Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 463
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 juli 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over
de brief van 24 juni 2019 over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen
van 4 en 5 juli 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 462), over de brief van 20 juni 2019 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 461), over de brief van 22 mei 2019 over antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde
agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 459), over de brief van 11 juni 2019 over antwoorden op overige vragen commissie over
de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei
2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 460) en over de brief van 29 mei 2019 over het fiche: Mededeling Stand van zaken en toekomst
EU Betere Regelgevingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 2809).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 juni 2019 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 en de overige onderliggende
stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben met betrekking tot de geannoteerde agenda van de
Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 enkele vragen. Is Nederland van
zins in te zetten op het maken van keuzes in welke (delen van) technologieën geïnvesteerd
zal gaan worden en eventueel welke landen daarbij betrokken zijn? Deze leden juichen
de steun van de Staatssecretaris aan de Europese Commissie toe om drie genoemde beleidsterreinen
meer geïntegreerd aan te vliegen. De Staatssecretaris stelt daarbij dat het kabinet
ook andere beleidsterreinen in samenhang wil bezien. Kan de Staatssecretaris aangeven
welke beleidsterreinen Nederland, naast de drie eerder genoemde beleidsterreinen,
meer geïntegreerd wil aanvliegen en welke stappen het kabinet onderneemt om dit te
realiseren? Kan de Staatssecretaris daarbij uiteenzetten welke concrete wensen Nederland
heeft bij deze ambitie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder het kopje «Toekomst van de Europese industrie»
wordt gepleit voor een modern industriebeleid om de Europese Unie (EU) wereldwijd
leidend te houden op het gebied van innovatie en in de transitie naar een duurzame
economie. Kan de Staatssecretaris toelichten welke inzet het kabinet gaat leveren?
Is deze in lijn met de recent aan de Kamer gestuurde brief van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat over de Europese Concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821. nr. 73)? Hoe
stelt het kabinet zich op tegenover de geformuleerde Frans/Duitse inzet op industriebeleid?
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de interne markt als een dienstenmarkt
de Staatssecretaris hoe de door het kabinet bepleitte nieuwe aanpak voor de interne
markt ontvangen is onder het nieuwe Finse voorzitterschap. Hoe verhoudt deze nieuwe
aanpak voor de interne markt zich tot het Finse werkprogramma?
De leden van de VVD-fractie steunen de Staatssecretaris in haar inzet om oneerlijke
handelspraktijken tegen te gaan. Welke stappen onderneemt de Staatssecretaris om in
te zetten op handhaving van bestaande wet- en regelgeving? Is de Staatssecretaris
bereid om te pleiten voor gelijke controle en handhaving in alle lidstaten van de
import van consumentengoederen uit derde landen? Kan de Staatssecretaris daarbij aangeven
welke verantwoordelijkheid platforms hebben voor het voldoen aan de Europese normen,
wet- en regelgeving bij het importeren van consumentengoederen uit derde landen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een appreciatie kan geven
van de nieuwe strategische agenda 2019–2024 op het terrein van economische zaken en
daarbij aangeven op welke onderdelen Nederland in het bijzonder wil inzetten. Kan
de Staatssecretaris haar appreciatie geven van de verwachte inhoud van het werkprogramma
van het Fins EU-voorzitterschap?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei 2019 dat enkele diensten zoals Amazon en Alibaba zich hebben gecommitteerd
aan het Rapid Alert System for Non-Food Consumer Products (RAPEX) en zullen onderzoeken
wat er op hun platform staat aan gevaarlijke non-food producten. Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de volgende stappen zijn na mogelijke constatering van gevaarlijke non-food
producten op bijvoorbeeld Amazon en Alibaba? Welke afspraken zijn gemaakt tussen Amazon
en Alibaba en de Europese Commissie? Kan de Staatssecretaris een appreciatie geven
van deze afspraken tussen Amazon, Alibaba en de Europese Commissie? Wordt ingezet
om ook andere platforms bereid te krijgen om zich te committeren aan RAPEX? In hoeverre
is het nodig en wenselijk om de mogelijkheden voor het weren van gevaarlijke non-food
producten uit de breiden?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag de zinsnede dat het in de toekomst
nodig kan zijn om een actief beleid op te ontwikkelen om concurrentie tussen bedrijven
te vergroten. Hoe zou een dergelijk toekomstig beleid er uit kunnen komen te zien?
Hoe is de visie van verschillende Europese landen hierop? Verder lezen deze leden
dat: «De lidstaten van gedachten hebben gewisseld en onder andere digitale belastingen,
diensten, strategische waardeketens, IPCEI, handhaving en implementatie en betere
regelgeving noemden. De lidstaten steunden de conclusies en benadrukten het belang
van bovengenoemde punten. Meerdere lidstaten gaven aan dat ook lidstaten zelf nationale
belemmeringen moeten wegnemen, samenwerking tussen de Commissie en lidstaten is daarvoor
nodig.» Kan de Staatssecretaris toelichten welke nationale belemmeringen in verschillende
EU-landen hier van toepassing zijn? Welke belemmeringen kent Nederland?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de Europese ruimtevaartindustrie van
absolute wereldklasse is, maar ook dat op het gebied van ruimtevaart mondiaal veel
verandert. Overheden en bedrijven in de EU moeten mee veranderen onder andere door
nieuwe businessmodellen te gebruiken en een minder risicomijdende houding aan te nemen.
Kan de Staatssecretaris toelichten of er ook gesproken is over verschillende manieren
waarop bedrijven en overheden een minder risicomijdende houding kunnen bewerkstelligen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris met betrekking tot de antwoorden
op de overige vragen van de commissie over de geannoteerde agenda voor de Raad voor
Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019, kan toelichten wat de stand van zaken is
met betrekking tot het creëren van een landelijk dekkend netwerk van werkplaatsen
voor het midden- en kleinbedrijf (MKB-Werkplaatsen) welke in 2020 gerealiseerd moet
zijn?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot het BNC-fiche
«Mededeling Stand van zaken en toekomst EU Betere Regelgevingsbeleid». Deze leden
kunnen zich vinden in de Nederlandse positie ten aanzien van de voorstellen met name
voor de inzet van het kabinet voor een kwalitatieve benadering om strategisch te sturen
op de gewenste resultaten van het REFIT-programma. Zij willen de Staatssecretaris
vragen om nogmaals de Europese Commissie te verzoeken om inhoudelijk in te gaan op
de oproep tot versterking van de onafhankelijkheid van de Raad voor Regelgevingstoetsing
(RSB). Kan de Staatssecretaris de Europese Commissie bovendien nogmaals verzoeken
om de positie van het mkb en het streven naar innovatievriendelijke regelgeving uitgebreid
mee te nemen in de inventarisatie van de resultaten van het beleid? Welke stappen
onderneemt de Staatssecretaris om, gezien de opmerking dat het overgrote deel van
de lidstaten de appreciatie van Nederland deelt, te zorgen dat de nieuwe Europese
Commissie de in de Raadsconclusies gedane oproepen wel omarmt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda voor de informele Raad
voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 dat het Nederlandse kabinet vindt dat
lidstaten zelf moeten investeren in onderzoek en innovatie (en Europese gelden daarop
een aanvulling zijn). Is de algemene indruk van het kabinet dat individuele lidstaten
voldoende investeren? Hoe verhouden de Nederlandse investeringen in onderzoek en innovatie
zich tot die van andere lidstaten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het van belang acht dat belanghebbenden
bij missies binnen Horizon Europe hier op een pragmatische manier bij worden betrokken.
Op welke wijzen gebeurt dat? Hoe worden de mission boards, die de Europese Commissie
zullen adviseren over de definitieve invulling van de missiegebieden, samengesteld?
Wie nemen daarin plaats? Maken ook Nederlanders deel uit van deze boards?
De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de toekomst van de Europese industrie
dat het kabinet schrijft dat om de industrie mondiaal te kunnen laten concurreren,
de randvoorwaarden waarbinnen de industrie opereert van groot belang zijn. Welke randvoorwaarden
zijn dat? Nederland heeft de ambitie dat de EU een koplopersfunctie verwerft in grote
mondiale transities ten behoeve van de versterking van het Europese verdienvermogen.
Investeringen in onderzoek, innovatie en nieuwe duurzame technologieën zijn daarbij
van groot belang. Hiertoe pleit Nederland voor een betere Europese samenwerking. Hoe
zou dat kunnen?
De leden van de CDA-fractie vinden het ten aanzien van de interne markt een goede
zaak dat Nederland de diversiteit van belemmeringen aan de orde stelt waar ondernemers
mee te maken hebben, zoals verschillende tolsystemen (transportsector), een gebrek
aan uniforme handhaving en administratieve lasten en procedures. Wordt hierbij ook
onderscheid gemaakt tussen belemmeringen ervaren door het mkb en belemmeringen ervaren
door het grootbedrijf? Bestaat er een complete en concrete lijst van deze belemmeringen
die Nederlandse ondernemers ervaren en die de Staatssecretaris met de Kamer kan delen?
Zo nee, is de Staatssecretaris bereid een inventarisatie te (laten) maken? Deze leden
onderschrijven het belang van meer maatwerk, gericht op de behoeften van consumenten
en ondernemers, en van betere implementatie en handhaving van bestaande regelgeving.
Hoe zou dit kunnen worden bewerkstelligd? Kan de Staatssecretaris enkele voorbeelden
geven van implementatie en handhavingskwesties waar het knelt?
De leden van de CDA-fractie vragen met het oog op de stimulering van de digitale bedrijvigheid
welke raadsconclusies zijn aangenomen tijdens de Telecomraad van 7 juni 2019. Wat
zijn de contouren van de nieuwe digitale agenda? Welke thema’s vinden andere lidstaten
daarbij belangrijk? Hebben andere lidstaten, net als Nederland, ook al een visie op
bijvoorbeeld mededinging in een digitale economie?
De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van het kabinet voor een gelijk speelveld,
multilateraal via de WTO en bilateraal met derde landen. Deze leden lezen dat de WTO
in toenemende mate onder druk staat. Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Hoe komt
dat?
