Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 19 juni 2019, over Bouwopgave
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 548 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 17 juli 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 19 juni 2019 overleg gevoerd met
mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 29 mei
2019 inzake Stimuleringsaanpak Flexwonen (Kamerstuk 32 847, nr. 521);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 29 mei
2019 inzake juridische mogelijkheden voor flexibele woningbouw door tijdelijke huisvesting
(Kamerstuk 32 847, nr. 524);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 28 mei
2019 inzake reactie op verzoek commissie over het bericht «Schreeuwend tekort aan
appartementen voor ouderen, markt oververhit» en de stand van zaken van de aangehouden
en aangenomen moties over ouderenhuisvesting (Kamerstuk 32 847, nr. 519);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 mei
2019 inzake uitkomsten bestuurlijke overleggen REOS voorjaar 2019 (Kamerstuk 34 682, nr. 9);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 maart
2019 inzake woondeal Stedelijke Gebied Eindhoven (Kamerstuk 32 847, nr. 503);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 11 maart
2019 inzake bestuurlijk gesprek regio Alkmaar over de voortgang van de woningbouw
in deze regio (Kamerstuk 32 847, nr. 474);
– de brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 juni
2019 inzake woondeal zuidelijke Randstad (Kamerstuk 32 847, nr. 525).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Voorzitter: Ziengs
Griffier: Roovers
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beckerman, Bromet, Van Eijs, Koerhuis,
Kops, Krol, Nijboer, Ronnes en Ziengs,
en mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 18.34 uur.
De voorzitter:
Hartelijk welkom bij het algemeen overleg met als onderwerp de bouwopgave. Namens
de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken hartelijk welkom aan de mensen op
de publieke tribune en ook aan de mensen thuis die het debat online volgen. Welkom
aan de Minister en haar gevolg. Ter linkerzijde – voor de kijkers rechts – zitten
achtereenvolgens de heer Ronnes, woordvoerder van het CDA, de heer Koerhuis namens
de VVD, de heer Krol namens 50PLUS, de heer Kops namens de PVV, mevrouw Bromet namens
GroenLinks, mevrouw Beckerman namens de SP, mevrouw Van Eijs namens D66 en de heer
Nijboer namens de PvdA. Ik hanteer een spreektijd van vier minuten en twee interrupties
in tweeën. Ik geef het woord aan de heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het CDA trekt al een tijdje aan de bel als het gaat om de
noodzakelijke woningbouw in Nederland. We zien beweging. De Minister heeft een aantal
van onze voorstellen omarmd. Langzaamaan zien we ook de effecten van de inspanningen
van de Minister en van de Woonagenda. Met name de woondeals die de Minister met de
verschillende regio's in het land sloot, verdienen waardering. Maar het CDA vindt
dit niet voldoende. Veel provincies werken eerder als hindermacht dan als aanjager.
Gemeenten blijven achter met de planning. Het gaat niet goed. Ik noem een aantal feiten.
De vergunningafgiften in het eerste deel van 2019 vallen tegen ten opzichte van 2018.
Deze vallen ver terug. In veel regio's is er veel te weinig harde plancapaciteit.
Vooral Zuid-Holland en Utrecht hebben te weinig bouwprojecten op stapel staan. ABF
zegt dat een deel van de geïnventariseerde plannen vertraging zal oplopen of dat in
een deel van de plannen minder woningen worden gerealiseerd dan momenteel wordt aangenomen.
Daarom doen we nog drie concrete voorstellen.
Allereerst kom ik op Rijnenburg in Utrecht. Er wordt al vele jaren gesproken over
een nieuwe, grote bouwlocatie voor de stad Utrecht. Al heel wat jaren wordt Rijnenburg
genoemd. Bij een grenscorrectie lang geleden is al bedacht dat het goed zou zijn als
het Utrechts grondgebied is. Het is een locatie tussen Utrecht en IJsselstein in de
oksel van knooppunt Oudenrijn. In april kwam Utrecht met een visie voor het gebied:
minimaal vijftien jaar moet het een gebied zijn voor zonnevelden en windmolens. En
dat terwijl er in Utrecht gewoon 20.000 woningen te weinig zijn gepland. Wij vinden
dat onbestaanbaar. Utrecht moet gecorrigeerd worden. De Minister moet al haar mogelijkheden
inzetten om Utrecht te laten zien dat het belang van wonen zwaarder moet wegen dan
windmolens. Nog concreter: wil de Minister Utrecht desnoods een proactieve aanwijzing
geven? Zo kan de Minister de locatie Rijnenburg voor woningbouw aanwijzen. Ook kan
de Minister zelf een zogenaamd inpassingsplan vaststellen als Utrecht niet wil meewerken.
De voorzitter:
Er is een interruptie voor u van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb een vraag aan de heer Ronnes. Wij hebben het in dit land zo geregeld dat er
verschillende overheidslagen met verschillende bevoegdheden zijn. De bevoegdheden
waar u het over heeft, liggen niet bij het Rijk, maar bij de provincie en bij de gemeente.
Is het idee van het CDA om een en ander op meerdere dossiers te gaan doen? Hoe denkt
u dat de verhoudingen worden als het Rijk zich zo gaat opstellen? En hoe zit het met
de democratische legitimiteit?
De voorzitter:
Graag via de voorzitter. De heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Ik vind het mooi dat mevrouw Bromet die vraag stelt. Het is juist het
CDA dat voorstander is van lokale autonomie. Als de systeemverantwoordelijke, die
de Minister toch is, ziet dat het niet goed gaat met de woningmarkt in Nederland,
dan moet het Rijk zijn verantwoordelijkheid nemen. Dus ja, bij uitzondering moet je
dat doen. Dat moet je niet zomaar doen, maar het is niet de eerste keer dat we hier
spreken over het realiseren van bouwcapaciteit. Als we zien dat die achter blijft
lopen in Nederland, dan moet het Rijk, bij monde van de Minister, zijn verantwoordelijkheid
nemen.
De voorzitter:
Aanvullend, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
In de presentatie van ABF hebben we gezien dat er een nettoplancapaciteit van 788.000
woningen is en dat is ruim voldoende. Ik weet dus niet waarom de heer Ronnes spreekt
over «een tekort aan plancapaciteit».
De heer Ronnes (CDA):
Omdat het merendeel van die capaciteit geen harde plancapaciteit is en we er op korte
termijn naartoe moeten dat die woningen gerealiseerd worden. Nu worden er windmolens
en zonneparken neergezet in plaats van woningen, die echt noodzakelijk zijn. Wij denken
met die plek een grote slag te kunnen slaan in het centrum van ons land, zodat we
echt stappen kunnen zetten op de woningmarkt.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u doorgaat met uw inbreng.
De heer Ronnes (CDA):
Dan kom ik bij mijn tweede punt: het meldpunt voor haperende bouwprojecten. Van bouwers
en projectontwikkelaars horen we veel kritiek. Ze hebben plannen en willen graag bouwen,
maar worden tegengewerkt. Men komt er niet door bij gemeenten en provincies. We stellen
daarom een meldpunt voor waar klachten over tegenwerking bij bouwactiviteiten of over
vertragingen gedropt kunnen worden. Die klachten zouden dan bij een expertteam van
de Minister moeten komen, zodat het Rijk de noodzakelijke bouwontwikkelingen kan bespoedigen.
Dat gebeurt nu vanuit de gemeentes. Die kunnen op afroep de Minister om hulp vragen.
Wij zien het als een goede beweging dat we ook ondernemers in de positie stellen om
die hulp in te roepen, zodat zij heel snel kunnen gaan bouwen. Het hoeft niet meteen
met verplichte middelen, maar het kan vaak al zijn dat ze aan tafel hebben gezeten,
dat iets vlot kan worden getrokken en dat er voortgang kan worden geboekt.
Voorzitter. Ik kom op de harde plancapaciteit. Gemeenten en provincies lijden aan
een hinderlijke ziekte, namelijk «planoptimisme». Het blijkt dat er veel planuitval
is. Ze denken te veel te gaan bouwen. Maar zoals u weet, tussen droom en daad staan
wetten in de weg en praktische bezwaren. Daarom hebben wij gevraagd naar overprogrammering
voor een aantal jaren: 130% van de noodzakelijke hoeveelheid woningen. Dan mag je
in je handen knijpen als 100% feitelijk gerealiseerd wordt. Zo simpel is het. Wij
gaan uit van 130% harde plancapaciteit. De Minister is het inmiddels met ons eens,
zo lezen wij in haar Kamerbrief, maar veel gemeenten en met name provincies zijn hardleers.
Op welke wijze gaat de Minister de gemeenten en provincies hiertoe bewegen? Maak de
weg vrij voor gemeenten om op 130% harde plancapaciteit te mogen sturen en ontwikkelen.
Uitwerking van de CDA/VVD-motie over de ladder van duurzame verstedelijking, die eerder
door de Kamer is aangenomen, kan hierbij helpen. Hoe staat het daar overigens mee?
Ik kom bij mijn een-na-laatste punt: het Programma Aanpak Stikstof, de PAS. We maken
ons zeer grote zorgen over de effecten die de uitspraak van de Raad van State heeft
op de PAS. Heeft de Minister al in beeld welke bouwplannen deze uitspraak gaat raken?
Zo ja, in welke mate? Welke oplossingen ziet de Minister als het gaat om de PAS-problemen?
Kunnen gemeenten en provincies de vertraging op andere plekken compenseren?
Dan kom ik op het laatste punt. De Minister heeft het noodplan opgepakt dat eerder
door de Kamer breed gesteund werd. Op 13 maart is een motie ingediend waarin de regering
verzocht wordt om met een concreet noodplan woningbouw te komen om gemeenten, ontwikkelaars,
investeerders en coöperaties aan te zetten tot het realiseren van ten minste 15.000
extra woningen of flexwoningen per jaar. Die tijdelijke woningen moeten vijftien jaar
kunnen blijven staan. Ik krijg signalen dat het op verschillende plaatsen gaat lopen.
Er is beweging en ik krijg ook de indruk dat de Minister er echt werk van maakt.
De voorzitter:
Wilt u nu afronden?
De heer Ronnes (CDA):
Dat zal ik doen. Het lijkt aan te slaan, maar hoe staat het met het totale beeld van
de uitvoering van deze motie?
Tot zover mijn eerste termijn. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Het CDA en de VVD trekken samen goed op op het gebied van woningbouw, ook op het gebied
van de grote klappers. De heer Ronnes noemt Rijnenburg. We hebben daar samen vragen
over gesteld en in feite een aanwijzing gegeven aan de gedeputeerde van Utrecht. Ik
hoor de heer Ronnes ook Zuid-Holland noemen. Nu wil het toeval dat daar een CDA-gedeputeerde
zit. Is de heer Ronnes dan ook bereid om die een aanwijzing te geven voor de grote
klapper die we daar hebben? Hij fluistert het mij al in: Valkenburg.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u het antwoord al gehad heeft. Maar goed, de heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
Ik weet direct welke locatie de heer Koerhuis bedoelt. Ik ben zeer redelijk op de
hoogte van hoe het met de grote locaties staat. Bij Valkenburg zie je dat de gemeente,
het Rijksvastgoedbedrijf en ook de provincie bezig zijn met het versnellen van woningbouw
op die locatie. Dus dat traject loopt. Dat is een ander verhaal dan bij Rijnenburg,
waar men vijftien jaar voor een andere bestemming heeft gekozen. Maar het kan absoluut
geen kwaad als de Minister zich inzet om ook daar te kijken of er versnelling mogelijk
is, want alle versnelling die we kunnen krijgen, moeten we in dit geval ook pakken.
De voorzitter:
De heer Koerhuis, in tweede instantie.
De heer Koerhuis (VVD):
Het CDA en de VVD zijn het met elkaar eens dat we moeten versnellen, ook op die grote
klappers. Maar versnellen is nog wat anders dan een aanwijzing geven aan de gedeputeerde.
Is de heer Ronnes van het CDA bereid om eventueel voor te stellen dat ook de gedeputeerde
van Zuid-Holland een aanwijzing krijgt?
De heer Ronnes (CDA):
Als dat zou helpen, dan zou dat kunnen. Maar als je ziet hoever die planvorming is,
denk ik dat het niets toevoegt, want dat traject zit al op de rit.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik vind het nogal wat wat de heer Ronnes hier zegt. Hij wil over het hoofd van de
provincie en de gemeente Utrecht heen en die in feite buitenspel zetten, een soort
verkliklijn, en provincies en gemeenten dwingen om nog meer te programmeren. Het lijkt
me dat gemeenten en provincies soms ook goede redenen hebben om iets niet te doen
of niet te willen. Dus waarom zegt hij dan toch: het moet, coûte que coûte?
De heer Ronnes (CDA):
Het is me niet helemaal helder of ze nu het meldpunt of de aanwijzing bedoelt. Zal
ik op dat meldpunt ingaan?
De voorzitter:
Ik laat eerst mevrouw Van Eijs de vraag verduidelijken.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Eigenlijk is het een opstapeling van de drie punten. Bij alle drie de punten zegt
de heer Ronnes: de provincie of de gemeente doet het niet goed; ik weet het beter.
De heer Ronnes (CDA):
Ik denk dat het op veel plekken ook zo is. Dat wijzen de rapporten ook uit. Laatst
hebben we een technische briefing gehad en daarin zagen we terug dat die harde bouwplancapaciteit
achterblijft, met name op de korte termijn. Ik zeg niet dat die 130% er tot het einde
der dagen moet zijn, maar dat je de komende twee à drie jaar de deuren wat openzet,
dat er versnelling komt en dat je daarmee de woningmarkt in Nederland helpt.
Dat meldpunt is niet bedoeld om over de provincies en gemeentes heen te stappen. Het
is echt bedoeld om versnelling te krijgen en om verschillen te overbruggen. Ik krijg
signalen terug van de plekken waar het team vanuit het ministerie al geholpen heeft.
Alleen al het feit dat ze aan tafel zitten en overleggen, helpt. De provincie en de
gemeente zijn echter aan zet om het BZK te hulp te roepen. Ik wil die deur eigenlijk
ook openzetten voor ondernemers, die hier en daar met best grote projecten zitten,
zodat ook zij via dat meldpunt misschien een keer op de bel kunnen drukken en het
ministerie kunnen vragen: zou u ons eens kunnen helpen of bijstaan?
De voorzitter:
Helder. Aanvullend, mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik snap het in gesprek gaan en het aangeven dat het belangrijk is dat er meer woningen
komen. Ik denk dat allen binnen deze commissie voor dat versnellen zijn. Daar hoeven
we niet lang over te soebatten. Maar zeggen «u moet in gesprek gaan» of «u moet doen
wat de gemeente of de provincie niet wil doen» is toch wel iets anders. Ik herhaal
mijn vraag: als er goede redenen zijn om een bepaald gebied niet aan te wijzen voor
woningen of om toch niet mee te werken aan een bepaald project, in hoeverre moeten
wij als rijksoverheid dan overrulen? Ik kan er niet meteen een goed Nederlands woord
voor vinden.
De heer Ronnes (CDA):
De Kamer heeft de herindeling van het gebied Rijnenburg bij Utrecht eigenlijk aan
Utrecht laten vallen, omdat het bedoeld was voor woningbouw. Welk probleem hebben
wij nu in Nederland? Dat we gewoon te weinig woningen hebben. En wat gaat de provincie
Utrecht doen? Er worden plannen gemaakt om daar windmolens en zonnepalen te plaatsen.
Volgens mij is het juist de bedoeling dat we woningen bouwen, zodat de mensen niet
onder een brug hoeven te slapen.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
De coalitiepartijen waren zo met elkaar bezig dat ik dacht: ze hebben geen oppositie
nodig. Ik interrumpeer toch maar even, want het is belangrijk dat er wel wat gebeurt
in die bouw. Als je dit zo ziet – de coalitiepartijen zijn het onderling eigenlijk
over alles oneens – ben ik bang dat de Minister uiteindelijk kan doorgaan met niks
doen. Deelt de heer Ronnes dat met mij?
De heer Ronnes (CDA):
Ik begin altijd vrij optimistisch en enthousiast aan een debat. Volgens mij zal het
einde van het debat uitwijzen hoe ver we staan. Ik wacht dus eventjes de eerste en
tweede termijn af.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Als Kamer kunnen we best wat doen aan de woningbouw. We kunnen zeggen welke kleur
een gedeputeerde is en welke kleur een wethouder is en dan kunnen we elkaar de maat
nemen – dat gebeurde net al een beetje – maar daar schieten we allemaal niet zoveel
mee op. Wat echt zoden aan de dijk zou zetten, is bijvoorbeeld het verlagen van de
verhuurderheffing en het niet toepassen van verhuurderheffing bij de nieuwbouw van
woningen. Niet alleen bij de nieuwbouw van flexwoningen, maar ook bij de nieuwbouw
van corporatiewoningen. Hoe kijkt de heer Ronnes naar zo'n soort oplossing?
