het ervoor zorgen dat het geld echt bij de leerlingen terechtkomt. Ik ben daar
                     blij mee. Ik ben ook heel erg benieuwd naar de moties die worden ingediend tijdens
                     het debat. Ik ben eigenlijk vooral benieuwd naar die van de VVD. We zullen zelf ook
                     nog een aantal moties indienen. Ik denk dat dat geen nieuwe moties zullen zijn, maar
                     dat ik gewoon de voorstellen van de afgelopen jaren aan u voorleg, in de hoop dat
                     we er nu met elkaar uit gaan komen.
                  
De voorzitter:
Dank. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Ik denk dat ik helder genoeg ben over wat
                     ik vind. Dat vind ik volgende week ook nog steeds bij het VAO.
                  
De voorzitter:
Tot slot de heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Het geld dat op de plank ligt, moet daarvan af. Daar gaan we naar kijken. Ik sluit
                     ook niet uit dat we daar als Kamer nog wat richting aan geven. Ik ben nog niet helemaal
                     blij met de beantwoording over het vavo. Ik heb niet helemaal het gevoel dat mijn
                     motie nu volledig wordt uitgevoerd zoals ik die had bedoeld. Ik ga daar nog eventjes
                     naar kijken. Dan mijn laatste punt: een briefadvies van de Onderwijsraad. Als dat
                     direct na de zomer of vier weken na de zomer wordt, is dat wat mij betreft geen probleem.
                     Maar als het na de herfstvakantie wordt, dan stel ik voor dat de Minister gewoon wel
                     met zijn wetsvoorstellen naar de Kamer komt. Ik wil hem dat even meegeven. Het is
                     fijn dat de Minister daarin meegaat. Een beperkte vertraging van enkele weken is ook
                     geen probleem, maar wel als dat betekent dat we het niet meer voor het jaar daarop
                     kunnen realiseren.
                  
De voorzitter:
Dank. Ik kijk naar de Minister.
Minister Slob:
Voorzitter. Dat laatste gaan we na. Maar ik begrijp dus dat u november niet meer acceptabel
                     vindt, maar oktober nog wel. We gaan dat na. U ziet vanzelf wel wat er naar u toekomt,
                     al dan niet met een advies van de Onderwijsraad erbij.
                  
Bij de vraag van de heer Van Meenen zit ik nog steeds met die opting-out van de lwoo-criteria.
                     Wilt u het hele verhaal horen, of gaan we dat even op een andere manier regelen? Ik
                     hoor de heer Van Meenen nu «schriftelijk» zeggen, maar dan gaan we weer heel veel
                     in beweging zetten.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik zei «schriftelijk», maar ik weet niet hoe het anders moet.
Minister Slob:
De vraag is even of we elkaar in die zin vinden dat dat ook het antwoord is op de
                     vraag die u heeft gesteld. Daar was even onduidelijkheid over.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat is zo van tevoren moeilijk te zeggen als ik het antwoord niet ken.
Minister Slob:
Dan ga ik het even voorlezen, omdat ik het precies wil doen. «De mogelijkheid van
                     opting-out geeft de samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om maatwerk te bieden dat
                     past bij de voorzieningen die zij in hun regio hebben ingericht. We weten dat 54 van
                     de 76 swv's in het vo hebben aangegeven om van de opting-out gebruik te maken. Ze
                     kijken dus al breder naar welke leerlingen zij met extra lwoo-ondersteuning kunnen
                     helpen. Als je dit zou terugdraaien, zou dat voor de leerlingen in die regio's tot
                     grote onzekerheid leiden. Zie de voortgangsrapportages die aangeven dat de samenwerkingsverbanden
                     positief zijn over de flexibiliteit, terwijl er geen signalen zijn dat leerlingen
                     uit de boot vallen. Het aantal samenwerkingsverbanden dat kiest voor opting-out is
                     wel heel erg snel aan het groeien.» Dat is de informatie die ik hier meekrijg. Kortom,
                     het is hier dus even de vraag of je heel generiek moet ingrijpen of dat je gewoon
                     ook even ruimte moet laten voor maatwerk en voor de inzichten die bij die samenwerkingsverbanden
                     leven.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Toen de mogelijkheid van opting-out destijds ontstond, werd dit probleem al gevreesd.
                     Men vreesde toen al dat het samenwerkingsverband – dat is een heel groot apparaat
                     met veel reguliere scholen – zou kiezen voor die opting-out en dat de scholen waar
                     het werk werkelijk moet gebeuren, dan met de gebakken peren zouden zitten. De Minister
                     zegt dat de evaluatie van het NRO geen negatieve effecten laat zien, maar de onderzoekers
                     schrijven daarin «terwijl de scholen minder goed in staat zijn de benodigde ondersteuning
                     te bieden». Dat is voor mij de aanleiding om te zeggen: zijn we hier niet iets met
                     grof geweld aan het kapotmaken?
                  