De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei 2019 positief over de aandacht voor het mkb, de toegang tot voldoende
financiering en innovatie. Het kabinet pleit voor een gecoördineerde EU-strategie
om de concurrentiekracht van de eigen economie te versterken. Zal het lastig zijn
om tot een dergelijke strategie te komen gegeven de verschillende opvattingen over
bijvoorbeeld het wel/niet versoepelen dan wel verbeteren van mededingingsregels?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de conclusies voor de interne markt oproepen
tot het adresseren van belemmeringen op basis van feiten en behoeften uit de praktijk.
Deze leden kunnen zich daar goed in vinden. Er heeft een gedachtewisseling plaatsgevonden
over onder andere digitale belastingen, diensten, strategische waardeketens, «Important
Projects of Common European Interest» (IPCEI), handhaving en implementatie en betere
regelgeving. Wat is er zoal gezegd over digitale belastingen? Welke inbreng had Nederland
op dit punt?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat enkele lidstaten pleitten voor een onafhankelijke
toezichtorganisatie ter verbetering van regeldruk en vermindering van bureaucratie.
Hoe staat Nederland hier tegenover? Bestaat een dergelijke organisatie nog niet?
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het pleidooi van de Staatssecretaris voor
maatwerkoplossingen voor ondernemers (dienstenmarkt). Deze leden zijn benieuwd hoe
dit gestalte zou kunnen krijgen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een groot aantal, met namelijk zuidelijke, lidstaten
aangaf dat ze hoopten dat de raadsconclusies voor toerisme zouden leiden tot meer
samenwerking. Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Tevens lezen deze leden dat
het kabinet aandacht heeft gevraagd voor aanbestedingen in het sociaal domein en heeft
aangegeven dat het goed zou zijn om de Aanbestedingsrichtlijn op dit punt te evalueren.
Wat waren de reacties van de andere lidstaten op dit voorstel?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het (aankomend) Fins voorzitterschap een kort
overzicht gegeven van haar prioriteiten voor de onderdelen interne markt en industriebeleid.
Welke zijn dit? Deze leden lezen dat de lidstaten en industrie moeten samenwerken
en aan het einde van dit jaar de sector en lidstaten moeten voldoen aan de acties
uit de routekaart van de Europese Commissie. Voldoet Nederland al aan deze routekaart?
Wat zijn voor Nederland de consequenties als het nog niet aan deze routekaart voldoet?
Deze leden vragen ten aanzien van de kernpunten en strategische prioriteiten uit het
programma 2019–2024 wat de actieve communicatie precies inhoudt.
De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van de ruimtevaart blij met de aandacht
voor mkb-participatie, regionale samenwerking en het meer betrekken en ondersteunen
van startups. Op 19 juni 2019 heeft de Kamer van het kabinet de Nota Ruimtevaartbeleid
2019 en het Pré-Advies van het Netherlands Space Office (NSO) ontvangen, met daarin
het ruimtevaartbudget voor de komende jaren (Kamerstuk 24 446, nr. 64). Hoe verhoudt dit budget zich tot dat in andere lidstaten?
De leden van de CDA-fractie vinden het belang dat Nederland substantieel investeert
in onderzoek en innovatie (R&D), om ons land concurrerend en productief te houden.
Nederland heeft de ambitie om 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) te investeren
in R&D, maar ligt als gevolg van afnemende publieke en private R&D-investeringen niet
op koers om die doelstelling te halen. Mede hierom hebben deze leden een motie ingediend
(Kamerstuk 33 009, nr. 75) met als doel dat Nederland alles op alles zet om de 2,5%-doelstelling alsnog te
halen. Zij lezen dat er in de EU voor wordt gepleit om 3% van het bbp te investeren
in R&D. Is bekend hoeveel de lidstaten om ons heen investeren in R&D?
De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot het verslag van het schriftelijk
overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei op dat zij de lijn van het kabinet steunen om via het creëren van
de juiste voorwaarden «echte kampioenen» te creëren.
De leden van de CDA-fractie vallen in het BNC-fiche «Mededeling Stand van zaken en
toekomst EU Betere Regelgevingsbeleid» (Kamerstuk 22 112, nr. 2809) de volgende passage op: «Uit de inventarisatie blijkt dat over de resultaten van
de inspanningen om bestaande regelgeving te vereenvoudigen en regeldruk te verminderen,
onvoldoende is gecommuniceerd en dat de resultaten in het algemeen niet toereikend
worden geacht.». Deze leden vragen of de Staatssecretaris dit kan toelichten en duiden.
De leden van de CDA-fractie vallen het verder op dat er veel draagvlak onder lidstaten
is om gebruik te maken van streefcijfers om te sturen op de inspanningen om regeldruk
te verminderen, maar dat de Europese Commissie, en ook Nederland, hiervan geen voorstander
zijn. Aan brede belangrijke thema’s als de positie van het mkb en het streven naar
innovatievriendelijke regelgeving in de inventarisatie van de beleidsresultaten wordt
geen aandacht besteed. Het niet geheel duidelijk wat de impact is op de EU-lidstaten
en regionale en lokale overheden van deze nieuwe acties en maatregelen, omdat de aangekondigde
acties en maatregelen nog onvoldoende concreet zijn. In dit stadium is het niet duidelijk
wat de concrete gevolgen zijn van de in deze mededeling aangekondigde nieuwe acties
en maatregelen. Kan de Staatssecretaris op welk van deze punten reflecteren? Verwacht
het de Staatssecretaris dat deze punten nog gaan veranderen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het EU Betere Regelgevingsbeleid enerzijds goed
uitpakt voor het mkb en anderzijds dat aan de positie van het mkb (en het streven
naar innovatievriendelijke regelgeving) in de inventarisatie van de beleidsresultaten
geen aandacht wordt besteed. Hoe zijn beide met elkaar te rijmen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het kabinet van mening
is dat het gebruik van missies voor onderzoek en innovatie nieuw is ten opzichte van
het huidige Kaderprogramma. Tegelijkertijd constateren deze leden dat Horizon 2020
momenteel geordend is langs zeven maatschappelijke uitdagingen. Deze leden vragen
de Staatssecretaris aan te geven in hoeverre dit tot verschillen in het uit te voeren
onderzoek zal leiden. Tevens constateren zij dat onderzoeksinstelling TNO zich thematisch
heeft ingericht op basis van de huidige maatschappelijke uitdagingen binnen Horizon
2020. Deze leden vragen in hoeverre de nieuwe aanpak tot verschuivingen zal leiden
en in hoeverre dit voor andere instellingen gaat gelden, te meer omdat deze in steeds
sterkere mate van Europees geld uit kaderprogramma's afhankelijk zijn. Zij vragen
de Staatssecretaris ook hoe de selectie van voorzitters van mission boards wordt gemaakt,
hoe open dit proces is en welk voordeel een land of bedrijf krijgt indien het een
voorzitter levert.
De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van het industriebeleid waarom de Staatssecretaris
als randvoorwaarden om wereldwijd te kunnen concurreren zich enkel richt op aan innovatie
gerelateerde zaken. Deze leden benadrukken het belang van innovatie, maar wijzen tevens
op het belang van bijvoorbeeld de bescherming van bedrijven tegen al dan niet agressieve
overnames door (buitenlandse) partijen. Zij vragen de Staatssecretaris of niet aan
innovatie gerelateerde onderwerpen tevens plaats krijgen in haar bijdrage tijdens
de Raad.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris met hen constateert dat de
Wereldhandelsorganisatie (WTO) steeds vaker te maken heeft met solistisch optreden
van landen met grote economische macht zodra hen dat uitkomt. Deze leden vragen aan
de Staatssecretaris of het niet verstandiger voor Nederland zou zijn om binnen de
WTO ervoor te pleiten dat aan alle landen vrijheden toe kunnen worden gekend om hun
eigen economie naar lokale omstandigheden en wensen in te richten. Tevens vragen zij
op welke wijze mensenrechten en milieu plaats zullen krijgen in handelsverdragen van
de EU.
De leden van de SP-fractie constateren dat recent een nieuwe strategische agenda is
aangenomen door de Raad en dat hierin ten aanzien van de economie ook een aantal standpunten
is ingenomen. Ten aanzien van het standpunt dat oneerlijke handelspraktijken vanuit
derde landen dient te worden tegengegaan vragen deze leden hoe de Staatssecretaris
aankijkt tegen oneerlijke handelspraktijken van Europese bedrijven, zeker ten opzichte
van ontwikkelende economieën in bijvoorbeeld Afrika als het gaat om landbouwproducten
die in de EU zwaar gesubsidieerd zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre
is gekozen voor een strategie die opkomende en ontwikkelende economieën in staat stelt
zich onafhankelijk van grote Europese multinationals te ontwikkelen.
II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 en de overige onderliggende
stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben met betrekking tot de geannoteerde agenda van de
Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 enkele vragen. Is Nederland van
zins in te zetten op het maken van keuzes in welke (delen van) technologieën geïnvesteerd
zal gaan worden en eventueel welke landen daarbij betrokken zijn?
Het kabinet is geen voorstander van een overheid die zelfstandig bepaalt in welke
technologieën geïnvesteerd kan worden. Zoals beschreven staat in het Missiegedreven
Topsectoren- en Industriebeleid1
gaat het kabinet uit van maatschappelijke uitdagingen waarvoor investeringen gestimuleerd
dienen te worden. Sleuteltechnologieën vormen daarnaast de basis voor toepassingen
in een groot aantal sectoren. Keuzes voor onderzoek in sleuteltechnologieën zullen
worden gemaakt in de gouden driehoek van overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven,
waarin ook de financieringspartners zoals toegepaste onderzoek organisaties (TO2)
en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) deelnemen. Binnen
Horizon 2020 en straks ook Horizon Europe vindt samenwerking plaats met andere landen,
onder andere via Joint Technology Initiatives.2
In welke technologieën vervolgens geïnvesteerd wordt vanuit het Kaderprogramma zal
een samenloop zijn van uitkomsten uit onderzoek en marktwerking.