De voorzitter:
Ik vermoed al wat hij gaat antwoorden. De heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
De heer Nijboer weet heel goed welke motie wij nog niet zo lang geleden hebben ingediend
over de financiële positie van de corporaties. Volgens mij heeft hij die motie ook
gesteund. We zijn het er dus over eens dat we daarnaar moeten kijken. Maar laatst
is er een analyse gemaakt van de oorzaken waarom woningcorporaties niet kunnen bouwen.
De financiën waren een grote oorzaak, maar zeker niet zo groot als het ontbreken van
goede of beschikbare bouwlocaties. Als wij in Nederland niet zorgen voor voldoende
bouwlocaties – het loopt al spaak – dan loopt het gewoon helemaal in de soep.
De voorzitter:
Ik stel vast dat we de interrupties voor een aantal van u hebben afgerond. Daarmee
bedoel ik overigens nog maar de eerste, van dit rondje. Maakt u zich geen zorgen.
Er mag straks nog eentje worden gedaan. De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Voorzitter. Een eigen huis is belangrijk voor iedereen, maar de tekorten lopen op.
Iedereen kent wel iemand die graag wil verhuizen, maar geen huis kan vinden. Om precies
te zijn: er is op dit moment een tekort aan 294.000 huizen en de langeretermijnhuishoudensprognose
laat zien dat we de komende vijftien jaar 1 miljoen huizen moeten bouwen. We moeten
bouwen, bouwen, bouwen. Omdat in de praktijk een aantal plannen uitvallen, moeten
gemeenten hiervoor meer ruimte van provincies krijgen. Ik heb hiervoor een initiatiefnota
ingediend. Gemeenten moeten de komende vijftien jaar altijd 130% kunnen plannen ten
opzichte van de totale woningbehoefte; dat is het harde woningtekort plus de toename
van de woningbehoefte. De Minister staat hier positief tegenover. Daar ben ik blij
mee.
Voorzitter. U kent de VVD als de 130-partij: 130 km/u op de snelweg, en nu dus 130%
op de woningmarkt. Zo geven we bouwers zekerheid en kunnen we aan de slag met bouwen,
bouwen, bouwen. In de provincies Noord-Holland en Utrecht krijgen gemeenten nu niet
genoeg ruimte. Deze provincies staan structureel onderaan in de halfjaarlijkse rapportage
met betrekking tot de harde plancapaciteit. In december vorig jaar heb ik met het
CDA, met de heer Ronnes, een motie ingediend, zodat de Minister op korte termijn met
deze twee provincies in gesprek zou gaan, om gemeenten boven Amsterdam en rondom Utrecht-stad
meer ruimte te geven om te plannen en te bouwen door overprogrammeren toe te staan
en regionale woonafspraken in rode en groene contouren te verruimen. Wat zijn de resultaten
van deze gesprekken in deze twee provincies?
Ik ben blij dat de Minister in het vorige AO heeft toegezegd specifiek in gesprek
te gaan over de regio Alkmaar. Ik heb van de provincie Noord-Holland de resultaten
gekregen: het aantal plannen in de regio Alkmaar is inderdaad gestegen van ruim 12.000
naar ruim 18.000. Top. Kan de Minister in dit AO toezeggen dat ze specifiek in gesprek
gaat over de regio Utrecht en de regio Amersfoort? Ik maak me nog steeds grote zorgen
over de provincie Utrecht. Die provincie heeft namelijk 96% binnenstedelijk gepland;
een schrikbarend hoog percentage. De NEPROM heeft in haar rapport Thuis in de toekomst
aangegeven dat in de regio Utrecht maar 56% en in de regio Amersfoort maar 35% binnenstedelijk
gebouwd kán worden. Het is daarom opvallend dat er op dit moment niet buitenstedelijk
wordt gepland in locaties als Rijnenburg bij Utrecht, maar ook – ik voeg er eentje
toe voor de grote klapper – Stoutenburg Noord bij Amersfoort.
Voorzitter. We moeten zo veel mogelijk woningen bouwen, maar het is moeilijk om dit
snel te doen. De coalitie heeft daarom de motie ingediend om 15.000 flexwoningen per
jaar te gaan plaatsen. Ik ben blij dat de Minister deze motie uitvoert, want het is
hard nodig. De prognose voor 2019 is namelijk dat er maar iets meer dan 3.000 flexwoningen
worden geplaatst. De Minister heeft een aanpak om flexwoningen ook fiscaal te stimuleren
naar de Kamer gestuurd. Bij deze aanpak heb ik nog enkele vraagtekens.
De voorzitter:
Ik heb een motie voor u, voordat u aan de vraagtekens begint. Ach nee, een interruptie.
Dat komt doordat ik was voorbereid op allerlei moties in een later stadium. Waarschijnlijk
dat ik dat tussen mijn oren had. Maar mevrouw Beckerman heeft een interruptie.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat heb ik zeker, voorzitter. Maar volgens mij was de heer Koerhuis middenin het punt
over de flexwoningen. Daar heb ik een interruptie op, maar misschien kan hij beter
even zijn zin afmaken.
De voorzitter:
Dan laat ik hem die eerst even afmaken, want hij begon volgens mij net met de vraagtekens.
Dus daar gaat-ie dan. De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Inderdaad. Ik heb ook zo mijn vraagtekens. Zo vraag ik me af of dit een nieuw belastingproject
is. Is dat zo? Dat vraag ik de Minister. De Belastingdienst heeft de Kamer namelijk
gevraagd om zich de komende tijd in te houden wat betreft nieuwe projecten. Ook lijkt
deze aanpak ontwikkelaars niet voldoende zekerheid te geven. Het gaat om een fiscale
vrijstelling voor vijf jaar. Maar in hoeverre kan een fiscale vrijstelling voor vijf
jaar gegarandeerd worden? Tot slot denk ik dat deze aanpak niet voldoende stimulans
geeft om 15.000 flexwoningen per jaar te gaan plaatsen. Deze stimulans komt namelijk
neer op zo'n € 300 tot € 400 per flexwoning per jaar. Daarom wil ik een andere aanpak,
bijvoorbeeld een korting op de verhuurderheffing, zoals eerder werd gedaan voor het
bouwen van goedkope sociale huurwoningen. Een korting kan meer stimulans geven én
is een bestaand belastingproject. Bovendien is dit een korting die ontwikkelaars van
tevoren voor een flexwoning krijgen en biedt deze daardoor meer zekerheid dan de voorgestelde
aanpak van de Minister. Kan de Minister toezeggen hiernaar te kijken voor de begroting
van volgend jaar?
Conclusie.
De voorzitter:
Gaat uw gang. Maak het maar af met een laatste zin.
De heer Koerhuis (VVD):
Concluderend: ik ben ervan overtuigd dat we de tekorten op de woningmarkt kunnen inlopen
met een combinatie van extra harde plannen in de provincies Noord-Holland en Utrecht
en vanaf volgend jaar met extra flexwoningen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De eerste interruptie was van mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
«Bouwen, bouwen, bouwen»: we kunnen het inmiddels allemaal dromen. Maar een van de
grote problemen is juist dat u belasting oplegt aan de woningbouwcorporaties, de verhuurderheffing.
Voor een echt huis, niet voor een tijdelijk huis, legt u belasting op. En nu stelt
u voor...
De voorzitter:
Via de voorzitter.
Mevrouw Beckerman (SP):
... om op een tijdelijke woning, waar mensen met een flexcontract in zitten en geen
zekerheid hebben, minder belasting te heffen. Als u echt «bouwen, bouwen, bouwen»
wilt, waarom dan niet de verhuurderheffing afschaffen voor echte woningen, zodat u
het probleem oplost in plaats van verplaatst?
De voorzitter:
En via de voorzitter, hè. Dat is de kortste klap.
Mevrouw Beckerman (SP):
Sorry, voorzitter.
De heer Koerhuis (VVD):
Dit is de omgekeerde wereld. De SP pleit voor verhuurders en het afschaffen van de
verhuurderheffing. Ik denk dat de verhuurderheffing niet het probleem is. De heer
Ronnes lichtte dat al wat toe. Hij mompelt nu wat, maar op eigen woord: de corporaties
maken 18 miljoen winst per jaar. Ik denk echt niet dat geld het probleem is. Wat het
probleem is, zijn locaties, locaties, locaties. Daarover zijn de heer Ronnes en ik
het wel eens. We zitten op zo'n 75.000 woningen per jaar. Als we de woningproductie
volgend jaar al omhoog willen krijgen, is er maar één oplossing, namelijk dat we die
15.000 flexwoningen plaatsen. Want dan gaan we naar 90.000 woningen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dit is, werkelijk waar, echt weer zo'n Daniel Koerhuis-logica. We kunnen geen flexwoningen
bouwen, want er is een verhuurderheffing. De Minister wordt voorgesteld om de verhuurderheffing
te verlagen voor flexwoningen. Maar gewone woningen kunnen wel gebouwd worden, want
er is een verhuurderheffing. Werkelijk waar. Ik wil de heer Koerhuis erop wijzen dat
die flexwoningen, zeg ik via de voorzitter, voor heel veel mensen echt een probleem
zijn. De Monitor had daar een uitzending over waarin mensen zeggen: «Maar de zoektocht
gaat wel door en die onzekerheid vreet aan je, zeker als je kinderen hebt. Ik ben
in ieder geval erg blij dat ik nu vaste grond onder de voeten heb».
De voorzitter:
En de vraag?
Mevrouw Beckerman (SP):
Mensen willen gewoon een echt huis. Dat maakt u onmogelijk. Hoe kunt u nu zeggen dat
flexwoningen niet gebouwd kunnen worden omdat er een verhuurderheffing is, maar gewone
woningen wel, en blij zijn met die verhuurderheffing?
De heer Koerhuis (VVD):
Over de verhuurderheffing en over het wel of niet spekken van grote verhuurders zijn
we het gewoon oneens. De SP wil de verhuurderheffing afschaffen, wij willen hem in
stand houden. Daarover gaan we het hier niet eens worden.
Over de flexwoningen: ik was maandag bij een politiek café in Almere. Daar waren ook
studenten. Weet je wat die zeggen? Die zeggen: «De woningbouwproductie moet omhoog.
We hebben nu geen woning». Als je volgend jaar die 15.000 extra woningen wilt, zijn
die flexwoningen de enige optie. Die studenten zeggen dan: «Doe mij maar liever een
flexwoning, want nu woon ik nog bij mijn ouders in en moet ik heen en weer reizen».
Daar doe ik het voor.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een interruptie van de heer Ronnes, dacht ik.
De heer Ronnes (CDA):
Ik laat hem nu even voorbijgaan, voorzitter, want ik denk dat ik hem dadelijk nog
nodig heb.
De voorzitter:
Dan houden we hem nog even vast. Dan geef ik nu het woord aan de heer Krol namens
50PLUS.
De heer Krol (50PLUS):
Dank u, voorzitter. 50PLUS maakt zich nog steeds zorgen over het tekort aan seniorenwoningen.
En we zijn niet de enige. In een recent rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau
worden de aantallen nog eens helder. Ruim twee op de vijf gemeenten signaleren een
tekort aan seniorenwoningen, met name de kleinere gemeenten. In de vrije sector zou
een tekort zijn van 32.000 zorgappartementen. Wij vinden dat de bouw van seniorenwoningen
prioriteit verdient, niet alleen voor senioren die willen verhuizen, maar ook voor
starters, met name jonge gezinnen, die met smart wachten op een eengezinswoning. Is
de Minister dat met ons eens?
We danken de Minister voor haar brief. Ik loop een paar punten af. Ten eerste misten
we een kwantitatieve schets van hoe het tekort aan seniorenwoningen wordt opgelost.
Kan de Minister een schatting geven van het aantal benodigde seniorenwoningen? Is
er in kleine gemeenten en randgemeenten rond grote steden voldoende bouwcapaciteit
en voldoende animo om seniorenwoningen te bouwen?
Twee: de Minister schrijft dat in de woondeal Groningen afspraken zijn gemaakt over
ouderenhuisvesting. Maar ik lees dat niet terug in de woondeal. Er staat alleen dat
Groningen een woonbehoefteonderzoek uitvoert en dat daarbij aandacht is voor ouderen.
Als dat al een afspraak is over ouderenhuisvesting, dan is het wel heel summier.
In de woondeal Eindhoven, die vandaag op de agenda staat, is helemaal geen aandacht
voor ouderen. Zijn daar geen problemen met ouderenhuisvesting? Zijn die opgelost?
Dat lijkt me dan iets om hier te vieren, maar ik ben zelf woonachtig in Eindhoven
en ik ben helaas bang dat het onderwerp gewoon vergeten is.
In de woondeal Zuidelijke Randstad staat ouderenhuisvesting in één rijtje met huisvesting
van arbeidsmigranten en van de doelgroep met een psychische zorgvraag. Dat vinden
wij nogal stigmatiserend. Ouderen zijn een reguliere en bovendien veel grotere doelgroep
op de woningmarkt en passen niet in zo'n rijtje. Graag een reactie.
In het algemeen is het onderwerp ouderenhuisvesting onderbelicht in de gesloten woondeals.
Welke harde afspraken zijn er te maken met gemeenten? Wij hadden graag gezien dat
onze aangenomen motie om een proportioneel deel van de nieuwbouw voor seniorenwoningen
te bestemmen, expliciet in de woondeals was opgenomen. Hoe staat het met de uitvoering
van die motie?
Ten derde: de voortgang op onze motie die vroeg om een voorlichtingscampagne voor
oudere huurders over hun recht op huur- en zorgtoeslag. Die stelt teleur. Het probleem
wordt door de Minister eerst een beetje ontkend en vervolgens wacht ze op de werkgroep
IBO Toeslagen
De voorzitter:
Ik heb een interruptie voor u, van mevrouw Bromet. O, mevrouw Bromet wacht nog even.
Gaat u maar door met uw inbreng.
De heer Krol (50PLUS):
De motie ging niet over nieuwe voorstellen. Die ging over het nu, over de huidige
toeslagen en over de honderden ouderen die hun huur- en zorgtoeslagen niet aanvragen,
terwijl ze daar wel recht op hebben. Kan hierover alsnog snel een voorlichtingsactie
komen? De Kamer heeft daarom gevraagd.
Ten slotte, er zijn nog meer moties van 50PLUS aangenomen over seniorenwoningen. Hoe
staat het met de motie over afspraken met woningbouwcorporaties om een proportioneel
deel van de bestaande sociale huurwoningen leeftijdsbestendig te renoveren? Over de
motie die vroeg om inzichten in de woonwensen van senioren lezen we wel in de twee
woondeals, maar we horen graag hoe de voortgang in algemene zin daarop is.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. En dan de interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De heer Krol heeft het over seniorenwoningen. Ik neem aan dat hij het dan ook heeft
over doorstroming. Dat is een algemeen geaccepteerd automatisme. Maar ik was vanmorgen
bij het Planbureau voor de Leefomgeving en daar vertelden ze iets heel interessants
met betrekking tot ouderen. Ze vertelden namelijk dat ouderen het liefst willen blijven
wonen in hun eigen buurtje, waar ze altijd al gewoond hebben, en ook in het huis waar
ze wonen. Ze vertelden ook dat het relatief supergoedkoop is om een traplift te plaatsen
of een steun bij de douche op te hangen. Dat is veel goedkoper dan een hele aangepaste
flat. Hoe kijkt de heer Krol daartegen aan?
De heer Krol (50PLUS):
Ouderen zijn heel gevarieerd. De ene wil dat inderdaad graag; dat geef ik ogenblikkelijk
toe. Maar er zijn ook heel veel ouderen die heel graag van hun grote woning af willen
en naar een kleinere woning toe willen. En er zijn heel veel starters en jongeren,
vooral jonge gezinnen, die dolgelukkig zouden zijn wanneer ouderen zouden doorstromen
naar een kleinere seniorenwoning, waardoor zij gebruik kunnen maken van de vrijkomende
woning.
De voorzitter:
Aanvullend, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Als dat klopt, is het een mooi verhaal. Ik ben alleen bang dat het in de praktijk
anders is, omdat die kleinere woningen vaak ook duurdere woningen zijn en ouderen
dan liever in hun goedkopere, te grote, woning blijven wonen.
De heer Krol (50PLUS):
Dat is allemaal zo, maar het is niet een reden om er niet over na te denken of om
niet te kijken of je die mensen kunt laten doorstromen, zeker wanneer je wilt verduurzamen.
Ik maak voortdurend mee dat ouderen die in zo'n grotere woning wonen mij een mail
sturen en zeggen: ik zou dolgraag zonnepanelen op mijn dak willen plaatsen en ik zou
dolgraag willen isoleren, maar ik ga dat niet meer doen, want zolang heb ik niet meer.
Als je die mensen kan laten doorstromen naar een nieuwe, goed geïsoleerde woning,
dan komen die andere woningen vrij en kunnen we die jonge gezinnen helpen om die woningen
veel beter te isoleren.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Kops namens de PVV.