Minister Slob:
Om de discussie zorgvuldig te blijven voeren, heb ik wat meer informatie nodig. Ik
                     zal dat verder schriftelijk afdoen.
                  
Voorzitter. Mevrouw Van den Hul vroeg nog naar de aanbeveling die Dullaert heeft gedaan
                     met betrekking tot ouders. Zoals ik heb aangegeven, zijn we op allerlei manieren met
                     hen in overleg. In het kader van deze aanbeveling pakken we ook het hoorrecht verder
                     op. We zijn bezig om daar in de uitvoering aandacht aan te geven.
                  
Mevrouw Van den Hul vroeg ook nog naar het pro. Zoals u weet, is het praktijkonderwijs
                     een eigenstandige schoolsoort. Dat hebben we ook in het regeerakkoord bekrachtigd.
                     De bekostiging loopt ook via het samenwerkingsverband om te voorkomen dat er een soort
                     perverse prikkel voor besturen ontstaat om leerlingen naar het pro te sturen, terwijl
                     het vso voor deze leerlingen de aangewezen weg zou zijn, hoewel we inmiddels weten
                     dat het vso duurder is. Als leerlingen zonder meer kunnen instromen in het pro zonder
                     dat de bekostiging via de samenwerkingsverbanden loopt, kan dit betekenen dat er sprake
                     is van een openeindefinanciering. Dan krijgt het pro waarschijnlijk zwaardere leerlingen
                     dan waar het voor bedoeld is. Kortom, er zit wel een ratio achter het feit dat we
                     dat op deze manier georganiseerd hebben. Dat is ook om de zaken wel beheersbaar te
                     houden.
                  
Voorzitter. De heer Beertema heeft een verzoek doorgeleid met betrekking tot een noodfonds.
                     Bij ons ligt er geen geld op de plank. Als dat zo is, komt de Minister van Financiën
                     langs en neemt hij dat in één keer onder de arm. Ik ben dus benieuwd welk geld er
                     wordt bedoeld. Misschien gaat het om geld dat wel al belegd is en denkt de betrokken
                     persoon dat zij een beter idee daarvoor heeft. Dat kan altijd, maar zo werkt het natuurlijk
                     niet. Zoals u weet, vinden we het echt ongelofelijk belangrijk dat de aanpak van de
                     thuiszitters gewoon in de regio's plaatsvindt. We hebben de aantallen per gemeente
                     zelfs openbaar gemaakt. Die cijfers zijn naar de Kamer gedaan. Die aanpak wordt dan
                     aangevuld met allerlei mogelijkheden om door te pakken op het moment dat het blijft
                     hangen. Dat lijkt ons toch een iets betere aanpak dan de aanpak die nu door u wordt
                     doorgeleid vanuit een richting die ons ook niet helemaal onbekend is.
                  