Deze leden juichen de steun van de Staatssecretaris aan de Europese Commissie toe
om drie genoemde beleidsterreinen meer geïntegreerd aan te vliegen. De Staatssecretaris
stelt daarbij dat het kabinet ook andere beleidsterreinen in samenhang wil bezien.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke beleidsterreinen Nederland, naast de drie eerdergenoemde
beleidsterreinen, meer geïntegreerd wil aanvliegen en welke stappen het kabinet onderneemt
om dit te realiseren? Kan de Staatssecretaris daarbij uiteenzetten welke concrete
wensen Nederland heeft bij deze ambitie?
In lijn met de kabinetspositie over Europees concurrentievermogen3 ziet het kabinet graag dat de nieuwe Commissie concurrentiekracht integraal benaderd.
Dit betekent dat zij de beleidsterreinen rondom de interne markt, industrie, mededing
en handel evenals economische veiligheid in samenhang beziet. Om dit te bereiken zal
het kabinet deze positie uitdragen in de daarvoor relevante raden, zoals deze. Ook
zal het kabinet dit naar voren brengen in bilaterale gesprekken over deze thema’s
met andere EU-lidstaten en met de Commissie.
De ambitie van het kabinet is om de verschillende beleidsterreinen beter op elkaar
aan te laten sluiten. Om de Europese economie te versterken moet de EU niet inzetten
op alleen industriebeleid of het verbeteren van de interne markt, maar moet het naar
allebei kijken en ook zorgen dat het handelsbeleid hierop aansluit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder het kopje «Toekomst van de Europese industrie»
wordt gepleit voor een modern industriebeleid om de Europese Unie (EU) wereldwijd
leidend te houden op het gebied van innovatie en in de transitie naar een duurzame
economie. Kan de Staatssecretaris toelichten welke inzet het kabinet gaat leveren?
Als onderdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen zal worden gediscussieerd
in deelgroepen. Nederland zal niet actief deelnemen aan het specifieke onderdeel (Toekomst
van de Europese Industrie) waar de leden van de VVD naar vragen. De resultaten van
de discussie worden na de deelgroep-sessies plenair teruggekoppeld tijdens de lunch.
Een debat is niet voorzien. Indien de noodzaak zich daartoe aandient zal Nederland
het belang van een modern industriebeleid onderstrepen, waar maatschappelijke opgaven
plaats krijgen in beleid zoals het Nederlandse missiegedreven innovatie- en topsectorenbeleid.
Het concurrerend vermogen van de industrie, dat in samenhang met het innovatiebeleid
en interne marktbeleid moet worden bezien is daarbij het uitgangspunt.
Is deze in lijn met de recent aan de Kamer gestuurde brief van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat over de Europese Concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73)?
De inzet van Nederland tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen is in lijn
met de Kamerbrief over de Europese Concurrentiekracht.4 Hierin noemt het kabinet onder meer sterke mededingings- en staatsteunregels binnen
de interne markt als randvoorwaarden. De Europese concurrentiekracht kan daarnaast
volgens Nederland worden versterkt door een stevig Europees onderzoek- en innovatiebeleid,
aangevuld door een modern industriebeleid. Het kabinet benadrukt daarbij het als uitgangspunt
nemen van maatschappelijke uitdagingen in beleid.
Hoe stelt het kabinet zich op tegenover de geformuleerde Frans/Duitse inzet op industriebeleid?
Het kabinet deelt brede delen van het Frans-Duitse manifest en steunt op hoofdlijnen
de oproep voor een grotere inzet op innovatie, versterken van de interne markt, het
creëren van een gelijk speelveld, het belang van een goedwerkende multilaterale orde
en een ambitieus Europees handelsbeleid. Wanneer het over het verruimen van staatsteun-
en/of mededingingskaders gaat om bepaalde industrieën te ondersteunen, of om nationale/Europese
kampioenen te creëren, dienen we kritischer te zijn. Dit gaat namelijk ten koste van
concurrentie op de interne markt.
Het kabinet heeft daarom zelf een Kabinetspositie geformuleerd om een alternatieve
route te tonen. Volgens het kabinet hebben we een ambitieuze agenda nodig om de Europese
concurrentiekracht te versterken. Hiervoor moeten we eerst kijken naar het verbeteren
van de condities, zoals het versterken van de interne markt, en dit aanvullen met
een modern innovatie- en industriebeleid om leidend te zijn in de transitie naar een
digitale en duurzame economie. Verder moeten we inzetten op een gelijk speelveld wereldwijd
en zorgen dat de EU en de lidstaten in staat zijn om de economische veiligheid te
borgen. Voor ons concurrentievermogen is het belangrijk om open te blijven waar het
kan en alleen te beschermen waar het moet.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de interne markt als een dienstenmarkt
de Staatssecretaris hoe de door het kabinet bepleitte nieuwe aanpak voor de interne
markt ontvangen is onder het nieuwe Finse voorzitterschap. Hoe verhoudt deze nieuwe
aanpak voor de interne markt zich tot het Finse werkprogramma?
De Raadsconclusies die zijn aangenomen in de Raad voor Concurrentievermogen op 27 mei
weerspiegelen de nieuwe aanpak zoals door Nederland bepleit. De Raadsconclusies kregen
steun van alle lidstaten, inclusief Finland. Het Fins Voorzitterschap zal zich naar
verwachting inzetten om de ideeën in de Raadsconclusies zoveel mogelijk te laten landen
in het werkprogramma van een nieuwe Europese Commissie.
De leden van de VVD-fractie steunen de Staatssecretaris in haar inzet om oneerlijke
handelspraktijken tegen te gaan. Welke stappen onderneemt de Staatssecretaris om in
te zetten op handhaving van bestaande wet- en regelgeving?
Betere naleving van bestaande wet- en regelgeving om oneerlijke handelspraktijken
tegen te gaan dient in de eerste plaats via de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te geschieden.
Naar aanleiding van de Kamerbrief over concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73) wordt voorts bekeken welke acties het kabinet nog meer kan nemen ten aanzien van
betere naleving van bestaande wet- en regelgeving.
Is de Staatssecretaris bereid om te pleiten voor gelijke controle en handhaving in
alle lidstaten van de import van consumentengoederen uit derde landen? Kan de Staatssecretaris
daarbij aangeven welke verantwoordelijkheid platforms hebben voor het voldoen aan
de Europese normen, wet- en regelgeving bij het importeren van consumentengoederen
uit derde landen?
Gelijke mate van handhaving van regelgeving met betrekking tot productveiligheid is
belangrijk voor het goed functioneren van de interne markt. De nieuwe Verordening
voor markttoezicht5 biedt diverse bepalingen om de handhaving van de regelgeving die ziet op veiligheid
van non-food producten tussen de lidstaten te stroomlijnen. Zo worden de bevoegdheden
van de markttoezichtautoriteiten gelijkgetrokken en worden meer en betere samenwerkingsmogelijkheden
gecreëerd tussen toezichthouders en douaneautoriteiten, zowel binnen lidstaten alsook
tussen lidstaten. Ik heb mij daarvoor tijdens de onderhandelingen over deze Verordening
ook hard gemaakt.
Wanneer platforms zich richten op consumenten of andere eindgebruikers in de EU, moeten
zij zich houden aan alle van toepassing zijnde (EU)regelgeving, bijvoorbeeld Nederlandse
en Europese consumentenbeschermingsregels zoals de bedenktijd en de wettelijke garantie.
In productveiligheidsregelgeving hebben producenten, importeurs en distributeurs verantwoordelijkheden
ten aanzien van het product. Alleen platforms die één of meerdere van deze drie rollen
vervullen, kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor de veiligheid van een product
dat via het platform wordt aangeboden. Veel platforms vervullen geen van de drie rollen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een appreciatie kan geven
van de nieuwe strategische agenda 2019–2024 op het terrein van economische zaken en
daarbij aangeven op welke onderdelen Nederland in het bijzonder wil inzetten. Kan
de Staatssecretaris haar appreciatie geven van de verwachte inhoud van het werkprogramma
van het Fins EU-voorzitterschap?
De Europese Raad van 20-21 juni heeft de prioriteiten voor de EU voor de komende jaren
vastgesteld in de Strategische Agenda 2019–2024. Voor Nederland reflecteert de Strategische
Agenda de essentiële punten, in lijn met de vijf prioriteiten uit de Kamerbrief betreffende
de Staat van de Europese Unie 20196. Op economisch terrein pleit de Strategische Agenda onder meer voor een alomvattende
en toekomstgerichte strategie voor de interne markt. Deze moet gepaard gaan met een
assertief en gecoördineerd industriebeleid. Ook op digitaal terrein bepleit de Strategische
Agenda een alomvattend op Europese waarden gebaseerd beleid voor. infrastructuur,
connectiviteit, diensten, data, regulering en investeringen. Ook roept de Strategische
Agenda op tot verdere versterking van onderzoek en innovatie in de EU. Het gelijke
speelveld moet worden bevorderd, o.a. door te zorgen voor eerlijke concurrentie binnen
de EU en mondiaal, door toegang tot markten te verzekeren en door het actualiseren
van het Europese mededingingskader aan ontwikkelingen op digitaal en mondiaal terrein.
De in de Strategische Agenda genoemde prioriteiten sluiten over het algemeen goed
aan bij en ondersteunen de Nederlandse inzet op genoemde beleidsterreinen en laten
voldoende ruimte om nog nader te kunnen worden ingevuld. Nederland verwelkomt in het
bijzonder de nadruk die in de Strategische agenda wordt gelegd op handhaving en implementatie.
Ook sluit het pleidooi in de Strategische Agenda voor een integrale benadering van
alle dimensies van het Europese concurrentievermogen (zoals interne markt en industriebeleid)
goed aan bij de onlangs aan uw Kamer gestuurde kabinetspositie t.a.v. Europees concurrentievermogen.