De heer Kops (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De woningbouw schiet nog steeds niet op. In 2018 werden er
66.000 woningen gebouwd, terwijl dat er volgens de Nationale Woonagenda 75.000 hadden
moeten zijn. In het eerste kwartaal van 2019 hebben gemeenten 12.500 nieuwe bouwvergunningen
afgegeven. Dat is het laagste aantal in drie jaar; een daling van meer dan 5% ten
opzichte van het jaar daarvoor. Hoe kan dat?
Deze cijfers staan haaks op eerdere antwoorden op Kamervragen van de Minister. Daarin
schrijft ze, en ik citeer, dat ze «geen dalende trend in de vergunningverlening ziet
en dat de langetermijnontwikkeling een groei van het aantal afgegeven vergunningen
laat zien». Hoe zit dit nou? Ziet de Minister het niet, of wil ze het wellicht niet
zien? Graag een reactie.
De aanpak van de Minister van veel praten, overleggen en vergaderen haalt dus nog
steeds heel weinig uit. Het is echt onacceptabel dat in tijden van woningnood het
aantal door gemeenten afgegeven vergunningen afneemt. De vraag is waardoor dat komt.
Zijn er gemeenten die bewust dwarsliggen en de woningbouw vertragen, omdat ze alleen
binnenstedelijk en niet in het groen willen bouwen? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Wat gaat de Minister daaraan doen?
Nu gaan we ineens inzetten op flexwonen, een oplossing voor mensen die snel huisvesting
nodig hebben, maar er niet jarenlang op kunnen wachten. Het klinkt allemaal leuk en
aardig, maar het is niets anders dan een doekje voor het bloeden. Het zijn allemaal
tijdelijke maatregelen, ontstaan vanwege het achterblijven van de noodzakelijke woningbouw.
Wie komen er zoal voor flexwoningen in aanmerking? Wie zijn deze zogenaamde spoedzoekers?
De Minister schrijft dat dat onder andere starters, internationale studenten, mantelzorgers,
expats, arbeidsmigranten en statushouders zijn.
Ja, de statushouders. Momenteel hebben we in het land 80.000 Syrische statushouders.
Aan hen zijn zo'n 47.000 sociale huurwoningen weggegeven. Dat is nogal wat. Betekent
het flexwonenplan van de Minister dat ook deze flexwoningen, gedeeltelijk, aan statushouders
worden weggegeven? We mogen hopen van niet. Want wat schieten de Nederlandse woningzoekenden,
de Nederlandse spoedzoekers daarmee op? Helemaal niets; integendeel. Deelt de Minister
de mening dat het sluiten van de grenzen ook de woningmarkt ten goede komt? Graag
een reactie.
Voorzitter. De Minister schrijft dat zij flexwoningen ook wil toestaan op plekken
waarop geen woonbestemming rust. Dat klinkt prima. Maar waarom wordt er dan door veel
gemeenten zo moeilijk gedaan over bewoning van bijvoorbeeld vakantiehuisjes? Er zijn
legio voorbeelden van mensen die geen woning kunnen krijgen en uit nood aangewezen
zijn op verblijf op een vakantiepark. Maar van de meeste gemeenten mogen ze dat helemaal
niet. Dus als flexwoningen worden toegestaan op plekken waarop in eerste instantie
geen woonbestemming rust, waarom wordt bewoning op vakantieparken dan ook niet mogelijk
gemaakt? Graag een reactie.
Voorzitter. In de brief van de Minister lezen we over de juridische mogelijkheden
voor tijdelijke huisvesting. Via het Besluit omgevingsrecht kan aan een leegstaand
gebouw snel en eenvoudig de functie «wonen» worden toegekend. Ik citeer de Minister:
«[...] buiten de bebouwde kom mag alleen een logiesfunctie voor werknemers of de opvang
van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen worden vergund». Kan de Minister
dat nog eens uitleggen? Het kan toch niet zo zijn dat deze gebouwen wel getransformeerd
kunnen worden tot woonruimte voor asielzoekers, maar niet voor bijvoorbeeld Nederlandse
starters, ouderen of andere spoedzoekers? Graag een reactie van de Minister.
De voorzitter:
En dan uw laatste zin.
De heer Kops (PVV):
Dat was het.
Dank u wel.
De voorzitter:
Keurig binnen de tijd. Dank u wel. Dan mevrouw Bromet namens GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Er is nog steeds een groot tekort aan betaalbare woningen. Iedereen, van
links tot rechts, hier aan tafel is het erover eens dat er meer gebouwd moet worden.
Wij vinden dat er veel te gemakkelijk vanuit Den Haag geroepen wordt dat er meer woningen
moeten komen, want uiteindelijk zullen de lokale overheden ervoor moeten zorgen dat
er voldoende plancapaciteit beschikbaar komt. In tegenstelling tot wat hier geroepen
wordt door CDA en VVD, vindt GroenLinks dat de lokale overheden daartoe ook in staat
zijn.
Als wij het ABF-rapport goed begrijpen, is er de komende jaren voldoende plancapaciteit
om voldoende woningen te bouwen. Sommige partijen hier in huis willen nog meer druk
op de gemeenten zetten, maar dat gaat voorbij aan het feit dat gemeenten ook andere
belangen te wegen hebben, bijvoorbeeld het groen, de natuur of de uitstoot van stikstof.
De gevolgen voor de gemeentelijke grondbedrijven zijn groot als er weer een crisis
komt.
GroenLinks heeft dan ook een hele andere zorg, namelijk dat er voldoende en vooral
betaalbare woningen gebouwd worden voor de mensen met wie ik 's ochtends in de bus
zit. Dat zijn bijvoorbeeld medewerkers van de kinderopvang, winkelpersoneel of beveiligers.
Die mensen willen vaak graag een beetje in de buurt van hun werk wonen. Ik wil de
Minister vragen of er voldoende kwantitatieve plannen zijn en ook te waken over de
kwalitatieve kant van de plannen. Hoe zit het met het overleg met gemeenten en provincies
over voldoende en hoogwaardige openbaarvervoervoorzieningen?
De voorzitter:
Ik heb een interruptie voor u. Ik probeerde nog even om u uw zin te laten afmaken,
maar volgens mij was u nog niet zover.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Nog één zin, en dan is dit stukje afgelopen.
De voorzitter:
Akkoord.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Graag krijg ik een reactie van de Minister over de bereikbaarheid van de toekomstige
woonwijken.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ronnes heeft een interruptie.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter, dan stel ik via u de vraag hoe GroenLinks aankijkt tegen de effecten van
de afwegingen van de gemeenten. In Utrecht is er bijvoorbeeld gekozen voor binnenstedelijk
bouwen. Ik ben het met mevrouw Bromet eens dat je de ruimte zo veel mogelijk duurzaam
moet gebruiken. Maar daar red je het niet mee. Doordat gemeenten daarin onvoldoende
of geen goede keuzes maken, worden de woningen juist duurder. U heeft het doel om
goedkopere, betaalbare woningbouw te creëren, maar wat u in feite doet met de keuze
die u maakt ...
De voorzitter:
Via de voorzitter.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter, via u. Door op die manier keuzes te maken, wordt er juist een schaarste
gecreëerd, waardoor juist voor de gewone burger betaalbare huizen niet beschikbaar
zijn.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik had het over de afweging die lokale bestuurders maken. Die zijn echt niet gek.
De heer Ronnes noemt het voorbeeld van Utrecht, waar de gemeente ervoor kiest om windmolens
en zonneparken neer te zetten. Dat lijkt heel gek, als je alleen kijkt naar het belang
van woningbouw. Maar als je kijkt naar het belang van klimaatverandering, is het heel
logisch dat daarvoor ook ruimte gereserveerd wordt.
Met betrekking tot de betaalbaarheid van woningen wil ik aansluiten bij de opmerkingen
van mijn collega naast mij, die het net had over de verhuurderheffing. Wij denken
dat daarmee echt het verschil gemaakt kan worden.
De heer Ronnes (CDA):
Ik vind het mooi dat u nu de verhuurderheffing erbij pakt. Maar in een stad als Utrecht
zijn er met name voor het middensegment te weinig woningen. Die komen niet van de
grond en daar heeft de verhuurderheffing helemaal niets mee te maken. Als u nu zorgt
dat er voldoende gebouwd wordt... Ik zal via u spreken, voorzitter. Als we zorgen
dat er voldoende gebouwd wordt, kunnen de bestaande woningen ook betaalbaar blijven.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik vind het een zeer simpele voorstelling van zaken. Als je gaat bouwen in een weiland
waar je rioleringen en openbaar vervoer moet aanleggen, is dat net zo goed kostenverhogend.
GroenLinks kiest ervoor om binnenstedelijk te verdichten en ik ben blij dat onze lokale
bestuurders in die keuze volharden.
De voorzitter:
Dat leidt toch weer tot een interruptie van de heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik wil bijval geven aan mijn collega van het CDA. Ik kan het ook gewoon niet geloven.
De corporaties maken 18 miljard winst en GroenLinks stelt voor: laat ze maar 20 miljard
winst maken, dat brengt de huren naar beneden. Ik kan het niet geloven. Wat de huren
omhoog jaagt, en niet alleen de huren maar ook de koopprijzen, is het binnenstedelijk
bouwen. En, zoals de heer Ronnes ook aangeeft, dat komt niet alleen door het binnenstedelijk
bouwen, maar ook door al die verduurzamingseisen. Dat kost heel veel geld. Dat geldt
ook voor alle socialehuureisen. Sociale huur krijgt grondkortingen.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Koerhuis (VVD):
En dat moet betaald worden door de mensen die in de middensector huren of door de
mensen die kopen. Als u dan zulke grote woorden heeft...
De voorzitter:
Via de voorzitter.
De heer Koerhuis (VVD):
Als GroenLinks dan zulke grote woorden heeft over dat huizen te duur zijn, is ze dan
bereid wat te doen aan de absurde verduurzamingseisen of de absurde socialehuureisen
die sommige linkse colleges stellen?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Helemaal niet, want het is pure stemmingsmakerij om te zeggen dat verduurzaming kostenopdrijvend
werkt. Als je in een huis woont dat nu gebouwd wordt en dat energieneutraal is, heb
je geen energierekening meer. Voor een heleboel bewoners is dat echt een slok op een
borrel.
De voorzitter:
Aanvullend. De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik snap dat de elite van GroenLinks dat vindt, maar de gewone middenklasse krijgt
het allemaal voor z'n kiezen in de huizenprijs. Ik vind het eigenlijk een beetje onbestaanbaar
dat ze zegt dat die dat maar gewoon moet betalen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ook dat is stemmingmakerij. Er zijn corporaties die van woningen uit de jaren vijftig
nu label A-woningen maken, waarvan de bewoners – gewone mensen met lage inkomens met
huurtoeslag – ontzettend gelukkig zijn dat ze geen geld meer hoeven over te maken
aan de energiemaatschappij en 's avonds toch warme voeten hebben.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u verdergaat met uw inbreng.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Morgen hebben wij een plenair debat met de drie bewindspersonen over de uitspraak
van de Raad van State over de PAS. Daar zullen we de gevolgen van deze uitspraak,
namelijk een verbod op de PAS, uitgebreid bespreken. Deze uitspraak kan ook gevolgen
hebben voor de woningbouw; een van de vorige sprekers zei het ook. Daarom wil ik vandaag
aan deze Minister vragen of zij het met GroenLinks eens is dat als gevolg van deze
uitspraak woningbouw in de buurt van natuurgebieden minder makkelijk zal worden. Ook
het CDA lijkt dat te vinden, want die vroeg net aan de Minister of er alternatieve
locaties zijn. Betekent deze uitspraak niet dat we nog meer moeten inzetten op binnenstedelijk
bouwen?
De voorzitter:
Nee, er was geen interruptie. Maakt u zich geen zorgen. Er was inderdaad wat geroezemoes
ter linkerzijde van mij, maar toen ik keek, was het gelijk over. Dus gaat u rustig
door met uw inbreng.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Flexibele woningbouw kan in tijden van krapte verstandig zijn. Er moeten
snel meer woningen gebouwd worden. GroenLinks heeft op dit punt wel een zorg, namelijk
dat er een tweedeling gaat ontstaan tussen enerzijds mensen met een dikke portemonnee
die een normale woning kunnen betalen, en mensen met een laag inkomen, zoals studenten
en alleenstaanden, die vooral in flexibele woningen terechtkomen. Deelt de Minister
deze zorg? Hoe gaat zij een ongewenste tweedeling voorkomen? Hoe gaat ze voorkomen
dat de tijdelijke woningen uiteindelijk toch permanent worden? Want ook dat is een
reëel gevaar.
Voorzitter. Tot slot nog even aandacht voor voldoende jongeren die een bouwkundige
mbo-opleiding gaan volgen. Vorig jaar spraken we daar ook al over met deze Minister.
Hoe staan we er nu, een jaar later, voor? Zijn er inmiddels al meer jongeren die kiezen
voor een opleiding die hun een baan in de bouw kan bezorgen? Want ik denk dat niet
alleen de beschikbaarheid van grond of de betaalbaarheid van de huizen een probleem
is, maar ook het gebrek aan menskracht. Zijn er plannen om daarvoor mensen uit andere
landen naar Nederland te halen?
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Beckerman, die spreekt namens
de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel, voorzitter. Er is een wooncrisis. Volgens de Minister zelf zijn er 246.000
huizen tekort dit jaar. Het bouwen van betaalbare huizen moet dus gestimuleerd worden.
De voorraad moet worden vergroot, ook van huurhuizen. Maar waarom stimuleert het kabinet
dan de verkoop van huurwoningen aan beleggers? Waarom worden de komende tien jaar
182.000 huizen gesloopt? Waarom zorgt het kabinet voor een vermindering van het aantal
betaalbare huurhuizen en zorgt het niet voor groei?
Voorzitter. Ik begrijp werkelijk niet waarom de Minister nog steeds extra belasting
heft op sociale huurwoningen. De verhuurderheffing nekt de bouw van goede en betaalbare
huurwoningen. Stop daar toch mee! Het kabinet komt nu met een vermindering van de
verhuurderheffing voor tijdelijke en flexibele woningen. Dat is gewoon zand strooien
in de ogen van woningzoekenden. Waar blijven de structurele oplossingen? Waarom kiezen
om de bouw van tijdelijke huizen te stimuleren, als juist permanente oplossingen nodig
zijn? Flexwonen klinkt hip, maar het gaat ten koste van rechten en kwaliteit. Waarom
inzetten op flex, als daarmee de rechten van huurders worden uitgehold? Huurders verdienen
beter. Vindt de Minister, vraag ik via de voorzitter, het rechtvaardig om mensen op
een tijdelijk huurcontract in een tijdelijke woning te zetten zonder uitzicht op een
permanent alternatief? Vindt de Minister het rechtvaardig dat er huurders zullen zijn
die hun inschrijfduur bij woningcorporaties zullen verliezen? Kan de Minister toezeggen
dat de inschrijfduur altijd behouden blijft bij huisvesting in tijdelijke woningen
of op een tijdelijk contract? Nu is dat slechts bij 71% het geval. Dat aantal moet
omhoog, als de plannen van dit kabinet doorgaan.
Voorzitter. Huurders verdienen ook beter als het gaat om kwaliteit. Nu al voldoet
slechts 54% van de tijdelijke huizen aan het Bouwbesluit voor tijdelijke gebouwen.
Slechts 41% voldoet aan het Bouwbesluit voor woningen. Ik wil graag weten hoe dat
mogelijk is. Wat doet de Minister aan die slechte scores? Wat betekent het voor de
toekomst als de Minister nog meer gaat inzetten op tijdelijke woningen?
Voorzitter. De Minister schrijft het zelf: «Het flexwonen moet zich op een goede manier
verhouden tot de reguliere woningmarkt.» Als de Minister dit meent, moet ze dat omzetten
in daden. Daarmee kan ze nu beginnen. Eén: Minister, pak de regie en kom met een nationaal
bouwplan met structurele oplossingen. Twee: zet de verhuurderheffing om in een investeringsverplichting.
Drie: vergroot de hoeveelheid betaalbare huurhuizen; stop daarom met de verkoop aan
beleggers en stop de onnodige sloop. Vier: stel een bouwplicht in, zodat uitgegeven
gronden van gemeenten niet onnodig braakliggen.
Voorzitter, ik hoop dat ik hiermee binnen de tijd ben gebleven.
De voorzitter:
Ik kan u zeggen dat u ruim binnen de tijd was. Dank u wel.
Mevrouw Beckerman (SP):
Mooi.
