Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet (Kamerstuk 33118-118)
2019D26949 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 mei
2019 houdende het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 118).
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Inleiding en aanleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerp
Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit besluit met omvangrijke toelichting wijzigt het
Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit.
Voorts regelt het nader het overgangsrecht en de bruidsschat.
De leden van de VVD-fractie willen de regering graag een aantal vragen over het Ontwerp
Invoeringsbesluit Omgevingswet stellen.
Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit activiteiten leefomgeving
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de vergunningplicht uit het Besluit activiteiten
leefomgeving voor een aantal situaties wordt geschrapt, waaronder bij het tanken van
LPG bij transportondernemingen en tankstations. Deze leden vragen de regering nader
te verduidelijken waarom daar voor is gekozen. Wat betekent het schrappen van die
plicht voor de veiligheid van personen en de omgeving? Wordt onder «het tanken van
LPG bij transportondernemingen en tankstations» ook verstaan het bevoorraden van een
LPG-vulpunt? Is daar een vergunning voor nodig? Zo neen, waarom niet? Graag krijgen
de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
Voorts hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen:
– Zijn er naast het Utrechts Spoormuseum meer plekken in Nederland die als «bijzonder
spoor» aangemerkt worden? Zo ja, welke? Wat zijn de criteria voor het aanwijzen van
«bijzondere sporen»? Zou bijvoorbeeld het Stoomdepot in Rotterdam ook als bijzonder
spoor» aangemerkt kunnen worden?
– In hoeverre zullen zwembadlocaties en dus het zwemmen in het algemeen ingeperkt gaan
worden door deze nieuwe regelgeving? Is het op bladzijde 32 genoemde beheersplan een
nieuw onderdeel van de regelgeving?
– Wat is de definitie van «geur» die gehanteerd wordt op pagina 34? Wat is het bevoegd
gezag in 2.9 op pagina 34?
– Hoe kan worden vastgesteld of trillingen een storend geluidseffect op zoogdieren hebben
(pagina 40)?
Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving
Er is sprake van de herintroductie van de verplichte aanwezigheid van buitenruimte
(zoals een balkon) bij nieuwbouw van de woonfunctie voor zorg. Geldt dat ook voor
nieuwbouw van de woonfunctie van gebouwen in het algemeen? Graag krijgen de leden
van de VVD-fractie een reactie van de regering.
Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit kwaliteit leefomgeving
De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vragen:
– Hoe wordt op pagina 59 de uitzonderingsgrond «onvoldoende capaciteit van de markt
om de te nemen maatregelen uit te kunnen voeren» getoetst en gewogen? In hoeverre
spelen financiële afwegingen hierin een rol?
– Hoe wordt de specifieke kennis van het waterschap geborgd bij de beoordeling van de
veiligheid van een dijktraject nu dit op pagina 63 niet meer verplicht is?
– Kunt u meer voorbeelden geven van de op pagina 101 genoemde nieuwe categorie «kwetsbare
gebouwen»?
– Gaat het bij de op pagina 104 genoemde locaties voor evenementen om permanente locaties
of ook om locaties die soms tijdelijk gebruikt worden voor het organiseren van evenementen?
– Welke gevolgen heeft het aanwijzen van tandarts- en fysiotherapiepraktijken als «kwetsbare
gebouwen» voor het dagelijks gebruik en exploitatie van deze praktijken?
Aanvullingen en wijzigingen van het Omgevingsbesluit
De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vragen:
– Wat is de stand van zaken van de financiering van het DSO?
– Hoe staat het met het streven op pagina 133 om ook de kennisgeving van de vergunning
voor een buitenplanse omgevingsactiviteit via de landelijke voorziening van het DSO
te ontsluiten?
– Waar is de aanname dat minder mensen dan nu hulp nodig hebben bij gebruik van het
digitale loket, zoals genoemd op pagina 136, op gebaseerd?
Hoofdlijnen van het overgangsrecht
De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vraag:
– Wie houdt het vergunningenregister inzake rijksmonumentenactiviteiten bij, zoals dit
is genoemd op pagina 155?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerp
Invoeringsbesluit Omgevingswet.