Het werkprogramma van het Finse voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet
in de Raad voor Concurrentievermogen. Het aankomend Fins voorzitterschap gaat zich
inzetten voor een integrale aanpak van de verschillende beleidsterreinen en een focus
op toekomstig beleid voor onderzoek en innovatie. Het voorzitterschap koppelt duurzame
groei aan een uitgebreide interne markt, ontwikkeling van welzijn en vaardigheden,
en een ambitieuze, open en op regels gebaseerd handelsbeleid.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei 2019 dat enkele diensten zoals Amazon en Ababa zich hebben gecommitteerd
aan het Rapid Alert System for Non-Food Consumer Products (RAPEX) en zullen onderzoeken
wat er op hun platform staat aan gevaarlijke non-food producten. Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de volgende stappen zijn na mogelijke constatering van gevaarlijke non-food
producten op bijvoorbeeld Amazon en Alibaba? Welke afspraken zijn gemaakt tussen Amazon
en Alibaba en de Europese Commissie? Kan de Staatssecretaris een appreciatie geven
van deze afspraken tussen Amazon, Alibaba en de Europese Commissie? Wordt ingezet
om ook andere platforms bereid te krijgen om zich te committeren aan RAPEX? In hoeverre
is het nodig en wenselijk om de mogelijkheden voor het weren van gevaarlijke non-food
producten uit de breiden?
In de EU Product Safety Pledge heeft de Europese Commissie afspraken gemaakt met (tot
nu toe) vier platforms waaronder Amazon en Alibaba. De afspraken zijn gericht op het
sneller verwijderen van gevaarlijke producten van hun websites. Alle afspraken zijn
te vinden op de website van de Europese Commissie.7 Onderdeel van deze afspraken is dat de platforms binnen twee werkdagen reageren op
een verzoek van een toezichthouder tot het verwijderen van content nadat deze heeft
geconstateerd dat er een onveilig non-food product wordt aangeboden. De deelnemende
platforms hebben daarnaast toegezegd informatie uit de Safety Gate (voorheen RAPEX)
in de gaten te houden en proactief producten die op de Safety Gate staan te verwijderen
van hun website.
Ik vind de Product Safety Pledge een mooie stap van de Commissie en de betrokken platforms
om gevaarlijke producten van de Europese markt te weren. Ik moedig andere platforms
aan zich aan te sluiten bij deze afspraken, dit is ook de inzet van de Europese Commissie.
Deze afspraken bieden wat mij betreft nog een hoop potentie voor het verkleinen van
het aantal onveilige producten op de interne markt.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag de zinsnede dat het in de toekomst
nodig kan zijn om een actief beleid op te ontwikkelen om concurrentie tussen bedrijven
te vergroten. Hoe zou een dergelijk toekomstig beleid eruit kunnen komen te zien?
Hoe is de visie van verschillende Europese landen hierop?
Het kabinet heeft voor het borgen van concurrentiemogelijkheden in de digitale economie
voorstellen gedaan. Uw Kamer is hierover op 17 mei per brief geïnformeerd.8 In die brief wordt allereerst voorgesteld om het mogelijk te maken dat een toezichthouder
op (in ieder geval) Europees niveau proportionele ex-ante verplichtingen kan opleggen
aan grote platforms met een poortwachtersfunctie, waar consumenten en ondernemers
niet of nauwelijks (meer) omheen kunnen. Het is niet nodig om de mededingingsregels
in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (WEU) aan de aan te passen,
maar de richtsnoeren waarin de toepassing van deze regels wordt uitgelegd kunnen worden
aangepast om bruikbaar te zijn in de digitale economie. Als laatste moeten de drempels
voor het melden van een concentratie bij de Europese Commissie worden aangepast. Zo
kan worden geborgd dat een platform dat toekomstige concurrenten opkoopt niet aan
toezicht ontsnapt. Voor wat betreft de concrete inzet loopt Nederland voorop in Europa.
Andere lidstaten zijn met het vraagstuk bezig, maar lijken er vooralsnog minder uitgesproken
over. Zowel de Europese Commissie als een aantal lidstaten, bijvoorbeeld het Verenigd
Koninkrijk en Duitsland, hebben een commissie van experts aangewezen om adviezen aan
hen uit te brengen over mededinging en digitalisering.
Verder lezen deze leden dat: «De lidstaten van gedachten hebben gewisseld en onder
andere digitale belastingen, diensten, strategische waardeketens, IPCEI, handhaving
en implementatie en betere regelgeving noemden. De lidstaten steunden de conclusies
en benadrukten het belang van bovengenoemde punten. Meerdere lidstaten gaven aan dat
ook lidstaten zelf nationale belemmeringen moeten wegnemen, samenwerking tussen de
Commissie en lidstaten is daarvoor nodig.» Kan de Staatssecretaris toelichten welke
nationale belemmeringen in verschillende EU-landen hier van toepassing zijn? Welke
belemmeringen kent Nederland?
Graag verwijs ik u hiervoor de beantwoording van de vragen uit het schriftelijk overleg
over de Raad voor Concurrentievermogen van 27–28 mei.
In aanvulling hierop zet Nederland zich ervoor in dat ook de nieuwe Europese Commissie
en andere lidstaten analyses uit gaat voeren om meer inzicht te krijgen in de voorkomende
belemmeringen. Dit proces zou idealiter moeten worden vormgegeven door de analyseagenda
zoals opgenomen in de Raadsconclusies Interne Markt op de Raad voor Concurrentievermogen
van 27 mei. Op basis van de uitkomsten van zo’n analyseagenda kan worden toegewerkt
naar maatwerkoplossingen, op Europees niveau en/of met betreffende lidstaten of sectoren,
die vervolgens zouden moeten worden opgenomen in een actieagenda.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de Europese ruimtevaartindustrie van
absolute wereldklasse is, maar ook dat op het gebied van ruimtevaart mondiaal veel
verandert. Overheden en bedrijven in de EU moeten mee veranderen onder andere door
nieuwe businessmodellen te gebruiken en een minder risicomijdende houding aan te nemen.
Kan de Staatssecretaris toelichten of er ook gesproken is over verschillende manieren
waarop bedrijven en overheden een minder risicomijdende houding kunnen bewerkstelligen?
Ja, daar is over gesproken. De Commissie heeft aangekondigd een fonds op te starten
dat zich richt op het beschikbaar stellen van risicokapitaal voor ruimtevaartbedrijven.
Details van dit fonds zullen de komende maanden gecommuniceerd worden. Daarnaast is
ruimtevaart een markt met relatief veel overheidsinvesteringen, voor bedrijven is
het belangrijk om te weten waar ze aan toe zijn. Daarom hebben lidstaten, waaronder
Nederland, benadrukt dat het belangrijk is dat lidstaten, ESA en de EU hun plannen
en investeringen afstemmen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris met betrekking tot de antwoorden
op de overige vragen van de commissie over de geannoteerde agenda voor de Raad voor
Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019, kan toelichten wat de stand van zaken is
met betrekking tot het creëren van een landelijk dekkend netwerk van werkplaatsen
voor het midden- en kleinbedrijf (MKB-Werkplaatsen) welke in 2020 gerealiseerd moet
zijn?
In 2019 helpt mijn ministerie vijf MKB-werkplaatsen verspreid over het land op te
zetten. In september starten naar verwachting de werkplaatsen in Groningen (Groningen
stad, focus op marketing & sales), Noord-Brabant (’s-Hertogenbosch, focus op data)
en Zuid-Limburg (Heerlen, focus op data), zodat met de start van het nieuwe schooljaar
studenten meteen aan de slag kunnen. De locaties en focusgebieden van nog twee MKB-werkplaatsen
worden de komende maanden bepaald. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in het
mkb-actieplan dat ik u binnenkort toestuur.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot het BNC-fiche
«Mededeling Stand van zaken en toekomst EU Betere Regelgevingsbeleid». Deze leden
kunnen zich vinden in de Nederlandse positie ten aanzien van de voorstellen met name
voor de inzet van het kabinet voor een kwalitatieve benadering om strategisch te sturen
op de gewenste resultaten van het REFIT-programma. Zij willen de Staatssecretaris
vragen om nogmaals de Europese Commissie te verzoeken om inhoudelijk in te gaan op
de oproep tot versterking van de onafhankelijkheid van de Raad voor Regelgevingstoetsing
(RSB).
Het kabinet zal de wens tot versterking van de onafhankelijkheid van de RSB blijven
uitdragen en zal de Commissie vragen om hierop inhoudelijk in te gaan.
Kan de Staatssecretaris de Europese Commissie bovendien nogmaals verzoeken om de positie
van het mkb en het streven naar innovatievriendelijke regelgeving uitgebreid mee te
nemen in de inventarisatie van de resultaten van het beleid?
De Europese Commissie heeft haar proces van inventarisatie van het beleid afgesloten,
maar het kabinet zal blijven vragen om informatie over de resultaten van het beleid
ten aanzien van de positie van het mkb en het streven naar innovatievriendelijke regelgeving.
Het kabinet is van mening dat de Commissie over deze punten jaarlijks zou moeten rapporteren
in het zogenaamde REFIT-scorebord, dat een overzicht geeft van de resultaten van het
REFIT-programma.
Welke stappen onderneemt de Staatssecretaris om, gezien de opmerking dat het overgrote
deel van de lidstaten de appreciatie van Nederland deelt, te zorgen dat de nieuwe
Europese Commissie de in de Raadsconclusies gedane oproepen wel omarmt?
Het kabinet werkt op het Betere Regelgevings-dossier nauw samen met gelijkgezinde
lidstaten om te proberen ervoor te zorgen dat de nieuwe Europese Commissie de suggesties
van Nederland en andere landen overneemt. Het kabinet doet dat door voortdurend aandacht
te vragen voor deze suggesties, zowel in bilaterale contacten met de Commissie als
in EU-vergaderingen en door te proberen de suggesties zoveel mogelijk te verwerken
in Raadsconclusies. Daarnaast probeert het kabinet de Commissie te inspireren en te
helpen door praktisch te schetsen hoe bepaalde zaken kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld
door uit te leggen hoe Nederland nationaal strategisch stuurt op resultaten met een
kwalitatieve benadering waarbij concrete en meetbare ambities worden geformuleerd,
die merkbaar zorgen voor betere regelgeving en vermindering van regeldruk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda voor de informele Raad
voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 dat het Nederlandse kabinet vindt dat
lidstaten zelf moeten investeren in onderzoek en innovatie (en Europese gelden daarop
een aanvulling zijn). Is de algemene indruk van het kabinet dat individuele lidstaten
voldoende investeren? Hoe verhouden de Nederlandse investeringen in onderzoek en innovatie
zich tot die van andere lidstaten?