De voorzitter:
U heeft op dit moment de eerste prijs. En dan mevrouw Van Eijs, namens D66.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het huidige kabinet toont ambitie met de Woonagenda van 75.000
woningen per jaar en het plan om 15.000 tijdelijke flexwoningen per jaar te gaan plaatsen,
mede vanwege de door mij en collega's ingediende motie. In 2018 werden er meer nieuwe
woningen gebouwd dan in de afgelopen tien jaar. De woondeals lijken een goede stimulans
te zijn voor vraaggestuurde bouw, dat wil zeggen om dat te bouwen wat nodig is, maar
er moeten maar liefst nog 450.000 woningen worden gebouwd in de periode tot en met
2024. We zien dat het moeizaam gaat op het gebied van grondposities en de mensen die
ze uiteindelijk moeten bouwen. Het aantal vergunningen van gemeentes daalde het eerste
kwartaal met maar liefst een kwart. Gelukkig is er nu weer een opgaande trend en in
april zou het verschil bijna ingelopen moeten zijn. Dus mijn vraag aan de Minister
is de volgende. Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal te verstrekken vergunningen
in de rest van 2019?
Voorzitter. De gemeentes zijn aan zet. Het CPB heeft geïnventariseerd dat 77% van
de binnenstedelijke bouwlocaties in handen is van gemeentes. Voor nabij-binnenstedelijke
locaties gaat het maar liefst om 85%. Het CPB zegt daarbij dat gemeentes een prikkel
missen om locaties toe te wijzen aan woningbouw. De verdeling van de grond tussen
bedrijventerreinen en wonen is niet optimaal. In de periode 2000–2015 is de grond
voor bedrijven in grootstedelijke gebieden met 27% toegenomen, terwijl dat voor woningbouw
maar 3% is. Daarbij komt een leegstand van kantoren en bedrijven van 16% in 2017.
Dit heeft tot gevolg dat er hoge prijzen voor bouwgrond worden gevraagd vanwege de
schaarste, waardoor nieuwbouwprojecten niet rondkomen en starters op de woningmarkt
in de knel raken. Wat vindt de Minister van de opvatting van het CPB over die prikkel?
Wat kan zij doen om gemeentes zover te krijgen dat ze meer grond aanwijzen voor nieuwbouw
van woningen in plaats van deze aan te wijzen voor bedrijven? Hoe voorkomen we dat
braakliggende gronden liggen te wachten op een kantoor, terwijl we er ook huizen kunnen
neerzetten? Kan de Minister inzichtelijk maken hoe grondprijzen zich ontwikkelen in
de gebieden waar de vraag naar de productie van woningen het grootst is?
Voorzitter. Het is goed dat de Minister het flexwonen nader heeft onderzocht. Met
hopelijk 3.200 woningen in 2019 in plaats van de beoogde 15.000 hebben we een flinke
inhaalslag te maken. D66 is een voorstander van flexwonen. Het zorgt voor snelle toewijzing
aan spoedzoekers, de woningen zijn demontabel en verplaatsbaar, er is minder personeel
nodig, er zijn minder vergunningen nodig en er is minder bouwafval. We denken dat
de vrijstelling op de verhuurderheffing flexwonen zal helpen, maar we hebben ook de
steun nodig van alle partijen op de woningmarkt om veel flexwoningen te kunnen bouwen.
Het is ook goed dat de expectatieperiode verlengd wordt, zodat de businesscase sluitend
kan worden. Gebiedsgericht kijken naar de opgave voor flexibel wonen, met een innovatief
en digitaal platform, lijkt ons een goed idee. We krijgen veel mails van spoedzoekers
die gewoon ergens in Nederland willen wonen. Zal dit platform mensen breed kunnen
helpen om in heel Nederland te zoeken? Kan de Minister een inschatting maken op welke
termijn de gebiedsanalyses en de rapporten van het PBL over tijdelijke woonlocaties
er zijn?
De voorzitter:
Ik heb een interruptie voor u, van mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een heel simpele vraag. Waarom is het nodig om een lagere verhuurderheffing
te heffen, als je een flexibel huis wilt bouwen?
Mevrouw Van Eijs (D66):
Omdat de businesscase voor flexwonen heel anders is dan voor woningen die voor een
langere termijn staan. Flexwoningen worden gebouwd voor tien tot vijftien jaar. Dat
betekent dat je de kosten er vrij snel uit moet halen. Als we die woningen willen
gaan bouwen, moeten we ook kijken of het wel betaalbaar is voor woningcorporaties
of voor anderen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik denk dat mevrouw Van Eijs wel weet waar ik heen wil. Eigenlijk is het natuurlijk
heel wrang. Flex is gewoon geen structurele oplossing. Maar als je flex bouwt, geeft
u wel belastingvoordeel, maar als je een permanente woning van goede kwaliteit bouwt,
doet u dat niet.
De voorzitter:
Via de voorzitter.
Mevrouw Beckerman (SP):
Vindt u dat zelf goed uit te leggen, vraag ik via de voorzitter.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Volgens mij heb ik dat net gedaan. Het is gewoon niet haalbaar om op een flexwoning
ook nog een stuk verhuurderheffing te leggen. We zagen al dat het sowieso niet altijd
haalbaar is om die woningen te bouwen. U heeft net al aangegeven te willen dat er
kwalitatief goede flexwoningen worden gebouwd. Ik ben er ook niet voor dat je in een
soort krot terechtkomt. Het moet wel een nette woning zijn en het moet netjes geëxploiteerd
kunnen worden. Daarom denk ik dat die vrijstelling voor de verhuurderheffing daarbij
zal helpen.
De voorzitter:
Ik heb nog een interruptie voor u, van de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Het zit bij mij ook een beetje op de scheve behandeling. Beleggers die investeren
in flexwonen krijgen korting, terwijl die belasting in stand blijft voor onze woningcorporaties
die zorgen voor betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens. Ik vind dat zo
slecht uitlegbaar. Ik snap best dat u zegt dat er meer woningen moeten komen, ook
flexwoningen. Maar waarom dan beleggers subsidiëren en niets doen voor woningcorporaties
met een sociale doelstelling?
Mevrouw Van Eijs (D66):
Het is natuurlijk een hele mooie omkering die de heer Nijboer hier doet. Ik zie het
niet zozeer als een belastingvoordeel, maar simpelweg als het niet straffen van mensen
die flexwoningen gaan bouwen. Die straf is er ook niet voor woningcorporaties die
flexwoningen bouwen.
De voorzitter:
De heer Nijboer. Aanvullend.
De heer Nijboer (PvdA):
Woningcorporaties gaan geen flexwoningen bouwen, in ieder geval niet veel. Daar geloof
ik niks van. Het is een woordenspel. Dat kan ik ook doen. Ik heb het niet over straf
en boete. Het is toch zo dat een woningcorporatie die een sociale huurwoning bouwt
de verhuurderheffing moet betalen, terwijl in uw voorstel, als u meegaat met de Minister,
een belegger die een flexwoning bouwt, dat niet hoeft?
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dat klopt. Maar ik denk echt dat woningcorporaties ook flexwoningen gaan bouwen. Sterker
nog, dat hebben ze in het verleden al gedaan en dat doen ze, denk ik, nog steeds.
Dus ik denk dat woningcorporaties ook zullen profiteren van deze maatregel.
De voorzitter:
Dank u wel. Was uw inbreng voltooid? Ik dacht van niet, want ik heb nog wat tijd over.
Gaat uw gang, mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik heb nog een klein stukje, voorzitter. Daarin ga ik in op die flexwoningen. Wij
zien dat als een kans voor een duurzame en innovatieve slag voor de bouw. Daar is
op het gebied van innovatie en duurzaamheid best nog veel te doen. Van belang is ook
dat de hele bouwopgave uiteindelijk duurzaam verloopt. We moeten er uiteindelijk 1 miljoen
woningen bij bouwen. Wij willen die als D66 in één keer goed bouwen. Daarom zijn we
blij met de stop op de aansluitingsverplichting op aardgas bij nieuwbouw. Dat is een
belangrijke stap. Maar ook het materialenpaspoort is een goede stap voor circulair
bouwen. In het uitvoeringsprogramma voor de circulaire economie wordt aangegeven dat
daarover in 2020 besloten wordt. Wij zijn benieuwd naar de resultaten van de pilots
bij Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf en ProRail. Wanneer komen die? En wij
vragen ons af of op basis van de uitkomsten van deze pilots het materialenpaspoort
al wat grootschaliger kan worden toegepast in de aanloop naar een eventuele wettelijke
verplichting in 2020.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Nijboer namens de PvdA.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Er is woningnood; dat hebben we al tijden geleden met elkaar
vastgesteld. De bouwdoelen worden niet gehaald. De ambities die zijn vastgelegd door
het kabinet worden niet bereikt. Er zijn te weinig bouwvakkers om de woningen te bouwen.
En wat doet het kabinet? Bijna niets: er is een inventarisatie gemaakt over flexwonen
als ei van Columbus. De PvdA-fractie is niet per se tegen flexwonen voor bijvoorbeeld
arbeidsmigranten van wie er nu meer zijn omdat het economische tij meezit, of voor
studenten of echte noodgevallen. Dat is gewoon nodig, want die mensen kunnen nu geen
kant op. Ik ben dus helemaal geen tegenstander van flexwonen, maar ik ben er wel tegen
om dat als dé remedie voor de woningnood in Nederland te zien.
Ik heb wat vragen over wat het betekent voor de betaalbaarheid van woningen voor iedereen
in Nederland. Kijk bijvoorbeeld naar de drie punten waarop Nederland achterloopt in
Europa. We hebben het er bij de Verantwoordingsdag over gehad. Eén is dan het milieu,
twee is de betaalbaarheid van woningen en drie is de energietransitie. Twee is dus
de betaalbaarheid van woningen. Het is echt een probleem, als je dan in de sociale
woningsector de belastingen laat oplopen. De bouw stokt, en niet alleen mede door
de verhuurderheffing. De bouw van sociale huurwoningen is ongeveer de helft van wat-ie
vijf jaar geleden was. Als je daar niets aan doet, vind ik dat niet goed.
Ik vind ook de ongelijkheid onbegrijpelijk, namelijk om de flexwoningen, waar private
beleggers in investeren, geen verhuurderheffing op te leggen en woningcorporaties
die vrijstelling niet te geven, terwijl die nu kwalitatief goede, duurzame woningen
gaan bouwen. Elke nieuwe woning is duurzaam. Dat je de woningcorporaties die vrijstelling
niet geeft, vind ik onbegrijpelijk. Dat vind ik niet uit te leggen aan mensen. Ja,
de VVD kan het wel uitleggen, want die zijn altijd voor het subsidiëren van beleggers
en het spekken van huisjesmelkers en zijn de vijand van de woningcorporaties. Alleen
Daniel Koerhuis kan het uiteenzetten. Ik vraag de Minister op die ongelijkheid in
te gaan, want ik begrijp het niet zo goed.
Voorzitter. Dan specifiek over ouderen. De heer Krol sprak daar al over. Ik ben het
met hem eens dat er ook voor de ouderen nog een heleboel te doen is, ook met betrekking
tot de toeslagen die ze heel vaak niet aanvragen. Ik hoorde ook gemompel, voorzitter,
maar de heer Krol is alweer stil terwijl u kijkt.
De voorzitter:
Praat u rustig verder. Er werd even een poging tot uitlokking gedaan, maar dat valt
erg mee. Dus als u zich een beetje inhoudt, houden we het gezellig. Meneer Nijboer,
gaat u verder.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik had de heer Krol graag mijn interruptie toegestaan, maar ik heb er al twee gebruikt.
De toeslagen: dat is echt een probleem. Ik heb er vanochtend ook met de Staatssecretaris
van Financiën over gesproken. Aan de ene kant vraagt een heel deel van de mensen die
niet aan en heeft daardoor een probleem om iedere maand rond te komen. Aan de andere
kant vraagt een deel de toeslagen wel aan en als het dan te veel blijkt te zijn, moet
men het aan het eind van het jaar of, erger nog, twee jaar later weer terugbetalen.
Het gaat om grote bedragen, zeker als je het over de huurtoeslag hebt. Ik vraag de
Minister om daar meer aandacht voor te hebben en te proberen om die problemen te voorkomen.
Er wordt nu al iets meer gedaan dan een paar jaar geleden, maar het is een immens
probleem als je ineens € 2.000 moet terugbetalen, terwijl je daar niet op had gerekend.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw scherpe bijdrage. U heeft nu de eerste prijs, mevrouw Beckerman
de tweede en daarna volgen met afstand een aantal anderen. Daarmee zijn we aan het
einde van de eerste termijn. Ik schors tot 19.40 uur, zodat de Minister zich kan voorbereiden
op de beantwoording.
De vergadering wordt van 19.28 uur tot 19.40 uur geschorst.
De voorzitter:
De overige leden zullen zo dadelijk wel aanschuiven. Ik zie ze langzamerhand binnenkomen.
We hebben de eerste termijn van de Kamer afgerond. De Minister gaat nu over tot de
beantwoording van die eerste termijn. Twee interrupties. Ik geef het woord, maar voordat
ik dat ga doen, noem ik de blokjes die de Minister aangaf. Ze geeft een korte introductie,
daarna komt het onderwerpje plancapaciteit; vervolgens het blokje flex, blokje PAS,
blokje ouderen – ik kijk nu per abuis ineens naar de heer Krol – en dan het blokje
overige. Zullen we het zo proberen te doen dat we per blokje afronden en dan even
een rondje interrupties doen? Dan houden we het mooi overzichtelijk. Helemaal goed.
Dan geef ik het woord aan de Minister.
Minister Ollongren:
Heel veel dank, voorzitter, en ook dank aan de Kamerleden voor hun inbreng en voor
de gestelde vragen over dit belangrijke onderwerp. We hebben het er vaker over en
dat is maar goed ook. Want hoewel er inderdaad zichtbaar zaken gebeuren – de heer
Ronnes zei dat en ik ben hem daar dankbaar voor – staan we nog voor een hele grote
opgave als het gaat over de woningbouw in Nederland. De voorzitter heeft net een korte
schets gegeven van de belangrijkste onderwerpen die zijn gepasseerd. Het lijkt me
goed om het zo te structureren.
Inleidend wil ik toch nog een keer markeren dat we volgens mij eensgezind zijn over
het doel. Dat is dat de bouwproductie op peil moet blijven, dat er een betaalbaar
woningaanbod komt en dat we dat moeten kunnen doen zonder toe te geven op kwaliteit.
Daarvoor werd terecht aandacht gevraagd. We moeten zo veel mogelijk proberen te combineren,
als we toch voor een bouwopgave staan. We staan ook voor een verduurzamingsopgave,
waarin we ook willen investeren. We willen ook investeren in de leefbaarheid van onze
gemeenten, zowel de grote steden als de kleinere gemeenten en de dorpen.
We hebben hier discussies die soms heel technisch van aard lijken te zijn. Dan hebben
we het over plancapaciteit, over aantallen en over juridische obstakels die we moeten
wegnemen. Maar uiteindelijk gaat het iedere keer gewoon over mensen die op zoek zijn
naar een woning die we door middel van de juiste besluiten hier in Den Haag willen
realiseren. Ik zal straks uitvoeriger ingaan op de vragen rondom de plancapaciteit.
Ik vind die ook heel relevant. Maar of het nou hard of zacht is, of het nou precies
wordt bijgehouden of minder precies, uiteindelijk gaat het over de realisatie van
de plannen. Plannen zijn belangrijk, want anders gebeurt er niets, maar eigenlijk
gaat het erom hoe we tempo in de realisatie kunnen krijgen. Ik realiseer me inderdaad
dat daarbij ook andere problemen spelen dan de plannen en de hardheid daarvan. De
capaciteitstekorten bij de gemeenten en de provincies kunnen een knelpunt zijn, en
bij de marktpartijen – daarover zijn ook vragen gesteld – die uiteindelijk de woningen
voor ons bouwen. Zij moeten de plannen uiteindelijk omzetten in de realisatie van
concrete woningen. Zij moeten aan de slag kunnen. Alles wat we hier doen en bespreken
moet daaraan bijdragen.
Wat kan ik eraan doen? Wat kunnen wij eraan doen? Ik spreek me zo duidelijk mogelijk
uit in alle gesprekken die ik voer, ook in de richting van de provincies, omdat ik
vind dat zij daarin de lead moeten nemen. Zij moeten zorgen dat er per regio, per
provincie voldoende programmering is. Zij moeten in die programmering zo duidelijk
mogelijk maken wanneer de plannen gerealiseerd kunnen worden. Ze moeten goed aansluiten
bij de bestaande behoefte, lokaal en regionaal.
Ook voor de gemeenten geldt dat zij hun rol moeten oppakken en moeten spelen. Dat
betekent dat ze proactief zijn, dat ze locaties aanwijzen waar woningen snel te realiseren
zijn en dat ze daaraan prioriteit geven in hun procedures. Natuurlijk moeten ze die
procedures doorlopen, want het moet zorgvuldig gebeuren. Maar ze moeten er prioriteit
aan geven en keuzes maken over waarop ze hun soms schaarse capaciteit inzetten. Wat
mij betreft is dat dus altijd hierop.
Marktpartijen, en trouwens ook de corporaties, kunnen hun rol spelen door heel goed
samen te werken met de autoriteiten waarmee ze te maken hebben. Dat zijn de provincies.
