Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Becker over het afbreken van het overleg over een nieuwe inburgeringswet in de week dat het aantal statushouders in bijstand onverminderd groot blijkt
Vragen van het lid Becker (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het afbreken van het overleg over een nieuwe inburgeringswet in de week dat het aantal statushouders in bijstand onverminderd groot blijkt (ingezonden 3 juni 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
            Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 5 juli 2019).
         
Vraag 1
            
Kent u het bericht «Overleg nieuwe wet inburgering afgebroken»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2, 3, 6
            
Kunt u aangeven wat volgens u de aanleiding is van het afbreken van het overleg door
               de VNG en wat dit betekent voor de voortgang van het wetstraject van de nieuwe Wet
               inburgering?
            
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als de beoogde inwerkingtreding van
               de nieuwe Wet inburgering nogmaals zou opschuiven, zeker gezien het feit dat de integratie-opgave
               in Nederland onverminderd groot is zoals ook het meest recente SER-rapport aangeeft?2 Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de gesprekken met de gemeenten
               zo snel mogelijk te hervatten en te voorkomen dat er opnieuw vertraging optreedt?
            
Deelt de Minister de mening dat definitieve toezeggingen over financiën aan gemeenten
               niet gedaan kunnen worden zolang er nog geen inhoudelijke overeenstemming is over
               de opdrachten die vanuit de nieuwe Wet inburgering bij gemeenten worden belegd?
            
Antwoord 2, 3, 6
            
Zoals ik uw Kamer tijdens het AO Veranderopgave Inburgering van 27 juni jl. al mondeling
               heb toegelicht (Kamerstuk 32 824, nr. 282), heeft de VNG zorgen over de financiële onderbouwing van het nieuwe inburgeringsstelsel.
               Zowel gemeenten als ik hechten er aan dat gemeenten in het nieuwe stelsel voldoende
               middelen krijgen om de nieuwe taken goed uit te kunnen voeren. Tijdens het bestuurlijk
               overleg op 27 juni jl. heb ik met de VNG afgesproken om samen het CPB te vragen om
               een onafhankelijke toets te doen, o.a. op basis van veldwerk, op de financiële gevolgen
               van de taken van gemeenten in het nieuwe inburgeringsstelsel en de invoering daarvan.
               We streven ernaar om de uitkomsten half oktober te bespreken in een nieuw bestuurlijk
               overleg, indien nodig gekoppeld aan een gesprek over de ambities voor het nieuwe stelsel.
               Intussen werk ik o.a. samen met de VNG verder aan de inhoudelijke vormgeving van het
               stelsel.
            
Bovenstaande ontwikkelingen hebben vooralsnog geen invloed op de beoogde datum van
               inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Gezien de constructieve wijze waarop ik het
               afgelopen anderhalf jaar met de VNG heb samengewerkt, zie ik de verdere samenwerking
               met vertrouwen tegemoet.
            
Vraag 4
            
Hoe beoordeelt u de recente cijfers uit het SER-rapport over het grote aantal statushouders
               in de bijstand en kunt u aangeven of u bijvoorbeeld het uit het rapport gestelde feit
               dat gemeenten onvoldoende van elkaars ervaringen leren, meeneemt in de gesprekken
               met gemeenten om dit te voorkomen in het huidige- en straks in het nieuwe inburgeringsstelsel?
            
Antwoord 4
            
De Staatssecretaris en ik hebben kennisgenomen van de aanbevelingen uit het SER-rapport.
               Uit cijfers blijkt dat 42 maanden na verkrijging van de vergunning nog 67% van de
               statushouders een bijstandsuitkering heeft. Deze cijfers baren ons zorgen. Er is echter
               een kanttekening te maken: uit dezelfde CBS cijfers blijkt dat het aandeel dat bijstand
               als voornaamste inkomensbron heeft, lager ligt. Op het meest actuele moment waarover gegevens beschikbaar
               zijn – namelijk 36 maanden na verkrijging vergunning – gaat het om iets meer dan de
               helft. Het verschil heeft ermee te maken dat statushouders vaak een deeltijdbaan hebben.
            