Op het niveau van de totale EU zijn de investeringen in R&D in verhouding tot het
bbp volgens de meest recente cijfers (2,06% van het bbp in 20179) nog aanzienlijk lager dan de doelstelling van 3% van het bbp die voor 2020 wordt
nagestreefd. Wel geldt dat er de laatste jaren sprake is van enige stijging. De Nederlandse
situatie is daarmee vergelijkbaar. De afgelopen jaren is ook in Nederland sprake geweest
van een stijging, maar we blijven (met een niveau van 1,99% van het bbp in 201710) nog achter bij de door Nederland geformuleerde ambitie voor 2020, het bereiken van
een niveau van 2,5% van het bbp aan R&D-investeringen.
In internationaal perspectief, beschouwd in vergelijking met andere EU-landen, scoort
Nederland relatief hoog bij de omvang van publiek uitgevoerde R&D, maar blijft ons
land achter bij de omvang van de R&D uitgevoerd in het bedrijfsleven.11 Per saldo scoort Nederland daarmee bij de totale R&D-investeringen in de buurt van
het EU-gemiddelde. Verder geldt dat de directe overheidsfinanciering van R&D in verhouding
tot het bbp vergelijkbaar is met gemiddelde in de EU (0,63% van het bbp in 2016 zowel
in Nederland als gemiddeld in de EU). Bij de fiscale R&D-stimulering van bedrijven (als indirecte ondersteuning te zien) scoort Nederland in de
internationale voorhoede (0,17% van het bbp in 2016, 4e plaats binnen EU).12 Het is in de visie van het kabinet vooral nodig dat bedrijven meer gaan investeren
om stappen te maken richting het realiseren van de 2,5%-ambitie.
Daarbij dient gezegd te worden dat er binnen de EU grote verschillen zijn tussen landen
wat betreft de R&D-investeringen als percentage van het bbp. Zo komen Denemarken,
Duitsland, Oostenrijk en Zweden boven de 3% van het bbp uit. Bij lager scorende landen
kunnen omstandigheden van toepassing zijn die verklaringen bieden voor de bescheidener
R&D-posities. Zo geldt in Nederland dat de sectorstructuur een neerwaartse invloed
heeft op de R&D-investeringen. Nederland heeft een relatief laag aandeel van industrie
in de economie en daarbinnen een relatief laag aandeel van hoogtechnologische sectoren,
wat het bereiken van een hoog niveau van bedrijfsinvesteringen in R&D op macroniveau
bemoeilijkt.
Het kabinet onderschrijft het belang van publieke en private investeringen in onderzoek
en innovatie voor toekomstige economische groei, de aanpak van maatschappelijke uitdagingen
en het bewerkstelligen van wetenschappelijke doorbraken. Het kabinet heeft daarom
reeds beleid ingezet in lijn met de voorgestelde 2,5% aanbeveling. Zo investeert het
Kabinet vanaf 2020 structureel 400 miljoen euro extra in fundamenteel en toegepast
onderzoek, plus een incidentele investering in de onderzoeksinfrastructuur. Ook bevat
het regeerakkoord een aantal meer structuur-georiënteerde beleidsveranderingen, onder
andere door de sterkere focus van de topsectoren op de economische kansen van maatschappelijke
thema's en sleuteltechnologieën, en de voortzetting van het Techniekpact. Voorts investeert
Nederland met de Nationale Wetenschapsagenda in onderzoek dat is gericht op wetenschappelijke
doorbraken en maatschappelijke opgaven.
Tezamen verhoogt dit de publieke investeringen in R&D en draagt het bij aan excellente
wetenschap, waarbij de publieke investeringen ook een hefboomwerking zal hebben op
private R&D-investeringen. Publieke investeringen in R&D hebben immers over de breedte
een aantrekkende werking op private investeringen in R&D.13
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het van belang acht dat belanghebbenden
bij missies binnen Horizon Europe hier op een pragmatische manier bij worden betrokken.
Op welke wijze gebeurt dat?
De Europese Commissie heeft een proces ingericht voor de missies. Deel daarvan is
dat zij nu mission boards inrichten om de Commissie te adviseren over de specifieke
missies. Bij dat advies wordt de inbreng van belanghebbenden betrokken. Missionboards
zullen verschillende lidstaten bezoeken en gaan tijdens de Research and Innovation
Days, die de Europese Commissie in september organiseert, ook in gesprek met de aanwezige
belanghebbenden.
Op basis van het advies van de missionboards neemt de Europese Commissie vervolgens
in samenspraak met de lidstaten een besluit over het onderwerp van de definitieve
missies. De Nederlandse overheid blijft gedurende dat proces ook in gesprek met belanghebbenden.
Dat maakt deel uit van de reguliere dialoog die wordt gevoerd over keuzes en implementatie
rondom het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Dit gebeurt via bijvoorbeeld
de klankbordgroepen voor Horizon 2020 en overleg met koepelorganisaties als de VSNU,
VH, NFU, VNO-NCW en MKB-Nederland.
Hoe worden de mission boards, die de Europese Commissie zullen adviseren over de definitieve
invulling van de missiegebieden, samengesteld? Wie nemen daarin plaats? Maken ook
Nederlanders deel uit van deze boards?
De Europese Commissie heeft een open call geplaatst waar geïnteresseerden zich konden
aanmelden. Uit deze aanmeldingen selecteert de Europese Commissie de leden van de
mission boards. Elke mission board zal bestaan uit maximaal 15 onafhankelijke «high level individuals» met een brede expertise in Europa. De Commissie streeft naar een evenwichtige verdeling
over Europa. Vanuit elke lidstaat kon men zich aanmelden, dus ook Nederlanders maken
een kans. Gedurende de zomer gaat de Commissie verder met de selectie van leden voor
de mission boards.
De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de toekomst van de Europese industrie
dat het kabinet schrijft dat om de industrie mondiaal te kunnen laten concurreren,
de randvoorwaarden waarbinnen de industrie opereert van groot belang zijn. Welke randvoorwaarden
zijn dat?
Om de Nederlandse en bredere Europese industrie mondiaal te kunnen laten concurreren
stuurt het kabinet aan op een concurrerende EU, waaraan het industriebeleid en interne
marktbeleid bijdragen. De volgende elementen, die met elkaar in samenhang moeten worden
beschouwd, vormen de randvoorwaarden om de EU internationaal concurrerend te houden.
Een internationaal gelijk speelveld, politiek onafhankelijk mededingingsbeleid en
strikte staatssteunkaders zijn noodzakelijk in een geopolitiek veranderende wereld.
Een sterke WTO is voor Nederland hierbij van belang. Aanvullende (interveniërende)
maatregelen kunnen worden ingezet in het geval het Europese of mondiale gelijke speelveld
wordt bedreigd.
Nederland heeft de ambitie dat de EU een koplopersfunctie verwerft in grote mondiale
transities ten behoeve van de versterking van het Europese verdienvermogen. Investeringen
in onderzoek, innovatie en nieuwe duurzame technologieën zijn daarbij van groot belang.
Hiertoe pleit Nederland voor een betere Europese samenwerking. Hoe zou dat kunnen?
Om optimaal gebruik te maken van de innovatieve kracht van de industrie en zo de kansen
van de mondiale transities te benutten, is Europese samenwerking van groot belang.
Europese samenwerking geeft meer impact doordat financiële middelen en kennis worden
gebundeld en door schaalvoordelen. Dit zien we op dit moment onder andere terug in
de (institutionele) partnerschappen, zoals de Joint Technology Initiative ECSEL rondom micro-elektronica, binnen het Europese kaderprogramma voor onderzoek
en innovatie Horizon 2020. Nederland zet erop in dat deze samenwerkingsvormen ook
voortgezet worden onder Horizon Europe. In de Europese economie zijn veel waardeketens,
bijvoorbeeld de auto-industrie, al mondiaal. In het Strategic Forum Important Projects of Common European Interest (SF IPCEI) worden op dit moment actieplannen en aanbevelingen opgesteld voor hoe
de Europese belangen binnen deze strategische waardeketens verder kunnen worden geborgd.
Nederland neemt hier, tezamen met de andere lidstaten en vertegenwoordigers van de
industrie aan deel.
De leden van de CDA-fractie vinden het ten aanzien van de interne markt een goede
zaak dat Nederland de diversiteit van belemmeringen aan de orde stelt waar ondernemers
mee te maken hebben, zoals verschillende tolsystemen (transportsector), een gebrek
aan uniforme handhaving en administratieve lasten en procedures. Wordt hierbij ook
onderscheid gemaakt tussen belemmeringen ervaren door het mkb en belemmeringen ervaren
door het grootbedrijf? Bestaat er een complete en concrete lijst van deze belemmeringen
die Nederlandse ondernemers ervaren en die de Staatssecretaris met de Kamer kan delen?
Zo nee, is de Staatssecretaris bereid een inventarisatie te (laten) maken? Deze leden
onderschrijven het belang van meer maatwerk, gericht op de behoeften van consumenten
en ondernemers, en van betere implementatie en handhaving van bestaande regelgeving.
Hoe zou dit kunnen worden bewerkstelligd? Kan de Staatssecretaris enkele voorbeelden
geven van implementatie en handhavingskwesties waar het knelt?