Voor de rest waren er gewoon wat opmerkingen. De heer Heerema had stof tot nadenken.
                     Dat is altijd goed, voor ons allemaal, denk ik. De heer Kwint schetste hier net dat
                     beeld. Ik vind dat ook wel een beetje makkelijk, als ik heel eerlijk ben, zonder dat
                     ik ook maar een gram wil afdoen aan de zorgen en de problemen die er zijn. Laten we
                     ook gewoon even kijken naar wat er in het land gebeurt, naar de wijze waarop er in
                     de samenwerkingsverbanden wordt gewerkt en naar de scholen die maximaal hun best doen
                     om de zorgplicht die ze hebben in te vullen, ook nog eens in een tijd waarin het heel
                     erg zwaar is, gelet op het lerarentekort waarmee we te maken hebben. Er wordt kei-
                     en keihard gewerkt. In de afgelopen periode is heel veel in uitvoering genomen. Ik
                     kan u zo een hele lijst noemen, ook wat wij met elkaar hebben afgesproken. Er zijn
                     ook heel concrete maatregelen genomen. Natuurlijk staat het u vrij om het op deze
                     manier weg te zetten. Dat vind ik wel jammer, omdat wij met elkaar maar één gezamenlijk
                     belang hebben, namelijk dat dit goed gaat en dat wij de goede keuzes maken. Dat wij
                     politiek gezien soms verschil van opvatting hebben over de gewenste inzet en over
                     de mogelijkheden die er zijn voor de korte en lange termijn, is evident en dat hoort
                     er ook bij. We mogen elkaar dan hard om de oren slaan, maar wij moeten oppassen voor
                     karikaturen die ook geen recht doen aan al die mensen die in de praktijk bezig zijn.
                     Dat we met elkaar nog een hele opgave hebben en dat wij er echt nog niet zijn na die
                     paar jaar dat wij nu met het passend onderwijs bezig zijn, hoeven wij niemand uit
                     te leggen. Dat weet iedereen. We zullen dus ook onverminderd door moeten gaan om bij
                     de zorgplicht die bij de scholen rust, in het belang van de kinderen de goede dingen
                     te doen. Als het nodig is, moeten wij de wet die nu een paar jaar van kracht is, aanpassen
                     op een manier waardoor hij ook naar de toekomst toe verder comfort kan bieden.
                  
De voorzitter:
Ik begrijp dat de Minister een paar mooie afrondende woorden wil spreken, maar ook
                     dat dit weer leidt tot vragen van de kant van de Kamer. Het is tijd. Ik geef de heer
                     Kwint nog de gelegenheid om hier kort op te reageren en dan zou ik graag naar de afronding
                     toe willen.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik heb nog een concrete vraag. Ik vind mezelf heel vriendelijk; ik zeg dat ik de inzet
                     van de Minister waardeer evenals alles wat op de scholen gebeurt. Ik heb concreet
                     gevraagd of het klopt dat er nu scholen voor speciaal onderwijs op omvallen staan
                     en dreigen te verdwijnen.
                  
Minister Slob:
Op deze manier hebben wij daar geen signalen van. Dat men het niet allemaal even makkelijk
                     heeft, oké, dat weten we, maar niet dat ze op omvallen staan. Dat heeft ons in ieder
                     geval niet bereikt. U weet dat wij daar dan wel rapportages over krijgen.
                  
De voorzitter:
Oké, dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van dit algemeen overleg Passend onderwijs.
Er is een aantal toezeggingen gedaan die ik graag met u zou willen doornemen, maar
                     niet dan nadat ik heb vastgesteld dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker
                     het lid Heerema. Dit VAO gaat voor het zomerreces plaatsvinden.
                  
– Voor het zomerreces ontvangt de Kamer de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad
                           inzake leraren. Daarin wordt ingegaan op leraren in opleiding.
                        
Klopt?
Minister Slob:
Dat is geen nieuwe toezegging.
De voorzitter:
Dat is geen nieuwe toezegging, maar een herbevestiging.
– De Kamer ontvangt het onderzoek naar leerrecht en de beleidsreactie daarop op niet
                           al te lange termijn.
                        
Minister Slob:
Dat is ook geen nieuwe toezegging.
De voorzitter:
Nou, de griffier is heel ijverig geweest!
– De Minister zal de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten van de gesprekken
                           met bestuurders van samenwerkingsverbanden die bovenmatig hoge reserves hebben en
                           over de juridische mogelijkheden om in te grijpen.
                        
– De Kamer ontvangt het themaonderzoek naar het onafhankelijk toezicht binnen de samenwerkingsverbanden.
– De Kamer ontvangt in het najaar de brede inventarisatie naar open en gesloten jeugdzorg.
                           Daarin wordt ook het inspectieonderzoek naar residentieel onderwijs meegenomen.
                        
– De Minister gaat na of een advies inzake bestaande mogelijkheden om uitvoering te
                           geven aan de motie-Rog/Ypma door de Onderwijsraad tijdig kan worden opgesteld zodat
                           het kan worden meegenomen bij de regelgeving inzake tijdelijk particulier onderwijs.
                        
Dit is een beetje krom, maar begrijpen wij wat wij bedoelen? Ik namelijk niet.
Minister Slob:
Met als heel harde deadline eind oktober; 1 november mag niet meer.
De voorzitter:
Oké. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording en de Kamerleden voor hun inbreng.
                     Ik sluit de vergadering.
                  
Sluiting 18.07 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.