Dat zijn de gemeenten. Hoe beter de informatie is die de overheden krijgen aangereikt,
hoe duidelijker ze kunnen maken of plannen wel of niet realiseerbaar zijn en op welke
termijn. Dat is belangrijk. En ik verwacht ook van de marktpartijen dat ze oog hebben
voor de maatschappelijke kant, want deze projecten hebben niet alleen economische
waarde, maar ook maatschappelijke waarde. Zij zullen vanuit hun positie dezelfde waarden,
namelijk duurzaamheid en leefbaarheid, moeten uitdragen en daaraan ook moeten bijdragen.
Overigens heb ik daar een mooi voorbeeld van. De heer Koerhuis heeft er al vaker naar
gevraagd. Ik heb het gezien in de regio Alkmaar, waar ik op instigatie van de heer
Koerhuis ben geweest om te praten over de woningbouw. Daar was een probleem met botsende
belangen, waaruit uiteindelijk een hele mooie samenwerking tussen de gemeenten is
ontstaan. De provincie, projectontwikkelaars en corporaties hebben de handen ineengeslagen
om samen in kaart te brengen welke plannen er zijn en wanneer die gerealiseerd kunnen
worden. Die hebben nu een gezamenlijke programmering waarmee ze een aantal jaren vooruit
kunnen. Dat is een mooi voorbeeld, ook voor andere regio's in Nederland. Kortom, het
draait om samenwerking. Er zijn veel schakels waarin iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid
moet nemen en waarin je elkaar ook moet kunnen aanspreken op die verschillende verantwoordelijkheden.
Maar samenwerking werkt alleen als het echt als een keten werkt.
Voorzitter. Misschien mag ik bij de inleiding nog even het volgende benoemen. Ik zei
al dat de heer Ronnes heeft gezegd: we zien bepaalde vorderingen. Ik wil in zijn richting
nog zeggen dat we natuurlijk ook de uitbreiding van de Crisis- en herstelwet hebben,
aangenomen door de Eerste Kamer. Dat is hartstikke mooi, want dat betekent in de komende
anderhalf jaar een substantiële verhoging van wat er op korte termijn kan worden gerealiseerd.
Ook hebben we de woondeals, ook door de heer Ronnes en anderen genoemd, waarbij die
van de Zuidelijke Randstad de meest recente is en die van Utrecht en van Metropoolregio
Amsterdam in een afrondende fase zijn. Op het flexwonen, waarover veel vragen zijn
gesteld, zullen we zo apart ingaan.
Voorzitter. Dan wil ik de vragen over de plancapaciteit beantwoorden.
De voorzitter:
Ik zie geen interrupties, dus ik stel voor dat we gelijk met het blokje plancapaciteit
beginnen.
Minister Ollongren:
Dank. Nu ga ik natuurlijk meteen door. De heren Koerhuis en Ronnes, maar ook anderen,
hebben gesproken over de plancapaciteit. Laat ik om te beginnen even ingaan op wat
de heer Koerhuis zei. Hij vindt dat gemeenten voor een periode van vijftien jaar voor
130% moeten kunnen plannen. Het is waar – dat ben ik met hem eens – dat er voor de
korte en de middellange termijn extra harde plannen nodig zijn, omdat er inderdaad
ook plannen uitvallen. Dat moet worden opgevangen. Voor de langere termijn denk ik
dat er flexibiliteit in het systeem zou moeten zijn. De woningbehoefte op langere
termijn is onzeker en ook veranderlijk. Je weet niet zo heel goed hoe die er over
vijftien jaar uitziet. Een bestemmingsplan legt de invulling van bouwplannen vast.
Als je dus te ver vooruit zou plannen en te veel zou dichttimmeren, is de kans groot
dat je het later weer moet aanpassen. Dan moet je de bestemmingsplanprocedure overdoen
en dat kost heel veel tijd. Dat wilde ik in reactie op de heer Koerhuis zeggen.
De heer Ronnes ging nog een stapje verder. Hij vindt ook dat provincies ruim in hun
plancapaciteit moeten gaan zitten, op 130%, en vroeg wat ik nog meer zou kunnen doen
om de provincies daartoe te bewegen. Als het gaat over de korte en middellange termijn,
gaat het al veel beter en ik zet er ook op in bij de woondeals. Dat heeft de heer
Ronnes gezien in de woondeal voor de Zuidelijke Randstad. Maar dat is niet genoeg.
Wat ik net al zei: ik vraag de provincies om zelf actief de lead te nemen, om te zorgen
dat er ver genoeg vooruit wordt gepland. Los van het feit dat je ruimte moet creëren,
omdat je weet dat er ook dingen niet doorgaan, moet je ook zorgen dat er daadwerkelijk
kan worden overgegaan tot realisatie. Daar wil ik de provincies op aanspreken, en
ook de gemeenten. Ten overvloede – want ik denk helemaal niet dat de heer Ronnes en
ik hierover van mening verschillen – voeg ik hieraan toe dat er ook regio's in Nederland
zijn waar dat niet nodig is of waar je misschien niet al te ruim in de planning moet
gaan zitten. Er zijn regio's die te maken hebben met krimp en daar moet je weer op
een andere manier omgaan met woningbouw.
De regio Alkmaar: ik zei er net al iets over en de heer Koerhuis vroeg ernaar. Ik
ben blij met de samenwerking die men daar is aangegaan. Ze hebben mij gezegd dat die
heel concreet is gemaakt, in de vorm van een bouwprogrammering met een hoge realisatiekracht
en een hoge bouwproductie. Maar we moeten het natuurlijk goed blijven volgen met elkaar,
stap voor stap, want we moeten uiteindelijk ook zien dat het echt gerealiseerd wordt.
Ik ondersteun de regio daarin, ook als het gaat over toepassing van de Ladder voor
duurzame verstedelijking. Ik heb toegezegd dat ik later dit jaar nog een keer terugga
naar de regio, om de voortgang van de samenwerking te bekijken.
Dan kom ik bij de bouwvergunningen. Dit valt allemaal nog steeds in hetzelfde blokje.
De heer Kops vroeg daarnaar. Mevrouw Van Eijs vroeg er trouwens ook aandacht voor.
De heer Kops heeft terecht gesignaleerd dat er een daling in het aantal afgegeven
vergunningen is geweest. Ik houd de Kamer natuurlijk sowieso op de hoogte. Ook hierover
heb ik de Kamer geïnformeerd en ik heb gezegd dat we hierbij de vinger aan de pols
moeten houden. Maar het aantal afgegeven vergunningen fluctueert heel erg. Dat fluctueert
echt maandelijks. Dus ja, er is een terugval geweest in de eerste maanden. Dat is
iets om in de gaten houden, maar het is nog niet een reden om aan te nemen dat de
trend, die stijgend is vanaf 2013, ten einde is. Maandag heeft het CBS bijvoorbeeld
laten weten dat het aantal verleende bouwvergunningen weer een inhaalslag heeft gemaakt.
In de maand april steeg het aantal verleende vergunningen weer sterk. Dus het fluctueert
en we moeten het goed in de gaten houden. Het belangrijkste is de trend: in april
werden er 30% meer vergunningen afgegeven ten opzichte van diezelfde maand vorig jaar.
Die fluctuaties zijn er en die zijn op zichzelf ook niet abnormaal. Die trend ga ik
heel goed in de gaten houden. De verbinding met de plancapaciteit is er natuurlijk
wel. Daarom zeg ik steeds: probeer in je planning vooral te kijken naar plannen die
goed en snel te realiseren zijn. Ik denk dat je daar als provincie en als gemeente
echt op moet sturen. Daar kijken we in de woondeals ook naar.
Ik kijk even of mevrouw Van Eijs nog specifiekere vragen had gesteld. Ik denk dat
ik de vragen van mevrouw Van Eijs op dit punt ook heb beantwoord.
Mevrouw Beckerman kwam terug op haar eerder gedane suggestie van een bouwplicht. Er
loopt een onderzoek naar de mogelijkheden van zo'n bouwplicht. Er is ook een motie
over ingediend door de heer Nijboer. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van
dat onderzoek. Die heb ik nog niet, maar ik verwacht ze volgens planning in de zomer,
eind augustus. Ik kan de Kamer direct daarna informeren. Ik hoop dat dat voor nu volstaat.
Dan weet mevrouw Beckerman in ieder geval wanneer ze hierover informatie krijgt.
De heer Ronnes vroeg naar de mogelijkheid van een meldpunt. Ik geloof dat hij zei
«een meldpunt voor haperende bouwprojecten». Het is natuurlijk lastig voor de Minister
van BZK om in het decentrale stelsel te interveniëren. Dat zal ik zo meteen op een
ander punt ook zeggen. De keuze om wel of niet door te gaan is zo'n decentrale keuze.
Ik kan beter sturen op de plancapaciteit en wijzen op hun verantwoordelijkheden dan
in te grijpen in die specifieke locaties. Maar we kunnen wel goed samenwerken. Ook
daarvoor wil ik wijzen op de woondeal voor de Zuidelijke Randstad. Die is met de steun
van bijvoorbeeld NEPROM en Bouwend Nederland tot stand gekomen. Dat soort partijen
heb je dan ook aan tafel. En hoe beter er wordt samengewerkt, hoe groter de kans is
dat het niet zover hoeft te komen dat het een haperend bouwproject wordt. Want dat
is een situatie die alle partijen heel graag willen vermijden.
Ik dacht dat de heer Ronnes ook vroeg naar het expertteam van BZK dat we inzetten
om versnelling te realiseren. Als ik zijn vraag goed heb begrepen, suggereerde hij
om dat expertteam ook in te zetten voor de marktpartijen. Ik denk dat dat tegen de
belemmering van de staatssteun aanloopt, maar ik kan wel een rol spelen om die gezamenlijkheid
te bevorderen. Wat ik net al zei: marktpartijen hebben een belangrijke rol; die moeten
informatie aanleveren. Dat helpt om een goede planning te krijgen en de realiseerbaarheid
te bevorderen. Ik stimuleer de provincies om daarin de lead te nemen, maar ik kan
niet rechtstreeks het expertteam inzetten voor de marktpartijen.
De heer Ronnes informeerde naar de resultaten van het onderzoek naar de knelpunten
van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dat is de uitvoering van de motie-Ronnes.
De motie-Ronnes/Laan-Geselschap moet ik zeggen. Op dit moment wordt de laatste hand
gelegd aan het onderzoek naar die ladder. Ik ben voornemens om de Kamer nog voor het
zomerreces een brief te sturen met de resultaten en mijn reactie op dat rapport.
De heer Ronnes suggereerde dat we misschien in specifieke regio's in Nederland – hij
had het over Utrecht – doorzettingsmacht zouden moeten gebruiken. Dan kom ik terug
op het punt van daarnet. De verantwoordelijkheid voor dit beleid hebben we in Nederland
neergelegd bij gemeenten en provincies. Dat is een bewuste keuze geweest, vanuit de
gedachte dat die overheden het beste zicht hebben op wat er nodig is in hun regio
of gemeente. Dat stelsel als zodanig begrijp ik niet alleen in theorie, maar ook in
de praktijk, en daar wil ik aan vasthouden. Mijn rol is kaderstellend. Ik kan aanjager
zijn. Ik kan partijen bij elkaar brengen. Ik kan het op verschillende manieren ondersteunen.
Dat doe ik ook in Utrecht. Ik zei net al dat de woondeal met de regio Utrecht in een
afrondende fase is. Misschien kan ik de heer Ronnes suggereren om als de woondeal
er is – daarvan zal ik de Kamer uiteraard op de hoogte stellen – te bekijken of hij
denkt dat het op die manier kan gaan werken.
De heer Koerhuis vroeg aandacht voor Amersfoort. Dat is inderdaad ook eerder in de
Kamer al gebeurd. Ik heb toen gezegd dat het mij logisch lijkt om eerst de woondeal
met Utrecht, waarmee we gestart zijn, af te ronden, maar wel op zoek te gaan naar
manieren om ook Amersfoort, dat er eigenlijk heel dichtbij ligt, daarbij te betrekken.
Dat heeft natuurlijk ook een link met het bereikbaarheidsprogramma, het MIRT. Daarop
zal ik straks nog even terugkomen. We moeten sowieso heel goed monitoren hoe de woningbehoefte,
de plancapaciteit en de woningproductie zich ontwikkelen in die regio, ook in Amersfoort,
en in nog een paar andere regio's in Nederland die nu niet in die aanpak zitten. Dus
de gesprekken met Amersfoort worden, indachtig de motie die de heer Koerhuis daarover
had ingediend, inderdaad gevoerd.
Dan tot slot, voorzitter, of bijna tot slot op dit punt: het buitenstedelijk bouwen
en de plancapaciteit in de regio Utrecht. De heer Koerhuis vroeg daarnaar. Heel precies:
de verhouding tussen de plancapaciteit en de toename van de woningbehoefte in de provincie
Utrecht is 140% voor de korte termijn, dus tot 2025, en 108% tot 2030. Voor de periode
na 2025 ligt er dus een uitdaging, zou je kunnen zeggen. De gemeente en de provincie
hebben echt een opgave in deze hele gespannen woningmarkt om te zorgen voor genoeg
realiseerbare plannen. Niet alleen ik en de Kamer, maar ook de provincie Utrecht en
de gemeentes in de regio zijn zich daarvan bewust. We werken eraan en ik ben benieuwd
wat de heer Koerhuis vindt van de woondeal, als die er straks is.
Tot slot heb ik een vraag van mevrouw Van Eijs die onder dit blokje valt. Zij vroeg
of ik vind dat je meer grond voor wonen beschikbaar zou moeten stellen ten koste van
grond voor bedrijven, als het bijvoorbeeld gaat over braakliggend terrein. Het ligt
een beetje in het verlengde van wat ik net heb geantwoord: ook die keuze moet lokaal
worden gemaakt door de gemeente. Die kent de situatie het beste en kan het best beoordelen
of de gronden geschikt zijn voor woningbouw. In veel gemeenten gebeurt dat nu ook
en worden dat soort bedrijventerreinen getransformeerd naar woningbouw. De Binckhorst
in Den Haag, hier vlakbij, is daar een heel bekend voorbeeld van, maar er zijn er
meer. Maar ik vind het uiteindelijk wel belangrijk dat het lokaal wordt afgewogen.
De voorzitter:
Daarmee hebben we het eerste blokje gehad. Ik zag net allereerst de heer Koerhuis
en vervolgens de heer Ronnes. En ik zag volgens mij een interruptie van mevrouw Van
Eijs. Dus we beginnen met de heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik heb twee punten. Ik heb het niet over 130% hard plannen voor de komende vijftien
jaar. De Minister heeft het over bestemmen en dat je niet 130% moet bestemmen voor
de komende vijftien jaar. Natuurlijk niet. We gaan binnenstedelijk bouwen waar het
kan en buitenstedelijk waar het moet. Maar binnenstedelijk bouwen duurt gewoon lang;
tien tot vijftien jaar van begin tot eind. Dan is het niet gek om te vragen om in
ieder geval alle plannen zacht in kaart te brengen totdat we weten dat het genoeg
is. We weten dat een deel uitvalt. Dus dan moeten we in kaart brengen dat er 130%
in ieder geval zacht, of zacht en hard, gepland is voor de komende vijftien jaar.
Dat wil ik de Minister toch nog even meegeven. Ik bedoelde dus niet dat het hard moet
zijn. Ik zie de Minister knikken. Ik ben benieuwd.
Over de regio Utrecht en de regio Amersfoort. De Minister heeft het over een woondeal
Utrecht en een woondeal Amersfoort. Daar heb ik het nu niet over. Ik heb het specifiek
over het feit dat de harde plannen daar het meest achterblijven van heel Nederland.
Dat was eerst het geval in de regio Alkmaar. De Minister had in het vorige AO de toezegging
gedaan om daarover specifiek in gesprek te gaan. En dat is top geweest.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Koerhuis (VVD):
De vraag is of de Minister dat dit keer wil doen voor de regio Utrecht en de regio
Amersfoort. Wil zij daar specifiek in gesprek gaan over dat er echt meer plannen moeten
komen? Als je kijkt waarin het gebied afwijkt, zie je dat er uitsluitend binnenstedelijk
gepland wordt. Suggesties vanuit de VVD zijn dan Rijnenburg en Stoutenburg Noord.
Kan de Minister toezeggen specifiek in gesprek te gaan met de regio Utrecht en de
regio Amersfoort, zoals ze heeft gedaan met de regio Alkmaar, voor het volgende AO
Bouwopgave?
Minister Ollongren:
Het gesprek is al gaande. Die toezegging heeft de heer Koerhuis voor Utrecht al in
de vorm van de woondeal. De woondeal gaat daar ook over. Dat heeft u ook gezien bij
de Zuidelijke Randstad, waar het ook gaat over plancapaciteit. Dat is een onderdeel
van de gesprekken die we voeren om tot zo'n woondeal te komen. En Amersfoort: ik weet
dat de heer Koerhuis nu niet vroeg om een woondeal, maar de vorige keer wel. Niet?