Ik verwijs u naar de antwoorden van op vragen van de VVD-fractie hierboven en de Kamerbrief
over de toekomst van de interne markt van 19 oktober jl.14 Er bestaat geen compleet overzicht van belemmeringen. Uit gesprekken met stakeholders
en sectoren komt een zeer gemengd beeld van soms meer generieke belemmeringen (zoals
informatievoorziening of verschillende procedures op gebied van belasting en sociale
zekerheid) en soms heel specifieke sectorbelemmeringen. Dat beeld is niet compleet
en moet verder worden getoetst, daarom is de inzet van Nederland er ook op gericht
dat de Europese Commissie in een volgende periode samen met lidstaten dit nader gaat
analyseren. In de Raadsconclusies is daarom ook opgeroepen tot een analyseagenda met
daarop aansluitend een actieagenda. Een actieagenda zal eraan bijdragen dat lidstaten
en de Europese Commissie zich committeren aan gerichte acties om bijvoorbeeld belemmeringen
weg te nemen of te verminderen of om bijvoorbeeld de informatievoorziening aan ondernemers
te verbeteren. Dit vraagt onder meer om een meer praktische, ondersteunende en faciliterende
rol van de Europese Commissie richting lidstaten en stakeholders.
In de Raadsconclusies is eveneens opgenomen dat een langetermijn-actieplan voor betere
handhaving en implementatie gaat bijdragen aan meer transparantie op de handhaving
door lidstaten en de Europese Commissie, door onder meer het verbeteren van het Single
Market Scorebord, door versterkte samenwerking tussen toezichtsautoriteiten en ondersteuning
tussen lidstaten. Zo zou meer inzicht moeten worden verkregen in de knelpunten van
handhaving, waardoor er gewerkt kan worden aan gerichte oplossingen voor zowel mkb-
als overige bedrijven.
Ook implementatie en handhavingskwesties zijn zeer divers, dit varieert van verschillende
interpretaties van EU-wetgeving (bijvoorbeeld wat moet er wel of niet op een etiket
te staan bijvoorbeeld) tot autoriteiten die in lidstaten zeer verschillend handhaven,
bijvoorbeeld het verschillende boetebeleid in de transportsector.
De leden van de CDA-fractie vragen met het oog op de stimulering van de digitale bedrijvigheid
welke raadsconclusies zijn aangenomen tijdens de Telecomraad van 7 juni 2019. Wat
zijn de contouren van de nieuwe digitale agenda? Welke thema’s vinden andere lidstaten
daarbij belangrijk? Hebben andere lidstaten, net als Nederland, ook al een visie op
bijvoorbeeld mededinging in een digitale economie?
Tijdens de Telecomraad zijn raadsconclusies aangenomen over de toekomst van Europees
digitaal beleid.15 Over de inhoud en het proces om hier met de lidstaten toe te komen verwijs ik graag
naar de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 763), het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Telecomraad
van 7 juni 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 765) en het verslag van de Telecomraad dat op 28 juni naar uw Kamer is gestuurd. Met
deze raadsconclusies heeft de Raad prioriteiten willen meegeven voor de nieuwe Europese
Commissie die naar verwachting dit najaar zal aantreden. Deze nieuwe Commissie zal
daarna zelf een nieuw digitaal beleid vormgeven.
Ik zie dat andere landen zich ook beraden op hun prioriteiten hiervoor, maar dat Nederland
daarin een koploperspositie vervult. Dat geldt bijvoorbeeld voor het onderwerp mededinging
in de digitale economie. Andere lidstaten zijn met het vraagstuk bezig, maar lijken
er vooralsnog minder uitgesproken over. Zowel de Europese Commissie als een aantal
lidstaten, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, hebben een commissie
van experts aangewezen om adviezen aan hen uit te brengen over mededinging en digitalisering.
De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van het kabinet voor een gelijk speelveld,
multilateraal via de WTO en bilateraal met derde landen. Deze leden lezen dat de WTO
in toenemende mate onder druk staat. Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Hoe komt
dat?
De WTO staat om meerdere redenen onder druk en daarom werkt de EU aan modernisering
van de WTO. Het is moeilijk gebleken om binnen de WTO nieuwe afspraken te maken met
als gevolg dat het multilaterale handelsstelsel op sommige beleidsterreinen onvoldoende
soelaas biedt om deze spanningen snel, effectief en duurzaam op te lossen. Deels kan
dit worden toegeschreven aan de impasse in de onderhandelingen omtrent de Doha Ontwikkelingsagenda
(DDA) en deels aan het feit dat er sinds de oprichting van de WTO in 1995 nauwelijks
nieuwe regels zijn gesteld voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de opkomst van digitale
handel. De EU hecht aan het multilaterale handelssysteem en wil een proactieve rol
spelen in de modernisering ervan.
Een zeer urgent probleem is dat de VS in de recente jaren tweemaal in de weg heeft
gestaan van herbenoemingen van rechters van het Appellate Body, het beroepslichaam
van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO. Recentelijk heeft de VS procedurele
bezwaren tegen het systeem geuit en daarbij niet ingestemd met het openstellen van
de huidige vacante plekken in het beroepsorgaan, totdat deze bezwaren zijn opgelost.
Dit is een zorgelijke situatie, omdat het beroepslichaam minimaal drie rechters nodig
heeft om te functioneren. WTO-leden, waaronder de EU, werken aan oplossingen die de
zorgen van de VS tegemoet komen en tegelijk geen afbreuk doen aan de onafhankelijke
en juridische bindende aard van geschillenbeslechting.
Een andere kwestie waaraan de Europese Commissie samen met Japan en de VS werkt, is
het bevorderen van een internationaal een gelijk speelveld. Het doel is om strakkere
regulering van industriële subsidies aan staatsgeleide bedrijven te bewerkstelligen.
Tenslotte vinden er plurilaterale onderhandelingen plaats over e-commerce tussen 78
WTO-leden, waaronder de 28 EU-lidstaten. Tijdens de G20-top op 28 en 29 juni 2019
hebben de leiders van de G20 in een verklaring vastgelegd samen te werken aan WTO-hervormingen
in aanloop naar de 12e Ministeriele Conferentie. Ook benadrukten de leiders dat het
geschillenbeslechtingsmechanisme moet functioneren volgens de afspraken die WTO-leden
overeen zijn gekomen.
De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei 2019 positief over de aandacht voor het mkb, de toegang tot voldoende
financiering en innovatie. Het kabinet pleit voor een gecoördineerde EU-strategie
om de concurrentiekracht van de eigen economie te versterken. Zal het lastig zijn
om tot een dergelijke strategie te komen gegeven de verschillende opvattingen over
bijvoorbeeld het wel/niet versoepelen dan wel verbeteren van mededingingsregels?
Binnen de EU wordt voortdurend gesproken over hoe de concurrentiekracht van de EU
versterkt kan worden. Zo zijn de lidstaten bij de laatste Europese Raad het eens geworden
over de Strategische Agenda voor 2019–2024. Voor Nederland reflecteert de Strategische
Agenda de essentiële punten, in lijn met de vijf prioriteiten uit de Kamerbrief betreffende
de Staat van de Europese Unie 201916 en sluit het pleidooi in de Strategische Agenda voor een integrale benadering van
alle dimensies van het Europees concurrentievermogen (zoals interne markt, industriebeleid,
etc.) goed aan bij de kabinetspositie over Europees concurrentievermogen. Verschillen
in inzicht over bijvoorbeeld de mededingingsregels met andere lidstaten hoeven een
gecoördineerde actie op EU-niveau ter bevordering van de concurrentiekracht dus niet
in de weg staan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de conclusies voor de interne markt oproepen
tot het adresseren van belemmeringen op basis van feiten en behoeften uit de praktijk.
Deze leden kunnen zich daar goed in vinden. Er heeft een gedachtewisseling plaatsgevonden
over onder andere digitale belastingen, diensten, strategische waardeketens, «Important
Projects of Common European Interest» (IPCEI), handhaving en implementatie en betere
regelgeving. Wat is er zoal gezegd over digitale belastingen? Welke inbreng had Nederland
op dit punt?
Enkele lidstaten pleitten voor het invoeren van digitale belastingen. Dit punt is
niet door Nederland opgebracht.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat enkele lidstaten pleitten voor een onafhankelijke
toezichtorganisatie ter verbetering van regeldruk en vermindering van bureaucratie.
Hoe staat Nederland hier tegenover? Bestaat een dergelijke organisatie nog niet?
Ook Nederland pleit al enige tijd voor een versterking van de onafhankelijkheid van
de Raad voor de Regelgevingstoetsing, (de RSB, de Regulatory Scrutiny Board). De RSB
is nu onderdeel van de Commissie en kent een aantal onafhankelijke leden.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het pleidooi van de Staatssecretaris voor
maatwerkoplossingen voor ondernemers (dienstenmarkt). Deze leden zijn benieuwd hoe
dit gestalte zou kunnen krijgen.
Ik verwijs u naar de beantwoording van gelijkluidende vragen van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een groot aantal, met namelijk zuidelijke, lidstaten
aangaf dat ze hoopten dat de raadsconclusies voor toerisme zouden leiden tot meer
samenwerking. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?
In de Raadsconclusies voor toerisme wordt ingegaan op het belang van de toeristische
sector voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Europa en de lidstaten. Het belang
van samenwerking, kennisuitwisseling en goede voorbeelden wordt hierbij nadrukkelijk
genoemd. Lidstaten onderschrijven deze insteek, maar de zuidelijke lidstaten benadrukken
extra het belang van samenwerking. Dit is verklaarbaar gezien het belangrijke aandeel
van de toeristische sector in de nationale economie van deze lidstaten en de groei-ambitie
van deze lidstaten voor de toeristische sector.
Tevens lezen deze leden dat het kabinet aandacht heeft gevraagd voor aanbestedingen
in het sociaal domein en heeft aangegeven dat het goed zou zijn om de Aanbestedingsrichtlijn
op dit punt te evalueren. Wat waren de reacties van de andere lidstaten op dit voorstel?
Het kabinet heeft dit jaar een bijdrage ingediend bij het REFIT-platform van de Europese
Commissie waarin de problematiek bij aanbesteden in het sociaal domein uiteen is gezet.