De leden van de CDA-fractie zien dat de Minister ten aanzien van het amendement van
het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 34 986, nr. 53) tot een doeltreffende uitwerking komt.
De leden van de CDA-fractie waarderen ook de voorgestane uitwerking van de motie van
het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 67) om in de AMvB’s op grond van de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve
wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Invoeringswet nog in behandeling is
bij de Eerste Kamer. Is het niet raadzaam die behandeling af te wachten, zo vragen
zij.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het omgevingsplan er tijdens de transitie periode
uit zal zien en of dergelijke plannen inzichtelijk zijn voor burgers nu er een wirwar
van regels van verschillende overheden zal ontstaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of verduidelijkt kan worden hoe het zit met de
wijzigingsbesluiten van bijvoorbeeld een omgevingsplan als het gaat om het verwerken
van de regels uit de bruidsschat. Heeft de Minister ook de verwachting dat er veel
wijzigingsbesluiten zullen komen, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen waarom de term «Landschap» wel in art. 1.2
van de Omgevingswet bij de begripsbepalingen wordt genoemd, maar niet in de wet als
in de onderliggende AMvB’s. Heeft de Minister wel een normatief kader voor landschapsbescherming
en hoe wordt bescherming van landschap geborgd, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie menen dat zonder duidelijke instructieregels het aan de
provincies is om het landschap te beschermen. Maar daarmee wordt geen recht gedaan
aan het Europese landschapsverdrag dat nadrukkelijk om «national measures» vraagt.
Graag vernemen zij de visie van de Minister.
De leden van de CDA-fractie constateren dat met dit Invoeringsbesluit artikel 5.166
van het Bkl wordt gewijzigd. Klopt het dat door deze wijziging een ontheffingsmogelijkheid
wordt gecreëerd waardoor kan worden afgeweken van het beschermingsregime van de PKB
Waddenzee, zo vragen zij. Als dat zo is, dan vernemen zij graag de reden van deze
niet beleidsneutrale wijziging.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is ten aanzien van
de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).
De leden van de CDA-fractie zien dat in het kader van de zogenaamde «bruidsschat»
gemeenten regels krijgen voorgeschoteld ten aanzien van geluid en het buiten beschouwing
laten van geluidbronnen (artikel 2.3.4.2.9). Daarbij worden ook (onder f.) regels
gesteld ten aanzien het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of
levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten
en lijkplechtigheden, en ook geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten
of plechtigheden.
Deze leden constateren dat in de periode 2021 en 2029 de gemeenten zullen moeten voorzien
in een aanvaardbaar geluidsniveau van deze en andere activiteiten en dat hierbij de
mogelijkheid bestaat dat de nu op landelijk niveau vastgelegde vrijheid van geluidsnormering
zal komen te vervallen, althans per gemeente verschillend zal worden ingevuld. Zij
wijzen erop dat de vrijstelling in het huidige artikel 2.18, eerste lid onderdeel
c, rechtstreeks is terug te voeren op de grondwettelijke vastgelegde vrijheid van
godsdienst en levensovertuiging. Zij achten het ongewenst dat de bedoelde geldende
vrijstelling van geluidsnormering op landelijk niveau komt te vervallen. Zij vernemen
graag of handhaving van deze bepaling mogelijk is door deze alsnog onder te brengen
bij de ook na 2029 rechtstreeks van kracht zijnde bepalingen voor alle gemeenten cq.
omgevingsplannen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van de regering tot het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Zij zijn tevreden dat er nadere
stappen zijn gezet in de vervolmaking van het stelsel. Zij hebben nog enkele vragen
die ze de regering willen voorleggen.
Regels die verband houden met de richtlijn energie-efficiëntie
De leden van de D66-fractie zijn content dat de kosten-baten analyse voor energie-efficiëntie
een vaste plaats krijgt in de regelgeving. Zij lezen echter ook dat voor de energie-audit
een plaats wordt gevonden in overige wetgeving. Zij vragen op welke wijze de inzet
van dit instrument geborgd blijft, en of er toegelicht kan worden op welke termijn
er duidelijkheid wordt verschaft over het instrumentarium waaronder deze audit wordt
opgenomen?
Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving
De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af in hoeverre de mogelijkheid bestaat
om decentraal maatwerk te leveren binnen de in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving
(BBL) opgemaakte normen. In hoeverre is het mogelijk om lokaal strengere eisen te
stellen in het kader van de energietransitie, buiten de tranches van de Crisis- en
herstelwet? Zij vragen daarnaast hoe klimaatdoelstellingen en de energietransitie
nu en in de toekomst worden geborgd en actief ondersteund in de Omgevingswet?
Tot slot constateren de leden van de D66-fractie dat het goed is als er lokaal maatwerk
geregeld kan worden in afbakeningen van vergunningen. Zij vragen daarbij wel hoe er
geborgd wordt dat initiatiefnemers voldoende duidelijkheid wordt verschaft over de
vereisten en het maatwerk niet leidt tot overbodige regeldruk?
Overig
De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de bescherming van landschap wordt
geborgd in het huidige voorstel. Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan de
verplichting uit het Europese Landschapsverdrag (ELC) om kwaliteitsdoelstellingen
voor landschappen te omschrijven? Kan de Minister uiteenzetten op welke wijze de aangenomen
motie Van Eijs/Dik-Faber over het opzetten van een landelijke landschapsmonitor vorm
gaat krijgen, om zo ook goede monitoring van het landschap te waarborgen? Kan tot
slot worden aangegeven hoe in dit huidige voorstel de kwaliteit van natuur en biodiversiteit
wordt geborgd?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit
Omgevingswet. Deze leden hebben een aantal zorgen die zij graag met de regering willen
delen en nog een aantal vragen die zij graag willen stellen.
Doordat het stelsel via verschillende sporen (via Invoeringswet, Aanvullingswetten
en -besluiten) verder wordt in- en aangevuld is het voor de aan het woord zijnde leden
erg lastig om een goed overzicht te houden. Hierdoor kan de Omgevingswet gezien worden
als een mammoettanker die we alleen nog maar een beetje kunnen bijsturen, terwijl
fundamentele bezwaren niet opgelost kunnen worden met een beetje bijsturen. Deze zorgen
worden door het Invoeringsbesluit niet minder. Hoe wordt gegarandeerd dat het stelsel
in deze vorm schade aan onze leefomgeving voorkomt, zo vragen deze leden aan de Minister.
Zijn er niet meer waarborgen in de regelgeving nodig? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben op een aantal specifieke onderdelen
vragen aan de regering.
De leden van de fractie van GroenLinks blijven grote zorgen hebben over de dubbeldoelstelling
van beschermen en benutten van het Omgevingswetstelsel. De regels die gesteld worden
en zijn, lijken vooral gericht op benutten, het bieden van ruimte voor initiatieven,
minder regels en versnelling van procedures. Maar vereenvoudiging en versnelling mag
niet ten koste gaan van het beschermen. En daar blijven deze leden grote vraagtekens
bij hebben. De regering zegt «vertrouwen» als uitgangspunt te hebben, en vertrouwen
is prima, maar zonder waarborg, zonder vangnet, is het meer wensdenken. Ook de Raad
van State deelt deze zorgen en merkte in haar advies bij de Invoeringswet op dat het
nog zeer de vraag of deze wet in de praktijk daadwerkelijk leidt tot een evenwicht
tussen beschermen en benutten. Graag ontvangen deze leden een aanvullende reactie
van de Minister op deze zorg.
Het feit dat de instandhouding, bescherming en verbetering van de kwaliteit van onze
leefomgeving in grote mate afhangt van keuzes op decentraal niveau, vinden de leden
van de fractie van GroenLinks zeer zorgelijk. Voor deze leden blijft het de vraag
wie op basis waarvan (onherstelbare) schade gaat voorkomen. Zonder duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling
is het maar zeer de vraag of er straks gemonitord wordt en wie er aan de lat staat
als er onvolkomenheden worden geconstateerd. Door het uitgangspunt «vertrouwen» is
er bewust voor gekozen om in veel gevallen af te zien van regels die als vangnet kunnen
dienen. Vertrouwen is voor de leden van de fractie van GroenLinks prima, maar als
dat vertrouwen niet blijkt te kunnen worden waargemaakt, mag dat naar het oordeel
van deze leden niet ten koste gaan van het leefomgeving, milieu en natuur. In het
verlengde van deze zorgen hebben deze leden de volgende specifieke vragen: Hoe kan
de rijksoverheid (onherstelbare) schade voorkomen, nu veel keuzes op decentraal niveau
worden gemaakt? Hoe hangt het uitgangspunt van vertrouwen samen met het feit dat de
frequentie van de Balans voor de Leefomgeving van 1 keer per twee jaar naar een keer
per vier jaar gaat (artikel 20.18 lid 1 Ow)? Onderschrijft de Minister dat met meer
algemene regels en meer beoordelings- en beleidsvrijheid monitoring alleen maar belangrijker
is? Sinds de Omgevingswet is behandeld, is de ambitie van het digitale stelsel ook
bijgesteld en versoberd. Hoe en waar kunnen lokale overheden (en anderen) straks actuele
(monitorings-)gegevens over de leefomgeving vinden?
Na de invoering van de Omgevingswet moet iedere provincie en iedere gemeente een omgevingsplan
hebben dat alle regels over de fysieke leefomgeving bevat en een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties regelt. Daarnaast is de actualiseringsplicht vervallen en
kan met globale regels worden volstaan. Hoe een omgevingsplan er op grond van de Omgevingswet
straks daadwerkelijk uitziet is nog onduidelijk. De leden van de fractie van GroenLinks
vinden dit zorgelijk. Ook het feit dat het nog niet duidelijk is hoe het straks daadwerkelijk
zal gaan als het omgevingsplan wordt gewijzigd draagt bij aan de zorg van deze leden.
Daarbij is het Digitaal Stelsel ook nog een «black box». Daarom hebben deze leden
op dit onderdeel de volgende specifieke vragen aan de regering: Hoe verhoudt een globaal
omgevingsplan zich tot de kenbaarheid en rechtszekerheid van burgers? Hoe is het omgevingsplan
tijdens de transitie periode inzichtelijk voor burgers? Hoe zit het met de wijzigingsbesluiten
van het omgevingsplan als het gaat om het verwerken van de regels uit de bruidsschat?
Regels uit de bruidsschat laten vervallen of overnemen is immers steeds een appellabel
besluit, daarbij zal tijdens diezelfde periode gewerkt worden aan het omgevingsplan
zoals de wet het voortschrijft. De verwachting is dat er dan ook in die periode heel
veel wijzigingsbesluiten zullen komen. Hoe wordt dit allemaal inzichtelijk en toegankelijk
voor burgers gemaakt? Kan men zich bijvoorbeeld abonneren om attenderingen te ontvangen
over wijzigingen op bepaalde thema’s en postcode gebieden? Klopt het dat een wijziging
van het omgevingsplan ervoor kan zorgen dat de wijziging plan- of project-mer-(beoordelings)plichtig
zijn als de wijziging projecten mogelijk maakt die op bijlage V van het Omgevingsbesluit
staan of die een passende beoordeling vereisen? Zo ja, waar is deze verplichting in
de regelgeving vastgelegd? Hoe verhoudt het globale omgevingsplan, verschuiving van
vergunningen naar algemene regels en beleidsvrijheid van gemeenten om vergunningplichten
uit de bruidsschat al dan niet over te nemen, zich tot het vereiste van de Mer-richtlijn
die een mer(-beoordeling) voorafgaand aan de vergunningverlening vereist? Welke waarborgen
zitten er in de regelgeving die erop toezien dat aan het eerste besluit dus ook een
mer- (beoordelings)plicht wordt gekoppeld?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat landschap in art. 1.2 van de
Omgevingswet bij de begripsbepalingen wordt genoemd als onderdeel van de fysieke leefomgeving,
maar dat dit begrip vervolgens in de wet als in de onderliggende AMvB’s niet nader
wordt uitgewerkt. Waarom niet, zo vragen deze leden? Beschermen van landschappelijke
waarden wordt in de aanhef van paragraaf 5.1.5. van het Bkl genoemd maar in de wettekst
zelf komt dit niet terug. De centrale overheid geeft dus geen normatief kader voor
landschapsbescherming. Het door Nederland ondertekende en geratificeerde Europese
Landschapsverdrag (ELC) eist in hoofdstuk II expliciet nationale maatregelen en het
omschrijven van kwaliteitsdoelstellingen voor landschap]. Dit zou kunnen worden opgepakt door de decentrale overheden, maar alle vormen en
instrumenten hiertoe zijn vrijblijvend. Hier zou, wat de leden van de fractie van
GroenLinks betreft, bij uitstek via instructieregels geregeld kunnen worden, bijvoorbeeld
door te kiezen voor een landschapstoets gekoppeld aan een ja-mits beschermingsregime.
Hierbij is monitoring onontbeerlijk, iets wat nu ook niet in de regelgeving verzekerd
is. Het belang van goede monitoring is door de Kamer onderstreept door het aannemen
van de Motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber over het opzetten van een nationaal
landschapsmonitoringsprogramma (34 682, nr. 16). Hiervoor is informatie van de provincies onmisbaar. Deze leden hebben hierover
de volgende specifieke vragen: Hoe wordt bescherming van landschap geborgd? Deelt
u de mening dat zonder duidelijke instructieregels het dus aan de individuele provincies
is om het landschap te beschermen? Zo ja, hoe doet dit recht aan het Europese landschapsverdrag
dat nadrukkelijk om «national measures» vraagt? Zo nee, hoe is dat dan in regelgeving
vast gelegd? Hoe geeft de Minister invulling aan de verplichting uit artikel 6 van
het Europese landschapsverdrag dat stelt dat elke Partij (bedoeld wordt de nationale
overheid) zich ertoe verbindt kwaliteitsdoelstellingen voor landschappen te omschrijven?
Deelt u de mening dat goede monitoring nodig is om uitspraken te kunnen doen over
de kwaliteit van het landschap en de effecten van nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, deelt
u de mening dat dit zowel een Rijks- als provinciale verantwoordelijkheid is? Zo nee,
waarom niet?
In de huidige vorm geeft het Rijk nu al «instructieregels» aan provincies over bijvoorbeeld
de begrenzing en het afwegingskader rond het nationaal natuurnetwerk in het Besluit
algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro geldt een redelijk streng
nee, tenzij-regime, een soort habitattoets light: de wezenlijke kenmerken en waarden
(de WKWs) van het gebied mogen niet significant worden aangetast, tenzij er geen alternatieven
zijn, er sprake is van een groot openbaar belang en er compensatie plaatsvindt.
Dat nee, tenzij-regime wordt, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks
in het Bkl echter niet meer genoemd. Ook de alternatieventoets en dat groot-openbare
belang vinden deze leden niet meer terug. Provincies zijn alleen nog maar verplicht
om de begrenzing en de WKWs vast te stellen en voor natuurcompensatie te zorgen. In
hun omgevingsverordening worden provincies niet meer expliciet opgedragen om daarin
een nee, tenzij-beschermingsregime op te nemen. De daarbij behorende significantietoets,
alternatieventoets en het groot-openbaar belang worden niet meer genoemd. Dat betekent
dat provincies dus meer vrijheid krijgen om hun NNN-toets in te richten. Het zou zelfs
kunnen verworden tot een zwakkere ja, mits-toets. Klopt deze analyse, zo vragen de
aan het woord zijnde leden aan de regering.
Het enige dat geëist wordt van het provinciale beschermingsregime is dat de regels
verzekeren dat de kwaliteit en oppervlakte van het NNN niet achteruit gaan en dat
nadelige gevolgen tijdig gecompenseerd worden, aldus letterlijk art. 7.8 lid 2 BKL.
Dat is minder dan wat nu geëist wordt in het Barro. Dit betekent, zo constateren de
leden van de fractie van GroenLinks, dat de criteria van het rijk voor wijzing van
de begrenzing dus worden losgelaten. Dit zal een verzwakking van het huidige beschermingsniveau van het NNN tot gevolg hebben. Daarnaast kan iedere provincie haar eigen
beschermingsregime voor activiteiten gaan hanteren, hetgeen afbreuk zal doen aan de
rechtszekerheid voor particulieren en bedrijven die een activiteit willen starten
in het NNN. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop. Daarnaast
hebben zij hierover nog een aantal specifieke vragen: Klopt het dat de Rijkscriteria
voor het wijzigen van de begrenzing van de NNN in het Besluit kwaliteit leefomgeving
zijn losgelaten doordat het «nee, tenzij», alternatieve toets en groot openbaar belang
allemaal niet meer terugkomen in de regels? Zo ja, welke waarborg is er dat het huidige
beschermingsniveau van de NNN overeind blijft? Zo nee, welke waarborgen worden er
dan gesteld? Deelt de Minister de opvatting dat deze wijziging tot gevolg heeft dat
we van één uniform beschermingsregime voor het NNN naar 12 verschillende beschermingsregimes
gaan en dat dit voor burgers, private organisaties en bedrijven onduidelijkheid en
rechtsongelijkheid oplevert en afbreuk doet aan de rechtszekerheid? Zo ja, hoe verhoudt
dit zich tot het uitgangspunt van eenvoudiger en beter? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het nieuwe stelsel het omgevingsplan
de plek wordt om lokale duurzaamheidsambities via maatwerkregels vast te leggen. Deze
leden delen de zorgen van de VNG dat het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), zoals
dat nu voorligt, te weinig ambitieus is. Het Bbl zou de mogelijkheid moeten bieden
voor gemeenten om deze maatwerkregels te kunnen stellen voor nieuwbouw en bestaande
bouw. Deze wens van de gemeenten is niet nieuw, al meer dan tien jaar geleden wilden
meerdere gemeenten kunnen afwijken van de EPC-norm in het Bouwbesluit. Dat kon destijds
niet omdat het besluit «uitputtend» is. Dat zou volgens de VNG in het Bbl aangepast
moeten worden omdat bijvoorbeeld de aanzet naar anderhalf miljoen aardgasvrije woningen
in 2030 niet per Chw tranche geregeld kan worden. Graag ontvangen deze leden een reactie
van de regering hierop. Ook zouden deze leden graag een nadere toelichting van de
regering ontvangen op hoe de vertaling van energie- en klimaatdoelstellingen (uit
het Klimaatakkoord) naar de Omgevingswet kan worden versterkt.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben geconstateerd dat de Vereniging van
waterbedrijven in Nederland een position paper heeft opgesteld t.a.v. het Ontwerp
Invoeringsbesluit Omgevingswet waarin een zestal aanbevelingen wordt gedaan. Deze
leden vinden dit goede aanbevelingen en zij zouden graag per aanbeveling een reactie
van de regering ontvangen. Voor de volledigheid worden de aanbevelingen uit het voornoemde
position paper hierbij nogmaals vermeld: 1. Versterk het drinkwaterbelang bij milieubelastende
activiteiten: betrek het drinkwaterbedrijf bij vergunningverlening met mogelijke effecten
op de drinkwaterproductie. 2. Neem in het BKL op welke oppervlaktewateren een drinkwaterfunctie
hebben. 3. Neem omgevingswaarden voor grondwater en overige antropogene stoffen op
in het BKL. 4. Houd bij het vaststellen van omgevingswaarden voor lucht rekening met
mogelijke effecten op bodem- en waterkwaliteit. 5. Neem gebiedsdossiers op in het
BKL als belangrijk instrument om de waterkwaliteitsdoelstellingen voor drinkwaterbronnen
te halen. 6. Neem instructieregels voor transportleidingen voor drinkwater op in het
BKL.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit
Omgevingsbesluit en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat met dit besluit vele normen bij de inwerkingtreding
van de Omgevingswet onder de hoede van gemeenten en waterschappen komen te vallen.
Deze leden vragen de regering hoe, na het verstrijken van het overgangsrecht, wordt
voorkomen dat een lappendeken aan normen ontstaat die voor burgers en bedrijven onoverzichtelijk
zijn en of is voorzien in een instrument voor overheden om normen af te stemmen indien
blijkt dat deze tegenstrijdig zijn. Welke rol krijgen provincies en de centrale overheid
als blijkt dat normen in buurgemeenten sterk uiteenlopen en tot onwenselijke situaties
leiden? De leden van de SP-fractie zijn tevens benieuwd of de regering kan ingrijpen
als blijkt dat het loslaten van de zogenaamde bruidsschat door gemeenten tot problemen
in de ordening gaat leiden en, indien dit niet het geval is, of zij bereid is hiervoor
instrumenten in de Omgevingswet op te nemen.
De leden van de SP-fractie uiten hun zorgen over de mate van kennis bij gemeenten
om bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daadwerkelijk uitvoering te geven aan
de taak die hen wordt toebedeeld. Deze leden vragen de regering op welke wijze zij
gemeenten gaat ondersteunen bij de decentralisatie van de normen die via de «bruidsschat»
bij gemeenten terecht komen, hoe het maatschappelijk middenveld wordt ondersteund
om op gemeentelijk niveau uitvoering te geven aan de activiteiten die nu op landelijk
niveau worden uitgevoerd en of de wet voorziet in mogelijkheden om deze zaken bij
te sturen als blijkt dat onvoldoende is voorzien in deze ondersteuning.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de Regionale Energiestrategieën
zich gaan verhouden tot de Nationale Omgevingsvisie, provinciale omgevingsvisies en
-plannen en welke invloed het Klimaatakkoord hierop zal hebben. Tevens zijn deze leden
benieuwd hoe de doelstellingen voor duurzame energieopwekking hun doorwerking zullen
hebben in de Omgevingswet als geheel. In hoeverre zullen de Regionale Energiestrategieën
bepalend zijn voor de ruimtelijke invulling van de (duurzame) energiebehoefte en in
hoeverre zullen de strategieën beoordeeld moeten worden met een Milieueffectrapportage?
Deze leden vragen de regering of hun zienswijze klopt dat sprake is van MER-plichtigheid
bij de strategieën omdat deze een kaderstellend karakter hebben voor MER-plichtige
activiteiten boven de zogeheten D-drempel.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe het uiteindelijke loslaten van de
«bruidsschat» door gemeenten en vrijheid om vergunningsplicht al dan niet over te
nemen zich zal gaan verhouden tot de verplichting om Milieueffectrapportages uit te
voeren. In hoeverre zal de MER-plicht omzeild kunnen worden op het moment dat vergunningsvrij
bouwen wordt toegestaan en is een MER in andere gevallen nog steeds noodzakelijk voorafgaand
aan vergunningverlening door de gemeente?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Invoeringsbesluit
Omgevingswet. Het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt het overgangsrecht, wijzigt
een aantal bestaande Algemene Maatregelen van Bestuur en wijzigt de Algemene Maatregelen
van Bestuur die verband houden met de nieuwe Omgevingswet. Daarmee zou het besluit
«beleidsneutraal» moeten zijn. Daarover bestaat echter op sommige onderdelen een aantal
vragen.
Algemeen/energietransitie
De energietransitie is een grote opgave, maar noodzakelijk om zeker te zijn van een
veilig klimaat. Uit een toekomstig Klimaatakkoord volgt naar waarschijnlijkheid een
groot aantal maatregelen, met gevolgen voor de Omgevingswet en daarmee verband houdende
besluiten. Is bij de relevante ministeries bekend welke wet- en regelgeving vermoedelijk
gewijzigd zal moeten worden? Zijn zover mogelijk al voorbereidingen getroffen zodat
deze wijzigingen voortvarend kunnen worden opgepakt? Op welke wijze denkt de Minister
de maatregelen te gaan inbedden in de Omgevingswet?
Algemeen/landschappen
Onze landschappen hebben een belangrijke culturele waarde voor veel mensen. Het begrip
«Landschap» wordt niet nader uitgewerkt in de Omgevingswet en de onderliggende besluiten.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe bescherming van het landschap specifiek geborgd
is? Klopt het dat zonder duidelijke instructieregels bescherming van het landschap
wordt overgelaten aan provincies? Hoe verhoudt dit zich tot het Europese landschapsverdrag
dat om nationale maatregelen vraagt en nationale overheden verplicht om kwaliteitsdoelstellingen
voor landschappen te omschrijven?
Financiële zekerstelling
Als bedrijven risicovolle activiteiten ontplooien, wil je er zeker van zijn dat de
financiële gevolgen niet op de maatschappij worden afgewenteld. De Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat is voornemens om financiële zekerheidsstelling mogelijk
te maken voor afvalbedrijven, via een apart wijzigingsbesluit. De leden van de PvdA-fractie
vragen op welke termijn dit besluit in werking kan treden?
Waddengebied
De Waddeneilanden en Waddenzee vormen een stuk natuur dat uniek is in de wereld. Daar
moet iedereen van kunnen genieten. Wat de leden van de PvdA-fractie betreft horen
industriële activiteiten niet thuis in zo’n gebied. Met het invoeringsbesluit wordt
het mogelijk gemaakt om ontheffingen te verlenen voor activiteiten die significante
nadelige gevolgen kunnen hebben voor de unieke kernmerken en het cultureel erfgoed
van de Waddenzee en het Waddengebied. Omdat deze ontheffingsmogelijkheid niet eerder
bestond wordt de bescherming van het Waddengebied verminderd. Belanghebbenden aangegeven
dat het bestaande beleid goed functioneerde. De leden van de PvdA-fractie vragen dus
waarom deze ontheffingsheffingsmogelijkheid is gecreëerd? Wordt tevens onderkend dat
dit een verslechtering betekent voor de bescherming van het Waddengebied? Hoe verhoudt
die verslechtering zich tot het uitgangspunt van beleidsneutraliteit?
De Waddenzee maakt deel uit van zowel het Natuurnetwerk Nederland als de Rijkswateren.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat niet is vastgelegd dat de begrenzing
en wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden vastgesteld van gebieden die deel
uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland en tevens Rijkswateren zijn? Zo ja, op welke
wijze kan dan alsnog zorg worden gedragen voor de bescherming van bijvoorbeeld de
Waddenzee? Zo nee, wie is verantwoordelijk voor het vaststellen van de grenzen en
wezenlijke kenmerken en waarden voor de Waddenzee? Hoe is dit vastgelegd?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerp
Invoeringsbesluit Omgevingswet. Zij hebben een vraag over de regeling voor het geluid
van erediensten en begrafenissen.
De Minister kiest ervoor om de huidige vrijstelling voor geluid van erediensten en
begrafenissen in het Activiteitenbesluit, die geldt naast hetgeen geregeld is via
de Wet openbare manifestaties voor onder meer klokgelui, niet als vrijstelling te
handhaven in het Besluit kwaliteit leefomgeving, maar mee te nemen in de bruidsschat.
Dat komt er voor de korte termijn op neer dat gemeenten de vrijheid hebben om van
deze vrijstelling af te wijken en voor de lange termijn dat het aan gemeenten overgelaten
wordt. Dat zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld de ruimte om te zingen tijdens erediensten
ingeperkt wordt. De leden van de SGP-fractie vinden dit ongewenst. Zij willen erop
wijzen dat de huidige vrijstelling rechtstreeks gerelateerd is aan de grondwettelijke
vrijheid van godsdienst. Deze leden vragen de Minister daarom of zij bereid is de
landelijke vrijstelling, zoals nu geregeld in artikel 2.18, eerste lid, onderdeel c,
van het Activiteitenbesluit, te handhaven en over te nemen in bijvoorbeeld paragraaf 5.1.4.2
van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.