Excuses, dan heb ik dat verkeerd begrepen. In ieder geval is dat de aanleiding geweest
om het gesprek met Amersfoort aan te gaan en te kijken of we een verbinding kunnen
leggen met wat we afspreken met Utrecht en de regio Utrecht.
Dan op dat eerste punt: ik ben blij, want volgens mij zijn de heer Koerhuis en ik
het toch eens. Ik gaf net een uitleg over hard versus zacht, waarin ik schetste dat
te ver vooruit vastleggen weer nadelig kan zijn, omdat je dan geen flexibiliteit meer
hebt voor veranderende omstandigheden. Dat was mijn uitleg van zijn vraag. Ik geloof
dat de heer Koerhuis nu zegt dat hij het daarin met mij eens is.
Binnen- en buitenstedelijk: dat is het derde onderdeel van de vraag van de heer Koerhuis.
Het is allebei waar of niet waar. Er zijn gemeenten die de voorkeur geven aan binnenstedelijk
en ook veel mogelijkheden hebben om dat te realiseren. Vaak zitten er best lastige
aspecten aan binnenstedelijk bouwen, maar één ding is vaak wel al geregeld: de infrastructuur
voor de bereikbaarheid. Als je niet binnenstedelijk bouwt, moet die ook nog worden
geregeld. De reden dat we in het kabinet zo hechten aan de samenwerking tussen het
Ministerie van IenW en het Ministerie van BZK, is dat je wilt proberen daar woningbouw
te plannen waar ook de bereikbaarheid vanuit het MIRT of anderszins wordt gerealiseerd.
Dat moet echt hand in hand gaan. Verder is het maatwerk.
De voorzitter:
Aanvullend. De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Helder. Ik zou graag toch die extra stap willen zien, namelijk dat de Minister echt
in gesprek gaat met die twee regio's, Utrecht en Amersfoort, om het aantal plannen
te laten stijgen. Dat is zo succesvol geweest in Alkmaar. Ik vraag niets meer en niets
minder dan een gesprek met die twee regio's, zodat de plannen de volgende keer gewoon
voldoen. Dat is met Alkmaar gelukt. Die twee regio's verdienen het. Daar zoeken mensen
ook een woning en daar moeten de plannen ook gewoon voldoen.
Minister Ollongren:
Deze algemene oproep beschouw ik als een steun in de rug voor de gesprekken die ik
inderdaad voer. Want ja, dit is een regio waar de krapte zich enorm manifesteert.
Dat betekent dat je de bouwproductie op gang moet krijgen, en dat betekent dat je
ook plannen moet hebben.
De voorzitter:
Dank. Dan heb ik een interruptie van de heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
Het was een vrij breed blokje. Dus ik heb iets meer dan één vraag voor de Minister.
Dat is een beetje lastig.
De voorzitter:
Misschien dat u hem dan kunt verpakken in één vloeiende vraag?
De heer Ronnes (CDA):
Ik ga het proberen. Dank voor de suggestie, voorzitter. Allereerst de 130%: ik ontvang
bijvoorbeeld signalen vanuit Zuid-Holland. Daar hebben gemeentes brieven ontvangen
waarin letterlijk wordt gezegd: s.v.p. niet meer dan 100% hard bestemmen, want anders
zijn we niet flexibel genoeg naar de toekomst toe. Is dit nu de tijd om zo om te gaan
met je plancapaciteit? Kijk er nog eens naar, Minister.
Een tweede punt: in een aantal coalitieakkoorden staat zelfs letterlijk dat we overplannen
moeten tegengaan. Dat is natuurlijk op lange termijn zo: je moet niet voor de lange
termijn, vijftien jaar, alles maar volplannen. Maar de komende twee, drie jaar kan
overcapaciteit echt geen kwaad. Alsjeblieft, spreek met die provincies en ga toch
nog eens kijken of er niet meer ruimte mogelijk is. Dat is echt hard nodig.
De voorzitter:
Hebben we hem?
De heer Ronnes (CDA):
Een tweede punt dat ik nog wilde verpakken...
De voorzitter:
Het derde. Dit is al het derde.
De heer Ronnes (CDA):
... in het eerste punt is de aanwijzing in Utrecht. Daarstraks werd genoemd: 260.000
tot 270.000 woningen achterstand. Je ziet met welke langzame snelheid nieuwe plannen
tot ontwikkeling komen. We moeten in Nederland iets extra's doen. Dé gelegenheid daarvoor
is om Rijnenburg op de kaart te zetten. Dus Minister, alstublieft, gebruik uw bevoegdheden,
gebruik de wet die daarvoor ook gemaakt is. En ik wil graag weten of u de inpassingsprocedure
of de aanwijzing in overweging wilt nemen.
De voorzitter:
Dank. Ik gaf veel ruimte, maar het wordt bijna een tweede termijn. Ik veroorzaakte
dat zelf, maar we moeten het kort en beknopt houden. We zitten natuurlijk beperkt
in de tijd. Ik geef het ook even mee aan de andere sprekers straks. De Minister.
Minister Ollongren:
Over de plancapaciteit lijken de heer Ronnes en ik het eens te zijn dat je op termijn
rekening moet houden met een zekere mate van flexibiliteit, maar in de krapteregio's
nu wel moet sturen op harde plancapaciteit. Ik maak hierbij wel de kanttekening dat
het uiteindelijk gaat over de realiseerbaarheid. Soms kan iets hard zijn in plancapaciteitstermen
en kan het toch nog heel lang duren, en kan een zachte plancapaciteit veel sneller
leiden tot een tijdelijke realisatie. Maar ik geloof dat we elkaar daar goed begrijpen.
Dan even specifiek over de provincie Zuid-Holland. Ik vind dat de provincie echt haar
verantwoordelijkheid heeft genomen in de woondeal voor de Zuidelijke Randstad. De
ambitie in de woondeal is 100.000 woningen erbij tot en met 2025. Dus het commitment
van de provincie is er. Mocht er toch een knelpunt in de plancapaciteit zijn, dan
kan ik ze daarop aanspreken, want dat aantal is wat we in de woondeal met elkaar hebben
afgesproken.
Over Utrecht, Rijnenburg, en het eventueel geven van een aanwijzing heb ik net al
gezegd dat ik het niet vind passen in ons gedecentraliseerde systeem om zo te werken.
Specifiek voor Rijnenburg: ik ken de discussie; die loopt al een tijdje. Rijnenburg
is niet iets waaraan we op korte termijn heel veel zullen hebben. Op de langere termijn
denk ik dat het inderdaad interessant kan zijn voor de woningbouw en dat woningbouw
mogelijk moet zijn. Maar dan moet er ook heel veel geïnvesteerd worden in de bereikbaarheid,
en die knoop moet wel worden opgelost.
De voorzitter:
Aanvullend. De heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
We hebben echt te maken met een crisis op de woningmarkt. De nieuwbouwprijzen schieten
hard omhoog en die ontwikkeling gaat door. De schaarste op de woningmarkt zorgt ervoor
dat mensen geen woning meer kunnen kopen. Als je op korte termijn een plek als Rijnenburg
versneld ontwikkelt, vraagt dat weliswaar extra inspanningen, maar het CDA is van
mening dat daarmee de woningmarkt ontlast wordt. Ik denk er hard over na om met dat
idee verder aan de slag te gaan.
Minister Ollongren:
Ik hoor wat de heer Ronnes zegt. Ik ben het niet oneens met de urgentie, en dat we
creatief moeten zijn en serieus moeten kijken naar locaties. Rijnenburg is een locatie
die zeker interessant is voor woningbouw, maar het zal daar echt lang duren om woningen
te realiseren. Nogmaals, de combinatie met het ontsluiten ervan is cruciaal, want
anders kan je daar volgens mij geen project plannen. Maar ik wacht af wat voor stappen
de heer Ronnes verder nog neemt.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik had nog iets gevraagd. De Minister ging er al een beetje op in. Ze zei dat zij
het niet haar plek vond om te zeggen dat er meer grond voor woningen dan voor bedrijven
aangewezen moet worden. Dat kan ik mij wel voorstellen. Maar ik vind het ook frustrerend
om te zien dat sommige gemeentes die urgentie blijkbaar minder voelen. Het CPB signaleert
dat ook. Ik vroeg me dus af of de Minister kan ingaan op het punt van het CPB en de
stelling die het heeft geponeerd. Kan de Minister ook ingaan op mijn vraag over het
inzichtelijk maken van hoe grondprijzen zich ontwikkelen in de gebieden waar de krapte,
dus de ruimte tussen vraag en productie, het grootst is? Is dat ook niet een knop
om bij gemeentes aan te draaien om ervoor te zorgen dat we goedkope huur- en koopwoningen
kunnen realiseren?
Minister Ollongren:
Ik had die vraag van mevrouw Van Eijs gehoord, maar ik vond het lastig om daar een
goed antwoord op te geven. Het is beter dat ik daar schriftelijk nog op terugkom en
wat specifieker kan antwoorden.
De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Van Eijs. De Minister geeft aan dat ze bereid is om dat
schriftelijk nader toe te lichten.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dat is fijn. Mag ik dan in de tweede termijn van mijn eerste interruptie nog iets
meegeven wat ze daarin zou kunnen meenemen? Dat is inderdaad de specifieke vraag of
gemeentes door hun grondprijzen het mogelijk kunnen maken om meer goedkope huur- en
koopwoningen te realiseren. Is dat een mogelijkheid?
Minister Ollongren:
Dank aan mevrouw Van Eijs dat zij deze concretisering meegeeft. Die kan ik betrekken
bij het beantwoorden.
De voorzitter:
De Minister gaat verder met het blokje flexwoningen.
Minister Ollongren:
Daarmee bedoel ik de tijdelijke woningen, het noodplan, al dat soort zaken.
Misschien is het goed om te zeggen dat flexwoningen, tijdelijke woningen, niet in
plaats van meer woningen komen. Het is extra. Het zijn extra woningen die sneller
kunnen worden gerealiseerd omdat ze in een fabriek worden gemaakt en ergens worden
neergezet. Sommigen van ons hebben misschien het beeld van containers die ergens op
elkaar worden gestapeld, omdat we dat weleens gezien hebben, maar die fase zijn we
echt voorbij. Het zijn volwaardige, nette woningen die heel snel kunnen worden gerealiseerd
op plekken waar anders op dat moment niet kan worden gewoond. Dus het is en-en. Het
gaat niet ten koste van woningen.
Ik kom op de vraag van de heer Koerhuis. Sorry, ik bedoel de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Dat is een onmogelijke vergissing, voorzitter.
Minister Ollongren:
Dat ben ik helemaal met de heer Nijboer eens. Ik weet ook niet waarom ik dat zei.
De voorzitter:
De bordjes staan ook niet verkeerd, dus...
Minister Ollongren:
Nee. Excuses.
Die tijdelijke woningen, die flexwoningen, zijn voor gemeenten heel interessant. Ik
spreek veel gemeenten die zeggen dat zij van plan zijn om op die manier te gaan werken
en dat zij in de gemeente plek hebben waar ze dat kunnen doen. Dus die investeren
in flexwoningen, in tijdelijke woningen. Hetzelfde geldt voor corporaties. Die doen
dat ook. Er zijn voorbeelden in Amsterdam en Utrecht, maar ook op Texel en in Leiden.
Het is bedoeld om de gemeenten en de corporaties te helpen en te stimuleren. Het is
ook deels ingevoerd naar aanleiding van signalen van Aedes. Met andere woorden: het
is niet alleen door de markt en voor de markt. Dat maakt het voor de heer Nijboer
misschien iets begrijpelijker dat we de stimulans doen via de vrijstelling van de
verhuurderheffing, ook al is hij het er wellicht niet mee eens.
Ik ga even terug naar de heer Ronnes die vroeg naar de uitvoering van de motie over
een noodplan. Dat is dit, dus hij herkent dat daarmee echt aan de slag is gegaan.
Dat maximum van vijftien jaar is mogelijk gemaakt naar aanleiding van het signaal
van de heer Ronnes. De eerste gesprekken met provincies over een regionale aanpak
zijn gestart en de afspraken zijn geland in tal van akkoorden, bijvoorbeeld provinciale
akkoorden, zoals in Friesland, in het MIRT-Oost en in regio- en woondeals – ik noemde
al de Zuidelijke Randstad en Eindhoven – en in de woningbouwprogrammering van Zuid-Holland.
We zien het nu op al die plekken oppoppen. Dat is echt heel goed. In zijn motie heeft
de heer Ronnes gevraagd om halfjaarlijks de Kamer te informeren. Dat zal ik vanzelfsprekend
graag doen.
De heer Koerhuis stelde een vraag rond de verhuurderheffing. Ik kijk even of ik zijn
vraag goed begrijp. De heer Koerhuis zegt dat hij liever een korting op de verhuurderheffing
wil geven. Mijn voorstel is om een vrijstelling te geven voor deze vormen van woningen.
Dat lijkt mij nog beter dan het voorstel van de heer Koerhuis.
De voorzitter:
We gaan eerst even door met de beantwoording en dan horen we zo dadelijk wel bij interruptie
hoe het ervoor staat.
Minister Ollongren:
Dan kom ik bij de heer Kops. Die maakt zich zorgen dat de flexwoningen vooral naar
de statushouders gaan. Gemeenten hebben een wettelijke taak om statushouders te huisvesten.
Net zoals voor reguliere woningen kunnen statushouders inderdaad ook voor de flexwoningen
in aanmerking komen. We maken in dat opzicht geen onderscheid tussen statushouders
en de andere doelgroepen; ze worden gelijk behandeld.
Wat betreft de bewoning van de vakantieparken is er een Actie-agenda vakantieparken.
Daarover is de Kamer al enige tijd geleden geïnformeerd. Er wordt zeker gekeken naar
de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen, dus om vakantieparken te transformeren
naar plekken waar ook gewoond mag worden, maar gemeenten moeten er zelf voor kiezen
om dit in hun eigen regelgeving mogelijk te maken. Het zal zeker gebeuren, en dat
is ook heel goed, maar ik kan mij voorstellen dat gemeenten het belangrijk vinden
om zicht te houden op de vraag of er sprake is van bewoning of niet.
Mevrouw Bromet van GroenLinks was bang dat met de flexibele woningbouw een soort tweedeling
ontstaat, dat studenten en mensen met een minder dikke portemonnee in de flexibele
woning terechtkomen en niet in reguliere woningen. Het antwoord dat ik net gaf is
en-en. Omdat er veel meer snelheid in kan komen, zijn de flexwoningen juist een oplossing
voor die mensen; voor studenten die niet bij hun ouders willen blijven wonen, maar
ook voor mensen met echtsscheidingsproblematiek en statushouders die gewoon snel een
woning nodig hebben. Het is niet in plaats van het vergroten van de woningvoorraad.
Daarmee denk ik dat het niet bijdraagt aan een tweedeling, maar een opstap kan bieden.
Daarmee heb ik ook de opmerking van mevrouw Beckerman beantwoord. Nee? Ik wil nog
wel een poging doen. De kwaliteit van deze woningen veroorzaakt niet datgene wat mevrouw
Beckerman vreest. Zij vroeg ook naar de huurcontracten. Het is niet zo dat met de
inzet van een tijdelijk huurcontract de rechten van de huurders per se worden aangetast.
Het is wel zo dat je van tevoren weet waar je aan toe bent met de periode waar het
huurcontract voor geldt. Dat weet je aan de voorkant. Voor die periode is het huurcontract
niet opzegbaar vanuit de verhuurder en is de huurprijsregeling onverkort van kracht.
Natuurlijk moet er omdat het tijdelijk is aandacht zijn voor wat na die tijdelijkheid
komt, maar dat zei ik net al. Daarmee is de link gelegd met het sowieso vergroten
van de woningvoorraad.
De voorzitter:
Hebben we daarmee het blokje gehad? Ja? Een, twee, drie, zelfs vier interrupties.
Mevrouw Beckerman zag ik als eerste, dan mevrouw Bromet, dan de heer Nijboer en dan
de heer Koerhuis. Ik heb ze alle vier in beeld. Mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
De wachttijden voor een sociale huurwoning zijn inmiddels opgelopen tot negen jaar
en er zitten enorme uitschieters bij. Dan krijg je een tijdelijke woning voor twee
jaar en kan je daarna nog een paar keer hoppen naar een tijdelijke woning voor een
paar jaar. Terwijl het structurele probleem, het enorme tekort aan sociale huurwoningen,
niet voldoende wordt aangepakt, mede door de verhuurderheffing. Een van de vragen
die ik aan de Minister stelde, uiteraard via de voorzitter, maar niet echt,...
De voorzitter:
Het gaat steeds beter.
Mevrouw Beckerman (SP):
... is of mensen hun inschrijfduur behouden als ze in een flexibele woning zitten.
Dat was een vraag die ik had gesteld.
Minister Ollongren:
Ik ben het mevrouw Beckerman eens dat we niet willen dat mensen langdurig van tijdelijke
woning naar tijdelijke woning gaan. We willen juist voor de mensen die nu niets te
kiezen hebben, iets te kiezen bieden, namelijk een tijdelijke woning. We willen er
tegelijkertijd voor zorgen dat gemeenten zorgen voor het vervolg wel, en dat moedigen
we ook erg aan. Door prestatieafspraken daarover te maken kun je dat mooi combineren.
Als mevrouw Beckerman mag kiezen tussen geen tijdelijke woningen en een nog groter
probleem, of wel tijdelijke woningen en er wordt tegelijkertijd structureel gewerkt
aan het oplossen van het woningtekort, hoop ik dat zij met mij kiest voor het laatste.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat is geen antwoord om mijn vraag. Nu is het bij 71% zo dat je de inschrijfduur behoudt
en bij de rest niet. Ik wil zeker weten niet ook nog eens dat huurrecht kwijtraken.
De Minister zegt dat je bij tijdelijke woningen helemaal geen rechten verliest. Ik
had gesteld dat het een uitholling van huurdersrechten is. Je verliest bijvoorbeeld
het recht om altijd naar de huurcommissie te kunnen. Dat is nogal wat. Er zijn nogal
wat verhuurders van slechte woningen met gebreken. Als je in een sociale huurwoning
zit op een contract voor onbepaalde tijd, kun je altijd naar de huurcommissie. Dat
kan met zo'n flexcontract niet. Dus er is wel degelijk sprake van uitholling.
Minister Ollongren:
Mij wordt verzekerd dat je wel degelijk naar de huurcommissie kan. Dus de signalen
die mevrouw Beckerman heeft, herkennen wij niet direct, maar ik ben graag bereid om
daar in te duiken. Mevrouw Beckerman kan mij misschien laten weten waar dat speelt.
Dit is belangrijk, maar belangrijk is ook om die prestatieafspraken te maken en perspectief
te bieden. Nogmaals: het is een oplossing voor mensen voor wie een andere oplossing
niet voorhanden is en het geeft de gemeente tijd om ervoor te zorgen dat er daarna
voldoende mogelijkheden bestaan om deze mensen op een andere manier te huisvesten
in de sociale huur.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De Minister zegt in een bijzin dat flexwoningen prefab zijn en dat dat een van de
redenen is dat ze snel gebouwd kunnen worden. Dat is een zeer traditionele manier
van denken over woningbouw. Ik wil de Minister uitdagen om te kijken naar permanente
bouw die prefab gebouwd wordt, want dat lost een heleboel problemen op. De voorbeelden
zijn er van vernieuwende bouwconcepten met houten panelen uit Duitsland waarin CO2 wordt opgeslagen. Die kunnen snel gebouwd worden en zijn geen tijdelijke woningen.
Hetzelfde geldt voor de plekken die de Minister noemt, waar anders niet kan worden
gewoond. Er kan wel vijftien jaar gewoond worden, dus ik vraag me af wat dit voor
plekken zijn en of ze geen grond bezetten waar je ook meteen definitieve woningen
kan neerzetten. Het liefst dan prefab, zodat ze ook snel neergezet kunnen worden.
Minister Ollongren:
Ook hier is mijn antwoord dat het en-en is. Mevrouw Bromet heeft helemaal gelijk:
ook in de bouw, waarin misschien een tijdlang weinig innovatie was, komt steeds meer
innovatie. Er wordt ook in de reguliere of vaste bouw gewerkt met prefab, vaak op
een duurzame manier. Dat is heel interessant. Daar moet vooral mee doorgegaan worden
en het moet gestimuleerd worden. Voor die tijdelijke woningen kun je daarmee heel
snel werken, maar het is niet in plaats van het andere.
Wat betreft de locaties heb ik veel vertrouwen in de lokale autoriteiten, de gemeenten,
die heel goed in staat zijn om een en ander af te wegen. Het gaat soms om locaties
waar daarna helemaal geen woningbouw komt, maar een bedrijventerrein of iets anders
voorzien is. Het houdt niet een ander woningbouwproject op, maar maakt gebruik van
de plaats die er tijdelijk is om woningen te realiseren die er anders niet zouden
komen. Dus het is echt extra.
De voorzitter:
Helder. De heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank aan de Minister voor de uiteenzetting over de corporaties die flexwoningen zullen
bouwen. Het enthousiasme van de heer Koerhuis was zo groot dat ik dacht dat het alleen
de beleggers waren. Dat is nu rechtgezet. Ik had de Minister gevraagd waarom het niet
geldt voor nieuwbouw van woningcorporaties die bestaat uit duurzame woningen en waar
de woningnood ook als lang geprognosticeerd is.
Minister Ollongren:
De heer Nijboer bedoelt een korting geven op of een vrijstelling van de verhuurderheffing.
We hebben de verhuurderheffing natuurlijk een aantal verlichtingen gegeven, deels
voor duurzaamheid. Ik wil heel graag de nieuwbouw aanjagen en de woningbouwcorporaties
daarin voluit hun rol laten spelen. Dat gebeurt ook. Maar ja, ik moet het ook nog
allemaal financieel zien rond te krijgen. Vooralsnog heb ik wat kunnen doen in de
richting van de woningbouwcorporaties. We zijn heel goed met elkaar en met de gemeenten
aan het kijken hoe zij in dat deel van verduurzaming en betaalbare huren maar ook
nieuwbouw, een rol kunnen spelen.
De voorzitter:
Aanvullend.
De heer Nijboer (PvdA):
We behandelen de Voorjaarsnota voor de zomer. Ik zie dat er 400 miljoen naar Defensie
en jeugdzorg gaat. Als ik de coalitie hoor, is die wel verdeeld over het hoe, maar
vindt zij het een groot probleem. De Voorjaarsnota is al gepubliceerd, dus het kan
niet meer meegenomen worden, maar ligt er een claim van de Minister richting de begroting,
dat die verhuurderheffing kan dienen voor de sociale woningbouw en meer bouwen, zodat
we daar volgend jaar extra in kunnen investeren?
Minister Ollongren:
Het heeft mijn aandacht, de aandacht van het kabinet. Er ligt een motie van de heer
Ronnes; die wordt uitgevoerd. Daarbij gaat het over de maatschappelijke opgave van
de woningbouwcorporaties en de ruimte die ze daarvoor kunnen inzetten. Dus het heeft
zeker mijn aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we daarmee naar het blokje... Excuus, de heer Koerhuis. U heeft
volledig gelijk. Ik had u genoteerd staan.
De heer Koerhuis (VVD):
De Minister stelde een vraag terug over een vrijstelling op de verhuurderheffing.
Goed dat de Minister een stimulans wil geven aan flexwoningen, want alleen zo kunnen
we volgend jaar klappen maken. Alleen zijn ze vrij goedkoop in de WOZ. Dus een vrijstelling
op de verhuurderheffing levert niet meer op dan € 300 of € 400 voor het eerste jaar,
terwijl we voor de bouw van goedkope sociale huurwoningen, dus huurwoningen met een
huur onder de eerste aftoppingsgrens, een heffingsverminderingspotje hebben gehad.
Dat is even een technische term.
De voorzitter:
En dan nu uw vraag.
De heer Koerhuis (VVD):
De Minister vroeg mij om een uitleg. Een heffingsverminderingspotje van € 10.000 per
te bouwen goedkope sociale huurwoning – ik zeg niet dat het per se € 10.000 moet worden –
zet zoden aan de dijk. Dat is nogal een prikkel om een flexwoning te plaatsen en veel
meer dan de € 300 à € 400 die de Minister voorstelt.
Minister Ollongren:
Ik wil de heer Koerhuis even een sommetje voorhouden, want ik denk dat we nader tot
elkaar kunnen komen.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Ik zie dat alle leden meerekenen, dus ik geef de Minister het woord voor dat sommetje.
Minister Ollongren:
Het is een vrijstelling van maximaal vijftien jaar. Dat betekent dat het afhankelijk
van de WOZ-waarde echt over een substantieel bedrag gaat. Stel het is die € 400 per
jaar, dan mogen we die maal vijftien doen. Dan kom je uit op € 6.000.
De heer Koerhuis (VVD):
Dat begrijp ik. Ik had daar vragen bij. Kan het juridisch-fiscaal gegarandeerd worden
voor vijftien jaar? De andere vraag: de Belastingdienst heeft aangegeven niet met
nieuwe ideeën te komen, omdat ze bestaande dingen op orde wil hebben. Een korting
op de verhuurderheffing is iets bestaands. Het was bedoeld als handreiking naar de
Minister, want dit klinkt als een nieuw ding. Dus twee vragen: kan de juridische zekerheid
gegeven worden dat er echt vijftien jaar geen verhuurderheffing wordt betaald over
de flexwoning? En gaat de Belastingdienst niet zeggen: dit is een nieuw project, doe
toch maar zo'n potje als u eerder heeft gedaan voor goedkope sociale huurwoningen?
Minister Ollongren:
Dit zijn woningen die er extra bij komen. Als we dit niet doen, komen de woningen
er niet en leveren ze ook geen verhuurderheffingsopbrengst op. De uitvoering hiervan
wordt gedaan door de RVO, dus het probleem wat de heer Koerhuis schetst doet zich
niet voor. Ik kan overigens niet garanderen dat het altijd over vijftien jaar gaat.
Het is maximaal vijftien jaar, maar het kan in een enkel geval ook tien, acht of twaalf
jaar zijn. Daar is het van afhankelijk.
De voorzitter:
Ik hoop dat daarmee de vraag beantwoord is, want we gaan naar het blokje PAS.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter?
De voorzitter:
Toch. Neem me niet kwalijk. Mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil alleen vragen hoe we dit gaan doen. Dit AO duurt tot 20.30 uur en dat is het
inmiddels.
De voorzitter:
Ik kijk zo dadelijk even naar de leden. We maken deze onderwerpen af en ik verwacht
dat we gezien de snelheid van antwoorden van de Minister om een uur of kwart voor
negen klaar kunnen zijn. Volgens mij is dat met een beetje uitloop wel te doen. Het
is hier wel een beetje warm. Dan kunnen we daarna nog even naar het terras. Is dat
akkoord? Ik kijk even naar de leden.
Mevrouw Van Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Het gaat wel heel snel, maar ik mis nog drie antwoorden. Dus daarom gaat het sneller,
denk ik.
De voorzitter:
Dan proberen we dat zo in de tweede ronde nog te doen. Over de PAS lagen er niet zo
veel vragen en dat geldt ook voor ouderen; ik heb een paar vragen gezien. En het blokje
overige beperkt zich ook. De stapel valt erg mee, dus ik vermoed dat we zo dadelijk
tot een afronding kunnen komen. Maakt u zich geen zorgen.
De Minister.
Minister Ollongren:
In aantallen antwoorden en vragen valt het mee, maar in onderwerpen niet, want ik
kom op het onderwerp PAS en de uitspraak van de Raad van State. Morgen is er overigens
een plenair debat over. Daar zal ik ook bij zijn. Het klopt inderdaad dat de uitspraak
van de Raad van State potentieel grote gevolgen heeft voor veel activiteiten in de
fysieke leefomgeving, maar ook voor de woningbouw. Het is heel belangrijk dat wij
ontzettend zorgvuldig omgaan met dit vraagstuk en dat we echt goed laten bestuderen
en analyseren welke impact het heeft. Dat doen we in samenspraak met de andere overheden.
Er is al een traject afgesproken en dat is vastgelegd in een brief die mevrouw Schouten
aan uw Kamer heeft gestuurd. In dat proces zal de woningbouw worden betrokken. We
zullen een inventarisatie doen van alle plannen en proberen te kijken naar wat voor
type oplossingen daarbij horen. Uw Kamer zal natuurlijk steeds, stap voor stap daarvan
op de hoogte worden gehouden.
Ik begrijp heel goed de vragen van mevrouw Bromet, de heer Ronnes en anderen over
welke gebieden nou het meest worden geraakt en welke concrete projecten het betreft.
Er wordt op dit moment echt heel hard gewerkt om het beeld daarvan concreet te maken.
In potentie kunnen er best veel plannen geraakt worden. De eerste indruk is dat dat
natuurlijk geldt voor locaties dichtbij natuurgebieden waar hoge stikstofconcentraties
zijn. Wat voor type maatregelen en of er bronmaatregelen mogelijk zijn – ik dacht
dat de heer Ronnes dat suggereerde – is allemaal onderwerp van onderzoek. Ik vind
het lastig om daarop vooruit te lopen, want als ik nu iets zeg wat toch net weer anders
blijkt te zitten, wil ik dat eigenlijk niet op mijn geweten hebben. We zijn er echt
heel hard mee aan het werk en willen de Kamer zo snel mogelijk duidelijkheid geven.
Feit is dat Nederland een relatief klein land is en dat dit betekent dat ook stedelijke
gebieden heel dicht bij natuurgebieden kunnen liggen. Het is helaas niet zo dat je
dat probleem met binnenstedelijk bouwen niet hebt. Ook daar kan het zich voordoen.
De voorzitter:
Het blokje PAS is daarmee geweest. Geen interrupties daarop? Dan gaan we naar de ouderen.
Minister Ollongren:
Ik proef een beetje teleurstelling bij de heer Krol. Niet dat hij als enige aandacht
heeft voor ouderenhuisvesting, helemaal niet natuurlijk, maar hij heeft wel een paar
heel concrete vragen gesteld. Ik wil echt zeggen dat ik in de contacten die ik heb
met gemeenten, maar ook met de woningbouwcorporaties en met marktpartijen, en trouwens
ook met burgerinitiatieven, dit onderwerp altijd op de agenda zet. Dat doe ik samen
met collega De Jonge ook bij de Actielijn Wonen en Zorg. De heer Krol zegt dat hij
het niet in voldoende mate terugziet in de woondeals en andere zaken, maar we zetten
er vol op in. We doen aan een kennisprogramma voor gemeenten en woningbouwcorporaties.
We hebben een ondersteuningsteam dat hierbij kan helpen. We hebben een stimuleringsregel voor burgerinitiatieven
en sociaal ondernemers. Dus er gebeurt meer. Ik trek het me aan dat de heer Krol zegt
dat hij dat niet herkent in de stukken, dus daar zal ik aandacht voor hebben.
Dan even specifiek zijn vragen. Hoeveel woonzorgvormen en seniorenwoningen zijn er
de afgelopen jaren gerealiseerd? Het is lastig om dat heel precies te maken. Dat heeft
vooral te maken met het feit dat er grote verschillen zijn en er eigenlijk geen eenduidige
definitie van een ouderenwoning is. Ouderenwoning, seniorenwoning, woonzorgvorm; er
zijn allemaal verschillende termen. De Minister van VWS en ik zijn wel bezig om een
monitor naar deze woonvormen te starten. We hopen in het najaar met een nulmeting
en meer informatie naar uw Kamer toe te komen.
Ik zei al dat we bij de woondeals juist de ouderenwoningen hebben ingebracht. De regio's
waarmee we zijn gestart, zijn de regio's waar de krapte het allergrootste is. Dus
moeten seniorenwoningen onderdeel worden van de bouwambities en moet een en ander
kwalitatief goed aansluiten bij de behoeften. Dat geldt, afhankelijk van het type
gemeente, ook voor gezinnen, starters en studenten, maar zeker ook voor ouderen. In
de woondeal Groningen doen we onderzoek naar de woonbehoefte, waarbij we aandacht
zullen schenken aan de ouderen. Daarna wordt een woonvisie opgesteld waarin met bijvoorbeeld
corporaties concrete afspraken en zelfs prestatieafspraken kunnen worden gemaakt over
seniorenwoningen. Over Eindhoven wil ik zo'n beetje hetzelfde zeggen. De heer Krol
heeft het niet heel concreet in de woondeal Eindhoven aangetroffen, maar het zit er
wat indirecter zeker in. Met andere woorden: als het er niet prominent instaat, zou
ik absoluut niet de conclusie willen trekken dat het niet de aandacht heeft. We gaan
dat beter inzichtelijk maken en dat geldt ook voor de andere regio's.
De heer Krol vroeg ook hoe het staat met de motie over levensloopbestendig renoveren
door corporaties, en de motie over proportionele nieuwbouw voor ouderen. Aan die moties
heb ik bij de brief over de voortgang van het programma Langer Thuis, die collega
De Jonge heeft getekend, invulling gegeven. Ik verwijs naar die brief.
Ik heb nog overige.
De voorzitter:
Dan kijk ik even rond voor het blokje ouderen. De heer Ronnes? Nee? De heer Krol.
De heer Krol (50PLUS):
Behalve naar de gerealiseerde seniorenwoningen vroeg ik ook hoeveel er nog nodig zijn.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de Minister.
Minister Ollongren:
Dat heb ik gehoord en daarvoor geldt hetzelfde antwoord als ik net gaf.
De voorzitter:
Dank u wel.
Dan gaan we naar het kopje overige.
Minister Ollongren:
Een paar punten nog. De capaciteitstekorten in de bouw. Mevrouw Bromet vroeg daar
aandacht voor. Dat is een belangrijk punt. De bouwsector moet daarmee zelf echt aan
de bak. Dat doen ze ook. Ze hebben veel mogelijkheden om dat te doen. We kunnen ook
samenwerken. We hebben bijvoorbeeld in het mbo samengewerkt om de opleidingen beter
te laten aansluiten op de behoefte van de bouwsector, ook als het gaat om de klimaatkant
ervan; de klimaattechniek, zal ik maar zeggen. Ze kunnen mensen uit andere sectoren
omscholen. Ze kunnen inderdaad ook buitenlandse werknemers aanstellen. Ze kunnen innoveren
en op die manier de capaciteit beter benutten. Via de Bouwagenda die de sector zelf
heeft, is er een intensieve samenwerking met het Ministerie van BZK.
Mevrouw Bromet wilde weten of het kwantitatief gelukt is om meer mbo'ers naar de bouw
te krijgen. Ik heb daar geen concrete cijfers over beschikbaar, maar het is goed om
dat te meten. Het is natuurlijk helemaal ingezakt en nu trekt het weer enorm aan.
Je zou denken dat je dat op een gegeven moment in de getallen kunt zien, dus ik zeg
mevrouw Bromet toe dat ik kijk of ik dat concreter kan maken.
Mevrouw Beckerman informeerde naar de relatie tussen het gebrek aan betaalbare woningen
en verkoop aan beleggers. Ik meen dat ik daar vandaag een brief over aan uw Kamer
heb gestuurd. Zo niet, dan ploft hij binnenkort bij u op de deurmat. We zijn allemaal
op zoek naar betaalbaar aanbod voor de mensen die op zoek zijn naar een huis in al
die verschillende categorieën, en ook voor al die verschillende categorieën huurders.
Dus het gaat over bouwproductie, over gesprekken met de gemeenten die instrumenten
nodig hebben om de middenhuur betaalbaar te houden en over voldoende aanbod sociale
woningbouw. Verder verwijs ik naar de brief die ik daarover heb gestuurd.
Mevrouw Bromet vraagt naar de bereikbaarheid van woningen. Daar is veel aandacht voor
in de woondeals en in de samenwerking met IenW in de bestuurlijke overleggen in het
kader van het MIRT, waarin we samen optrekken. Dus ja, we moeten wonen en de bereikbaarheidsopgave
samen adresseren. Die benadering heeft het kabinet van het begin af aan gekozen.
Mevrouw Van Eijs vroeg of het materialenpaspoort grootschaliger kan worden toegepast.
Ik verander de eisen voor circulair bouwen in de bouwregeling. Het betreft de zogenaamde
MPG, de MilieuPrestatie Gebouwen. Mijn streven is dat dit geen nadelige effecten op
de bouwproductie heeft.
Tot slot. De heer Kops suggereerde dat buiten de bebouwde kom alleen transformatie
kan worden toegestaan als het voor statushouders is. Dat is niet het geval. In principe
kunnen buiten de bebouwde kom gebouwen worden getransformeerd tot woningen voor iedereen.
In maart 2014 hadden we te maken met grotere aantallen asielzoekers en toen is voor
die groep geregeld dat de reguliere procedure kon worden gevolgd bij afwijking van
het bestemmingsplan. Normaal is een uitgebreide procedure van toepassing en die is
toen inderdaad versneld. Ik neem aan dat de heer Kops dat bedoelde. Voor het overige
wordt er geen onderscheid gemaakt.
De voorzitter:
Dank u wel.
Het loopt tegen de klok van kwart voor negen. We kunnen een aantal dingen doen. We
kunnen even doorgaan en er nog een tweede termijn van een minuutje achteraan gooien.
We zitten nu in de afronding. De Minister was vrij snel. Ik geef aan de leden mee,
ook in het kader van het aantal insprekers, dat het wellicht beter is om in een procedurevergadering
de volgende keer voor dergelijke onderwerpen iets meer tijd af te spreken, want om
dit in twee uur te doen met acht partijen aan tafel... Ik probeer van alles, maar
wil u ook de gelegenheid geven voor uw inbreng en voor de interrupties op elkaar.
Ik geef het alleen even mee. Wellicht wil mevrouw Beckerman daar wat over zeggen?
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik weet niet of de heer Ronnes een VAO aanvraagt, maar als dat het geval is, vind
ik een minuut te kort. Dan hoeven we wat mij betreft geen tweede termijn te doen.
In een minuut kan ik alleen maar nog meer vragen stellen.
De voorzitter:
Helder. Ik geef aan dat die optie aanwezig is. Ik geef ook aan dat de plenaire agenda
zo vol zit dat het VAO ingepland wordt na het zomerreces. Als de leden daarmee akkoord
zijn en er wordt een VAO aangevraagd... Ja, het is echt zo. Ik geef het op voorhand
maar even aan. Vandaar dat ik beide opties neerleg en probeer te proeven hoe de leden
erin staan. Ik leg eerst neer dat de heer Ronnes een VAO voorstelt, waarbij ik aangeef
dat dat na het zomerreces is. Daarmee hebben we geen tweede termijn en ga ik de toezeggingen
oplezen. Ik kijk naar de leden. Is dat een optie? Mevrouw Van Eijs?
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik had nog een openstaande vraag.
De voorzitter:
Die pak ik nog even op, want die moet natuurlijk wel beantwoord worden. Anders gaan
we richting het VAO mank. Ik kijk ook even of er nog andere openstaande vragen zijn.
Laat ik het even zo doen. Even heel kort of er nog openstaande vragen zijn.
De heer Ronnes, eentje?
Nee, ik geef nu geen tweede termijn. Het voorstel was een VAO, geen tweede termijn.
Het tweede voorstel was een tweede termijn van een minuut. De leden zeggen bij meerderheid
een tweede termijn van een minuut? Ik kijk even rond. En dan ook nog een VAO? Dat
weet ik, dat kan altijd. Ik probeer even de middenmoot te vinden. Dus het voorstel
is nu een tweede termijn van een minuut. Ik zie daarvoor een meerderheid. Dan geef
ik voor een minuut het woord aan de heer Ronnes.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Omwille van de tijd ga ik niet nader in op Rijnenburg en het meldpunt
voor haperende bouwprojecten, maar kom ik daarop terug tijdens het VAO dat ik hierbij
aanvraag.
Ik merkte dat de Minister gekeken heeft naar de coalitieakkoorden van de provincies,
voor zover die er al liggen. Is het mogelijk om aan de Kamer een soort samenvatting
te geven van de coalitieakkoorden op dat punt, zodat wij daar vrij gemakkelijk kennis
van kunnen nemen en ook kunnen kijken of we er aanvullend iets op willen doen?
Als laatste: de Minister wuifde nogal gemakkelijk weg dat het in Zuid-Holland niet
allemaal goed gaat. Ik lees even voor uit een brief die aan de regio Holland Rijnland
is gestuurd, toch een regio waar flink wat woningen nodig zijn. «In het woningbouwprogramma
is een groot deel van de plannen gepland tot en met 2024. Wij vragen u het woningbouwprogramma
niet volledig te vullen met harde plancapaciteit, maar maximaal 100%.» Dit is de kern
waarom het draait: in theorie lijkt het dat men flink plant, maar in de praktijk blijkt
dat de instructies die naar gemeenten gaan, tegenspreken wat wij beogen. Ik wil toch
vragen om daar nog eens goed naar te kijken. Ik ben graag bereid om die brief naar
u door te sturen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik houd het kort. Allereerst wil ik de Minister nog eens vragen
in gesprek te gaan met de regio Utrecht en de regio Amersfoort om het succes van de
regio Alkmaar te herhalen, en daarover specifiek een brief naar de Kamer te sturen.
De mensen daar verdienen het.
Over flexwoningen vraag ik toch een brief van de Minister. Ze zegt dat de Belastingdienst
geen problemen heeft met zo'n nieuwe aanpak. Dat is één. Twee is: kan de Minister
garanderen dat als ontwikkelaars erom vragen, ze vijftien jaar garantie krijgen? En
ten derde de dekking. Ik begrijp van de Minister dat het om € 6.000 per flexwoning
gaat. Wat wordt de financiële dekking?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Krol.
De heer Krol (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat dit najaar
de cijfers komen over de gerealiseerde seniorenwoningen en het aantal dat in de toekomst
nodig is. Ik heb nog niet echt een duidelijk antwoord gekregen of er voldoende capaciteit
is in de kleine gemeenten en in de randgemeenten.
Tot slot: u verwees voor de moties naar een brief van Minister De Jonge, maar hoe
zit het met de voorlichtingscampagne die nodig was om ouderen te wijzen op hun rechten
als het gaat om de zorg- en de huurtoeslag?
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bromet. Geen inbreng? Mevrouw Beckerman nog? Nee. Mevrouw Van
Eijs.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Het is goed om te zien dat er stappen worden gezet met flexwonen. Dat is belangrijk,
naast alle andere inspanningen. Daarom nog de twee vragen die ik had gesteld over
de mail die wij krijgen van spoedzoekers die ook wel in een andere stad willen wonen.
Kunnen zij via dat nieuwe platform breed in Nederland zoeken naar een nieuwe woning?
Tot nu toe lijkt het erop dat het vooral voor professionals is. En de tweede vraag
was: kan de Minister een inschatting maken op welke termijn de gebiedsanalyse en de
rapporten van het PBL over de locaties van tijdelijke woningen er zijn? Ik ben blij
om te horen dat de MPG wordt aangescherpt en zie erg uit naar de brief over circulariteit
in de bouw.
De voorzitter:
Dat waren een hoop vragen in zo'n korte tijd. Heel goed.
Mevrouw, nee, de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik ben vandaag overal beschikbaar voor.
De voorzitter:
Het wordt wat laat en het is hier warm.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel. Ik had nog een vraag gesteld over de toeslagen en de terugbetaalproblemen
en wat de Minister daaraan gaat doen.
Ik wil tot slot de Minister aanmoedigen om geld binnen te slepen om meer woningen
te bouwen. Ze staat daar positief tegenover. Ik zie dat er in de huidige Voorjaarsnota
eigenlijk geen budget voor beschikbaar is. Ik zou zeggen: in de Eerste Kamer is de
meerderheid de coalitie ontvallen en er wordt heel wisselend gedacht over het woonbeleid,
maar iedereen is het eens dat er meer moet gebeuren en meer gebouwd moet worden, en
dat betaalbaarheid een probleem is. Richting begroting van volgend jaar zeg ik: de
PvdA is een partner van u, als u zorgt dat er meer betaalbare woningen worden gebouwd.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de Minister.
Minister Ollongren:
Ik zal mijn best doen, voorzitter. Heb ik ook een minuut?
De voorzitter:
Vijf minuten, want volgens mij is er ook nog een andere bijeenkomst waar u verwacht
wordt.
Minister Ollongren:
Zeker.
De voorzitter:
Althans, ik kreeg een seintje.
Minister Ollongren:
De heer Ronnes vraagt om een overzicht van het onderdeel wonen en bouwen in de coalitieakkoorden
van de provincies. Daar ben ik vanzelfsprekend graag toe bereid. De brief van de provincie
Zuid-Holland waaruit hij citeerde, vind ik interessant. Dank dat hij die ook aan mij
beschikbaar wil stellen. Ik heb nu de woondeal met de Zuidelijke Randstad en kan dus
de provincie Zuid-Holland houden aan onze gezamenlijke ambitie daarin. Ik ga ervan
uit dat de provincie goede afwegingen maakt. Het kan zijn dat die per gebied verschillend
uitpakken, maar de totaalambitie staat in die brief en dat is een heel hard getal.
Dan de heer Koerhuis. Ik ben in gesprek met de regio Utrecht en ook gestart met gesprekken
met de regio Amersfoort. De problematiek in de regio Alkmaar was vrij specifiek, omdat
er verschillende overheden met verschillende opvattingen waren. Die stonden tegenover
elkaar. Daar heeft de heer Koerhuis zich in gemengd en ook mij gevraagd om dat te
doen, en dat heeft inderdaad een mooi resultaat opgeleverd. Ik denk dat ik met de
woondeal met de provincie Utrecht concrete stappen heb gezet of kan gaan zetten, want
hij is er nog niet maar zit in de afrondende fase. Ik denk dat Amersfoort daarbij
moet proberen aan te haken. Ik ben natuurlijk bereid om de Kamer daarover te informeren.
Wat betreft het flexwonen stelt de heer Koerhuis twee vragen. De eerste vraag is of
er een uitvoeringsprobleem is. Dat is er niet. De RVO voert het uit en kan dat gewoon
doen. Het vergt in de verhuurderheffing wel dat dit tot een voorstel leidt waar de
Kamer naar kan kijken. De redenering is dus: er komen extra woningen, die zijn tijdelijk
van aard, die waren er anders niet gekomen en die worden vrijgesteld van een verhuurderheffing.
Zo loopt dat rond.
Dan de vraag van de heer Krol. Die wil graag nog meer inzicht in de uitvoering van
de motie rond de voorlichtingscampagne. Ik heb dat misschien in eerste termijn gemist,
maar dat ging over de zorgtoeslag en de huurtoeslag. Ik ga dat even intern na in het
kabinet, maar ik kan me voorstellen dat dit bij Financiën ligt. Hij wil ook dat wij
kleine gemeenten met capaciteitsproblemen bijstaan bij het realiseren van ouderen-
of seniorenwoningen. Als dat inderdaad het probleem is, moeten we kijken hoe we dat
kunnen oplossen. Ook kleine gemeenten moeten er natuurlijk mee aan de slag kunnen.
Dan de vraag van mevrouw Van Eijs over de spoedzoekers en het platform. Het is belangrijk
dat dat vooral door gemeenten zelf en onderling wordt gerealiseerd. Het onderzoeksvoorstel
van PBL is besproken op een eerste bijeenkomst en staat gepland om er met de provincies
verder over te praten. Dus dat komt eraan. Mevrouw Van Eijs wees erop dat zij uitkijkt
naar meer informatie over circulariteit in de bouw. Daar gaan we voor zorgen.
Ik ben blij dat de Partij van de Arbeid mijn partner wil zijn in het bouwen van meer
woningen. Ik wijs de heer Nijboer erop dat soms niet eens het geld voor het bouwen
van woningen het probleem is, maar bijvoorbeeld de infrastructuur en de bereikbaarheidsinvesteringen
die moeten worden gedaan. Dus dat is een breder vraagstuk. Maar ik voel zijn steun
in de rug en ik ga daar vol goede moed mee door.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel vast dat we daarmee aan het einde gekomen zijn van de beantwoording
in tweede termijn. Er zullen ongetwijfeld nog puntjes zijn blijven liggen, maar die
kunnen dan in het VAO dat aangevraagd is door de heer Ronnes nog aan de orde komen.
Zoals aangegeven zal dit na het zomerreces worden ingepland.
Ik noem even vier korte toezeggingen van de Minister, hoewel er meer zijn geweest.
Daarvoor verwijs ik naar het verslag, want anders loopt het nog erg uit de hand. Deze
hebben we even kort en snel geformuleerd:
– De Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de motie van de heer
Ronnes over het noodplan.
– Er komt een brief naar de Kamer over de grondprijzen als instrument voor woningbouw
en, gevraagd door mevrouw Van Eijs, een brief over stimulering van circulariteit in
de bouw. Ik vat het maar even samen.
– Het onderzoek naar de knelpunten voor de Ladder voor duurzame verstedelijking plus
een reactie komt nog voor de zomer naar de Kamer. Dit is een verzoek van de heer Ronnes.
– De uitkomst van het onderzoek naar bouwplicht plus reactie komt in september naar
de Kamer. Dat was een verzoek van mevrouw Beckerman.
Voor de rest verwijs ik naar het verslag.
Kort nog even, meneer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
De Minister zei dat zij bereid is de Kamer te informeren over de gesprekken met regio
Utrecht en regio Amersfoort om daar het aantal plannen te laten stijgen.
De voorzitter:
Daarom verwijs ik naar het verslag. De Minister heeft inderdaad een aantal dingen
daarover gezegd en in het stenogram van het verslag komt dat allemaal terug. U komt
het daar tegen.
Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het lijkt nu net of er a- en b-toezeggingen zijn. Ik wil een toezegging herhalen die
ik van de Minister heb gehad over de rapportage aan de Kamer over het aantal mbo-studenten
dat in opleiding is in de bouw.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de Minister. Er wordt geknikt, dus dan komt u dat tegen in het verslag,
want ik heb ze niet allemaal meer paraat. Het waren er heel veel.
Meneer Krol nog even.
De heer Krol (50PLUS):
Dan begrijpt u dat ik ook de ouderen nog even wil noemen.
De voorzitter:
Ik vermoedde dat al, maar volgens mij zijn er ook veel toezeggingen over gedaan. Helemaal
goed.
Ik dank u allen hartelijk voor uw uithoudingsvermogen in deze toch wel wat warme ruimte.
Ik sluit hierbij het algemeen overleg en wens u verder een plezierige avond toe. Dank
u wel.
Sluiting 20.53 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.