In de Nederlandse bijdrage is de Commissie aanbevolen om de Aanbestedingsrichtlijn
voor wat betreft diensten op het gebied van sociaal domein te evalueren, en zo nodig,
die diensten op het terrein van het sociaal domein waarvoor geen grensoverschrijdende
interesse bestaat uit te zonderen van de werking van de richtlijn. Op basis van de
Nederlandse bijdrage heeft het REFIT-platform op 14 maart jl. een zogenaamde opinie
aangenomen met dezelfde aanbevelingen.17
Dit houdt in dat zowel een meerderheid van de stakeholders als de lidstaten die via
het platform hebben gereageerd de Nederlandse REFIT-positie ondersteunen. Naar verwachting
zal de nieuwe Europese Commissie aan het eind van dit jaar met een reactie komen op
de REFIT-opinie en aangeven hoe zij opvolging zal geven aan het advies.
Het kabinet zoekt daarnaast actief steun bij andere lidstaten voor dit onderwerp.
In dat kader brengen de ministeries van EZK en VWS werkbezoeken aan lidstaten om te
achterhalen hoe zij vormgeven aan hun zorgplichten op het terrein van het sociaal
domein en of zij daarbij vergelijkbare problemen ervaren. De eerste resultaten laten
zien dat er weliswaar verschillen, soms aanzienlijke, bestaan in de wijze waarop het
sociaal domein wordt ingericht maar dat de problematiek zoals die in Nederland wordt
ervaren ook in andere lidstaten wordt herkend. In de praktijk is er ook in deze lidstaten
niet of nauwelijks interesse van buitenlandse partijen voor opdrachten in het sociaal
domein. Met gelijkgestemde lidstaten wil het kabinet samenwerken om een Europese oplossing
te vinden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het (aankomend) Fins voorzitterschap een kort
overzicht gegeven van haar prioriteiten voor de onderdelen interne markt en industriebeleid.
Welke zijn dit?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vraag over het Finse werkprogramma.
Deze leden lezen dat de lidstaten en industrie moeten samenwerken en aan het einde
van dit jaar de sector en lidstaten moeten voldoen aan de acties uit de routekaart
van de Europese Commissie. Voldoet Nederland al aan deze routekaart? Wat zijn voor
Nederland de consequenties als het nog niet aan deze routekaart voldoet?
Het kabinet onderstreept het belang van een goede samenwerking tussen de Europese
Commissie, lidstaten en de industrie om tot een concurrerende en duurzame industrie
te komen. De routekaart voor de Europese energie-intensieve industrie zal in de herfst
van dit jaar worden opgeleverd en wordt momenteel uitgewerkt. Deze routekaart voedt
de lange termijn industriestrategie waarmee de Europese Commissie eind dit jaar zal
komen. Nederland zet hierbinnen onder andere in op de creatie van groene markten,
een grotere rol voor circulariteit en de ontwikkeling van CO2-arme innovaties.
Deze leden vragen ten aanzien van de kernpunten en strategische prioriteiten uit het
programma 2019–2024 wat de actieve communicatie precies inhoudt.
Actieve communicatie is één van de speerpunten van het Finse voorzitterschap. Het
Voorzitterschap zal bijvoorbeeld op een transparante en actieve manier communiceren
over de gebeurtenissen tijdens de Raden dit half jaar.
De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van de ruimtevaart blij met de aandacht
voor mkb-participatie, regionale samenwerking en het meer betrekken en ondersteunen
van startups. Op 19 juni 2019 heeft de Kamer van het kabinet de Nota Ruimtevaartbeleid
2019 en het Pré-Advies van het Netherlands Space Office (NSO) ontvangen, met daarin
het ruimtevaartbudget voor de komende jaren (Kamerstuk 24 446, nr. 64). Hoe verhoudt dit budget zich tot dat in andere lidstaten?
De OESO heeft afgelopen maand het rapport genaamd Space Economy in Figures18
gepubliceerd, waarin de investeringen in ruimtevaart van achttien landen, waaronder
Nederland, vergeleken worden.
Dit rapport is gebaseerd op de overheidsinvesteringen van afgelopen jaren. Hieruit
blijkt dat Nederland $ 8 per capita aan ruimtevaart uitgeeft, dat is meer dan Canada
en China ($ 7), evenveel als het Verenigd Koninkrijk en minder dan Duitsland ($ 21)
en de VS ($ 147).
De leden van de CDA-fractie vinden het belang dat Nederland substantieel investeert
in onderzoek en innovatie (R&D), om ons land concurrerend en productief te houden.
Nederland heeft de ambitie om 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) te investeren
in R&D, maar ligt als gevolg van afnemende publieke en private R&D-investeringen niet
op koers om die doelstelling te halen. Mede hierom hebben deze leden een motie ingediend
(Kamerstuk 33 009, nr. 75) met als doel dat Nederland alles op alles zet om de 2,5%-doelstelling alsnog te
halen. Zij lezen dat er in de EU voor wordt gepleit om 3% van het bbp te investeren
in R&D. Is bekend hoeveel de lidstaten om ons heen investeren in R&D?
Op het niveau van de totale EU geldt 3% als doelstelling voor de R&D-uitgaven in verhouding
tot het bbp. Die doelstelling is gekozen in het kader van de Europa 2020 Strategie
van de Europese Commissie, uitgebracht in 2010.19 De doelstelling is gedifferentieerd naar individuele lidstaten. Nederland heeft in
het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 gekozen voor een doelstelling van 2,5% van
het bbp, met het oog op een afwijkende positie van Nederland ten opzichte van de EU
gemiddeld bij de sectorstructuur van de Nederlandse economie.20
Het meest recente jaar waarover statistieken over de R&D-investeringen in de verschillende
EU-lidstaten beschikbaar zijn, is 2017. Het betreft nog voorlopige cijfers voor dat
jaar. In onderstaande tabel zijn de R&D-uitgaven als percentage van het bbp weergegeven voor de EU-landen.
Tabel: R&D-uitgaven als percentage van het bbp, EU28-landen; cijfers over 2017 (voorlopig)
% van bbp
% van bbp
België
2,58
Luxemburg
1,26
Bulgarije
0,75
Malta
0,54
Cyprus
0,56
Nederland
1,99
Denemarken
3,05
Oostenrijk
3,16
Duitsland
3,02
Polen
1,03
Estland
1,29
Portugal
1,33
Finland
2,76
Roemenië
0,50
Frankrijk
2,19
Slovenië
1,86
Griekenland
1,13
Slowakije
0,88
Hongarije
0,54
Spanje
1,20
Ierland
1,05
Tsjechië
1,79
Italië
1,35
Verenigd Koninkrijk
1,66
Kroatië
0,86
Zweden
3,40
Letland
0,51
Litouwen
0,89
EU28 totaal
2,06
Bron: Eurostat Database; https://ec.Europa.eu/eurostat/data/database
De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot het verslag van het schriftelijk
overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen
van 27 en 28 mei op dat zij de lijn van het kabinet steunen om via het creëren van
de juiste voorwaarden «echte kampioenen» te creëren.
De leden van de CDA-fractie vallen in het BNC-fiche «Mededeling Stand van zaken en
toekomst EU Betere Regelgevingsbeleid» de volgende passage op: «Uit de inventarisatie
blijkt dat over de resultaten van de inspanningen om bestaande regelgeving te vereenvoudigen
en regeldruk te verminderen, onvoldoende is gecommuniceerd en dat de resultaten in
het algemeen niet toereikend worden geacht.». Deze leden vragen of de Staatssecretaris
dit kan toelichten en duiden.
De Europese Commissie heeft in haar inventarisatie geconcludeerd dat er onvoldoende
is gecommuniceerd richting alle belanghebbenden over wat de Commissie de afgelopen
jaren concreet heeft bereikt. Gebleken is dat belanghebbenden te weinig bekend zijn
met deze resultaten. Daarnaast is gebleken uit de consultatie die de Commissie in
het kader van de inventarisatie van het beleid heeft uitgevoerd, dat belanghebbenden
vinden dat ze in de praktijk onvoldoende merken van de resultaten die de Commissie
bereikt.
De leden van de CDA-fractie vallen het verder op dat er veel draagvlak onder lidstaten
is om gebruik te maken van streefcijfers om te sturen op de inspanningen om regeldruk
te verminderen, maar dat de Europese Commissie, en ook Nederland, hiervan geen voorstander
zijn. Aan brede belangrijke thema’s als de positie van het mkb en het streven naar
innovatievriendelijke regelgeving in de inventarisatie van de beleidsresultaten wordt
geen aandacht besteed. Het niet geheel duidelijk wat de impact is op de EU-lidstaten
en regionale en lokale overheden van deze nieuwe acties en maatregelen, omdat de aangekondigde
acties en maatregelen nog onvoldoende concreet zijn. In dit stadium is het niet duidelijk
wat de concrete gevolgen zijn van de in deze mededeling aangekondigde nieuwe acties
en maatregelen. Kan de Staatssecretaris op welk van deze punten reflecteren? Verwacht
het de Staatssecretaris dat deze punten nog gaan veranderen?
Het kabinet heeft in het BNC-fiche geschetst waarom het voorstander is van het strategisch
sturen op resultaten op basis van een kwalitatieve benadering, waarbij concrete knelpunten
worden opgelost en concrete en meetbare ambities worden geformuleerd, die merkbaar
zorgen voor betere regelgeving en vermindering van regeldruk. Zowel lidstaten als
de Commissie lijken meer en meer open te staan voor deze kwalitatieve benadering.
Het kabinet heeft helaas moeten constateren dat in de rapportage over de inventarisatie
van het beleid niet wordt ingegaan op de positie van het mkb en het streven naar innovatievriendelijke
regelgeving. Het kabinet zal blijven vragen om informatie over de resultaten van het
beleid ten aanzien van de positie van het mkb en het streven naar innovatievriendelijke
regelgeving. Het kabinet is van mening dat de Commissie over deze punten jaarlijks
zou moeten rapporteren in het zogenaamde REFIT-scorebord, dat een overzicht geeft
van de resultaten van het REFIT-programma.