Om de zorgen uit het rapport aan te pakken en de doelen van het nieuwe stelsel, een
               hoger taalniveau, meer en snellere (arbeids)participatie, te bereiken is het belangrijk
               dat de Inburgeringswet en de Participatiewet goed op elkaar afgestemd zijn en elkaar
               versterken. Zolang er een bijstandsrecht is, kunnen gemeenten alle instrumenten uit
               de participatiewet inzetten en gelden ook de verplichtingen uit de participatiewet.
               Wanneer gemeenten straks ook kunnen sturen op het inburgeringsaanbod kunnen inburgering
               en re-integratie tegelijkertijd en in samenhang plaatsvinden. Goede uitvoering van
               de participatiewet door gemeenten is dan ook belangrijk. Juist ook voor degenen die
               de inburgering zonder diploma afronden. De Staatssecretaris van SZW is met gemeenten
               in gesprek over de uitvoering van de taaleis en de tegenprestatie die deel uitmaken
               van de Participatiewet. Toegezegd is dat de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling
               geïnformeerd wordt over deze gesprekken, de nu lopende evaluatie van de taaleis en
               de eventuele vervolgstappen die hieruit voortkomen. Gemeenten zijn erop gewezen dat
               het niet slagen voor het inburgeringsexamen geen standaard vrijstelling voor de verplichting
               van de taaleis inhoudt.
            
Binnen het evidence-based programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) worden
               een aantal aanbevelingen van het SER-rapport (ten aanzien van onder meer maatwerk
               door gemeenten op regionaal niveau) meegenomen in een kleinschalig opgezette aanpak
               van leren en werken met statushouders, zodat het in 2020 mogelijk wordt om over deze
               ervaringen te rapporteren.
            
Voor de nieuwe Wet Inburgering geldt dat vanaf de fase van gedachtevorming een zeer
               brede groep stakeholders en experts betrokken is geweest om van elkaars ervaringen
               te leren. Daarnaast werken we aan een adaptief stelsel waarin er mogelijkheden bestaan
               om ook na invoering van de wet aanpassingen door te voeren naar aanleiding van ervaringen
               uit de praktijk. Het opgezette pilotprogramma is een van de manieren om ervaring op
               te doen met de nieuwe instrumenten en werkwijzen die het nieuwe stelsel zal gaan omvatten.
               In aanvulling hierop stel ik in 2019 € 4,5 mln. beschikbaar voor ondersteuning van
               gemeenten door regiocoördinatoren van Divosa. Zij zullen gemeenten mede door middel
               van kennisuitwisseling op een zo goed mogelijke manier ondersteunen en faciliteren
               in aanloop naar de implementatie van de nieuwe Wet inburgering.
            
Vraag 5
            
Kunt u aangeven of er over de kaders die de Kamer aan u heeft meegegeven in de onderhandeling
               met gemeenten over de nieuwe Wet inburgering, bijvoorbeeld over de niet-vrijblijvende
               afspraken met gemeenten over de prestatiebekostiging en de mogelijke consequenties
               bij verwijtbaar niet inburgeren zoals besproken in de motie-Becker/Heerma3, inhoudelijk overeenstemming is bereikt met gemeenten om uiteindelijk te komen tot
               een concept wetstekst? Zo nee, kunt u aangeven over welke onderdelen nog discussie
               bestaat? Kunt u de Kamer hierover informeren voor het algemeen overleg Veranderopgave
               Inburgering op 27 juni 2019? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 5
            
Over het uitgangspunt dat verwijtbaar niet inburgeren moet leiden tot een sanctie
               bestaat inhoudelijk overeenstemming met gemeenten. In de VOI-brief heb ik aangegeven
               dat ik momenteel nog met DUO, de VNG, DIVOSA en diverse gemeenten in gesprek ben over
               mijn voornemen dat DUO verantwoordelijk blijft voor het handhaven van de inburgeringsplicht.
               Van gemeenten, de VNG en DIVOSA heb ik begrepen dat zij vinden dat deze voorgestelde
               wijze van handhaving zich moeilijk verhoudt tot de regierol van gemeenten in het nieuwe
               stelsel. In het afgelopen AO VOI (27 juni) ben ik uitgebreid ingegaan op prestatiebekostiging.
               Tijdens de consultatieperiode verwacht ik hierop een inhoudelijke reactie van de VNG.
            
Zoals u in mijn antwoord op vraag 4 heeft kunnen lezen is de Staatssecretaris met
               de gemeenten in gesprek over de uitvoering van de taaleis en de tegenprestatie in
               de participatiewet. Uw Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over
               de uitkomst van de gesprekken, de evaluatie van de taaleis en de mogelijke vervolgstappen.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.