In de mededeling van de Commissie over de inventarisatie van de resultaten van het
beleid, kijkt de Commissie ook vooruit en kondigt nieuwe acties aan om te komen tot
Betere Regelgeving. Het gaat dan onder andere om voorstellen voor nieuwe regelgeving,
maar ook om regelgeving aan te passen of in te trekken. Deze voorstellen worden nu
nog niet concreet benoemd. Pas wanneer de voorstellen inhoudelijk bekend zijn, kunnen
ze worden beoordeeld.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het EU Betere Regelgevingsbeleid enerzijds goed
uitpakt voor het mkb en anderzijds dat aan de positie van het mkb (en het streven
naar innovatievriendelijke regelgeving) in de inventarisatie van de beleidsresultaten
geen aandacht wordt besteed. Hoe zijn beide met elkaar te rijmen?
De Commissie gaat in deze rapportage over de inventarisatie van het beleid niet specifiek
in op de positie van het mkb. Uit gesprekken uit gesprekken met andere lidstaten en
belanghebbenden, blijkt echter dat algemeen wordt erkend dat het mkb op zich baat
heeft bij de aanpak van de Commissie die onder andere is gericht op het verbeteren
van de kwaliteit van wetgeving en het wegnemen van onnodige knelpunten voor ondernemers
die door regelgeving worden veroorzaakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het kabinet van mening
is dat het gebruik van missies voor onderzoek en innovatie nieuw is ten opzichte van
het huidige Kaderprogramma. Tegelijkertijd constateren deze leden dat Horizon 2020
momenteel geordend is langs zeven maatschappelijke uitdagingen. Deze leden vragen
de Staatssecretaris aan te geven in hoeverre dit tot verschillen in het uit te voeren
onderzoek zal leiden.
Ook onder Horizon Europe zullen de zeven maatschappelijke uitdagingen van Horizon
2020 relevant blijven. De missies zullen op bepaalde onderwerpen specifiek ingaan.21
Ze zijn bedoeld om op een aansprekende manier resultaat te boeken op uiteenlopende
maatschappelijk uitdagingen en zijn daardoor zichtbaarder. Voor de eerste drie jaar
van Horizon Europe zal maximaal 10% van het jaarlijkse budget van pijler II (Global Challenges and Industrial Competiveness) worden besteed aan missies.
Tevens constateren zij dat onderzoeksinstelling TNO zich thematisch heeft ingericht
op basis van de huidige maatschappelijke uitdagingen binnen Horizon 2020. Deze leden
vragen in hoeverre de nieuwe aanpak tot verschuivingen zal leiden en in hoeverre dit
voor andere instellingen gaat gelden, te meer omdat deze in steeds sterkere mate van
Europees geld uit kaderprogramma's afhankelijk zijn.
Zoals in het vorige antwoord aangegeven zullen de maatschappelijke uitdagingen uit
Horizon 2020 relevant blijven. De verwachting is dat Nederlandse instellingen dus
ook weer goed mee kunnen komen in het volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.
Zij vragen de Staatssecretaris ook hoe de selectie van voorzitters van mission boards
wordt gemaakt, hoe open dit proces is en welk voordeel een land of bedrijf krijgt
indien het een voorzitter levert.
De Europese Commissie benoemt voorzitters – evenals leden – uit de aanmeldingen uit
de open call. Zie voor meer informatie over de gang van zaken het antwoord op de vraag
van het CDA. Leden en voorzitters van een mission board worden op persoonlijke titel
benoemd, niet namens een land, of een bedrijf, of een organisatie. Onderdeel van de
aanmelding was dat eventuele belangenverstrengeling gemeld diende te worden. Ook gelden
er restricties voor hen om deel te nemen aan de calls en om aanspraak te maken op
middelen voor de missie waarbij zij betrokken zijn in de advisering. Voorzitters zijn,
evenals leden van mission boards, mede richtinggevend voor het advies aan de Europese
Commissie over toekomstige missies. De Europese Commissie maakt samen met de Lidstaten
de uiteindelijke keuze over de verdere invulling van de missie.
De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van het industriebeleid waarom de Staatssecretaris
als randvoorwaarden om wereldwijd te kunnen concurreren zich enkel richt op aan innovatie
gerelateerde zaken. Deze leden benadrukken het belang van innovatie, maar wijzen tevens
op het belang van bijvoorbeeld de bescherming van bedrijven tegen al dan niet agressieve
overnames door (buitenlandse) partijen. Zij vragen de Staatssecretaris of niet aan
innovatie gerelateerde onderwerpen tevens plaats krijgen in haar bijdrage tijdens
de Raad.
Nederland is een open economie die gebaat is bij open en eerlijke handel. Het kabinet
bepleit dan ook een sterke WTO en wereldhandel gebaseerd op stevige en non-discriminatoire
regels. Op die manier blijven markten concurrerend en innoverend. De wereld om ons
heen verandert echter, bijvoorbeeld door opkomende digitalisering en opkomende nieuwe
technologieën. Dat leidt tot meer verbondenheid maar ook kwetsbaarheid van bedrijven.
In eerste instantie bepleit Nederland daarom met de handelspolitieke inzet op het
versterken van het gelijke speelveld, wederzijdse markttoegang en bescherming van
intellectueel eigendom. Deze inzet helpt voorkomen dat Nederland eenzijdige afhankelijk
wordt van derde landen. Het kabinet kijkt daarom kritisch naar overnames waarbij een
ongewenste afhankelijkheid ontstaat die de strategische belangen van Nederland in
het geding brengen. Het kabinet schreef u daarover in de kamerbrief «Tegengaan statelijke
dreigingen» van 18 april 2019 (Kamerstuk 30 821, nr. 72). Tijdens de Raad wordt gesproken over verschillende onderwerpen die het concurrentievermogen
beïnvloeden. De bijdrages van Nederland zullen niet uitsluitend betrekking hebben
tot innovatie.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris met hen constateert dat de
Wereldhandelsorganisatie (WTO) steeds vaker te maken heeft met solistisch optreden
van landen met grote economische macht zodra hen dat uitkomt. Deze leden vragen aan
de Staatssecretaris of het niet verstandiger voor Nederland zou zijn om binnen de
WTO ervoor te pleiten dat aan alle landen vrijheden toe kunnen worden gekend om hun
eigen economie naar lokale omstandigheden en wensen in te richten. Tevens vragen zij
op welke wijze mensenrechten en milieu plaats zullen krijgen in handelsverdragen van
de EU.
De WTO lijkt in toenemende mate geconfronteerd met unilateraal optreden van WTO-leden
in strijd met hun WTO-verplichtingen. Het niet WTO-conform optreden van landen ziet
het kabinet als een probleem. Het kabinet blijft echter voorstander van een op regels
gebaseerd multilateraal handelssysteem, juist omdat dit de kwetsbare landen moet beschermen
tegen willekeur. Het kabinet meent daarbij dat de WTO-regels voldoende ruimte bieden
om de eigen economie naar lokale omstandigheden en wensen in te richten.
In bilaterale EU-handelsverdragen bevatten afspraken waarmee verdragspartijen zich
committeren aan het ratificeren en naleven van internationale arbeids- en milieuverdragen,
waaronder de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie. Nederland
is voorstander van ambitieuze bepalingen en effectieve implementatie van hoofdstukken
over handel en duurzame ontwikkeling. In het kader van bilaterale EU handelsverdragen
worden er in ieder handelsverdrag een Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling
opgezet waarbinnen de verdragspartijen structureel de implementatie van de duurzaamheidsbepalingen
bespreken. Het maatschappelijk middenveld kan aanbevelingen doen aan een dergelijk
Comité.
De leden van de SP-fractie constateren dat recent een nieuwe strategische agenda is
aangenomen door de Raad en dat hierin ten aanzien van de economie ook een aantal standpunten
is ingenomen. Ten aanzien van het standpunt dat oneerlijke handelspraktijken vanuit
derde landen dient te worden tegengegaan vragen deze leden hoe de Staatssecretaris
aankijkt tegen oneerlijke handelspraktijken van Europese bedrijven, zeker ten opzichte
van ontwikkelende economieën in bijvoorbeeld Afrika als het gaat om landbouwproducten
die in de EU zwaar gesubsidieerd zijn.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen oneerlijke praktijken (unfair practices) en oneerlijke handelspraktijken (unfair trading pracitices).
Het kabinet spant zich ervoor in om oneerlijke handelspraktijken te elimineren. In
het bijzonder op het gebied van landbouw zijn inmiddels al meerdere oneerlijke praktijken
verboden en een uitbreiding van de lijst ligt in het verschiet (zie ook Kamerstuk
34 953, nr. 5). Daarnaast is op 30 april jl. een EU-richtlijn22 in werking getreden die een zestiental oneerlijke handelspraktijken verbiedt die
voor kunnen komen in de relatie tussen leveranciers en afnemers in de landbouw- en
voedselvoorzieningsketen. Deze richtlijn is ook van toepassing op leveranciers uit
derde landen.
«Unfair practices» in de Strategische Agenda ziet toe op handelspolitiek en gaat bijvoorbeeld over ongeoorloofde
staatssteun. De landbouwsubsidies die de EU toekent aan Europese landbouwbedrijven
zijn conform WTO-regels waaraan ook de EU gebonden is. Volgens deze regels wordt het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid niet beschouwd als handelsverstorend. Nederland heeft
zich de afgelopen decennia ingezet voor het inperken van eerdere handelsverstorende
effecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Tevens heeft Nederland zich sterk
gemaakt voor de belangen van ontwikkelingslanden bij hervormingen van dit beleid.
Deze leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre is gekozen voor een strategie die
opkomende en ontwikkelende economieën in staat stelt zich onafhankelijk van grote
Europese multinationals te ontwikkelen.
De strategische agenda bevat geen aparte bepalingen die zich richten op het beschermen
van zich ontwikkelende economieën. Niettemin kent de WTO, onder het systeem van bijzondere
en gedifferentieerde behandeling, een aantal uitzonderingsgronden waarop zich ontwikkelende
landen (en in het bijzonder de Minst Ontwikkelde Landen) zich kunnen baseren ter bescherming
van de eigen markt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier