Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 12 juni 2019, over Jaarverslag en Slotwet ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en rapport resultaten verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer 2018
35 200 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018
Nr. 17 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 21 juni 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 12 juni 2019 overleg
gevoerd met mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15 mei 2019 inzake
jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 1);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 juni 2019 inzake
addendum departementaal jaarverslag 2018 Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk
35 200 XV, nr. 5);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake
beantwoording vragen commissie over het jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 8);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2018 (Kamerstuk 35 200 XV);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake
verslag houdende lijst van vragen en antwoorden over de slotwet Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 9);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 15 mei 2019 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 2);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 4 juni 2019 inzake resultaten
verantwoordingsonderzoek 2018 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)
(met addendum) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 6);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake
beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 2) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 10);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 5 juni 2019 inzake beantwoording
vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 7);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 mei 2019
inzake jaarverslag 2018 inspectie SZW (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 91);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 mei 2019 inzake
SUWI-jaarverslagen 2018 (Kamerstuk 26 448, nr. 622);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake
antwoorden op vragen commissie van de V-100 bij het jaarverslag 2018 van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 11).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Rog
Griffier: Kouwenhoven
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Aartsen, Van Brenk, Gijs van Dijk, Jasper
van Dijk, De Graaf, De Lange, Peters, Renkema, Rog en Van Weyenberg,
en mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer
Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 13.04 uur.
De voorzitter:
Aan de orde is het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De commissie heeft twee rapporteurs aangewezen: de heer Aartsen van de VVD en de heer
Renkema van GroenLinks. Zij hebben zich nader verdiept in twee bijzondere thema's,
namelijk inburgering en de Inspectie SZW. Wij willen de twee rapporteurs in de gelegenheid
stellen om een toelichting te geven.
Het is een beetje een chaotische dag. De leden zullen straks naar de plenaire zaal
moeten om te stemmen. Dat is toch ook een belangrijke taak die ons is toebedeeld.
Dus dat gaan we straks doen. Ik hoop dat we deze presentatie voor die tijd hebben
afgerond.
Ik wil eigenlijk niet langer dralen. Ik geef het woord aan de heer Aartsen.
De heer Aartsen (VVD):
Dank, meneer de voorzitter, ook namens collega Renkema. Wij mochten dit jaar als rapporteurs
optreden. We hebben twee thema's uitgekozen. Ik zal iets zeggen over de inburgering.
Collega Renkema zal iets zeggen over de Inspectie SZW. Ik zal beginnen met een algemeen
beeld. Collega Renkema zal afsluiten met de conclusies en aanbevelingen. We gaan er
snel doorheen, want ik moet zelf na de stemmingen ook nog het woord voeren bij een
VAO.
Voor het algemene oordeel zijn we begonnen bij het oordeel van de Algemene Rekenkamer,
die aangaf dat de complete rijksrekening behoorlijk dicht op de tolerantiegrens van
1% zat. Wij hebben daarom gekeken hoe het zit bij het Ministerie van SZW. We kunnen
zeggen dat het vrij goed zit. Het laagste getal zit op 99,46%. Alle andere zaken zitten
daar ruim boven. Volgens mij is dat vergeleken met de algemene aanbeveling van de
Algemene Rekenkamer een prima score.
We hebben vervolgens gekeken waar de onvolkomenheden zitten. De Algemene Rekenkamer
zegt dat er twee onvolkomenheden bij SZW zijn geconstateerd. De eerste is ten aanzien
van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Daar is al wat vaker over geschreven. Wat
dat betreft is het geen verrassing. Wij zijn als rapporteurs wel benieuwd of de Minister
daar iets over zou kunnen zeggen en welke extra maatregelen hij gaat nemen om deze
onvolkomenheid te bestrijden. Hoe heeft het plan van aanpak dat is geschreven in 2017
uitgewerkt? Uit de cijfers blijkt dat het onvoldoende heeft uitgewerkt in 2018. Ik
ben benieuwd wanneer de Minister die uitwerking wél verwacht. De tweede onvolkomenheid
zit bij de rijksschoonmaakdienst. Deze wordt door de Algemene Rekenkamer getypeerd
als groeipijnen. We zijn benieuwd welke actie gepleegd wordt om dit in de toekomst
te voorkomen.
Ik wil nu inzoomen op het thema inburgering. De rijksuitgaven voor inburgering zijn
in vieren te verdelen. Dat zegt iets over de complexiteit ervan. Allereerst doet het
Ministerie van SZW zelf uitgaven voor het thema inburgering, ongeveer 7,7 miljoen.
Dat zijn met name uitgaven voor de afname van inburgeringsexamens. De tweede bijdrage
van SZW gaat richting DUO. We zien de laatste jaren een stijgende trend. Ik hoor van
de Minister graag de verklaring hiervoor, want het aantal nieuwkomers neemt sinds
2016 af. Daarnaast wordt er een bijdrage gedaan aan het COA, met name voor voorinburgering
en maatschappelijke begeleiding. Tot slot is er, niet onbelangrijk, een decentralisatie-uitkering
van € 2.370 per asielmigrant aan de gemeenten. Ik hoor graag van de Minister of hij
kan reflecteren op de kerntaken die ik zojuist heb genoemd.
Dan de prestaties van het inburgeringsstelsel. Zoals je ziet, is er een behoorlijke...
Minister Koolmees:
Ik begrijp niet helemaal de kern van de vraag van de heer Aartsen. Welke reflectie
vraagt hij precies van mij?
De heer Aartsen (VVD):
We vragen met name hoe hoog de decentralisatie-uitkering in 2018 specifiek was voor
maatschappelijke begeleiding. Dat is een vraag die we hebben. Waar besteden de gemeenten
dat geld vooral aan? We hebben dit onderzoek gedaan in het kader van de ambitie van
het kabinet om de gemeenten een belangrijkere rol te geven in de toekomst.
Dan ten aanzien van een aantal kerncijfers. We zien een toename van het aantal mensen
dat is geslaagd voor het inburgeringsexamen. Het is goed om te vermelden dat we die
piek zien in 2018. Dit heeft natuurlijk behoorlijk te maken met de piek van het aantal
mensen dat instroomde in 2016. Ook bij het vorige plaatje zag je dat. We zien ook
een piek van het aantal nieuwkomers dat bij DUO een kennisgeving heeft gekregen; dat
zie je in 2016 omhoogschieten en daarna weer wat afnemen. We zijn wel benieuwd wat
de Minister vindt dat deze kerncijfers zeggen over het succes van het inburgeringsstelsel
dat we op dit moment hanteren.
Daarna wil ik een stapje maken naar de rol van gemeentes in het huidige inburgeringsstelsel.
Dit is een plaatje dat een beetje schetst hoe het inburgeringsstelsel op dit moment
werkt. Het eerste wat daaraan opvalt, is dat het bijzonder complex is, met name als
je het vanuit de inburgeraar zelf bekijkt. De inburgeraar heeft met heel veel verschillende
partijen te maken, zowel overheid als niet-overheid, zowel rijksoverheid als uitvoeringsinstanties
als lokale overheden. Dat is voor mij ook de reden waarom het kabinet heeft aangegeven
een aantal maatregelen te willen nemen om dat te veranderen. Wat ook belangrijk is
om te zien, is dat er op dit moment eigenlijk geen directe relatie is tussen het Ministerie
van SZW en de betreffende gemeente. De bijdrage van de maatschappelijke begeleiding
loopt op dit moment via het COA.
Het volgende plaatje vonden wij het meest interessant. Het gaat over de maatschappelijke
begeleiding die wordt gegeven aan nieuwkomers. Ondanks de oproep van de Minister aan
gemeentes om in 2018 meer te doen, zien we hier een behoorlijke daling tussen wat
er was begroot en wat er uiteindelijk is gerealiseerd. Die daling komt niet overeen
met de eerdere kerncijfers die ons zijn gepresenteerd. Op basis van deze cijfers vragen
wij ons af in hoeverre het lukt om voldoende te sturen tussen het Ministerie van SZW
en de betreffende gemeentes. We zeiden al: er ligt alleen een relatie via het COA.
We zijn benieuwd wat de oorzaak is van die enorme daling ten aanzien van wat er is
begroot, juist ook omdat de Minister tegen de gemeentes heeft gezegd graag wat extra
inspanning in 2018 te willen, omdat ze in de toekomst een belangrijkere rol krijgen.
Daarnaast heeft de Minister aangegeven, in 2019 en 2020 40 miljoen extra ter beschikking
te willen stellen aan gemeentes om alvast aan die nieuwe rol te wennen. We zijn nu
halverwege 2019, dus we zijn wel benieuwd welke afspraken er zijn gemaakt over de
besteding van die bedragen. Zijn deze cijfers daarin meegenomen? In hoeverre kan de
Minister al iets zeggen over welke concrete acties er in de eerste helft van 2019
zijn ondernomen om deze cijfers te keren? Dit was het onderdeel inburgering. Dan geef
ik graag het woord over aan collega Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dank u wel. Ik dank mijn collega voor het eerste deel van de rapportage.
Aan mij de taak om in te gaan op de bevindingen van de inspectie. Waarom hebben we
als rapporteurs gekeken naar de inspectie? Daar is een aantal redenen voor. Een belangrijke
is dat het eigenlijk alle beleidsthema's van het ministerie raakt. Er komen heel veel
thema's langs bij de inspectie, van arbeidsomstandigheden tot fraude en allerlei andere
zaken. De tweede reden is dat er ook in de Kamer altijd veel aandacht is voor handhaving
en voor toezicht. Kamerleden zeggen van dit onderwerp al snel dat er meer toezicht
moet komen of ze willen weten of er wordt gehandhaafd. Maar de belangrijkste reden
was dat er extra investeringen zijn gedaan richting de inspectie. Die hebben we op
een rijtje gezet. We hebben ze genoemd als het gaat over de komende jaren.
De totale uitgaven aan de Inspectie SZW zijn uitgesplitst in personeelskosten en overige
kosten. Te zien is dat in 2018 voor de inspectie de eerste extra gelden uit het regeerakkoord
ter beschikking zijn gekomen. De komende jaren zal dat budget steeds verder toenemen,
en ook vrij fors. Uiteindelijk gaat dat naar bijna 150 miljoen per jaar in 2022. In
2018 is 13 miljoen extra uitgegeven, waarvan voor de inspectie zelf 8,6 miljoen. Uiteindelijk
gaat het dus in 2020 om 50 miljoen per jaar voor de handhavingsketen van de inspectie,
conform het Inspectie Control Framework. Dat kader is in 2017 opgesteld door de inspectie.
Doel is dat de inspectie hiermee in staat wordt gesteld om beter toezicht te houden,
met name op onderwerpen als het wettelijk minimumloon, intensiever kan kijken naar
schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden kan onderzoeken en
uitbuiting kan tegengaan. Op Verantwoordingsdag heeft de Algemene Rekenkamer in de
rijksbrede bevindingen aangegeven dat de extra miljarden die volgens het regeerakkoord
beschikbaar zijn gekomen, het afgelopen jaar nog niet tot veel zichtbare resultaten
hebben geleid. De conclusie was eigenlijk: het geld komt vaak moeilijk aan het rollen.
Van de 5 miljard die extra beschikbaar was is per saldo 1 miljard doorgeschoven naar
latere jaren, heeft de Algemene Rekenkamer berekend.
Wij vroegen ons af als rapporteurs in hoeverre dit geldt voor het extra geld voor
de inspectie. We hebben begrepen dat het grootste deel van de extra middelen bij de
inspectie wordt geïnvesteerd in het aannemen van inspecteurs en rechercheurs. De bezetting
is daardoor in 2018 toegenomen met 123 fte, naar nu in totaal 1.250 fte. Tot 2020
zal er nog een stapsgewijze uitbreiding met in totaal circa 400 fte plaatsvinden.
Dat is een forse investering, in geld maar ook in menskracht. We willen graag weten
of de genoemde extra 8,6 miljoen euro voor het aannemen van extra inspecteurs en rechercheurs
volledig is uitgegeven. Was de toename van die 123 fte een formatieve uitbreiding
of waren in 2018 nog veel van die vacatures niet ingevuld?
De inspectie werkt steeds meer programmatisch en risicogestuurd en benoemt ook expliciet
de maatschappelijke effecten die ze wil bewerkstelligen. Dat laatste is geredeneerd
vanuit transparantie en verantwoording een heel positief punt. Tegelijkertijd blijkt
dat de geplande output, zegt maar gerust «de productiecijfers», van de inspectie in
2018 lang niet overal wordt gehaald. Dat gaat dan heel concreet om de aantallen inspecties,
de aantallen onderzoeken en de onderzoeksrapporten. De inspectie zegt zelf in haar
jaarverslag dat er ook nog steeds te reactief gewerkt wordt, terwijl men eigenlijk
actief toezicht wil houden. Meer dan de inspectie zelf nastreeft, moet men eigenlijk
uitrukken als er een incident is.
Wat betreft de prestatie van de inspectie moeten we dus eigenlijk concluderen dat
ondanks die extra investeringen de realisatie in 2018 nog achterblijft bij de eigen
ramingen met betrekking tot het Inspectie Control Framework. Op onderdelen geldt dat
ook voor de capaciteitsinzet.
We begrijpen dat de effecten van extra investeringen op handhaving in de praktijk
een tijdje duurt, vanwege werving, selectie en opleiding. Tegelijkertijd weten we
ook dat de komende jaren nog veel extra fte's worden toegevoegd. Kunnen de bewindspersonen
aangeven of in 2019 tot nu toe een grotere operationele inzet is gerealiseerd door
de gedane investeringen in 2018? Kan er worden aangegeven of het totaal van de gelden
van het regeerakkoord dat beschikbaar is gekomen, 13 miljoen euro in 2018, ten volle
is benut? Of is er sprake van onderuitputting? Belangrijker nog: wat betekent dit
voor de planning voor de komende jaren? Welke doelen zijn daarover geformuleerd?
Volgens de Algemene Rekenkamer, nog steeds in die rijksbrede bevindingen, is meer
strategisch personeelsbeleid nodig bij de rijksoverheid om de juiste mensen op de
juiste plek aan het werk te krijgen. Tegelijkertijd moet er rekening worden gehouden
met een behoorlijke krapte op de arbeidsmarkt. Onze vraag is of deze constatering
ook geldt voor de Inspectie SZW. Graag een reactie.
Helaas zien we dus dat de prestaties van de inspecties ondanks de extra investeringen
nog achterblijven. De vraag is wat de bewindspersonen gaan doen om die ramingen alsnog
te realiseren.
Tot slot. De inspectie werkt risicogestuurd, door te analyseren welke risico's kunnen
optreden bij diverse groepen en welke gevolgen dat kan hebben voor gezond, veilig
en eerlijk werken. Deze analyses vormen ook de basis voor de toezichtprogramma's.
Er worden verschillende statistische bronnen gebruikt waaruit risico's kunnen worden
afgeleid, denk aan de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, Arbo in Bedrijf, maar
ook aan bestandskoppelingen met andere instanties zoals UWV, Belastingdienst en Sociale
Verzekeringsbank. Onze vraag is eigenlijk of de bewindspersonen tevreden zijn over
de effectiviteit van het toezicht zoals dat nu wordt uitgevoerd.
Tot slot dan. We hebben een aantal algemene dingen gezegd over Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Met betrekking tot het thema inburgering hebben we toegelicht waarom we vragen wat
de verklaring is voor het lager uitvallen dan gepland van de deelname aan maatschappelijke
begeleiding en hebben we gevraagd hoe die 40 miljoen extra zal worden besteed. Bij
de inspectie hebben we gezien dat de bezetting is toegenomen, maar dat niet duidelijk
is of de doelstelling van capaciteitstoename daarmee volledig is gerealiseerd, of
de extra middelen volledig zijn uitgegeven en op welke wijze de doelen de komende
jaren gerealiseerd gaan worden.
Ten slotte, en dit is niet onbelangrijk, stellen wij als rapporteurs voor aan de Kamer
om de Minister decharge te verlenen.
De voorzitter:
Dank u wel, heren Aartsen en Renkema. U heeft de commissie veel werk uit handen genomen
door u extra te verdiepen in de stukken. Dat is heel prettig. Wij gaan zo over tot
een schorsing, omdat de leden van de Tweede Kamer naar de plenaire zaal moeten om
te stemmen. Dat geeft meteen de bewindspersonen de gelegenheid om zich voor te bereiden
op de kritische vragen die hun gesteld zijn.
Ik schors de vergadering tot na de stemmingen in de plenaire zaal.
De vergadering wordt van 13.19 uur tot 13.31 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is nog steeds het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet
SZW. Nu we weer rustig met elkaar zitten, wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken
om de bewindspersonen hartelijk welkom te heten. Dat geldt ook voor hun ondersteuning;
er zijn een hoop hulplijnen aanwezig, zie ik.
De rapporteurs hebben hun rapportage met ons gedeeld. Het is een beetje een chaotische
dag: de heer Aartsen is inmiddels weg en een aantal andere leden zal ook eerder weg
moeten. Dat is niet uit desinteresse, maar heeft te maken met drukke werkzaamheden.
Ook de Staatssecretaris zal ons om 15.00 uur verlaten, weten wij inmiddels.
Ik wil de bewindspersonen graag de gelegenheid geven om hun reactie te geven op de
bevindingen van de rapporteurs. Daarna gaan we naar de eerste termijn van de Kamer,
want de Kamer is in de gelegenheid om een eigen bijdrage te leveren en eventueel daarbij
ook de antwoorden van de bewindspersonen mee te nemen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Is het toegestaan om te interrumperen? Hoe werkt dat?
De voorzitter:
Nee, we gaan nu luisteren naar de antwoorden. U legt de vinger bij dit unieke moment,
meneer Van Dijk! Dat had u niet moeten doen. Maar inderdaad, we gaan nu niet interrumperen,
maar even luisteren naar de antwoorden van de bewindspersonen. Daarna doen we gewoon
de eerste termijn van de Kamer. Ik zeg u toe dat de bewindspersonen u dan ook niet
mogen interrumperen. U mag dan wel op elkaar interrumperen, maar dat gaan we straks
met elkaar afspreken.
Ik geef het woord aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Minister Koolmees:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ben van plan om nu de drie uur vol te gaan praten
in mijn eerste termijn. Ik heb alle stukken bij me, dus ik kan voorlezen uit eigen
werk. Gaat u er maar eens goed voor zitten, want u mag toch niet interrumperen.
Hartelijk dank aan de twee rapporteurs, de heer Aartsen en de heer Renkema, voor deze
rapportage en voor de opmerkingen bij ons jaarverslag. Ik zal zo meteen de twee onvolkomenheden
en de inburgering behandelen. De Staatssecretaris gaat daarna in op de inspectie.
Vooraf zeg ik dat het goed is om te zien dat de rechtmatigheid op orde is, dat een
groot deel, boven de 99%, goed is. Dat is een mooi cijfer, dat laat zien dat ook breder
in de rijksoverheid de rechtmatigheid op orde is. De volgende vraag is dan hoe we
ook de doelmatigheid, de effectiviteit van het beleid, gaan vergroten. In mijn vorige
leven, als financieel woordvoerder, heb ik daar heel veel debatten over gevoerd. Ook
binnen het Ministerie van SZW zijn we bezig om het evidencebased beleid meer uit te
rollen: waar leren we van, wetenschappelijk onderzoek, wat werkt wel en wat niet?
We doen dit bijvoorbeeld bij de inburgering middels het programma VIA, Verdere Integratie
op de Arbeidsmarkt. Nou ja, we komen er misschien straks nog wel over te spreken.
Dan de twee onvolkomenheden. Ik begin bij het punt van de uitkeringen Caribisch Nederland.
Er is inderdaad een verbeterplan gemaakt. De bevindingen van de accountantsdienst
van het Rijk uit 2016 waren de directe aanleiding om zo'n plan van aanpak te maken
voor het verbeteren van de rechtmatigheid en het financieel beheer. Op 14 juli 2017
is de Kamer geïnformeerd over dat verbeterplan, mijn voorganger heeft daar toen een
brief over gestuurd. In de brief van 17 mei 2018 hebben we een update gegeven van
de stand van zaken van het verbeterplan. Sindsdien zijn de verbeteringen verder gevorderd.
Ik noem een paar stappen die zijn gezet. De verbeterslag in de dossiervorming volksverzekeringen
BES is afgerond. De opgestelde controlejaarkalender is in gebruik genomen. De jaarkalender
interne controle is afgerond. De steekproefsgewijze controle van de juistheid van
de betalingen is opgestart. Het projectplan informatiebeveiliging integreren met het
oog op de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst is afgerond. Er is een kennissysteem
ingekocht. Dat systeem is al gevuld met informatie over een brutoregeling die de RCN-unit
SZW uitvoert. Dit wordt de komende tijd stapsgewijs uitgebreid.
U ziet dat er al heel veel stappen zijn gezet sinds het plan van aanpak in 2016. De
accountantsdienst van het Rijk constateert naar aanleiding van de audit over 2018
dat de unit veel werk heeft verzet ten aanzien van het financieel beheer. Het kan
en moet echter nog veel beter. Er moet nog meer worden gedaan om met name de interne
beheersmaatregelen die zijn genomen, goed vast te leggen, zodat ook de uitgevoerde
handelingen zichtbaar en traceerbaar zijn. Daar ging de kritiek van de Rekenkamer
ook over. Naar aanleiding van het rapport van bureau Atos wordt momenteel gewerkt
aan de verbetering van de ICT. Dat is echt nog een aandachtspunt, evenals de bemensing
van de ICT. Daarnaast wordt naar aanleiding van de audit over 2018 momenteel het inrichten
van een verbijzonderde interne controlefunctie verkend, om omissies tijdig op te sporen
en te herstellen.
Dus meer in den brede houden we als kerndepartement voortdurend de vinger aan de pols
en denken we mee om deze problemen op te lossen. We zitten erbovenop. Zoals u heeft
gehoord, is het een work in progress. Er gebeurt ontzettend veel op dit terrein om
een en ander te verbeteren, zoals ook onze reactie is geweest aan de Algemene Rekenkamer
naar aanleiding van het rapport.
Dan de tweede onvolkomenheid. Die zit inderdaad in de RSO, de Rijksschoonmaakorganisatie.
Ik dacht dat de heer Aartsen sprak over groeipijnen. Dat herken ik wel. RSO is in
2016 van start gegaan en groeit heel snel. Tot 2021 zitten we eigenlijk nog steeds
in de opbouwfase van de start van de RSO. Er was dus forse groei in korte tijd, zowel
in het aantal medewerkers als in het aantal opdrachtgevers, ook vanwege het samenvoegen
van de oude schoonmaakorganisatie in de nieuwe RSO.
Bij de opbouw van de RSO is veel aandacht gegaan naar het verwezenlijken van de missie
en de visie van de RSO, namelijk goed werkgeverschap, ook naar aanleiding van het
plan van mijn voorganger, en goede dienstverlening. De ontwikkeling van het financieel
beheer is daarbij – helaas, zeg ik erbij – achtergebleven. Goed geïmplementeerde financieel-administratieve
processen vormen een belangrijke basis voor goed financieel beheer. Die processen
zijn nog onvoldoende ontwikkeld bij RSO. Dat zien wij ook. Dat werkt ook door in de
kwaliteit van het financieel beheer.
We zijn eind 2018 reeds gestart met het verstevigen van de procesinrichting en de
beschrijvingen betreffende RSO, juist op het punt van financieel beheer. In 2019 hebben
we hier een vervolg aan gegeven via het verbeterplan. Dat verbeterplan richt zich
met name op het goed uitwerken, beschrijven en implementeren van de administratieve
processen, waarbij de interne beheersingsmaatregelen op deze processen een prominente
rol hebben gekregen. Ik realiseer mij dat dit heel veel woorden zijn. Het gaat om
het op projectbasis uitrollen om het zo beter te verankeren in de organisatie en beter
te implementeren, om zo te kunnen sturen. Het gaat ook over de processen rondom de
inkoop, de ontvangsten, het overwerk en over sturing en control.
Met andere woorden, ook hier herkennen wij de opmerkingen van de Rekenkamer. We zijn
ondertussen al hard aan het werk om die twee verbeterpunten weg te werken en het hele
proces beter in te richten, zodat we hopelijk op korte termijn af zijn van deze verbeterpunten.
Alles is erop gericht om in 2019 de basis structureel op orde te hebben. Daar wordt
nu hard aan gewerkt. De doorontwikkeling van de ondersteunende ICT-systemen voor met
name de financieel-administratieve processen loopt langer door dan 2019. Om dat goed
te kunnen inregelen, hebben we ook begin volgend jaar nog nodig. Dit in het kader
van het verwachtingenmanagement richting Kamer.
Dan kom ik nu op de inburgering. Ik heb de neiging om daar heel veel over te vertellen,
maar dat doe ik niet, want voor eind juni kom er een uitgebreide brief van mij over
het nieuwe inburgeringsstelsel. Op dit moment zijn we samen met de gemeenten en stakeholders
hard aan het werk om dat nieuwe inburgeringsbeleid in te richten. Als het goed is
– ik zeg het uit mijn hoofd – hebben we op 27 juni daarover nog een algemeen overleg
met uw Kamer. Daar worden de contouren van het nieuwe inburgeringsstelsel besproken
en gedeeld met uw Kamer. Zo kunnen we voor de zomer nog starten met consultatiewetgeving,
met het oog, uiteindelijk, op implementatie per 1-1-2021.
We werken nu hard aan de laatste versie van die brief, in overleg met de VNG, althans,
nu even niet in overleg met de VNG over de financiële kaders. Maar nogmaals, begin
van de week van 27 juni komt de brief met de beschrijving van de contouren van het
nieuwe inburgeringsstelsel en welke stappen we daar gaan zetten.
We doen dit juist – dat was de algemene vraag van de heer Aartsen – omdat het huidige
stelsel gewoon niet goed werkt. Laten we daar eerlijk over zijn. Gemeenten klagen
over het feit dat statushouders pas heel laat aan het loket komen. Ze hebben eigenlijk
geen regierol in de eerste fase, terwijl we uit onderzoek weten dat het ontzettend
gedienstig is als mensen heel vroeg beginnen met het leren van de taal, en dat heel
vroeg beginnen met participeren, met meedoen in de samenleving goed is voor het leren
van de taal. Dat zijn allemaal kernelementen in de veranderopgave voor de inburgering
waar we nu mee aan de slag zijn. Want het huidige systeem werkt gewoon niet goed.
Daar worden we mee geconfronteerd, bijvoorbeeld door het feit dat mensen heel lang
in de bijstand blijven hangen. Het duurt gemiddeld zeven tot acht jaar voordat mensen
zelfstandig hun inkomen kunnen verdienen. Dat moet echt beter. We zijn ermee aan de
slag en binnenkort hoort u daar meer over.
Dan de specifieke vraag die de heer Aartsen heeft gesteld over de inburgering. Wat
is de reden dat het aantal opgenomen leningen is gestegen terwijl de kosten voor inburgering
daalden? Hij toonde in dat kader twee grafiekjes. Het aantal actieve leners, dus mensen
die in 2018 geld hebben opgenomen uit de DUO-leningen, lag in 2018 hoger dan eerder
voorzien. De oorzaak daarvan is dat de latere cohorten inburgeraars eerder zijn gaan
lenen dan in eerdere jaren. Daardoor zat de raming verkeerd ten opzichte van de mensen
die in de eerste jaren van het leenstelsel een beroep deden op die leenfaciliteit.
Daardoor ontstond er in 2018 meer samenloop van actieve leners uit meerdere cohorten,
ook cohorten uit 2013, 2014 en 2015 die ook nog in het inburgeringsstelsel zitten.
De kosten van inburgering zijn breder dan het leenstelsel alleen, de budgetten van
DUO. Daardoor hebben we ook in het leenstelsel in 2018 nog te maken met meerdere cohorten
uit het verleden die nog aan het lenen zijn, ook cohorten uit de piekjaren van de
verhoogde instroom. We hebben het dan over 2015 en 2016. Dat maakt dat de raming ingewikkelder
is. Daarom ook het verschil in de lijntjes, dat zichtbaar was in de presentatie van
de rapporteurs.
In het vervolg hierop de vraag wat de verklaring is voor het lager uitvallen dan gepland
van het deel maatschappelijke begeleiding in 2018. Achtergrond hierbij is dat vergunninghouders
die zich in de gemeente vestigen, van de gemeente maatschappelijke begeleiding ontvangen.
Uit mijn hoofd gaat het om € 2.370 per statushouder. Maar door de afname van het aantal
asielgerechtigde nieuwkomers is het aantal trajecten maatschappelijke begeleiding
lager dan geraamd. Het is niet zo dat vergunninghouders die trajecten hebben misgelopen
of dat er geen budget voor was. Dat budget was er wel. We proberen de prognoses van
de instapcijfers beter te krijgen. Het blijft iedere keer ingewikkeld om die goed
in te schatten – mijn collega van JenV heeft daar ook mee te maken – ook al omdat
het lang doorwerkt in de keten: de statushouders komen een aantal jaren verder bij
de gemeente terecht.
Met de wijziging van de Wet inburgering in verband met de vastlegging van de maatschappelijke
begeleiding per 1 oktober 2017, nog door mijn voorganger, is ook de systematiek van
de betaling aan de gemeente veranderd. Het ging inderdaad eerst via het COA, maar
nu gaat het via een decentralisatie-uitkering aan de gemeente, zodat gemeenten zelfstandig
dat budget kunnen beheren en uitgeven en kunnen inzetten voor maatschappelijke begeleiding.
In mijn werkbezoeken langs al die gemeenten zie ik dat gemeenten bezig zijn met zich
voorbereiden op het nieuwe inburgeringstelsel en dat ze zien dat maatschappelijke
begeleiding ontzettend belangrijk is om mensen aan de slag te krijgen en te activeren.
Eigenlijk is het zo dat gemeenten nu meer geld uit eigen middelen uitgeven voor dit
doel, juist ook om mensen een eerlijke kans te geven in de Nederlandse samenleving.
Een specifieke vraag van de heer Aartsen was nog wat er wordt verwacht van die 40 miljoen
extra in 2019 en 2020 die ik eerder dit jaar aan de gemeenten heb toegekend, dus twee
keer 20 miljoen voor 2019 en voor 2020. Wat gaan gemeenten daarvoor doen? Omdat ik
al bezig ben met het nieuwe inburgeringsstelsel en we dat met de gemeenten samen aan
het organiseren zijn, hebben gemeenten mij gevraagd hen te helpen bij het inrichten
van het nieuwe stelsel en ervoor te zorgen dat ze de knelpunten kunnen aanpakken die
er nu zijn. Daar is het geld voor bedoeld, bijvoorbeeld voor de brede intake, het
persoonlijk integratieplan en de verschillende leerroutes die worden uitgewerkt in
mijn brief.
Hierop vooruitlopend heb ik gemeentes alvast gevraagd om volgens de nieuwe werkwijze
binnen de huidige wettelijke kaders aan de slag te gaan. Dat was ook op verzoek van
de gemeenten, overigens. Zij zeiden: laat ons alvast een beetje pionieren, laat ons
alvast zoeken naar manieren om dit in te kunnen regelen. Er zijn een paar heel mooie
voorbeelden van, zoals Amsterdam, Leiden en Zwijndrecht. Die gemeenten zijn allemaal
bezig om al te werken langs de nieuwe lijnen van het nieuwe inburgeringsbeleid. Daar
is het extra geld voor beschikbaar. Dit ook omdat we zagen dat er gewoon problemen
waren in de praktijk: mensen waren aan het einde van de looptijd zonder geld nog in
hun lening; mensen haalden hun inburgeringsplicht niet doordat ze uit de tijd liepen.
Daar moeten we natuurlijk wat mee, ook als samenleving. Daar is het geld ook aan besteed.
Vanuit dat oogpunt heb ik dus tweemaal 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Gemeenten
kunnen daarmee actief aan de slag met de inburgering en het taalverwervingsproces.
Ook is deze impuls bedoeld om de gemeenten alvast te laten doorgroeien naar het nieuwe
stelsel. We zijn inmiddels aan de slag met het extra geld. De gemeenten verantwoorden
zich over deze middelen richting de gemeenteraad. In het kader van de bestuurlijke
afspraken die ik met gemeenten heb gemaakt rond die 40 miljoen, is afgesproken dat
ter voorbereiding op het nieuwe stelsel in het eerste kwartaal van 2020 met een enquête
wordt geschetst welke activiteiten er door gemeenten ondernomen worden. Daarbij zal
ook uitgevraagd worden welke knelpunten en kansen er gezien worden richting het nieuwe
stelsel.
Daarnaast gaan er op dit moment pilots lopen, ook binnen de gemeente, onder het motto:
lerend naar het nieuwe stelsel. Daar heb ik u laatst, ik meen vorige week, een brief
over gestuurd, maar mijn tijdsbesef is door pensioenen en dat soort dingen de afgelopen
weken een beetje raar geweest. Het geld voor die pilots, uit mijn hoofd een miljoen
of elf voor de komende periode, komt dus ook beschikbaar, juist ook om te leren vanuit
evidencebased beleid, vanuit een wetenschappelijke aanpak, wat wel en wat niet werkt,
zodat we die kennis kunnen gebruiken bij het inrichten van het nieuwe stelsel. Dat
is ook op verzoek van de heer Jasper van Dijk, die mij een jaar of wat geleden gevraagd
heeft om meer gebruik te maken van wetenschappelijke inzichten bij het ontwikkelen
van beleid.
Voorzitter. Dat was mijn lange inleiding. Dan geef ik u in overweging het woord aan
de Staatssecretaris te geven.
De voorzitter:
Ik ben geneigd om die suggestie over te nemen. Dank u wel. Ik geef het woord aan de
Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de commissie en de rapporteurs voor de vragen op het
terrein van de inspectie. Wat mij betreft een heel belangrijk onderdeel van ons ministerie,
vooral ook omdat de inspectie zich inzet voor gezond werk, veilig werk en eerlijk
werk en erop wil toezien dat er voor iedereen bestaanszekerheid is. Dat is een heel
wezenlijk onderdeel van het ministerie. Daarbij gaat het wel heel vaak om maatwerk,
dus zorgen voor een goede mix tussen samenwerking waar het kan, maar ook heel stevig
ingrijpen waar dat nodig is. Dat proberen we selectief en risicogericht te doen, maar
vooral ook met gebruikmaking van allerlei onderzoeken en analyses en met gevarieerde
toezichtmiddelen. Het liefst doen we dat ook in samenwerking met partners, daar waar
dat kan, bijvoorbeeld brancheorganisaties. Al was het maar omdat je gewoon merkt dat,
als je aan de voorkant collectief optrekt, je ook tot intrinsieke gedragsveranderingen
kunt komen, waar je eigenlijk op uit bent.
Ik zou wel graag willen stellen dat de inspectie zich in de goede richting beweegt,
vooral ook omdat de realisatiecijfers van de handhavingsdoelstellingen op de terreinen
gezond, veilig en eerlijk werken echt de goede kant op wijzen. Als gevolg van dat
risicogerichte inspecteren heeft de inspectie bij meer dan de helft van de eerste
inspectiebezoeken handhavend opgetreden. Dat is best een fors aantal. Tegelijkertijd
blijkt dat zo'n 70% tot 90% van de herinspecties leidt tot een toenemend aantal gevallen
waarin aan wet- en regelgeving wordt voldaan. Die stijging is mijns inziens het maatschappelijke
effect van die inspecties.
In de begroting en de jaarstukken zijn de met de extra ICF-middelen te bereiken doelen
verwoord. Daarbij gaat het om het herstellen van de balans tussen actief en reactief
in 2020. Dat heeft te maken met het feit dat je proactief inspecties doet, maar dat
je ook moet reageren op bijvoorbeeld arbeidsongevallen. Het gaat erom het percentage
gezamenlijke Brzo-inspecties naar 90 in 2020 te brengen, de bestrijding van oneerlijk
werk in 2022 te verdubbelen en meer informatiegestuurd te werken in 2022.
Daarnaast zijn er ook extra middelen vrijgemaakt voor arbeidsmarktdiscriminatie, een
onderwerp dat ook regelmatig in de Kamer aan bod is geweest. De versterking van de
inspectieketen in 2018 en 2019 én in de jaren daarna moet het bereiken van deze doelen
mogelijk maken. Daarvoor hebben we in 2018 het fundament willen leggen.
Ik heb de Kamer ook geschreven dat de inspectie daarbij drie grote bewegingen doormaakt.
Enerzijds is er de uitbreiding en daarmee ook de versterking van de inspectieketen
naar aanleiding van het regeerakkoord, maar er is ook de omslag naar het programmatisch
werken en van, wat wij noemen, «streepjes naar effect»: in plaats van afvinken – wat
heb ik gedaan? – veel meer resultaatgericht kijken. Ik ga daar graag op in.
Wat de uitbreiding betreft is er in het regeerakkoord – de heer Renkema verwees daar
ook naar – structureel 50 miljoen extra per jaar vrijgemaakt voor versterking van
de handhavingsketen. We hebben meteen na het sluiten van het regeerakkoord maatregelen
genomen, zodat we dat geld al in 2018 konden gaan benutten en direct ook de inspectie
konden gaan versterken. Een voorbeeld daarvan is dat de inspectie eind 2017 met de
medezeggenschap overeengekomen is dat in 2018 bovenformatief geworven kon worden en
dat we niet hoefden te wachten op de formalisatie van het nieuwe plan daarvoor. Dat
is een van de zaken, die echt goed heeft gewerkt. Overeenkomstig het jaarplan van
2018 is dat O&F-plan vervolgens in 2018 met de medezeggenschap tot stand gebracht,
terwijl de werving intussen al liep. Daar waar het kon hebben we dus parallelle sporen
gelopen.
De inspectie is nu gegroeid met ruim 120 mensen. Dat is inderdaad een uitbreiding
die direct een een-op-eenrelatie heeft met de uitbreiding van de middelen. Indicatief
hadden wij gerekend met 70 mensen. Ik constateer dus dat de inspectie er in korte
tijd in geslaagd is om van een krimpende organisatie naar een groeiende organisatie
te bewegen. Dat is goed, maar het brengt ook rimpelingen met zich mee, want als een
organisatie fors groeit, gaat dat niet zonder slag of stoot. Het betekent inderdaad
dat mensen opgeleid en begeleid moeten worden. Maar door deze aanvang al te maken,
leggen we wel een stevige basis voor een meer operationele inzet in 2019 en in de
komende jaren.
Onder de mensen die zijn geworven, zijn er 90 inspecteurs. In de periode tot en met
2022 zal de inspectie het personeelsbestand met ongeveer 400 fte uitbreiden ten opzichte
van de startsituatie in 2017. Maar het gaat niet alleen om het werven van inspecteurs.
We kijken ook naar andere disciplines, in de verhoudingen die er nodig zijn ten opzichte
van de inspecteurs en de rechercheurs.
De andere grote beweging is het programmatisch werken. We hebben er in 2018 aan gewerkt
om dat nog steviger te verankeren in de organisatiestructuur. Bij de inzet van inspecteurs,
rechercheurs en onderzoekers zijn we dus gaan kijken naar de vraag: bij welke programma's
ligt nu de prioriteit en kunnen we mensen daarop inzetten? In 2018 is ook het meerjarenplan
2019–2022 aan de Kamer toegestuurd. Daarbij is ook specifiek ingegaan op de prioriteitenverdeling
en op de verdeling van de extra middelen over de verschillende doelen. Zoals gezegd
hebben we nog extra middelen toegevoegd voor het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie.
Dan kom ik op wat ik zojuist «van streepjes naar effect» noemde. Hoe ga je van afvinklijsten
naar het meten van resultaten? Ik constateer dat de programma's van de inspectie zich
steeds meer richten op het halen en ook het verantwoorden van het doel en van het
effect. Daarvoor is een mix van interventies beschikbaar. Het jaarverslag laat zien
dat het ter plekke inspecteren en herinspecteren in ieder geval hele belangrijke interventies
zijn. Datzelfde geldt voor het zetten van druk op de keten en het inzetten op nalevingscommunicatie.
De inspectie heeft aangegeven dat zij deze manier van werken, het werken met die mix
van interventies, graag wil voortzetten en verder wil ontwikkelen om ook de resultaten
en de effecten per programma steeds beter inzichtelijk te maken. Het is misschien
niet de gemakkelijkste weg, want het is altijd heel prettig als je gewoon kunt laten
zien wat je hebt gedaan, maar door te laten zien wat je ermee hebt bereikt, is het
wel de beste weg.
De heer Renkema vroeg of ik tevreden ben over de effectiviteit van de inzet. Daar
kan ik echt hartgrondig ja op antwoorden, want er zijn meer inspecteurs aangenomen
dan begroot. De beweging naar meer resultaatmeting vind ik ook heel erg goed. Er is
meer op voorlichting ingezet. Aan het begin van de keten is er ook veel meer op samenwerking
ingezet. Maar ik permitteer het me toch ook om op deze plek een keer te zeggen dat
ik gewoon hartstikke trots ben. Ik ben trots als ik een uitzending van Nieuwsuur van
anderhalve week geleden zie waarin een inspecteur wordt gevolgd die op een gevaarlijke
situatie stuit en een project stillegt. Dat is niet makkelijk, maar die inspecteur
doet dat voor de veiligheid van mensen. Die inspecteur is gewoon intrinsiek gemotiveerd
om ervoor te zorgen dat iedereen veilig kan werken. Als ik dat zie, dan ben ik niet
alleen tevreden, maar dan wil ik hier graag ook een keer gezegd hebben dat ik echt
trots ben op al die inspecteurs en op al die mensen die dit werk doen.
Een andere vraag was of de middelen volledig uitgegeven zijn. Dat klopt; de middelen
voor de Inspectie SZW in 2018 zijn volledig uitgegeven. Dan rijst inderdaad de vraag
die de heer Renkema ook stelde, namelijk hoe het dan kan dat die balans tussen het
percentage voor ongevalsonderzoeken en voor actieve inspecties niet hersteld is. De
extra uitgaven in 2018 hebben nog niet geleid tot extra operationele inzet, omdat
je in eerste instantie met je huidige mensen vooral op begeleiding moet inzetten.
Maar de middelen uit het regeerakkoord zijn wel ingezet om de keten te versterken.
We doen dat ook echt, met name om de bestrijding van oneerlijk werk per 2023 te verdubbelen
en om de balans tussen de inzet op het ongevalsonderzoek en op preventiegerichte inspecties
te herstellen.
Doordat de operationeel inzetbare capaciteit nog niet was gestegen, is de verhouding
tussen actief en reactief in 2018 verder uit balans geraakt. Dat zien we ook in het
jaarverslag. Het aantal ongevalsonderzoeken is de afgelopen jaren verder gestegen.
Dat is een wrange constatering. We zien dat het aantal ongevallen helaas is toegenomen,
onder andere als gevolg van een aantrekkende economie. Ongevalsonderzoeken zijn ten
opzichte van preventieve inspecties vaak tijdrovend en ook heel complex. Je zou kunnen
zeggen dat je per extra ongevalsonderzoek ongeveer vijf reguliere inspecties minder
kunt doen. Per saldo is dat dus vier inspecties minder. Dat is inderdaad een verklaring
voor de cijfers in het jaarverslag, maar we blijven er wel aan werken om de beschikbare
capaciteit effectief in te zetten en de balans te herstellen, onder andere door mensen
te werven en op te leiden maar ook door aan de voorkant in te zetten op meer preventie
door het werkproces bij arbeidsongevallen te wijzigen.
Voorzitter, dat was mijn bijdrage. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, Staatssecretaris. Dan gaan we na de presentatie door de rapporteurs en
de eerste reactie daarop van de zijde van het kabinet naar de eerste termijn van de
zijde van de Kamer. Daartoe heeft u een richtspreektijd; het is formeel natuurlijk
een wetsbehandeling. Het zou fijn zijn als de leden zich houden aan de richttijden.
Daar hebben we in de planning van vandaag ook rekening mee gehouden. U heeft die in
de convocatie ook kunnen lezen.
De rapporteurs wezen er al op: in het jaarverslag vragen de bewindspersonen ook om
dechargeverlening voor het gevoerde beleid. Indien de leden van de commissie bij de
dechargeverlening bepaalde aandachtspunten hebben die dechargeverlening in de weg
staan, dan is dit het moment om dat kenbaar te maken. Daar kunnen de bewindspersonen
dan op reageren en dan kunnen deze punten nog tijdig bij de commissie voor Financiën
worden gemeld.
Ik wil een maximum van twee interrupties voorstellen omdat we enigszins strak in de
tijd zitten. Ik geef het woord aan de heer Renkema van de fractie van GroenLinks.
De heer Renkema (GroenLinks):
Nog even heel expliciet: ik heb namens de vaste Kamercommissie als rapporteur het
jaarverslag bestudeerd, net als het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer. Ik
spreek nu namens de fractie van GroenLinks en zet nu heel expliciet de pet van rapporteur
af en die van Kamerlid van GroenLinks op. Mijn collega-rapporteur heeft het anders
geregeld, maar die luxe hebben wij op dit moment niet. Ik geef nu mijn bijdrage als
Kamerlid van GroenLinks, laat dat heel duidelijk zijn.
Voorzitter. Er is heel veel geld gemoeid met onze sociale zekerheid. Bij de begroting
van SZW gaat het maar liefst om 34 miljard. De eigen uitgaven van het departement
bedragen daarvan zo'n 6 miljard. Veel geld gaat immers via sociale fondsen en via
twee belangrijke uitvoeringsorganisaties: de Sociale Verzekeringsbank en het UWV.
Wij maken ons zorgen over de kwaliteit van de uitvoering maar ook over de interne
bedrijfsvoering bij de uitvoeringsorganisaties.
Voorzitter. Het UWV is een heel grote uitvoeringsorganisatie, waar ook heel veel burgers
mee te maken krijgen in hun leven. Het beeld dat GroenLinks de afgelopen maanden heeft
gekregen van de dienstverlening door het UWV is niet positief. Volgens mij moeten
we beginnen bij de burger die te maken krijgt met het UWV. GroenLinks heeft altijd
gepleit voor persoonlijke dienstverlening op maat: simpelweg een goed gesprek kunnen
voeren met iemand, kijken wat iemand nodig heeft om terug te komen op de arbeidsmarkt
na een periode van werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. «Aandacht»
is daarbij het toverwoord. We kunnen genoeg onderzoek aandragen dat dat ook laat zien.
Aandacht is heel iets anders dan digitaal klantbeheer. Het is ook heel iets anders
dan evidencebased werken. Ik heb de Minister dat woord vanmiddag alweer twee keer
horen gebruiken. Aandacht is persoonlijk. Aandacht is een-op-een, is oprechte belangstelling
tonen. Als dat lukt, is dat een kostbaar iets.
Het rapport van de Rekenkamer baart ons zorgen en de reactie van de Minister daarop
ook, bijvoorbeeld over het extra budget. De Algemene Rekenkamer geeft duidelijk aan
dat ze denken dat het niet voldoende is. In antwoord op de feitelijke vragen geeft
de Minister aan dat gekeken gaat worden welk dienstverleningsmodel het meest passend
is. Wat bedoelt de Minister met «passend»? Is dat wat het beste werkt voor de klant,
aandacht? Of is de vraag eigenlijk wat het UWV precies kan leveren voor 10 miljoen?
Het baart mijn fractie extra zorgen dat in antwoord op de vragen naar voren komt dat
het UWV en ook SZW «verbeterruimte ziet voor productiviteit». Wat wordt daarmee bedoeld?
Gaat het UWV nu proberen om nog meer dossiers zo snel mogelijk af te handelen? Aandacht
is geen productie. Voorzitter. Het beeld dat bij ons ontstaat, is het volgende. We
geven 10 miljoen aan het UWV en daarna gaan we kijken wat het kan leveren. Dat lijkt
mij de omgekeerde volgorde.
In antwoord op de feitelijke vragen zegt de Minister dat het natuurlijk niet de eerste
keer is dat iets gemeten wordt, wat al dan niet werkt. Mijn vraag is: wat is er dan
precies gemeten, wat was toen de conclusie en wat is ervan geleerd? De Rekenkamer
is heel helder in het advies naar de bewindspersonen: versterk de sturing en het toezicht
op de Sociale Verzekeringsbank en het UWV. Er is structureel te weinig aandacht voor
risico's van misbruik en oneigenlijk gebruik, zo concludeert de Rekenkamer. Daardoor
wordt ook de Tweede Kamer onvoldoende geïnformeerd en komen wij niet in positie om
het beleid maar ook de kwaliteit van de uitvoering echt te kunnen beoordelen. Dit
is een scherpe analyse van de Rekenkamer. Graag een reactie van de Minister op dit
advies. Wat gaat u hiermee doen?
De Rekenkamer spreekt in zijn rapport als het gaat om de kwaliteit van de bedrijfsvoering
enkel over het bestuursdepartement. Is de Minister bereid om de Rekenkamer te vragen
een oordeel te vellen over de kwaliteit van de bedrijfsvoering van het UWV en de Sociale
Verzekeringsbank, mogelijk in het kader van de toekomstverkenning die de Minister
uitvoert naar de stand van uitvoering?
Tot slot over de inspectie. Ik heb daarover als rapporteur al het nodige gezegd. Ik
heb waardering voor het werk van de inspectie en ook voor de wijze waarop zij het
maatschappelijk effect van haar toezicht wil beschrijven. Toch is er wel sprake van
een bijzonder soort tegenspraak. Terwijl er aan de ene kant steeds meer programmatisch,
risicogericht en ketengestuurd wordt gewerkt, stijgt het aantal dodelijke gevallen
tijdens het werk. In 2018 waren er 71 dodelijke slachtoffers in Nederland, waarvan
de meeste in de bouw, de logistiek en de industrie. Onlangs ben ik een ochtend meegegaan
met een inspecteur bouwtoezicht. Letterlijk de steigers op, op hoogte werken. Het
directe, fysieke toezicht op zo'n bouwproject, op zo'n bouwplaats, blijkt vrij zeldzaam
te zijn. De aannemer die ik sprak, die verantwoordelijk was voor deze bouwplaats,
had in de zeven jaar ervaring die hij had nog nooit een inspecteur gezien. Mijn vraag
aan de Staatssecretaris is hoe ze de extra middelen, waar het net ook al over ging,
zo inzet dat juist het directe toezicht op het allergevaarlijkste werk blijvend wordt
uitgevoerd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Renkema. We gaan naar de volgende spreker, mevrouw Van Brenk van
de fractie van 50PLUS.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Dank, voorzitter. Ik wil mijn collega-rapporteurs heel hartelijk danken voor hun inspanning.
Dat helpt ons altijd goed. Het ministerie heeft de boekhouding op orde, en dat is
mooi. Maar beleidsmatig ziet het er minder goed uit. Wij zijn echt geschrokken van
de keiharde openingszin in het rapport van de Algemene Rekenkamer. De Minister van
SZW heeft in 2018 te weinig aandacht besteed aan risico's op misbruik en oneigenlijk
gebruik van uitkeringen van sociale zekerheid. De Minister heeft daarmee de geloofwaardigheid
van en het draagvlak voor onze sociale zekerheid op het spel gezet. De recente ontluisterende
kwestie rond de uitkeringen van gedetineerden bevestigt dit beeld. Er wordt nog steeds
onvoldoende zorgvuldig omgesprongen met het zuur verdiende geld van de burger. Ook
kon het parlement door gebrekkig inzicht en tekortschietende informatie niet naar
behoren geïnformeerd worden en daardoor onvoldoende controleren.
Inmiddels hebben we stapels rapporten en brieven met legio verbetermaatregelen en
belooft de Minister beterschap. Kan hij in dit verantwoordingsdebat nog eens kort
samenvatten hoe controle en handhaving versterkt worden en hoe de Kamer beter geïnformeerd
gaat worden? Snelheid is geboden, zodat de Kamer gefundeerd besluiten kan nemen over
de inzet van publieke middelen voor de sociale zekerheid bij de komende begroting
van SZW voor 2020. Welke concrete stappen neemt de Minister nog voor de begroting
en in de begroting zelf, zodat het parlementaire besluitvormingsproces verbeterd kan
worden? Ook willen we horen hoe de Minister aansturing van en toezicht op belangrijke
uitvoerders van zijn beleid – mijn collega noemde net al de Sociale Verzekeringsbank
en het UWV – gaat versterken. Dat verdient absolute prioriteit.
50PLUS vindt verder dat de Minister glashelder moet maken wat zijn ambities worden
en dat hij daarvoor echt voldoende budget inzet. Kan de Minister uiteenzetten hoe
hij de balans tussen ambities en middelen, waar de Algemene Rekenkamer al eerder om
vroeg, ook op termijn beter gaat borgen?
Dan de persoonlijke dienstverlening aan mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn,
de WGA-gerechtigden, bij hun zoektocht naar werk. Wij willen de verzekering van de
Minister dat alle WGA-gerechtigden die ondersteuning gaan krijgen. Kan dat toegezegd
worden? Want met structureel 10 miljoen extra is dat in ieder geval onmogelijk.
Verder willen we graag weten of de streefwaarde van 12.500 extra banen voor mensen
met een arbeidsbeperking die bij de overheid zouden komen werken eind 2018 gerealiseerd
is.
Recent heeft deze commissie gesproken met arme ouderen. Het Nibud en diverse ouderen
toonden aan dat er, hoewel ouderen in Nederland er gemiddeld goed voor staan, echt
groepen zijn die niet rond kunnen komen, of zoals iemand heel treffend verwoordde:
je gaat niet dood maar je hebt geen sodemieter. Kan er kritisch gekeken worden naar
de toereikendheid van de AOW?
Er zijn veel mensen die niet hun hele leven in Nederland gewoond hebben. De Nederlanders
uit Suriname of de Antillen krijgen geen volledige AOW-opbouw. Zij zijn aangewezen
op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen. Zij zullen tot hun dood onder het bijstandsregime
vallen. Kom je bij je kinderen in huis als je wat gaat mankeren, dan krijg je direct
een korting. Deze kostendelersnorm is voor AOW'ers afgeschaft, maar dat zou voor deze
categorie ook moeten kunnen. Mag ik vragen of hier nog eens indringend naar gekeken
kan worden?
Ik wil afsluiten met een opmerking over het jaarverslag van de inspectie. Wij hebben
veel respect voor de inspecteurs. Het is een belangrijk document en we zijn blij om
te horen dat er meer mensen en middelen komen. De toename van het aantal arbeidsongevallen
en oneerlijke praktijken baart ons ontzettende zorgen. Onze vraag is: is de inspectie
hier voldoende voor uitgerust? Kunnen we van de Staatssecretaris vragen dat we volgend
jaar een heel ander resultaat zien en dat het echt afneemt? Wat zal de focus zijn
voor het komende jaar? Wij horen het heel graag.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan ga ik naar de volgende spreker, de heer De Lange
van de VVD.
De heer De Lange (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de rapporteurs voor het werk dat is gedaan.
Om het wat concreet te maken, wil ik vandaag de jaarstukken bekijken door de ogen
van drie mensen: Edwin, Petra en Evert. Edwin is een ervaren projectmedewerker van
boven de 50. Hij heeft al vele sollicitatiebrieven verstuurd, maar is nog steeds op
zoek naar vast werk. Petra heeft een goedlopend mkb-bedrijf met tien mensen in dienst.
Ze heeft echter grote moeite om nieuw personeel te vinden, waardoor haar bedrijf niet
verder kan groeien. Door een scheiding liepen bij Evert de schulden snel op. De weg
richting de gemeentelijke schuldhulp bleek heel lastig.
Wat deze mensen gemeenschappelijk hebben, is dat zij ondanks onze wetten en beleid
nog niet merken dat het beter gaat. Waarom is het UWV voor Edwin nog geen partner
om van werk naar werk te gaan? Voor Petra zou Edwin een waardevolle medewerker kunnen
zijn, maar waarom hebben ze elkaar nog niet gevonden? Hoeveel ellende had bij Evert
voorkomen kunnen worden als de vroegsignalering had gewerkt?
De VVD vindt het belangrijk dat iedereen kan meedoen. Sterker nog, we hebben iedereen
keihard nodig. Het begint bij een verstandig beleid en wetten. Maar willen Edwin,
Petra en Evert het echt voelen, dan moeten ze ook kunnen rekenen op een excellente
uitvoering, zowel bij de centrale uitvoeringsorganisaties, de SVB en het UWV, als
ook bij de gemeenten. Er gaat immers veel geld naartoe, 14,3 miljard per jaar. Dat
geld wordt opgehoest door mensen zoals Edwin, Petra en Evert. Veel discussies van
de laatste tijd gaan over haperingen in die uitvoering. En dat zet mensen buitenspel.
Het is slecht voor onze economische groei en het zet het draagvlak en de betaalbaarheid
van ons sociale stelsel onder druk. Het knaagt aan het gevoel van rechtvaardigheid
en wederkerigheid, omdat de brede middenklasse heel goed weet dat zij de rekening
moet betalen.
Het is aan de Kamer om de bewindspersonen hierop te controleren. Daarvoor hebben we
veel informatie nodig waaruit we kunnen opmaken welk beleid is gevoerd, hoeveel er
is uitgegeven en wat de effecten zijn. Ik heb daar al iets over gehoord. Vrees niet,
dit is geen pleidooi voor meer onderzoeken, metingen en rapportages. De kunst is juist
om te komen tot een slimme verzameling overzichtelijke indicatoren die de effecten
van het gevoerde beleid meerjarig laten zien. Ik hoorde de Staatssecretaris al zeggen:
van streepjes naar effecten.
Dat brengt me bij de volgende vragen. Hoe wordt dat verder uitgewerkt? Zijn de bewindspersonen
zelf tevreden over het informatiegehalte van de jaarstukken of zou dat beter kunnen?
Waarom zijn er zo weinig concrete indicatoren opgenomen om de effecten van het beleid
te laten zien? Een voorbeeld. Waarom maakt u niet inzichtelijk hoeveel mensen uitstromen
uit de WGA die doorstromen naar betaald werk doordat er daadwerkelijk persoonlijke
begeleiding is geweest door het UWV? Collega Van Brenk begon er ook al over. Hoeveel
mensen zitten niet meer in de WW omdat de scholingsgelden goed zijn besteed en ze
nu aan het werk zijn? Hoeveel deeltijdwerkers zouden eigenlijk meer uren willen werken?
Het is goed om bij dit soort vragen een beeld en een invulling te krijgen. En wat
vindt u van de oproep van de Algemene Rekenkamer om in opmaat naar de begroting 2020
het gesprek hierover met de Kamer aan te gaan? Op welke manier zou dit concreet ingevuld
kunnen worden? Want in deze commissie wordt al een aantal jaren gesproken over hoe
dit beter zou kunnen, maar het is goed om een volgende stap te kunnen zetten.
Voorzitter. Dan nog een ander punt. Een deel van de sturingsinformatie wordt aangeleverd
door landelijke uitvoeringsorganisaties, zoals het UWV. De informatie die deze organisaties
aanleveren, is niet altijd geschikt voor de verantwoording aan de Kamer, zo luidt
de conclusie van de Rekenkamer. Deelt de Minister deze conclusie en is hij het met
mij eens dat de uitvoering van zelfstandige audits door het ministerie zou kunnen
zorgen voor betere informatie? En is hij bereid om als systeemverantwoordelijke deze
audits ook uit te voeren? Dit is wat anders dan het voorstel van GroenLinks. Ik denk
namelijk dat het heel goed zou zijn als het ministerie zelf zijn verantwoordelijkheid
neemt als verantwoordelijke voor het systeem. De motie-Wiersma/Gijs van Dijk roept
de Minister ertoe op om een onderzoek te starten naar de toekomst van de structuren
van de uitvoeringsorganisaties, van de uitvoering van de Wet werk en inkomen. En is
de Minister bereid om het probleem van die sturingsinformatie van de uitvoeringsorganisaties
mee te nemen in dit onderzoek?
Het volgende punt is al aangeraakt door de Algemene Rekenkamer. Ook de bewindspersonen
zijn er al op ingegaan naar aanleiding van de vragen van de rapporteurs: de onvolkomenheden
bij de Rijksschoonmaakorganisatie. Dat brengt mij bij de volgende vraag. Ik begrijp
dat de basis op orde moet zijn in 2019, maar op welke manier worden de doelen achter
de oprichting van de Rijksschoonmaakorganisatie verder nog in de evaluatie betrokken?
En op welke manier wordt de Kamer betrokken bij die rapportage?
Voorzitter, ik sluit af. Wederkerigheid werkt twee kanten op, bijvoorbeeld om hulp
van de overheid te krijgen bij het vinden van werk, het aantrekken van nieuw personeel
of het terugbetalen van je schulden. Je moet altijd eerst zelf de eerste stap zetten
om problemen op te lossen. Maar wederkerigheid werkt ook de andere kant op. Als je
er zelf alles aan doet, dan mag je van de overheid verwachten dat die haar wettelijke
taken excellent uitvoert. Dat zijn wij aan Edwin, Petra en Evert verplicht.
De voorzitter:
Meneer De Lange, u heeft nog een interruptie van de heer Renkema van GroenLinks.
De heer Renkema (GroenLinks):
Het is eigenlijk meer een vraag. Begrijp ik het goed dat de VVD zegt dat het goed
zou zijn om te kijken naar de bedrijfsvoering, in het bijzonder van die uitvoeringsorganisaties,
waar de Rekenkamer ook voor pleit, omdat er meer informatie komt naar het ministerie?
Zegt de VVD dat SZW dat zelf op zou moeten pakken? Ik heb er in mijn bijdrage nadrukkelijk
voor gepleit om de kwaliteit van de interne bedrijfsvoering bij UWV en Sociale Verzekeringsbank
een keer te laten opnemen in het onderzoek door de Rekenkamer. Volgens mij kan de
Minister die opdracht geven aan de Rekenkamer. Begrijp ik het goed dat de VVD dat
eigenlijk niet ziet zitten?
De heer De Lange (VVD):
Dat begrijpt u goed, in ieder geval als het gaat over het ministerie en de eigen verantwoordelijkheid
nemen voor die audits. Ik denk dat het primair aan het ministerie is om dat te doen.
Vandaar mijn vraag of de bereidheid er is om daar eigenstandig audits naar te doen.
Natuurlijk kan het goed zijn om te kijken of dat kan worden meegenomen in onderzoeken
van de Rekenkamer, maar het gaat mij eigenlijk om de stap daarvoor: gaat het ministerie
nu zelf ook audits houden naar de uitvoering? Nu is men vooral afhankelijk van de
informatie die vanuit de uitvoeringsorganisaties zelf komt. Om dit in te kleuren:
het Ministerie van Financiën houdt eigenstandig audits. Ik denk dat dat een heel goed
middel is om grip te krijgen op de vraag of de uitvoering goed gaat. De Rekenkamer
kan daar ondersteunend in zijn, maar het gaat mij vooral om de vraag of het ministerie
zelf bereid is om de regie op de audits te pakken.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer De Lange was aan het einde gekomen van zijn termijn. Ik ga naar
de volgende spreker. Dat is de heer Van Weyenberg van D66.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag kijken we terug op het jaar 2018. Als je nu naar buiten
kijkt, dan zie je een arbeidsmarkt waarop veel mensen de afgelopen jaren gelukkig
een baan hebben gevonden. De werkloosheid is buitengewoon laag. Alleen in 2001 was
de arbeidsmarkt in de afgelopen decennia zo gespannen als nu. Tegenover elke 100 vacatures
stonden in 2014 nog 700 werklozen. Dat zijn er nu 114. Hoewel de loonontwikkeling
nog steeds niet zo snel gaat als wij allemaal aan deze kant van deze tafel – en ik
denk ook aan de overkant – zouden willen zien, voelen al die honderdduizenden gezinnen
waarin één of misschien zelfs twee mensen een baan hebben gevonden in plaats van dat
ze werkzoekend zijn, dat herstel buitengewoon, niet alleen financieel, maar ook wat
betreft het gevoel er weer bij te horen in de maatschappij, na een vaak lange zoektocht
om weer aan de slag te komen.
Maar het roept ook de vraag op of we de jaren van hoogconjunctuur genoeg hebben gebruikt.
Is het ons gelukt om de mensen die nog steeds werk zoeken en die nog gedeeltelijk
kunnen werken, maximaal een kans op een baan te geven? Als ik terugkijk naar de stukken,
dan heb ik een paar vragen, bijvoorbeeld over het programma Matchen op Werk. In het
jaarverslag zien we hier een vertraging, terwijl we juist in een krappe arbeidsmarkt
zouden verwachten dat zo'n programma storm loopt. Het doel was ook juist een betere
dienstverlening aan mensen om aan de slag te komen. Kan de Staatssecretaris zeggen
wat de belemmeringen zijn waardoor de totstandkoming van dit project niet in het tempo
loopt waarop ook zij, denk ik, had gehoopt?
Hetzelfde geldt voor het ontwikkeladvies. Vorig jaar is maar 3 miljoen van de 15 miljoen
uitgegeven, terwijl de doelgroep nu is uitgebreid naar alle 45-plussers. Dat advies
was er juist om de kans te creëren om een meer passende baan te vinden waar mensen
naartoe kunnen ontwikkelen. Kan de Minister daar wat over zeggen? En hoe staat het
de afgelopen maanden met de benutting van dat advies? Is er wel sprake van een versnelling?
Het zijn immers cruciale instrumenten in een krappe arbeidsmarkt om mensen te helpen
om aan de slag te komen of om een meer passende baan te vinden, nu het nog zo goed
gaat.
De Nederlandsche Bank schreef gisteren in de ramingen dat ook de grenzen van het arbeidsaanbod
in beeld komen. Het wordt een uitdaging voor ons economisch verdienmodel om als samenleving
te blijven groeien op een manier waarop we de zorg, het onderwijs, de politie en defensie
allemaal kunnen blijven betalen. Dan moet je natuurlijk kijken naar de arbeidsproductiviteit
en meer investeren in scholing en innovatie.
Maar we moeten ook kijken waar nog ruimte zit. Ik blijf dan toch altijd verwonderd
kijken naar het grote aantal vrouwen in kleine deeltijdbanen in Nederland. Dat is
een typisch Nederlands fenomeen. De afgelopen keer wilden er 766.000 nog meer uren
werken. Ik ben benieuwd of de Minister informatie heeft over hoe het nu met die ontwikkeling
gaat. Worden er bijvoorbeeld in cao's meer afspraken gemaakt om mensen in staat te
stellen om meer uren te werken in het onderwijs en de zorg, waar dat een cruciale
bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van de tekorten? Graag een reactie.
In dat verband ben ik ook nieuwsgierig naar de voortgang van de uitvoering van de
motie van collega Dennis Wiersma van de VVD en mijzelf om te kijken naar het betrekken
van lessen uit de vorige crisis. Zijn wij wel klaar voor de crisis? Mijn collega Joost
Sneller heeft die vraag eigenlijk voor de hele overheid gesteld bij de Algemene Financiële
Beschouwingen. Maar hoe staat het nou specifiek op Sociale Zaken? Als ik één heel
concreet voorbeeld mag noemen: we investeren met dit kabinet heel fors in meer persoonlijke
dienstverlening voor werkzoekenden door het UWV. Ik kan me echt niet voorstellen dat,
mocht de werkloosheid ooit gaan stijgen, de dienstverlening om budgettaire redenen
zou moeten worden beperkt. Ik neem aan dat daar goed over wordt nagedacht door het
kabinet. Graag een reactie van de Minister.
Voorzitter. Het kabinetsbeleid op het terrein van Sociale Zaken is echt op stoom.
De Wieg – de best bedachte naam in deze kabinetsperiode – over de uitbreiding van
het partnerverlof en de Wet arbeidsmarkt in balans zijn aangenomen. Het nieuwe inburgeringsbeleid
staat in de steigers. Er is geld bij het UWV voor meer persoonlijke dienstverlening
en de Staatssecretaris heeft extra middelen voor de Arbeidsinspectie. Ik zal de vragen
van de rapporteurs, die ik dank, niet herhalen. Dat is buitengewoon belangrijk. Dat
is echt weer een investering in de uitvoering door de overheid, en dat was hoog tijd.
Ook de pensioenen staan in de steigers. Het zijn spannende tijden. Dan resteert de
komende maanden nog het zzp-dossier en de opvolging van de Wet DBA. Kan de Minister
iets van een tijdpad schetsen op dat punt?
Hoewel het met het beleid goed loopt, zijn er zorgen over de uitvoering. Eigenlijk
alle collega's begonnen daarmee. Ook de Rekenkamer heeft daar aandacht voor. We hebben
incidenten gezien. Een aantal is genoemd. Mij moet wel van het hart dat ik beducht
was omdat ik iedereen hoorde zeggen: meer oog voor risico's, meer oog voor fraude.
Natuurlijk, daar is D66 ook voor, maar als je niet oppast, dan krijg je een soort
pendulebeweging waarin we over elkaar heen gaan rollen en gaan roepen dat het strenger
moet, om over zes jaar hier weer met net zo grote eenstemmigheid te zeggen dat de
mensen hebben geleden onder de regels. Ik roep de bewindslieden op om die buitengewoon
moeilijke balans te blijven benadrukken. Natuurlijk, fraude moet worden aangepakt.
We hebben in het verleden alleen te vaak gezien dat in de zoektocht naar de aanpak
van fraude mensen die zich vergisten soms tussen wal en schip raakten. Ik zou de bewindslieden
willen vragen om bij de aanpak van de problemen, ook bijvoorbeeld rondom de fraude
met de WW, te zorgen dat goedwillenden niet het kind van de rekening worden. Die zoektocht
zal een heel ingewikkelde balans worden.
Heel precies zou ik de Minister willen uitdagen om iets breder te spreken over de
uitvoering bij het UWV. Dat is misschien te lang een ondergeschoven kindje geweest.
Je ziet het op allerlei departementen. Er zijn veel problemen bij de Voedsel- en Warenautoriteit,
de Belastingdienst, DUO, het UWV, met ook af en toe rode lijnen. Eén daarvan is de
vraag of we hun voldoende middelen, mensen, ruimte en eenvoudige, begrijpelijke en
uitvoerbare regels hebben gegeven om die mensen goed te kunnen ondersteunen. Ik denk
dat er een uitdaging ligt voor het kabinet maar ook voor ons als Kamer om bijvoorbeeld
de regels te vereenvoudigen en te zorgen voor voldoende mensen.
Specifiek zou ik willen vragen om in te gaan op de aanbeveling van de Rekenkamer om
meer zelfstandig informatie te verzamelen over het UWV. Ik moet bekennen: ik vind
dat een moeilijke aanbeveling. Want ja, de Minister moet weten wat er speelt. Tegelijkertijd
wil je niet een soort geïnstitutionaliseerd wantrouwen hebben in de zin van: wat een
van de belangrijkste uitvoeringsorganisaties van dit land aan de Minister meldt, zal
wel niet kloppen. Ik heb hier in een gesprek met de Rekenkamer wat op zitten doorvragen.
Dit is een moeilijke zoektocht. Kan de Minister hier iets over zeggen? We willen ook
niet dat het een soort waakhond op de informatie van het UWV wordt. Dan hebben we
volgens mij een nog veel groter probleem.
Ik zie u kijken, voorzitter. Ik zal het kort houden. Ik heb nog een paar vragen over
de RCN (Rijksdienst Caribisch Nederland). Daarvan constateert de Rekenkamer eigenlijk
al jaren een onvolkomenheid. Een van de oorzaken daarvan is onvolledige documentatie.
Is het probleem van die onvolkomenheid wel weg te werken de komende jaren? Of zijn
de gaten in de dossiers zo groot dat de realiteit is dat materiaal dat er nu niet
is, er over twee of drie jaar ook niet is? Dan lijkt het me goed om daar gewoon helderheid
over te hebben. Dan weten we wat wel en wat misschien niet kan. Ik hoop natuurlijk
dat het helemaal kan worden weggewerkt. Maar wat is een realistische planning om van
deze onvolkomenheid af te komen?
Dank u wel, voorzitter, ook voor uw coulance.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Twee mensen hebben zich gemeld voor een interruptie.
Als eerste was dat mevrouw Van Brenk.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Ik werd getriggerd door de opmerking van de heer Van Weyenberg: moet je wel zo dicht
op die uitvoeringsorganisatie gaan zitten? Maar eigenlijk willen we dat toch? We willen
toch dat deze Minister als een pitbull erbovenop zit, dat het daar goed verloopt en
dat de belastingcenten op een goede manier besteed worden? We kunnen toch niet continu
fraude op fraude stapelen?
De heer Van Weyenberg (D66):
In alle eerlijkheid: deze interruptie bevestigt misschien wel een beetje mijn vrees.
Ik ben het natuurlijk helemaal met mevrouw Van Brenk eens dat fraude ontoelaatbaar
is. Dat zijn we allemaal. Maar mijn zoektocht is de volgende. De Minister kan de hele
tijd blaffend boven het UWV-kantoor gaan zitten, waar ik overigens weinig heil van
verwacht, ook niet voor de Minister zelf, en natuurlijk moeten we ook goed zicht hebben
op wat daar gebeurt. Specifiek sloeg ik alleen aan op twee dingen. We moeten oppassen
dat we niet met allemaal schijnoplossingen – stoer, stoerder, stoerst – dingen doen
die in de praktijk misschien niet helpen en zelfs kwetsbare mensen later misschien
weer in de problemen brengen. Ik vraag aandacht voor die balans. Het tweede is dat
ik bij de Rekenkamer een beetje het ongemak had van: hoe voorkom je nou dat de Minister
bijna een soort politieagent het UWV in moet sturen, omdat hij de informatie niet
vertrouwt? Dan hebben we namelijk een veel fundamenteler probleem. Natuurlijk moet
het daar beter. Daar zijn wij het heel snel over eens. Ik heb alleen geprobeerd de
dilemma's te schetsen, omdat ik het soms wat te makkelijk vind om te komen met de
opmerking: Minister, zorg dat u beter weet wat er gebeurt en pak fraude aan. Ik denk
dat we daarmee de ingewikkeldheid ervan geen recht doen. Ik heb geprobeerd om de zoektocht
naar die balans te schetsen.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Ik ben het geheel met de heer Van Weyenberg eens dat niemand hier fraude wil. En aan
stoere taal hebben we ook geen enkele behoefte, zeker niet. Maar we moeten met z'n
allen wel heel erg scherp zijn, en we moeten er inderdaad op kunnen vertrouwen dat
als er iets misgaat, dat ook gemeld wordt. Die openheid mogen we van een organisatie
verwachten. Dat vind ik ook een heel belangrijk goed. Als je namelijk je fouten niet
wil toegeven, kan je er nooit iets van leren. Als we dus met elkaar die instelling
hebben, denk ik dat in ieder geval ook het UWV weer een stap verder kan komen.
De heer Van Weyenberg (D66):
En daar ben ik het dan weer volledig mee eens. Mijn punt was meer: denk niet dat als
je er honderd politieagenten op zet, dat het dan werkt; zorg dat de cultuur verandert.
Dat vraagt ook wat van de politiek. Ik vind dat deze Minister dat heel goed doet en
ik weet dat dat ook voor zijn voorgangers geldt, ook op andere departementen. Er gaan
dingen fout; er gaan nog steeds te veel dingen fout en daar moet je open over zijn.
Dat moet je melden, en dat vraagt ook wat van ons. Daar mogen we allemaal geschokt
en verongelijkt over zijn. Daar zijn we heel goed in in de Kamer; we zijn allemaal
heel snel geschokt of verbijsterd. Onthutst, hoor ik naast mij. Ja, de heer Jasper
van Dijk! Of wie was het ook alweer? Er was iemand bij de SP erg onthutst. Ik ben
even kwijt wie er nou het meest onthutst was. We zijn daar allemaal heel goed in,
maar we moeten daar wel mee oppassen. We moeten zorgen dat we de cultuur van het durven
melden van fouten, en de veilige werkomgeving waarin mensen dat doen, behouden. Ik
respecteer iedereen die zijn fout toegeeft. Er is namelijk niks zo moeilijk als dat
doen, zeker in een organisatie waarvan je weet dat wij later weer zullen zeggen: wat
is het daar een potje. En toch is het cruciaal. Laten we dus met elkaar voor een cultuur
zorgen, ook als politiek, waarin iedereen dat ook doet. Want alleen dan kunnen we
zaken echt beter maken.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik hoorde D66 een rijtje beleidssuccessen noemen. Een daarvan was de 10 miljoen naar
het UWV, die nou juist bedoeld was om de uitvoering te verbeteren. Ik geloof niet
dat je politieagenten naar het UWV moet gaan sturen, maar we hebben de Rekenkamer
– dat is niet de eerste de beste – gewoon duidelijk horen zeggen dat er op dit moment
te weinig informatie is bij de Minister om een oordeel te kunnen geven over hoe het
daar gaat. Het gaat om veel geld. Wij worden daardoor als Kamer eigenlijk ook niet
volledig geïnformeerd over de rechtmatigheid en over de bedrijfsvoering. Ik heb voorgesteld
om de Rekenkamer specifiek te laten kijken naar de bedrijfsvoering van het UWV. Dat
schrijven ze zelf ook. Dat doen ze niet jaarlijks; dat doen ze namelijk alleen bij
het bestuursdepartement. Je zou heel goed de uitvoeringsorganisaties, dus de Sociale
Verzekeringsbank en het UWV, ook eens kunnen laten onderzoeken door de Rekenkamer:
hoe zit het daar nou met de interne bedrijfsvoering? Dat is namelijk gewoon publiek
geld dat onder verantwoordelijkheid van SZW wordt uitgegeven. Ik ben nieuwsgierig
of D66 naast die beleidssuccessen ook zo'n succes in de uitvoering zou willen helpen
bewerkstelligen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Misschien even voor de goede orde: ik vierde niet het extra geld voor de beleidsinformatie,
maar het feit dat we bijvoorbeeld 70 miljoen voor persoonlijke dienstverlening beschikbaar
hebben gesteld. Daar ben ik trots op. Dat vind ik echt een omslag en het past volgens
mij ook heel mooi bij waar u zelf zo de nadruk op legt, namelijk het belang van een
benaderbare overheid, die jou ook helpt op momenten waarop je het meest in de put
zit, bijvoorbeeld als je net je baan hebt verloren. Ik ben het er helemaal mee eens
dat het belangrijk is om goed te weten wat er gebeurt. Op uw specifieke suggestie
wil ik nog even kauwen, omdat ik ook weet dat er aparte, onafhankelijke auditdiensten
zijn bij de Rekenkamer zelf. Ik ben dus wel nieuwsgierig naar de reactie van de Minister.
In hoeverre voegt dit iets toe aan het onafhankelijke onderzoek op de interne bedrijfsvoering?
Want volgens mij is het niet zo dat daar nu niet naar wordt gekeken, alleen is er
volgens mij ooit gepoogd om een single audit te doen; een afschuwelijke Engelse term.
Maar ik ben het helemaal met u eens dat het belangrijk is dat juist bij de uitvoering
ook heel goed naar de bedrijfsvoering wordt gekeken, want die is cruciaal voor het
functioneren. Ik weet even niet of een additioneel Rekenkameronderzoek veel toevoegt,
maar ik ben nieuwsgierig naar het antwoord van de Minister en ik heb een open mind.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik ben in ieder geval blij met die open mind. Er is volgens mij een auditdienst bij
de Sociale Verzekeringsbank en een accountantsdienst bij het UWV, maar die zijn deel
van het apparaat daar. Mijn voorstel is om de Rekenkamer dit te vragen, echt als onafhankelijke
partij. Dat lijkt mij een heel ander type audit. Het is een eenmalige doorlichting:
hoe staat het er op dit moment voor? Er zijn ook toezeggingen door de Minister gedaan
in het kader van andere moties. D66 kauwt er nog even op. Ik ben nieuwsgierig wat
daar straks het gevolg van is.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik wacht het af, maar ik voeg graag één vraag toe aan de vraag van de heer Renkema.
Ik ga ervan uit dat de interne accountants- en controlediensten in volledige onafhankelijkheid
opereren. U kunt dan nog steeds uw wens hebben, maar u zei dat ze niet volledig onafhankelijk
waren. Ik zou het graag van de Minister horen. Ze zijn onderdeel van de organisatie
en volgens mij zijn er dingen georganiseerd om het niet te doen, maar met u stel ik
de Minister dan wel deze vraag. Ik denk dat het goed is dat de Minister even heel
scherp iets zegt over hoe deze clubs binnen die organisaties zitten. Want die onafhankelijkheid
is wel cruciaal. Het is goed als hij daar nog iets over zegt.
De voorzitter:
Ik stel vast dat er nog een vraag is van de heer Jasper van Dijk van de SP.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het UWV heeft zich tot een hoofdpijndossier ontwikkeld in het afgelopen jaar gezien
alle schokkende onthullingen. U kent ze als geen ander. Ik stel vast dat het UWV in
zekere zin een koninkrijk is, en dat er te weinig toezicht op is. Er is ook te weinig
grip vanuit de Minister. Als SP hebben wij ideeën over hoe je dat zou kunnen verbeteren.
De heer Van Weyenberg zegt: pas nou op dat we er niet met z'n allen op duiken en politieagentje
gaan spelen. Dat is wellicht een terechte zorg, maar wat is dan de oplossing van D66
voor de problemen die zich nu afspelen bij het UWV?
De heer Van Weyenberg (D66):
Daar hebben we het recent vrij uitgebreid over gehad, zoals collega Gijs van Dijk
al zei, maar de vraag is terecht, want dit is een superbelangrijke organisatie. Ik
heb bijvoorbeeld een aangenomen Kamermotie waarvan ik nieuwsgierig ben hoe het met
de uitvoering staat. Is er wel genoeg handhavingscapaciteit bij het UWV? Je kunt iemand
namelijk niet vragen om met één riem te roeien en dan zeggen: wat komt dat bootje
slecht vooruit. Die vraag heb ik dus bijvoorbeeld. Ik ben nieuwsgierig, in het verlengde
van de Rekenkamer, in hoeverre de informatievoorziening aan het ministerie kan worden
verbeterd. Ik deel met de heer Jasper van Dijk de zorg of informatie snel genoeg vanuit
het UWV bij de Minister op z'n bureau belandt. Er loopt niet voor niets een heel onderzoek
naar de door mij genoemde cultuur, naar aanleiding van de WW-fraude. Een belangrijk
element daarin is ook of informatie snel genoeg door de lijn heen omhoog – een rotterm,
maar u weet wat ik bedoel – naar het ministerie komt. Dat speelt niet alleen hier;
het is soms ook een zorg bij andere grote uitvoeringsorganisaties. Is er wel een cultuur
waarin fouten gemeld worden? Daar kijk ik naar. Ik denk nu niet aan een hele nieuwe
institutionele ophanging of optuiging. Ik ben altijd bang dat je dan vooral daaraan
drie jaar lang al je energie kwijt bent. Er zijn volgens mij een heel aantal elementen
waarmee je het kan verbeteren, maar het begint ook met ons. Zijn de regels eenduidig
en uitvoerbaar? Hebben we genoeg middelen vrijgemaakt? Rond de handhaving heb ik daar
bijvoorbeeld echt vragen over.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik naar de volgende spreker, de heer Van Dijk van de Partij van
de Arbeid.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. We kijken terug naar het jaar 2018 en ik denk dat je kan constateren
dat het wel een goed jaar is geweest voor veel mensen. De heer Van Weyenberg zei het
ook al. Het gaat steeds beter. Kijkend naar de arbeidsmarkt zie je dat steeds meer
mensen een vaste baan hebben. Dat is heel positief. De Wet werk en zekerheid begint
steeds meer z'n werk te doen, zeg ik daar maar even bij. Het zal ook wel te maken
hebben met de economisch groei, wellicht, maar absoluut ook met de Wet werk en zekerheid.
Ik bedoel: het komt wellicht wat laat, maar het komt wel.
Aan de ene kant zie je dus dat het best goed gaat, maar er is ook een andere kant
en die is toch wel zorgwekkend. Onder andere doel ik natuurlijk op de koopkracht en
de loonontwikkeling. We hopen dat het dit jaar beter gaat. Maar ik wil met name kijken
naar al die mensen die nog in armoede leven. Dat is best wel een groot probleem. Het
is een gekke tegenstelling. Aan de ene kant gaat het heel goed, wordt er winst gemaakt
en kennen we economische groei. Aan de andere kant hebben nog steeds heel veel mensen,
ook mensen met een baan, moeite om vooruit te komen in het leven en om aan het eind
van de maand genoeg geld te hebben. Het blijft nadrukkelijk een groot aandachtspunt
van de Partij van de Arbeid, en ik hoop ook van het kabinet, om met elkaar dit echt
grote probleem van mensen op te lossen.
Het derde grote punt dat is blijven liggen, is het hele vraagstuk rondom zelfstandigen
en de bescherming van met name zelfstandigen die weinig inkomen kunnen verwerven.
Dat zullen we allemaal terugkrijgen.
Voorzitter. Ik wil ingaan op een paar punten vanuit het jaarverslag en de andere stukken.
Eerst de Participatiewet. Ik spreek veel gemeenten, die voortdurend tegen mij zeggen:
wij hebben te weinig geld om de groep die we nu graag aan het werk willen helpen,
aan het werk te krijgen. Er is bijvoorbeeld onderuitputting op een overschrijdend
project als Matchen op Werk, maar ik zie in de stukken en in de cijfers eigenlijk
dat er helemaal geen spanning zit op het budget. Dus waar gaat het mis als gemeenten
wel zeggen dat ze financieel klem zitten, maar ik dat niet terugzie in de macrocijfers
van het ministerie?
Voorzitter. De quotumboete is geschrapt, maar hoe gaat het nou met de banenafspraak
bij de overheid? Ook in het jaarverslag wordt daaraan gerefereerd. We zien toch dat
de overheid als werkgever achterblijft. Dat baart me zorgen. Hoe krijgen we de overheid
als voorbeeldwerkgever echt aan het werk als het gaat om het zélf in dienst krijgen
van mensen met een beperking? Ik maak even een uitstapje naar beschut werk. Ik zie
terug in de stukken dat het Ministerie van Sociale Zaken tot en met het derde kwartaal
nog niet het aantal plekken van 78 mensen met beschut werk heeft behaald. Is dat uiteindelijk
in het vierde kwartaal wel gelukt? Het zou toch wat zijn dat het Ministerie van Sociale
Zaken het zelfs niet lukt om mensen met beschut werk te plaatsen? De cijfers wijzen
er überhaupt op – dat is ons allen bekend – dat we heel erg achterlopen wat betreft
de mensen die recht hebben op zo'n plek, maar die nu gewoon thuiszitten. Het zou toch
wat zijn als het Ministerie van Sociale Zaken achterblijft. Ik hoop dat de Staatssecretaris
ons gerust kan stellen.
Voorzitter. Dan de middelen ter bestrijding van het grote probleem van kinderen in
armoede. Daarover hebben we hier vaker debatten met elkaar. In het jaarverslag wordt
geschreven dat steeds meer gemeenten die gelden op de goede manier besteden, maar
nog steeds ook een deel niet. Er zijn nieuwe bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt.
Eerder is een motie van de heer Raemakers en mij aangenomen over het aanbieden van
voorzieningen in natura, maar het blijft maar ingewikkeld en moeilijk. Hoe gaan die
nieuwe afspraken met de VNG wél leiden tot besteding van die gelden – dat zijn belangrijke
gelden voor kinderen in armoede – in iedere gemeente, zodat we dit debat eens kunnen
afsluiten en we kinderen echt helpen?
Voorzitter. Ik zei het al. Ondanks dat het goed gaat, zitten veel mensen nog steeds
langs de kant. Kijk onder andere naar het budget voor het loonkostenvoordeel. Dat
wordt niet benut, terwijl er wel enorme tekorten zijn op de arbeidsmarkt. Het is juist
zo'n mooie kans om mensen te helpen: ouderen, arbeidsgehandicapten en mensen die arbeidsongeschikt
zijn. Toch is er een onderbesteding van ruim 130 miljoen euro, zie ik terug in de
stukken. Klopt dat? Hoe kan dat toch?
Over beschut werk heb ik net al wat gezegd.
Ik wil even naar het jaarverslag van de inspectie. Daar zitten twee zorgelijke elementen
in. Het eerste is dat het aantal dodelijke bedrijfsongevallen is gestegen van 51 naar
74. 74 mensenlevens; dat is toch wel heel zorgelijk. Waar komt dat vandaan? Ik begrijp
dat er verder onderzoek wordt gedaan. Er wordt een link gelegd – volgens mij kan ik
die aan de hand van de cijfers niet hard maken – met de aard van contracten, wat inhoudt
dat het werken met externen de onveiligheid op plaatsen wellicht vergroot. Maar het
is toch wat dat we in 2018 een stijging van het aantal menselijke slachtoffers op
de werkplaats zien. Dat zou toch eigenlijk niet moeten kunnen.
Het tweede zorgelijke punt dat de inspectie zelf aanwijst, is de uitzendbranche. De
inspectie doet risicogestuurd toezicht en constateert dat zij bij 70% van de uitzendondernemingen
die zij in beeld heeft gehad, overtredingen heeft aangetroffen. 70%! We kunnen ieder
jaar met elkaar gaan constateren dat er heel veel uitzendondernemingen zijn die moedwillig,
bewust verkeerd met mensen omgaan en dan de inspectie op hun dak krijgen. Het is hartstikke
goed dat zij de inspectie op hun dak krijgen, maar wat gaan we er structureel aan
doen? We zien het al jaren. Gaan we nou een keer die stap maken om de uitzendbranche
te reguleren? Volgens mij is dat hartstikke hard nodig en helpt dat ook mee in het
gezond maken van onze arbeidsmarkt.
Ik kijk nog even naar het ministerie zelf. De cijfers gaan volgens mij over alle departementen,
maar de externe inhuur van externen is gegroeid van 3% naar 4,7%. Dat is nog onder
de Roemernorm van 10%, maar toch is het zorgelijk dat we blijkbaar heel veel mensen
van buiten nodig hebben om kennis in huis te halen. Daarbij gaat het met name over
IT, maar ook communicatie heeft een flink aandeel. Dat terwijl de overheid als voorbeeld
wellicht mensen gewoon netjes in dienst zou moeten hebben en voldoende expertise in
huis zou moeten hebben.
Ik sluit af, voorzitter. Ik hoef er niet veel over te zeggen, maar ik heb zorgen over
de uitvoering. Ik sluit me aan bij de vragen hierover. Ik heb het eerder in een interview
gezegd: we moeten goed naar onszelf kijken, want ook als Kamerleden weten wij heel
veel maatregelen met elkaar af te spreken en door te duwen die wellicht helemaal niet
uitvoerbaar zijn. En dan zit je er maar mee in zo'n uitvoeringsorganisatie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan René... aan de heer Peters van
het CDA.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heet inderdaad René. Ik zal mij in mijn bijdrage focussen
op drie punten die het meeste aandacht vragen. Ten eerste de verbetering van het toezicht
door de inspectie, ten tweede meer sturing van en toezicht op de verstrekking van
uitkeringen door het UWV en ten derde de Rijksschoonmaakorganisatie.
Het is goed om te zien dat de Minister en de Staatssecretaris de door de Algemene
Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheden voor een groot deel erkennen en de aanbevelingen
ook gewoon overnemen. Zij geven hier inmiddels uitvoering aan of gaan er ook mee aan
de slag. Voor een betere dienstverlening en om misbruik en oneigenlijk gebruik van
uitkeringen tegen te gaan, moet er echt nog wel het een en ander gebeuren. Ten eerste
dus meer sturing en toezicht op de verstrekking en uitkering door het UWV. De Minister
deelt de constatering van de Rekenkamer dat het UWV bijna de helft van de mensen met
een WGA-uitkering niet in beeld heeft. Dat is toch een kwalijke zaak. De WGA-dienstverlening
moet echt beter. Dat is voor een deel een kwestie van geld. Vanwege jarenlange bezuinigingen
heeft het UWV het de afgelopen jaren financieel ook niet gemakkelijk gehad, en misschien
ging dat onder andere ten koste van de dienstverlening.
Maar inmiddels is een deel van de taakstelling door het kabinet teruggedraaid. Vanaf
2019 is zelfs 10 miljoen extra per jaar beschikbaar gekomen voor persoonlijke dienstverlening.
Met dit geld moeten ook de mensen met een WGA-uitkering beter in beeld komen en kan
de dienstverlening worden verbeterd. In antwoord op vragen geeft de Minister al aan
dat met het UWV is afgesproken dat met ingang van 2017 met ten minste 90% van alle
WGA-gerechtigden die overgedragen worden aan het werkbedrijf, jaarlijks een gesprek
wordt gevoerd. Dat is goed. In 2018 is met 93% een gesprek gevoerd. Maar een gesprek
op zich zegt ook niet alles. Vraag is of dit betekent dat de WGA-gerechtigden met
arbeidsvermogen nu echt beter in beeld zijn en of ze ook daadwerkelijk aan het werk
worden geholpen, als ze nog kunnen werken. Kan de Minister hier misschien wat meer
woorden aan wijden?
De vraag is of het ministerie voldoende zicht heeft op de effectiviteit van de dienstverlening.
Wordt het ministerie door het UWV voldoende op de hoogte gehouden? Daarbij speelt
ook de vraag of het UWV voldoende door het ministerie wordt aangestuurd. Deze vraag
wordt heel terecht ook door de Rekenkamer gesteld.
Het is goed dat de Minister erkent dat de aansturing van en het toezicht op het UWV
beter moeten. Hij geeft aan dat er met het UWV verschillende maatregelen zijn getroffen
om sturing en toezicht te verbeteren. Maar welke maatregelen zijn dat nu precies en
waarop is het vertrouwen van de Minister gebaseerd dat het UWV de Minister voortaan
goed, tijdig en volledig informeert over de effectiviteit van de dienstverlening en
over bijvoorbeeld misbruik en fraude van uitkeringen? In dit verband is het wel positief
dat de evaluatie van de Wet SUWI over sturing en toezicht vervroegd wordt naar dit
jaar. De uitkomsten van deze evaluatie kunnen richting geven in de mogelijkheden die
er zijn om sturing van en toezicht op het UWV te verbeteren. Wanneer verwacht de Minister
de uitkomsten van die evaluatie en is dit eventueel nog voor de begrotingsbehandeling,
zodat we die daarbij kunnen betrekken?
Om te voorkomen dat het ministerie te afhankelijk wordt van informatie van uitvoeringsorganisaties
als het UWV en de SVB doet de Rekenkamer de terechte aanbeveling – dit voor de interruptie
van de heer Renkema – om als ministerie zelfstandig informatie te gaan verzamelen.
Op welke wijze gaat het ministerie dat dan doen? Kan de Minister daarop een toelichting
geven?
Dan verbetering toezicht van de inspectie. Het is goed om te zien dat de inspectie
in tegenstelling tot de voorgaande periode van krimp is gegroeid en dat dit tot positieve
resultaten heeft geleid. In 2018 is de inspectie er goed in geslaagd om de door het
regeerakkoord beschikbaar gestelde extra middelen om te zetten in een versterking
van de organisatie. Complimenten, dat is heel positief. Als gevolg van risicogericht
inspecteren heeft de inspectie bij meer dan de helft van de eerste inspectiebezoeken
handhavend opgetreden. Bij de herinspecties kon een flinke toename qua naleving van
wet- en regelgeving, variërend tot 90%, worden vastgesteld. Dat is een bemoedigend
resultaat. Handhaven helpt dus, maar we zijn er nog niet. De indicator voor de per
2020 beoogde balans tussen de ongevalsonderzoeken en actieve inspecties is nog niet
gerealiseerd. Dat moet beter. Graag een reactie van de Minister.
Verder is het heel goed dat het programmatisch werken in 2018 verder is verankerd
in de organisatiestructuur. Hierdoor kunnen beschikbare data uit de eigen organisatie
en van andere partijen beter worden benut bij de risicogerichte aanpak. Positief dat
de inzet van de inspectie, zoals handhaving, niet meer op zichzelf staat, maar nu
onderdeel uitmaakt van een bredere inspectiestrategie. Er is nu meer aandacht voor
de effectiviteit van communicatie, gedrag en, het is al gezegd, cultuur. Het CDA heeft
hier hoge verwachtingen van. Wat zijn de verwachtingen van de Staatssecretaris?
Ten slotte heb ik nog een vraag over de Rijksschoonmaakorganisatie, de RSO. In 2015
besloot toenmalig Minister Asscher om schoonmaakdiensten door de rijksoverheid zelf
te laten uitvoeren. Doel was de positie van werknemers in de schoonmaakbranche te
verbeteren. De arbeidsvoorwaarden moesten beter en de werknemers tevredener. We zijn
nu vier jaar verder. Is de Minister bereid de Rijksschoonmaakorganisatie te evalueren
om vast te stellen of de werknemers het daadwerkelijk beter hebben gekregen en hoe
de RSO daaraan bijgedragen heeft?
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Die is voorspelbaar. Ik hoor het CDA zeggen: wij zijn nieuwsgierig naar wat de Minister
gaat doen met de aanbeveling van de Rekenkamer om zelf meer informatie te verzamelen.
Ik heb het ook aan de VVD en D66 gevraagd, dus ik ben ook wel nieuwsgierig naar wat
u vindt van mijn voorstel om de Rekenkamer te vragen om eens te kijken naar de UWV
en de bedrijfsvoering daar. Wat vindt het CDA van dat voorstel?
De heer Peters (CDA):
Het CDA vindt in eerste instantie net als de Rekenkamer dat het goed zou zijn als
het ministerie zelf cijfers zou gaan verzamelen. Verder wacht ik even af wat de Minister
daarop te zeggen heeft. Te verwachten was dat antwoord wel, meneer Renkema, maar de
vraag was dat ook. Dus bij dezen.
De voorzitter:
Meneer Renkema verontschuldigt zich. Hij moet naar een ander overleg. Ik geef het
woord aan de heer Van Dijk van de Socialistische Partij.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik wens de bewindspersonen alvast succes met hun beantwoording,
want er komt een waaier aan onderwerpen voorbij. Maar dat kan ook, want het gaat over
alles, over het hele beleidsterrein van Sociale Zaken.
Voorzitter. Ik dank de rapporteurs voor hun goede werk, zeker rond inburgering en
de inspectie. Ze zijn inmiddels beiden weg, maar ja, het staat in de notulen. Inburgering
heeft te lijden onder het staande beleid, inclusief marktwerking. We wachten al tijden
op een nieuw stelsel. Morgen praten we daarover verder. Wat ons betreft maken we snel
een einde aan de wantoestanden. Kan de Minister garanderen dat zijn brief met een
voorstel voor een nieuw stelsel van inburgering eind juni naar ons toe komt? Hij heeft
dat zojuist gezegd. Ik heb ook gelezen dat er nog wat discussie is met de gemeentes.
Graag dus de garantie dat we nu snel aan de slag kunnen met het nieuwe stelsel.
Voorzitter. Ook bij de Inspectie Sociale Zaken leven nog grote zorgen. Uit de cijfers
maakten wij op dat er in vijf jaar een afname van het aantal inspecties en onderzoeken
te constateren valt van 54%. Dat is toch wel een heftige teruggang. Graag een reactie.
We zien grote misstanden bij arbeidsmigranten. Zij wonen geregeld onder erbarmelijke
omstandigheden met heel veel mensen op één kamer of in één woning, voor hoge huren
en absurde boetes, bijvoorbeeld voor het draaien aan de thermostaat. Dit is geen grap;
de Minister kent het voorbeeld. Aanpak daarvan is hard nodig. Het werd al genoemd:
70% van de uitzendbureaus pleegt overtredingen. Dat is echt enorm. Nou schrijft de
Minister in antwoord op mijn Kamervragen dat de inspectie zelf bepaalt waar ze naartoe
gaan. Waarom kan de Minister niet zelf opdracht geven om bepaalde, malafide uitzendbureaus
te inspecteren wanneer die bijvoorbeeld in NRC Handelsblad onthuld worden? Over een
artikel in die krant gingen mijn vragen. Daarin worden heel specifiek uitzendbureaus
genoemd waar enorme misstanden plaatsvinden. En dan zegt de Minister: de inspectie
bepaalt zelf waar ze naartoe gaan. Ik snap dat niet helemaal. Waarom kan hij ze niet
gewoon daarnaartoe sturen? Graag een reactie.
Voorzitter. Dan de koopkracht. Die zou voor iedereen een plus laten zien in 2018,
maar niets is minder waar. Iedereen heeft minder koopkracht gekregen dan was beloofd.
Drie groepen gaan er zelfs op achteruit: sociale minima, alleenverdieners met kinderen
en bijna alle AOW'ers komen in de min. Jaar op jaar wordt beloofd dat de mensen er
nú echt op vooruitgaan. Steeds blijkt het een dooie mus. Waarom? De winsten van bedrijven
klotsen tegen de plinten, zoals we allemaal weten, de economie groeit als een tierelier,
maar de koopkracht stijgt niet mee. Erkent de Minister dat het rechtvaardig zou zijn
als de mensen in het land meedelen in de economische groei? Zo ja, wat gaat hij daaraan
doen?
De Nederlandsche Bank, het IMF, de Rabobank: allemaal zijn ze het erover eens dat
hogere lonen wenselijk zijn. Zelfs de premier heeft het gezegd, u weet het nog: hogere
lonen zijn positief voor iedereen. Je krijgt meer koopkracht en meer vraag naar goederen
en diensten, wat weer goed is voor de economie. Waarom onderneemt het kabinet niet
meer om hogere lonen te bewerkstelligen? Ik doe maar een suggestie: een hoger minimumloon.
Of: hogere lonen in de publieke sector, voor leraren, voor zorgwerkers, voor ambtenaren.
De regering laat het echter afweten. Integendeel, het wordt alleen maar erger. De
kosten voor zorg, huur en energie rijzen de pan uit. Alsof dat allemaal nog niet erg
genoeg was, werd ook nog eens de btw verhoogd. Zie de cijfers van het Centraal Bureau
voor de Statistiek: bijna 600.000 huishoudens leven in armoede. Dat zijn er 27.000
meer dan het jaar ervoor. Een stijging van de armoede dus. Het minimumloon mag dan
ook fors omhoog wat ons betreft. Daarover spreken we op 1 juli, bij het debat over
mijn initiatiefnota.
Ook de mensen met een middeninkomen zitten steeds vaker in de problemen. Zie het onderzoek
van RTL Nieuws van gisteren. Ik citeer de heer Van Geuns, lector armoede aan de Hogeschool
van Amsterdam: «Je ziet dat het niet meer een probleem is van de laagste inkomens.
(...) De dingen die 20, 30 jaar geleden met een modaal inkomen nog heel normaal waren,
kunnen niet meer, of alleen met heel veel moeite.» Het is toch te gek voor woorden
dat tweeverdieners met een gezin moeite hebben om rond te komen? Helaas zien we dat
werkenden al decennialang aan het kortste eind trekken. Wat gaat de regering hieraan
doen?
Voorzitter. Misschien mag ik de bewindspersonen inspireren: morgenavond houdt de SP
in Wassenaar een symposium over dit onderwerp, over de achterblijvende lonen. Waarom
is dat in Wassenaar? Omdat wij het tijd vinden voor een nieuw Akkoord van Wassenaar,
dit keer niet van loonmatiging, maar voor een loongolf. U bent van harte welkom. Schrijft
u zich in op www.sp.nl. We hebben daar gerenommeerde sprekers, van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
de Rabobank en De Nederlandsche Bank. Ook de nieuwe burgemeester is welkom. FNV-voorzitter
Han Busker zal aanwezig zijn, net als de mensen om wie het gaat, de zogenaamde werkende
armen, waaronder Martine, Eline en Jan. Het vindt plaats in kasteel Oud-Wassenaar.
Voorzitter, ik moet afronden, zie ik. Ik sluit me aan bij alle vragen die over het
UWV zijn gesteld. Hoe gaat de Minister de grip op het UWV versterken?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk, voor uw bijdrage in deze zendtijd voor politieke partijen.
Ik geef het woord aan de heer de Graaf van de fractie van de PVV.
De heer De Graaf (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik mag mijn collega De Jong vervangen, die er vandaag niet
bij kan zijn. Bij de beantwoording van de Minister zal ik er vanwege een andere afspraak
even niet bij zijn. Een medewerker kijkt mee. In de tweede termijn probeer ik weer
terug te zijn om eventueel een of meerdere moties in te dienen.
Voorzitter. Als ik mag beginnen bij het eind van de SP-bijdrage, zou ik willen zeggen
aan alle SP'ers die naar het symposium gaan: vergeet niet een surfplank mee te nemen,
desnoods een tweedehands, want het is wel heel moeilijk in Nederland om er eentje
te kopen onder dit kabinet, met de moeilijke omstandigheden waarin mensen verkeren.
Want je kunt wel een golf veroorzaken, maar anderen surfen erop weg. Die wijze raad
zou ik de SP mee willen geven: zorg dan wel dat je zelf ook meesurft en dat onze mensen
daarop mee kunnen surfen. Dan bedoel ik zowel mensen die op de SP stemmen als op de
PVV, want de mensen die op deze partijen stemmen hebben het economisch gezien het
moeilijkst in Nederland.
Voorzitter. Het is al meerdere keren gezegd: in 2018 hebben Nederlanders niet of amper
geprofiteerd van de economische groei. Waar is dat geld gebleven? Mensen voelen al
jaren niet in hun portemonnee dat het beter gaat. Het vorige kabinet heeft de crisis
onnodig verdiept. Dit kabinet surft, om bij die terminologie te blijven, mee op de
economie. Die veert weer op, maar dat is ook logisch. Als je je land onderin de put
helpt, dan zijn de percentages bij groei natuurlijk altijd hoger. Onderin de put door
het vorige kabinet en dan het feest van dit kabinet, maar bijna niemand profiteert
mee. Waar is het geld?
In maart zijn de consumentenprijzen in Nederland twee keer zo hard gestegen als in
de rest van Europa. Hoe kan dat? We hebben de hoogste prijsstijging van de eurozone.
Dat is weer slecht voor de koopkracht. De bejubelde loonstijgingen van de werkgevers
van de afgelopen weken verdampen in de praktijk waar je bij staat door dit kabinet.
Wij willen dat mensen gaan voelen dat het beter gaat met hun koopkracht. Het geld
moet niet verdwijnen in de belastingpot. Daarom vragen wij wederom aan de bewindspersonen:
draai de btw-verhoging terug, verlaag de energiekosten en schaf het eigen risico af.
Dan hebben mensen meer zelf te besteden. Stop met dat keynesiaanse gedoe.
Voorzitter. Dan de aanpak van fraude met uitkeringen. De Minister heeft nog niets
gedaan om de problemen rondom uitkeringsfraude echt aan te pakken. De bezem is na
het enorme WW-schandaal niet door het UWV gehaald. Sterker nog, de verantwoordelijke
bestuursleden zijn niet aangepakt. Een van de oud-bestuurders is tegenwoordig Minister
en de rest van de bestuursleden zit gewoon nog vrolijk op hun plek. Die zitten ongestoord
comfortabel te zijn. Zo kwam na het eerdere polisschandaal deze maand nog het nieuws
dat gevangenen onterecht uitkeringen hebben ontvangen. De raad van bestuur was op
de hoogte, maar oplossen, ho maar. Zelfs de Minister wist helemaal van niets.
De Rekenkamer heeft dus gelijk in haar bevindingen dat de Minister in 2018 te weinig
aandacht heeft besteed aan de bestrijding van uitkeringsfraude. In 2019 is het niet
veel anders. De PVV wil dat er een parlementair onderzoek komt naar de ellende binnen
het UWV. De verantwoordelijke bestuursleden moeten met terugwerkende kracht worden
aangepakt. Het is even afwachten wat de Minister als antwoord heeft, maar wij zullen
het kabinet straks zeer waarschijnlijk middels een motie oproepen om bestuurders en
oud-bestuurders van het UWV ter verantwoording te roepen en passende consequenties
(waaronder ontslag) daaraan te verbinden.
Voorzitter. Ik denk dat mijn tijd ongeveer om is. Ik dank de rapporteurs. Ze zijn
er inderdaad niet meer bij, maar zeker ook van onze kant: bedankt voor hun zeer goede
rapportage.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Graaf. Dan zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn
van de zijde van de Kamer. Wij gaan onmiddellijk door naar de beantwoording van de
bewindspersonen. Dat houdt ook verband met het feit dat de Staatssecretaris eigenlijk
om 15.00 uur moet vertrekken. Daar plakken we een kwartiertje aan vast. Ik geef haar
derhalve als eerste het woord.
Staatssecretaris Van Ark:
Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor uw flexibele opstelling qua beantwoording. Dat
heeft iets te maken met een vlag, een telefoontje dat afgewacht moet worden en zo.
Best wel spannend. Maar dit is heel erg belangrijk, dus ik ben blij dat ik in de gelegenheid
ben om deze vragen te beantwoorden en met de Kamer daarover te spreken.
De heer Renkema vroeg hoe de extra middelen voor het toezicht op de bedrijven worden
ingezet. Zoals ik al eerder aangaf in antwoord op de rapporteurs, worden 400 fte's
extra aangenomen. Daarvan gaat het allergrootste deel naar inspecteurs. De inspectiedruk
zal daardoor toenemen. Dat betekent dat we meer bedrijven zullen bezoeken, maar we
zoeken het ook in een mix van interventies, want juist door te investeren in preventie
en in samenwerken met brancheorganisaties, proberen wij de intrinsieke motivatie van
bedrijven te beïnvloeden om gezond, veilig en eerlijk werk voorop te zetten.
Ik moet ook realistisch zijn: gegeven het aantal bedrijven en organisaties dat wij
hebben in dit land, kan ik onmogelijk bij iedereen een inspecteur op de stoep neerzetten.
Het blijft dus van belang dat, als mensen misstanden vermoeden, ze zelf ook aan de
bel trekken, hetzij via de or, hetzij via de vakbond of direct bij de inspectie. Zoals
ik ook in de brief van 31 oktober over de uitbreiding van de inspectieketen heb aangegeven,
laat dat onverlet dat er extra geld gaat naar met name gezond, veilig en eerlijk werken.
Het gaat om 47% van het totale budget in 2023.
Mevrouw Van Brenk vroeg of de inspectie voldoende uitgerust is om het stijgend aantal
ongelukken de baas te zijn. Zoals ik eerder aangaf, is de verhouding tussen het onderzoeken
van bedrijfsongevallen en het doen van inspecties zo'n een op vijf. Dus als er een
ongeval plaatsvindt, kun je minder reguliere, geplande inspecties doen. Tegelijkertijd
hebben we ook te maken met de werving van extra inspecteurs. Het kost een jaar voordat
zij echt kunnen worden ingezet.
Het is natuurlijk zaak om in die interventiemix te proberen het aantal ongevallen
naar beneden te brengen, al was het maar om ongelofelijk menselijk leed te voorkomen.
Daarnaast proberen we bij ongevallen de werkprocessen zo aan te passen dat we de inspecteurs
zo effectief mogelijk kunnen inzetten. Het streven naar een balans tussen actief en
reactief inspecteren is daarmee ongewijzigd.
Mevrouw Van Brenk vroeg of de banenafspraak over 2018 is gerealiseerd. De heer Gijs
van Dijk stelde daar ook een vraag over. In z'n algemeenheid kan ik zeggen dat de
laatste cijfers over 2017 over de situatie eind 2017 laten zien dat er 36.904 banen
gerealiseerd waren in beide sectoren. Het doel was 33.000 banen. Dat ging over 2017.
Ik zal in juli de resultaten over 2018 kunnen rapporteren. De meest recente officiële
cijfers zijn: eind 2017 waren er 36.904 gerealiseerd, waarbij het doel 33.000 was.
Dat waren 30.432 banen in de marktsector en 6.471 in de overheidssector. Uit de laatste
rapportage, die we al wel hebben van het UWV, blijkt dat de trend in 2018 positief
is. Dus ik ben hoopvol gestemd, maar zoals net gezegd zal ik de officiële cijfers
in juli aan de Kamer kunnen presenteren.
De heer Gijs van Dijk vroeg hoe het specifiek zit voor het Ministerie van SZW. De
eigen prestatie van SZW op de banenafspraak is dat we in ieder geval een grote inhaalslag
hebben gemaakt. We begonnen in 2018 met 45. Het resultaat is 61, maar we zijn wel
achtergebleven, want de norm was 78. Dat beeld zie ik bij overheidsorganisaties. Dit
is voor mij een enorme motivatie om die inhaalslag te maken. Recent hebben wij nog
met verscheidene overheidsorganisaties en -sectoren, bijvoorbeeld de onderwijssector,
concrete afspraken gemaakt over hoe we deze inhaalslag gaan maken. U hoort hopelijk
aan mij dat ik daar tot op het bot toe gemotiveerd ben.
Mevrouw Van Brenk vroeg naar de AIO-situatie, met name in het licht van de toereikendheid
van de AOW, waar de Minister ook wat over zal zeggen. Ik vind het van belang om hier
te herhalen dat mensen die inkomensondersteuning nodig hebben, die ook krijgen. Tegelijkertijd
moeten wij rekening houden met de hoogte van de ondersteuning als mensen kosten kunnen
delen, hetzij in de bijstand of in de AIO. Dat is de reden dat het bij de AIO zo is.
Ik heb geen wijzigingsplannen daarvoor.
De heer Van Weyenberg van D66 vroeg of er bij Matchen op Werk belemmeringen in het
project zitten of dat er problemen ontstaan door de timing van de aanbesteding. Helaas
kost het tijd om een project op te starten en uit te werken voordat je het geld daadwerkelijk
kunt uitgeven, ook als iedereen daartoe gemotiveerd is, en zeker als er meerdere partijen
bij de uitwerking betrokken zijn. Bij het project voor intervisie en kennisdeling
is in 2018 een Europese aanbestedingsprocedure doorlopen voordat er kosten zijn gemaakt.
Dit project is meerjarig. Dat betekent dat de kosten over meerdere jaren zijn uitgesmeerd.
Een ander voorbeeld is het dashboard voor de regionale arbeidsmarktinformatie. Hier
heeft UWV eerst een prototype voor gemaakt. Het is onze inzet om dat in 2019 af te
ronden. Dat zal dan tot kosten leiden.
De heer Gijs van Dijk heeft het over een aangelegen punt als hij spreekt over de situatie
van en de beweging van de gelden voor kinderen in armoede. Hoe regelen we nou dat
dit geld aan kinderen wordt besteed? We hebben al vaker een discussie gehad over hoe
we ervoor zorgen dat dat ook gebeurt. Ik zie in de tussenevaluatie in ieder geval
een positieve ontwikkeling bij gemeenten als het gaat om hun aandacht en concrete
inzet voor het aanpakken van armoede onder kinderen. De bestuurlijke afspraken zijn
echter nog niet gehaald. Ik wijs er wel op dat ook de gemeenteraad een heel belangrijke
rol heeft bij het controleren van het college, maar ook bij het voeren van het lokale
debat over de wijze waarop met die middelen wordt omgegaan. Ik weet dat de heer Gijs
van Dijk al langer pleit voor een doeluitkering. We hebben het niet gestort in het
bedrag voor de gemeenten, maar het is een decentralisatie-uitkering. Dat betekent
in ieder geval dat de middelen zichtbaar zijn, dat ze gemakkelijk te traceren zijn
voor de gemeenteraad en dat daar dus ook kan worden gecontroleerd of de middelen daadwerkelijk
voor armoedebestrijding onder kinderen ingezet worden.
Ik loop de woordvoerders in chronologische volgorde af, voorzitter, waardoor ik soms
wat overlap heb in de onderwerpen. Ik hoop zo aan alle vragen recht te doen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Het ging even over gemeenten en het participatiebudget. Het gekke is dat wij veel
signalen krijgen vanuit gemeenten dat het te krap is en dat het hen niet lukt om de
mensen te helpen die – heel lelijk gezegd – steeds moeilijker bemiddelbaar zijn naar
werk. Daar is gewoon meer tijd en geld voor nodig. Aan de andere kant zie ik in de
macrocijfers niet echt een probleem. Waar gaat het dan mis?
Staatssecretaris Van Ark:
Die signalen hoor ik ook, van verschillende kanten. Ik deel dus de behoefte om daar
meer over te weten. Daarom laat ik ook onderzoek doen, samen met VNG, Divosa en Cedris.
Ook Berenschot is erbij betrokken. Ik wil de Kamer daar graag in het najaar over informeren.
Het gaat er met name om hoe we ervoor zorgen dat mensen aan het werk komen. Wat mij
betreft is de discussie met de VNG over de BUIG-gelden, de uitkeringsgelden, dus afgerond.
Maar ik hoor inderdaad ook de discussie over het aan het werk helpen van mensen, vooral
de mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Natuurlijk kunnen we veel doen op het
gebied van kennisdeling en best practices, maar ik wil deze signalen ook graag onderzoeken.
Ik kom daar dus bij de Kamer op terug.
De heer Gijs van Dijk vroeg naar de uitzendorganisaties en handhaving. Gaan we de
uitzendbranche reguleren? Het is in ieder geval heel erg van belang dat de inspectie
heel nauw samenwerkt met de Stichting Normering Arbeid, de Stichting Naleving CAO
voor Uitzendkrachten, de Belastingdienst en de sociale partners. Het gaat er dan vooral
om dat organisaties die iets doen wat over de schreef is, zich daar ook bewust van
zijn en het risico voelen dat ze gepakt worden. Ik denk dat dat een eerste vereiste
is. Dat betekent ook dat we, net zoals bijvoorbeeld in het Westland, een intensieve
controle doen en ook gericht met elkaar campagne voeren onder de prachtige naam «crack-downaanpak»,
om even een mooi Nederlands woord te noemen. De inspectie-inzet voor het programma
voor uitzendbureaus was al groot, maar wordt in 2023 nog verdubbeld.
De voorzitter:
Meneer Van Dijk heeft nog een vervolgvraag.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dit is absoluut een punt voor een later debat. Het leent zich wellicht niet voor dit
debat, maar ik wil toch de opmerking maken dat we heel veel inspectiemacht inzetten,
terwijl er volgens mij in feite iets mis is met de wet- en regelgeving. Iedere gek
– ik ook – kan vanmiddag een uitzendorganisatie oprichten. Ik heb daar geen verstand
van, maar ik heb dan wel een uitzendorganisatie en ik ga dan mensen bemiddelen. Dat
is in essentie best wel een probleem, terwijl we andere sectoren veel opleggen, omdat
het een serieuze business is. Ik wil daar dus graag aandacht voor vragen. We zullen
er vast later op terugkomen.
Staatssecretaris Van Ark:
Er loopt een evaluatie van de WADI. Wellicht kan de Minister hier straks ook nog wat
over zeggen.
De heer Peters vraagt of er meer aandacht kan komen voor effectief optreden bij het
toezicht van de inspectie. Hij vraagt wat mijn verwachtingen daarbij zijn, vooral
als er niet alleen wordt ingezet op boetes maar ook op een cultuur- en gedragsverandering.
Dat is inderdaad een aangelegen punt, dat ook ooit door de heer Heerma in een motie
is aangeven. Ik vind het heel mooi dat de heer Peters dat stokje overneemt. Inderdaad
verwacht ik veel van dat traject. Uiteindelijk zoek ik in die interventiemix naar
methoden die daadwerkelijk werken. Je kunt dingen afdwingen met boetes en met de pakkans
– dat moeten we blijven doen – maar nog belangrijker is dat er een intrinsieke motivatie
ontstaat voor mensen om de goede dingen te doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik had daarover een vraag aan de Minister gesteld, maar de Staatssecretaris gaat er
nu op in. Kan de Staatssecretaris nu zelf opdracht geven aan de inspectie om naar
een bepaald uitzendbureau toe te gaan of kan dat niet?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik wil graag het correcte antwoord geven, dus ik laat dit even uitzoeken. Ik kom er
aan het eind van mijn termijn graag even op terug.
O, ik kom nu ook bij die vraag. De heer Jasper van Dijk had inderdaad gevraagd naar
een afname van het aantal onderzoeken. We hebben vandaag al een aantal gedachten gedeeld
over de balans tussen proactief en reactief onderzoek en de stand van de economie.
Helaas is het zo – dat heeft de inspecteur-generaal ook geconcludeerd – dat in tijden
van economische neergang geld het probleem is dat wordt aangevoerd en in tijden van
economische opgang tijd het probleem zou zijn. Beide argumenten zijn overigens niet
valide. Laat dus helder zijn dat ik die afwijs. Het is wel zaak dat we slim, goed
en resultaatgericht gaan handhaven. De inspectie is onafhankelijk en werkt risicogericht.
De inzet voor de uitzendbureaus is verdubbeld, maar ik kan geen opdracht geven om
een specifieke organisatie aan te pakken. Dat is soms jammer, maar misschien is het
ook wel goed, want je moet willekeur voorkomen. De inspectie werkt op basis van data-analyse
en signalen van organisaties als een or en een vakbond. Vanwege die eigenstandige
positie moet je voorkomen dat je daar politieke sturing op geeft. De politieke sturing
zit ’m in de prioriteiten en het benoemen van brancheorganisaties, maar als ik morgen
slecht wordt geholpen in een winkel, kan ik niet vragen of er even een bezoekje aan
die winkel wordt gebracht.
Voorzitter, dat waren mijn antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik begrijp dat wel: de inspectie dient onafhankelijk te zijn. Maar toch kan dat tot
een hele vreemde situatie leiden. We lezen in de media over misstanden en ik vraag
de Minister of ze daar een kijkje gaat nemen. Er zijn twee specifieke uitzendbureaus
genoemd waar echt expliciet misstanden aan de orde waren. Het antwoord op de vraag
is dan: daar ga ik niet over; dat moet de inspectie maar zelf beslissen. Begrijpt
de Staatssecretaris dat dat een gek antwoord is? Het zou ertoe kunnen leiden dat de
inspectie haar prioriteiten elders legt, onlangs die onthullingen.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat is heel zwart-wit gesteld. Ik zie – ik denk dat dat ook goed is – dat er een weging
wordt gemaakt van de prioriteiten en de branches waar risico's in zitten, die ook
politiek wordt verzilverd in het parlement. Anders zouden we elke week een prioriteit
toevoegen. De organisatie moet ook de mogelijkheid krijgen om zich in te stellen op
de prioriteiten. Dat is dus de beleidsplanning, die met de Kamer is vastgesteld. Daarnaast
zijn er natuurlijk signalen. Daar moet de inspectie ook wendbaar en flexibel op handelen.
Daarom hebben bijvoorbeeld de or en de vakbond een belangrijke rol gekregen. Als een
or of een vakbond aan de bel trekt, dan moet de inspectie dat signaal ook beantwoorden.
Daarnaast kunnen individuele mensen ook signalen afgeven. Natuurlijk lezen de inspecteurs
de kranten, volgen zij de media en handelen ze ook naar signalen. De wereld is dus
iets minder zwart-wit, maar in de keuzes die we hebben gemaakt, is het simpele «we
pakken de telefoon en we wijzen aan» niet aan de orde.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat er op dit moment geen vragen meer zijn van de zijde van de
Kamer. Ik wens u veel plezier vanmiddag.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat hoop ik ook, voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor deze mogelijkheid.
De voorzitter:
Heel graag. Dan gaan wij door met de beantwoording van de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.
Minister Koolmees:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Er zijn ontzettend veel vragen gesteld door uw Kamer
bij dit jaarverslag. Ik ga proberen het binnen de tijd te doen – ik heb nog drie kwartier –
maar vanwege de tijdsdruk zal ik er in grote lijnen doorheen gaan.
De voorzitter:
Die drie kwartier is inclusief de tweede termijn van de Kamer en van u. Het zou heel
mooi zijn als u in een halfuur klaar bent.
Minister Koolmees:
Ik moet zelf echt om vier uur weg, dus ik doe mijn best. Ik ga er in sneltreinvaart
doorheen. Als ik niet alle vragen kan beantwoorden... We hebben de afgelopen tijd
al heel veel debatten over specifieke onderwerpen gehad. Ook staan er nog debatten
gepland, bijvoorbeeld over het inburgeringsbeleid, de stand van de uitvoering, het
UWV. Nogmaals, ik ga er even in hoofdlijnen doorheen.
In 2018 ging het om de begroting van het vorige kabinet. Het is raar om dat anderhalf
jaar later te constateren, maar het kabinet is eind oktober 2017 aangetreden. Prinsjesdag
was al geweest. En toen werd de begroting van het vorige kabinet voor 2018 neergelegd.
Dat zijn we bijna weer vergeten, maar ook voor mij is het steeds weer zoeken naar
hoe dit zich verhoudt tot de plannen die wij aan het uitwerken zijn. Ik kom er straks
op terug in de koopkrachtdiscussie. De heer Gijs van Dijk is er nu niet, maar hij
heeft ernaar gevraagd. Dan krijgt hij antwoord ook.
In 2018 hebben we heel veel gedaan. Heel veel uitwerking van het regeerakkoord is
gestart. De heer Van Weyenberg zei het al. De Wieg is behandeld en aangenomen in Tweede
en Eerste Kamer. De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is twee weken geleden in de Eerste
Kamer aangenomen. In december hebben wij met de werkgevers afspraken kunnen maken
over loondoorbetaling bij ziekte en met de werknemers over de WIA. Wij hadden in november
een geklapt pensioenakkoord en wij hebben vorige week een principeakkoord bereikt.
Nog deze maand, zo zeg ik in de richting van de heer Jasper van Dijk, komt het inburgeringsbeleid.
Wij noemen het de VOI: de veranderopgave inburgering. Ook de toekomst van de zzp komt
deze maand, zo zeg ik richting de heer Van Weyenberg. Er staan nog twee AO's met uw
commissie gepland om dit nog voor het zomerreces te bespreken, zodat we ook in het
zomerreces door kunnen met de uitwerking in wetgeving en de implementatie. Nou ja,
de implementatie komt natuurlijk pas na de wetsbehandeling, maar u weet wat ik bedoel.
Al met al zijn we flink op streek. Het afgelopen jaar hebben we grote stappen gezet,
maar er zijn inderdaad ook echt uitdagingen. Ik wil een paar specifieke blokjes doorlopen.
Ten eerste de uitvoering. Daarna wil ik een paar specifieke vragen beantwoorden over
de RSO. Vervolgens ga ik in op het inburgeringsbeleid. Dan een blokje koopkracht en
ten slotte een blokje overige vragen. Ik garandeer niet dat alles op de goede volgorde
ligt, maar ik ga er snel doorheen en dan hoop ik al uw vragen te hebben beantwoord.
De heer Van Weyenberg vroeg mij om een soort algemene beschouwing over de uitvoering.
Ik kan er uren over praten. Dat ga ik vandaag niet doen, maar wat ik wel wil zeggen
is dat we de afgelopen jaren breed van de uitvoering heel veel hebben gevraagd, niet
alleen bij het UWV of bij de SVB, maar ook bij de Belastingdienst, bij DUO, bij de
grote uitvoeringsorganisatie van het Rijk. Je merkt dat het knelt. Er zijn incidenten,
er zijn problemen in de uitvoering. Afgelopen maandag heeft Staatssecretaris Snel
nog een brief gestuurd over de kinderopvang, de CAF-11-casus. Dan zie je dat dat continu
een zoektocht is naar evenwicht tussen uitvoering, dienstverlening – hoe help je mensen? –
handhaafbaarheid, het voorkomen van fraude enzovoort. Net als uw Kamer hecht ik zeer
aan een goede uitvoering en dienstverlening, maar ook aan het handhaven van de regelingen
die we met elkaar hebben, ook om het draagvlak voor sociale zekerheid in stand te
houden.
De jaarverslagen van het UWV van de afgelopen jaren en het rapport van de Algemene
Rekenkamer over het UWV uit 2017 geven aan dat er ontzettend veel echt goed gaat.
Dat wil ik benadrukken. Dat betreft de dienstverlening, de tijdigheid van de uitkeringen,
de snelheid van de procedures. Er gaat ontzettend veel goed. Wat ik ook heel goed
vind, is dat er binnen het UWV een cultuur is van heel kritisch kijken naar de werkprocessen.
Er zijn ontzettend veel rapporten geschreven intern over dingen die niet goed gaan,
over dingen die beter kunnen, over procedures die aangescherpt kunnen worden. Als
zo'n intern rapport op straat komt te liggen, gaat daar de discussie over, ook in
uw Kamer. Dat begrijp ik, want als die kritiek er is, moet daarover gesproken kunnen
worden, maar ik wil voorkomen dat er ook in het UWV een cultuur ontstaat waarin we
dingen maar niet gaan opschrijven. Voor je het weet komt het op straat te liggen en
lekt het uit. Dan hebben we daar weer een lastige parlementaire discussie over. Ook
als politiek – de heer Gijs van Dijk gaf dat in zijn eigen inbreng terecht aan – moeten
we open zijn en open communiceren over dingen die goed gaan en dingen die beter kunnen.
We moeten die dingen niet verstoppen. We moeten niet met elkaar een angstcultuur creëren,
want dan zijn we nog veel verder van huis, zeker voor die grote uitvoeringsorganisaties
van het Rijk.
Een aantal maanden geleden heeft de heer Gijs van Dijk aan mij gevraagd of we kabinetsbreed
naar die uitvoering willen kijken. Dat hebben wij opgepakt in de Voorjaarsnota die
de Minister van Financiën recent naar de Kamer heeft gestuurd. Op meer terreinen dan
alleen het UWV zien we knelpunten in de uitvoering waar we mee aan de slag moeten.
De oorzaken zijn legio. Er zijn langdurige bezuinigingen, er zijn capaciteitsproblemen,
er zijn ICT-legacyproblemen, oudere ICT-systemen moeten vervangen worden, hetgeen
niet van de ene op de andere dag gaat. Ik noem ook de complexiteit van de wet- en
regelgeving. De politiek, zowel aan deze als aan uw kant van de tafel, is heel goed
in het verzinnen van uitzonderingen en specifieke vangnetregelingen voor specifieke
groepen. Daar loopt men in de uitvoering gewoon tegenaan.
Dat gezegd hebbende, erken ik volmondig dat er ook bij het UWV een aantal zaken niet
goed zijn gegaan. Er zijn incidenten geweest waarbij het UWV negatief in het nieuws
is gekomen. Die hebben geleid tot toegenomen maatschappelijke, maar ook politieke
aandacht voor het UWV. In mijn brief van 7 maart jongstleden heb ik u geïnformeerd
over maatregelen die ik heb genomen om het toezicht en de sturing van het UWV te versterken,
overigens in goed overleg met de raad van bestuur van het UWV zelf. We werken echt
samen met die raad van bestuur om deze problemen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd
willen we ervoor zorgen dat die cultuur open blijft en dat we met elkaar blijven communiceren.
Er moet niet een soort naar binnen geklapte situatie ontstaan met angst voor het volgende
krantenartikel. Nee, we moeten de problemen gewoon met open ogen aangaan.
Ik noem een aantal specifieke punten daarin, allereerst de risico's in de bedrijfsprocessen
van het UWV. Die moeten eerder op tafel komen. Die moeten eerder met uw Kamer kunnen
worden gedeeld. Eind deze maand heb ik de voortgangsbrief met de stand van de uitvoering
van de sociale zekerheid. Daar zitten inderdaad alle stappen in die de afgelopen periode
zijn gezet om de uitvoering te verbeteren, om die risico's beter inzichtelijk te maken.
Daarin zal ik de Kamer ook informeren over de ontwikkelingen bij de SVB en het UWV
op dienstverlening, handhaving, gegevensuitwisseling en toekomstbestendigheid. Tevens
zal ik u dan informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur bij het
UWV. Dat onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de fraude met WW-uitkeringen in
Polen. De heer Van Weyenberg vroeg toen of de signalen wel voldoende naar boven komen.
Dat onderzoek wordt nu afgerond en hoop ik nog deze maand naar de Kamer te sturen,
zodat we daarover van gedachten kunnen wisselen.
Wat ik ook heb toegezegd en waar ik nu mee bezig ben, is het erkennen dat voorheen
de Kamer vooral werd geïnformeerd op hoofdlijnen over fraudefenomenen. Daarvan heb
ik al in oktober van vorig jaar geconstateerd dat ik dat te algemeen vind, te weinig
concreet en te weinig specifiek als het gaat over de fenomenen waar de handhavers
van het UWV in de praktijk tegen aanlopen. Ik heb gezegd dat ik dat graag met u wil
delen, maar sommige wil ik niet in het openbaar met u delen, want ik wil fraudeurs
niet wijzer maken dan ze al zijn. Een deel van die fenomenen wil ik dus met u in vertrouwelijkheid
delen, zodat we daarover open het gesprek kunnen aangaan: dit zien wij in de praktijk;
daar willen wij op acteren; misschien hebben we daarvoor wetswijziging nodig; misschien
moeten we andere regelgeving aanpassen; misschien moeten we extra capaciteit op de
handhaving loslaten.
Nogmaals, ook die brief komt eind deze maand. Het is een totaalpakket van stappen
die we zetten om bij het UWV echt stappen vooruit te kunnen zetten. Daar zit ook het
laatste onderdeel in van de acties die we hebben ondernomen tegen WW-uitkeringsfraude,
ook als het gaat om verwijtbare werkloosheid. Al deze onderdelen komen eind deze maand
richting uw Kamer om daar met u het debat over aan te gaan. Ik doe een oproep aan
de Kamer om dat open te doen en niet continu met een vingertje te wijzen naar wie
er schuldig aan is. Laten we gewoon samen deze problemen oplossen. Ik denk dat het
heel belangrijk is dat het UWV goed blijft functioneren. Het is een belangrijke organisatie
waar ontzettend veel geld in omgaat. Mensen die ermee te maken hebben, zitten vaak
in lastige situaties. Ze zijn bijvoorbeeld werkloos of dreigen arbeidsongeschikt te
worden. Afhankelijk zijn van een uitkering is voor heel veel mensen een lastige situatie.
Het UWV gaat daar zeer professioneel mee om. Dit wilde ik even in zijn algemeenheid
hebben gezegd. Het debat over specifieke punten wil ik graag met u voeren als die
brieven in de Kamer liggen.
De heer Renkema en mevrouw Van Brenk vroegen hoe ik de aansturing van en het toezicht
op het UWV en de SVB versterken. In de brief van 7 maart jongstleden heb ik aangekondigd
dat ik samen met de raad van bestuur van het UWV een aantal maatregelen heb genomen
om de sturing en het toezicht te versterken. Daarbij ging het bijvoorbeeld om het
versterken van het bestaande Audit Committee. Dat hebben we onafhankelijker verankerd,
juist om die signalen uit de organisatie naar boven te halen, waardoor ik ze met uw
Kamer kan delen. Dat zit ook in de brief over de stand van de uitvoering, die dus
eind deze maand komt. Daarnaast heb ik gezegd dat ik de evaluatie van de Wet SUWI
naar voren heb gehaald naar het einde van dit jaar, juist om ook meer fundamenteel
te kijken naar die sturingsinformatie vanuit de departementen naar de uitvoerders.
We hebben vaker overleg met het UWV. We hebben gezamenlijke risicosessies met het
UWV en ook met de SVB, juist om al deze signalen naar boven te halen en met uw Kamer
te kunnen delen.
De heer Peters vroeg wanneer de uitkomsten van de SUWI-evaluatie beschikbaar zijn.
Dat zal de eerste helft van 2020 zijn. De evaluatie zou aanvankelijk in 2020 worden
uitgevoerd, maar ik heb het een jaar naar voren getrokken. Het gaat dan om het vervroegde
deel van het evaluatieonderzoek. De volledige evaluatie komt eind 2021 beschikbaar.
Het deel over de aansturing en het toezicht heb ik naar voren getrokken.
De heer Van Weyenberg vroeg: kunt u wel alleen op de informatie van de zbo vertrouwen
zonder daarmee een waakhond te worden of honderd politieagenten neer te zetten? Het
is een zelfstandig bestuursorgaan en de informatie die daaruit komt is voor mij heel
belangrijke informatie uit de uitvoering. Ik heb al een aantal dingen genoemd die
nu versterkt worden: de interne controle, het interne toezicht, de interne processen,
het Audit Committee. Daarnaast gaan we ook kijken naar een zelfstandige verzameling
van informatie. Wij willen afhankelijkheid van informatie die uitvoeringsinstellingen
zelf aanleveren, voorkomen. De Algemene Rekenkamer heeft hier ook een aantal voorbeelden
van gegeven. Ik ga hiermee aan de slag. Deels doe ik dat al, bijvoorbeeld door info
bij de accountantsdiensten en het Audit Committee op te halen. Nogmaals, de positie
daarvan wordt verstevigd binnen het UWV.
Ook zet ik in op het versterken van het risicomanagement en het meer in samenhang
oppakken hiervan. Op basis hiervan verwacht ik dat de randvoorwaarden om elkaar goed,
tijdig en volledig te informeren voldoende geborgd zijn op dit punt, ook naar de toekomst
toe. U ziet dus dat we bezig zijn met al deze elementen. We zijn aan het versterken.
Maar ik ben het wel met de heer Van Weyenberg eens dat het een illusie is om te denken
dat het bij een organisatie van 18.000 mensen opgelost kan worden met 100 politieagenten.
We moeten dit echt in samenwerking met het UWV naar de toekomst toe verbeteren.
De heer De Lange (VVD):
Ik hoor de Minister zeggen dat hij informatie gaat ophalen bij de auditcommissie die
er is. Het ging mij primair om de vraag op welke manier de Minister vanuit zijn verantwoordelijkheid
de regie neemt bij het verzamelen van de informatie. Ik kan me goed voorstellen dat
die informatie vanuit de organisatie komt, maar het gaat natuurlijk wel om de vraag
welke keuzes je maakt en welke bronnen je raadpleegt om uiteindelijk zelfstandig een
oordeel te kunnen vellen. Heb ik de boel wel onder controle, zodat ik weet dat ik
bovenop de uitvoering zit? Begrijp ik het nou goed dat de Minister wel aangeeft dat
hij daar nadrukkelijker zelf de regie in neemt? Is het daarop gebaseerd?
Minister Koolmees:
Ja, dat klopt. Ik heb daar een aantal voorbeelden van gegeven, bijvoorbeeld het verstevigen
van het Audit Committee en het verbeteren en verstevigen van de informatie naar het
departement. Maar het klopt: dat is samengevat de boodschap.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Koolmees:
De heer Renkema had een specifieke vraag over het doorlichten van de bedrijfsvoering.
Ik dacht dat mevrouw Van Brenk dat ook vroeg. Volgens mij ging de motie-Wiersma/Van
Weyenberg over de toekomstverkenning van de uitvoering in relatie tot het advies van
de commissie-Borstlap. Sorry, het was de heer Gijs van Dijk. Ja, dat klopt: de motie-Wiersma/Van
Dijk. Dit was ook bedoeld in combinatie met de vervroegde evaluatie van de wet-SUWI
als het gaat over de aansturing. In die evaluatie zal ook gekeken worden naar de interne
sturing en het toezicht binnen de zbo's. Ook wordt er gekeken naar de sturingsinformatie,
om ervoor te zorgen dat die acties resultaat hebben. Daar hebben we tijd voor nodig.
Het is een grote organisatie. Het gaat niet zomaar van het ene op het andere moment
anders. Die tijd wil ik goed gebruiken om het structureel goed in te richten. In de
kern gaat het natuurlijk om zorgvuldigheid in de uitvoering. Wij moeten die met elkaar
waarborgen.
In 2017 heeft de Algemene Rekenkamer overigens al onderzoek gedaan naar de balans
tussen de taken en de middelen. De aanbevelingen van dat onderzoek zijn opgevolgd.
Ik wil daarom op dit punt geen extra onderzoek laten uitvoeren door de Rekenkamer.
Dat is twee jaar geleden gedaan. We zijn er nu intern mee bezig om dat te verbeteren
en de evaluatie van SUWI naar voren te trekken.
De heer Renkema en mevrouw Van Brenk vroegen om specifieke aandacht voor de risico's
op misbruik en oneigenlijk gebruik. Het voorkomen van misbruik is bijna een cyclisch
proces. Elke keer duiken er weer nieuwe fenomenen op, omdat er elke keer op een andere
manier wordt geprobeerd om te frauderen met socialezekerheidsgelden. Eigenlijk moet
je dus continu je modus operandi aanpassen aan de veranderingen in de fraudefenomenen.
Ik wil de signaleringsbrief fraudefenomenen met u delen om u te laten zien waar de
handhavers in de praktijk tegen aanlopen en welke voorbeelden er daarvan zijn. Voor
de handhavers is het elke keer weer zoeken. Waar loop je in de praktijk nou tegenaan?
Soms werkt de wet- en regelgeving gewoon belemmerend. Soms moet die aangepast worden
om fraudefenomenen aan te kunnen pakken. Die signaleringsbrief is bedoeld om daar
een overzicht van te geven. Die komt aan het einde van deze maand. Ook hebben we een
meer structureel gesprek met het UWV, met name over de risico's van misbruik en oneigenlijk
gebruik. Daarover zal ik de Kamer ook informeren.
De heer Renkema had het over de WGA-dienstverlening. Ik dacht dat ook mevrouw Van
Brenk daarnaar vroeg. Voor het zomerreces kom ik nog terug op de WGA-dienstverlening,
en wel in de brief over de stand van de uitvoering. Nu al dit. Ik ben het zeer met
de heer Renkema en mevrouw Van Brenk eens dat persoonlijke aandacht nodig is om te
beoordelen wat passend is, welke steun iemand nodig heeft, wat het beste werkt om
mensen aan een baan te helpen. De heer Renkema viel over het woord «productiviteit».
Ik vind dat geen vies woord, zeg ik erbij. Ik bedoel ermee dat het extra personeel
dat we hebben, ook vol inzetbaar is, juist ook om mensen aan een baan te helpen en
te begeleiden naar werk. Ik heb er dus geen negatieve associatie bij.
De effectiviteit van het beleid is tot nu toe nog weinig onderzocht. De heer Renkema
zei: «evidencebased beleid» is een beetje een vieze term. Dat vind ik absoluut niet.
Ik ben daar een groot voorstander van, want je wil wel weten of zo'n persoonlijk gesprek,
die persoonlijke begeleiding of die WGA-dienstverlening in de praktijk echt werkt,
of mensen inderdaad sneller aan een baan komen, of mensen inderdaad sneller weer op
eigen benen kunnen staan. Daarom is het ook zo belangrijk dat we dat onderzoeken.
Ik heb een week of vier geleden met de Kamer gedebatteerd over het experiment betreffende
de persoonlijke dienstverlening. Daar gaan we nu ook mee starten, juist om de effectiviteit,
het evidencebased zijn, goed in kaart te brengen.
Mevrouw Van Brenk vroeg: gaan alle WGA-gerechtigden dienstverlening krijgen? De heer
Peters zei het al in zijn inbreng: ruim 90% heeft een eerste gesprek gehad. Er zijn
gemiddeld twee contactmomenten. UWV is op dit moment bezig met het opbouwen van capaciteit.
Ook dat is natuurlijk niet van de ene op de andere dag geregeld. In het experiment
waarover ik het net had, het experiment om de effectiviteit te meten, zal een groep
geen dienstverlening krijgen, zal een deel standaarddienstverlening krijgen en zal
een deel extra dienstverlening krijgen. We hebben het daar laatst over gehad. Dat
zal gebeuren juist om de effectiviteit te kunnen onderzoeken, om de euro's goed te
kunnen besteden en om de mensen ook echt te helpen.
De heer Peters vroeg of alle WGA-gerechtigden in beeld zijn. Met 93% is gesproken,
maar zijn ze allemaal in beeld? Met de huidige, basale dienstverlening houden we vijf
jaar lang de WGA'ers in beeld. Met 93% van de nieuwe instroom is in 2018 gesproken.
Er wordt een individueel werkplan opgesteld. Wat dit oplevert in termen van werkhervatting,
is niet in kaart gebracht. Het is ook moeilijk om op basis van gesprekken de effectiviteit
daarvan in kaart te brengen. Want vind je nu zelf een baan? Of helpt het gesprek daarbij?
Daarom is het experiment ook nodig om het goed wetenschappelijk te kunnen meten en
om te kunnen zeggen: het heeft echt toegevoegde waarde om belastinggeld daaraan te
besteden.
In het verlengde daarvan vroeg de heer Peters: heeft de Minister voldoende zicht op
de effectiviteit van de dienstverlening? Het antwoord is, heel simpel: nee. Dat geldt
voor de persoonlijke dienstverlening. Dat geldt ook voor het WGA-plan. Daarom hebben
we samen met het UWV ook het kennisprogramma opgezet om de effectiviteit in beeld
te brengen. De heer Peters heeft het misschien niet meegemaakt – de heer Heerma was
toen nog woordvoerder – maar je loopt continu tegen dilemma's aan bij het inrichten
van zo'n experiment. Want voor wie is er wel dienstverlening, en voor wie niet? Dat
moeten we zorgvuldig met elkaar bespreken als we dat starten.
De heer Gijs van Dijk had een specifiek punt, over de onderuitputting van de loonkostenvoordelen.
Op basis van de voorlopige realisatie 2018 is de raming inderdaad structureel naar
beneden bijgesteld. De aangescherpte voorwaarden zijn daarvan de mogelijke oorzaak.
Het is een nieuwe regeling, die nog relatief onbekend is. Daarom hebben we ook het
financieel cv gemaakt. Dat was op verzoek van de heer Van Weyenberg, een aantal jaren
geleden al. We willen met name de werkgevers bekendmaken met de beschikbare instrumenten.
We hebben een maand of drie geleden dat financieel cv gelanceerd. Dat is heel inzichtelijk.
Daarmee kun je gewoon met een A4'tje naar je werkgever toe en zeggen: hier heb ik
recht op, op deze loonkostenvoordelen. Daarmee hopen we de onderuitputting, het achterblijvende
gebruik ook te gaan tackelen, zodat de instrumenten ook kunnen worden ingezet om mensen
echt te ondersteunen bij het vinden van een baan.
In het verlengde daarvan kom ik op een heel ander thema: het aantal ontwikkeladviezen
of de loopbaan-apk, waarvan ikzelf een groot voorstander ben. Er hebben zich nu zo'n
12.500 mensen aangemeld. Het gaat nu dus hard. In de eerste fase bleef het achter.
We hebben de regeling ook verruimd. Nu hebben 12.500 mensen gebruikgemaakt van die
regeling. Ik ben daar heel positief over. Ik hoop ook dat uit de evaluatie blijkt
dat het heel goed werkt. Ik denk echt dat om duurzame inzetbaarheid een boost te geven,
om een leven lang ontwikkelen een boost te geven, je dit soort gesprekken nodig hebt.
We hebben het hier gisteravond overigens ook vier uur lang met de Kamer over gehad,
in het AO Leven lang ontwikkelen. De heer Gijs van Dijk was daar niet bij; mevrouw
Van den Hul was daarbij.
Zijn de bewindspersonen tevreden over de kwaliteit van de indicatoren? Ik ben wel
benieuwd wat u er zelf van vindt. Ik ben bereid om met de Kamer het gesprek aan te
gaan over aan welke indicatoren u behoefte heeft, over wat u nu nog mist. Ingewikkeld
is dat een deel van de indicatoren uit de jaarverslagen van het UWV en de SVB komen.
We hebben wel geprobeerd om dat te comprimeren en samen te vatten in het jaarverslag.
Maar ik sta zeer open voor kritisch commentaar over de indicatoren die wij noemen.
We proberen natuurlijk zorgvuldig en volledig te zijn en inzicht te geven in waar
we nu geld aan uitgeven en in wat de effectiviteit is. Maar ik sta altijd open voor
kritische, opbouwende suggesties. We kijken ook ieder jaar of het nog zin heeft, of
het nog toegevoegde waarde heeft, of er vragen over worden gesteld. Ik houd me er
dus voor aanbevolen.
Dan de RSO, de Rijksschoonmaakorganisatie. In de eerste ronde heb ik in reactie op
de heer Aartsen en de heer Renkema al gezegd dat we nu bezig zijn om de groeipijnen
op het gebied van financieel beheer op te lossen. De doelen van de RSO, waarnaar de
heer Peters of de heer De Lange specifiek vroeg, zijn duidelijk omschreven in de oprichtingsbrief
die ik ook naar uw Kamer heb gestuurd. De redenen voor de inbesteding staan nog stevig.
Ik zie ook geen reden om naar de doelen te gaan kijken. Dat zou ook weer een hoop
onrust geven in een organisatie die net heel hard aan het groeien is en eigenlijk
pas sinds een jaar of twee, drie voltijd werkt.
De heer Peters (CDA):
Die doelen staan wat mij betreft. De vraag is of die doelen behaald zijn.
Minister Koolmees:
De RSO bestaat nu ruim drie jaar en functioneert naar tevredenheid van de opdrachtgevers.
Ook de in dienst gekomen schoonmaakmedewerkers zijn blij met de overgang. Ik heb zelf
tot twee keer toe nieuwe medewerkers mogen ontvangen. Dat was heel leuk om te zien.
Ook voor andere rijksonderdelen bekijken we niet periodiek of we ze als overheid moeten
uitbesteden. RSO is gewoon een onderdeel van de rijksdienst en voor hen hoeft geen
uitzondering gemaakt te worden. Vooralsnog zie ik dus geen reden om daar vragen bij
te stellen of er onrust over te creëren. De medewerkers zijn heel tevreden. Dat vind
ik heel positief om te constateren.
De heer Peters (CDA):
Mijn vraag was eigenlijk of u bereid bent om echt te evalueren en vast te stellen
of die werknemers het daadwerkelijk beter hebben gekregen. Misschien begrijp ik u
niet goed, excellentie, maar volgens mij zegt u: ik evalueer het niet, maar ze zijn
wel tevreden. Dat vind ik eigenlijk iets te kort door de bocht. Dat zou ik dan willen
zien.
Minister Koolmees:
Op zich hebben we dat wel gedaan. We hebben namelijk een medewerkerstevredenheidsonderzoek gedaan. We hebben mensen gevraagd of ze tevreden waren
met de situatie. Het antwoord was ja, in grotere mate. Maar als u vraagt naar een
evaluatie of de doelen zijn bereikt... Dat is niet bij de oprichting vastgelegd. Er
is geen vast meetmoment voor vastgesteld. Als u het goed vindt, ga ik even nader bekijken
wat de consequenties daarvan zijn en kom ik hier op een later moment op terug.
De heer De Lange (VVD):
Ik ga op dit punt door, maar neem meteen even de uitdaging aan die de Minister eigenlijk
neerlegde: hoe kom je tot verbetering van indicatoren? De Rijksschoonmaakorganisatie
is een belangrijk initiatief. De Minister geeft aan dat de medewerkerstevredenheid
groeit en dat hij er in 2019 voor gaat zorgen dat ook de hele bedrijfsvoering van
de organisatie op orde is. Wat zou je bij zo'n initiatief met indicatoren kunnen doen?
Het zou mooi zijn als we als Kamer terug konden zien hoe de medewerkerstevredenheid
op dit moment is en hoe die zich de komende jaren ontwikkelt, zodat het meerjarig
inzichtelijk wordt. Ik ga ervan uit dat het ook positieve effecten op de tevredenheid
van de mensen kan hebben als de bedrijfsvoering beter op orde komt. Dit laat concreet
zien hoe zonde het is dat er op allerlei plekken allerlei informatie is die niet overzichtelijk
op één plek terechtkomt. Want dan zou je de conclusie kunnen trekken: de mensen zijn
tevreden, het doel wordt gehaald en we zijn op de goede weg.
Minister Koolmees:
Deze kan ik makkelijk inkoppen. Ik wil dat graag toezeggen voor de ontwerpbegroting
voor dit jaar. Ik hoop dat ik ook de heer Peters daarmee tegemoet kom.
De heer Peters (CDA):
Twee vliegen in één klap! Maar ik zou toch wel graag een evaluatie zien of die doelen
bereikt zijn en of dit de weg is die we moeten gaan. Nou zegt u net, excellentie,
dat u er op een later moment op terugkomt. Ik respecteer dat wel. Dan denk ik dat
ik wel met een motie kom die ik op een later moment in kan trekken, indien noodzakelijk.
Minister Koolmees:
Oké.
Ik heb hier nog een blokje overige vragen. Daarna ga ik naar inburgeringsbeleid en
koopkracht.
De heer Van Weyenberg had een vraag over de participatie van vrouwen. Zijn er in cao's
afspraken gemaakt over meer uren? Zoals u weet loopt nu het IBO-onderzoek naar deeltijdwerk.
Dat komt na de zomer naar uw Kamer toe. Daarin staan concrete handvatten hoe we ervoor
kunnen zorgen dat het arbeidsaanbod benut kan worden. De heer Van Weyenberg heeft
gelijk als hij wijst op het onbenutte arbeidspotentieel in sectoren als onderwijs
en zorg. Dat zijn heel grote cijfers waarmee je gelijk de tekorten zou kunnen oplossen.
Ik ga na of er nog informatie over dit onderwerp in cao's staat. Ik kan me eerlijk
gezegd niet voorstellen dat hiervoor aparte doelstellingen in cao's zijn opgenomen.
In ieder geval wordt dit niet standaard gemeten in mijn jaarlijkse cao-overzicht.
Ik kom hierop terug op een later moment, als ik dit heb kunnen controleren.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank voor die toezegging. In een aantal van die sectoren zijn er actieplannen tegen
de krapte waarin je vaak ergens wel meer uren werken tegenkomt. Wat mij betreft kan
daar af en toe nog echt een tandje bij. Maar ik ben gewoon nieuwsgierig of je in de
praktijk nu ziet dat er, anders dan in zo'n actieplan staat, ook daadwerkelijk wordt
gekeken: hé, kunnen we het gesprek aangaan met mensen? Uiteindelijk is het een keuze
van de individuele werknemer, maar leidt dit in de praktijk nou echt tot veranderingen?
Dat kan in de cao, maar dat kunnen bijvoorbeeld ook die actieplannen voor zorg en
onderwijs zijn.
Minister Koolmees:
Ik zat zelf concreet te denken aan die twee actieplannen van de heer De Jonge, en
van mevrouw Van Engelshoven en de heer Slob. Daarin zit letterlijk specifiek dit aandachtspunt.
Ik ga even checken wat daarmee gebeurt en of dat in de praktijk ook werkt.
Mevrouw Van Brenk had nog een vraag over armere ouderen. Kan er kritisch worden gekeken
naar de toereikendheid van de AOW en de inkomensaanvulling? In de beleidsdoorlichting
over de AOW komt de inkomenspositie van AOW-gerechtigden aan bod. Deze beleidsdoorlichting
verschijnt eind dit jaar. Die informatie wordt daarin ook gelijk beantwoord.
Dan kom ik bij het blokje inburgering. Nogmaals, binnenkort komt de brief over de
veranderopgave inburgering. De heer Jasper van Dijk vroeg specifiek hoe het nou met
de VNG gaat, die is weggelopen van de onderhandelingstafel. Dat klopt; dat is twee
of drie weken geleden gebeurd. Ik probeer weer in gesprek te komen met de VNG om afspraken
te kunnen maken over het nieuwe inburgeringsstelsel. Wat ik heel positief vind, is
dat ook de VNG heel positief is over de inhoud van het nieuwe stelsel. Maar we hebben
gewoon nog een gesprek met elkaar over de financiële kaders en de financiële invulling
daarvan. Morgen hebben we een algemeen overleg over integratie, waarin een aantal
van deze onderwerpen terugkomen: niet zozeer het inburgeringsstelsel maar aanpalende
terreinen. Dan heb ik voor de Kamer ook in afschrift de brief die ik aan de VNG heb
gestuurd, zodat de laatste stand van zaken ook bij u bekend is. Die moet ik zo meteen
nog gaan versturen, met een cc aan de Tweede Kamer. Ik heb er overigens wel vertrouwen
in dat we met de VNG snel de draad weer kunnen oppakken. Want nogmaals, iedereen is
eigenlijk heel positief over de contouren van het nieuwe stelsel. Daar kom ik dus
later op terug.
Dan de koopkracht. Ik snap de vraag daarover goed. Ik begon mijn inleiding met te
zeggen dat het natuurlijk over 2018 gaat. Het vorige kabinet heeft nog de begroting
voor 2018 ingediend. In de afgelopen maanden hebben we dezelfde discussie gehad over
wat die ramingen nou eigenlijk waard zijn. We verwachten een bepaalde cao-loonstijging,
we verwachten een bepaalde inflatie. Dat blijft natuurlijk onzeker. In maart leek
het er weer wat slechter aan toe te zijn: de cao-lonen bleven achter en de inflatie
werd hoger. Gisteren heb ik weer nieuwe cijfers van De Nederlandsche Bank gekregen,
waaruit blijkt dat de lonen juist weer aantrekken. Ook de laatste informatie van de
AWVN over cao's laat zien dat de gemiddelde cao-loonstijging juist weer wat aantrekt,
overigens vooral bij de rijksoverheid en andere overheidsorganisaties die relatief
hoog scoren.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Niet bij de HEMA.
Minister Koolmees:
Niet bij de HEMA, dat klopt. In de ramingen fluctueert het dus een beetje, maar grosso
modo trekken de cao-lonen aan en stijgt de koopkracht, natuurlijk ondersteund met
een pakket aan lastenverlichting door het kabinet, zowel voor 2019 als voor het komende
jaar 2020. Het Centraal Planbureau komt binnenkort met een nieuwe raming, waarin de
recente inzichten zijn verwerkt. Ikzelf hecht eraan om continu te benadrukken dat
het natuurlijk gewoon ramingen zijn. De ontwikkelingen, zoals die van de wereldeconomie,
bewegen daardoorheen. Maar als je door je oogharen naar de langere termijn kijkt,
zie je dat er een positieve ontwikkeling in zit.
Daar staat ook tegenover dat in de afgelopen jaren – niet alleen in 2018 – veel meer
geld is uitgegeven aan zorg en onderwijs. Dat heeft natuurlijk ook effect gehad op
het besteedbaar inkomen van mensen. Met name de ontwikkeling van de zorgpremies maar
ook de stijging van de pensioenpremies hebben een effect gehad op het besteedbaar
inkomen in de afgelopen jaren. We houden deze ontwikkeling in de gaten. We hebben
natuurlijk ook een flinke lastenverlichting voor 2019, 2020 en 2021 in het regeerakkoord
staan, juist ook om het besteedbaar inkomen van mensen te stutten en een positief
koopkrachtbeeld neer te zetten.
Voorzitter, dat was het. Ik ben vast wat vergeten, maar dat waren in sneltreinvaart
de belangrijkste topics.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik zie de heer Van Dijk ernstig kijken. Er is nog een onbeantwoorde
vraag van hem. Ik doe even alleen onbeantwoorde vragen. Daarna ga ik naar de tweede
termijn.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Doet u dat maar. Dan zal ik daarin mijn vraag verwerken.
De voorzitter:
Heel goed. Zoals aangekondigd is het een komen en gaan van leden. Ook de heer Van
Weyenberg excuseert zich. Wij gaan naar de tweede termijn. Ik stel een maximale spreektijd
voor van anderhalve minuut, inclusief de mogelijkheid tot het indienen van moties.
Ik geef het woord aan mevrouw Van Brenk van 50PLUS.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Dank, voorzitter. Ik heb geen moties.
In het kader van koopkracht en het gegeven dat er soms toch ook positieve ontwikkelingen
te melden zijn, wil ik vandaag aan de Minister laten weten dat, als je bij Plopsaland
gaat werken, je bonussen kan krijgen tot € 10.000. Ze doen alles om werknemers te
krijgen, dus het gaat de goede kant op voor de werknemers in dit land, wil ik maar
zeggen.
Ik zou toch nog een punt willen aanstippen voor de Staatssecretaris. Dat gaat over
de beroepsziekten. Die zijn best wel onderbelicht. Jaarlijks overlijden daar behoorlijk
wat mensen aan. Daar is onvoldoende aandacht voor. Kan dat worden meegegeven? Kan
hier wat extra aandacht aan besteed worden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer De Lange van de VVD.
De heer De Lange (VVD):
Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Heel nadrukkelijk is het overleg
gegaan over het belang van de uitvoering en over het belang daar grip op te hebben.
De Minister heeft aangegeven daar nadrukkelijk regie op te pakken binnen de bronnen
en de audits die daarvoor zijn. Het is belangrijk om daar verder op door te gaan en
te kijken hoe dat in de praktijk uitgevoerd gaat worden. Maar dat ligt besloten in
een aantal debatten in de komende tijd.
Dan werd op een gegeven moment de bal terecht teruggelegd naar de Kamer in de zin
van: ik ben gaarne bereid om over indicatoren te spreken. Ik heb het voorbeeld gegeven
van de Rijksschoonmaakorganisatie. In de verschillende rapportages en de stukken lijkt
het op sommige momenten dat de informatie er wel is, maar dat het niet logischerwijs
bij elkaar komt. Ik zie bij een aantal andere commissies dat het gelukt is om dat
in goede samenwerking met de Kamer tot stand te brengen. Ik ben blij dat beide bewindspersonen
aangeven er open voor te staan om daar met de Kamer naar te kijken. Ik denk dat het
vooral aan de Kamercommissie zelf is om daar een goede weg in te vinden, bij voorkeur
eentje die ook zijn werking heeft richting de begroting 2020.
Verder zijn er wat mij betreft voldoende antwoorden gegeven en zijn er geen belemmeringen
voor déchargeverlening.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik ga naar de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik dank ook de bewindspersonen voor de beantwoording van de vele vragen die wij hebben
gesteld over alles. We zijn waarschijnlijk ook nog redelijk binnen de tijd klaar.
Eén punt is nog blijven liggen. Wij hebben het gehad over de zegeningen van Rutte
II, namelijk meer vaste contracten, maar er is ook een nadeel geweest van Rutte I
en II, namelijk dat er zwaar bezuinigd is op de rijksoverheid en de overheidsdiensten.
Dat zie je aan een soort gekke andere kant: de groei van de externe inhuur. Daar had
ik nog een vraag over gesteld. Natuurlijk is dat nodig, maar is het op een gegeven
moment niet tijd om te beseffen dat we een aantal specialismen gewoon in huis moeten
hebben, bijvoorbeeld op het gebied van IT en communicatie?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan de heer Peters van het CDA.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Zoals net gezegd, heb ik één motie die ik wellicht na een
interventie van de Minister naderhand weer in zou kunnen trekken. Dat hangt er een
beetje van af.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering in 2015 heeft besloten om vanaf 2016 schoonmaakdiensten
door de rijksoverheid zelf te laten uitvoeren;
constaterende dat hiertoe de Rijksschoonmaakorganisatie is opgericht;
overwegende dat het doel van deze inbesteding was het creëren van «zo veel mogelijk
echte banen» en het verbeteren van de positie van werknemers in de schoonmaakbranche;
verzoekt de regering de Rijksschoonmaakorganisatie komend jaar te evalueren en daarbij
expliciet aandacht te besteden aan de vraag of haar werknemers het in overheidsdienst,
in vergelijking met de commerciële schoonmaakbranche, daadwerkelijk beter hebben gekregen
en hoe de Rijksschoonmaakorganisatie daaraan heeft bijgedragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35 200 XV).
De heer Peters (CDA):
Verder heb ik er niks aan toe te voegen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Ik ga naar de volgende, de heer Van Dijk van de SP.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank, voorzitter. Ik wilde net vragen of de Minister nog wilde reageren op het onderzoek
van RTL Nieuws, dat gisteren gepubliceerd is. «Ook Nederlanders met modaal inkomen
worstelen rond te komen», zo heet het onderzoek. Daaruit blijkt dat driekwart van
de mensen die meededen aan het onderzoek zegt nu moeilijker rond te komen dan een
jaar eerder. Daarover heb ik de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit onderzoek van RTL Nieuws blijkt dat een grote groep Nederlanders
met een baan en een modaal inkomen moeite heeft om rond te komen;
verzoekt de regering te onderzoeken waarom middeninkomens moeite hebben om rond te
komen alsmede adequate maatregelen voor te stellen om de middeninkomens tegemoet te
komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35 200 XV).
Dank u wel, meneer Van Dijk. De heer De Graaf is weer in ons midden. Ik geef u het
woord. U heeft anderhalve minuut, inclusief de mogelijkheid tot het indienen van moties.
De heer De Graaf (PVV):
Dank, voorzitter. Het is inderdaad een beetje een haastklus en een geswitch tussen
verschillende afspraken. Ik zal me beperken tot drie moties...
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Anderhalve minuut!
De heer De Graaf (PVV):
Excuus? Ik hoor dat ik gewoon door kan gaan. Ik heb van mijn medewerker gehoord dat
we daartoe alle ruimte hebben, en in ieder geval ook de ruimte met betrekking tot
de antwoorden die gegeven zijn. Dan wou ik beginnen, bovenaan. Ik hou het dus kort.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering bij uitkeringsfraude alles in het werk te stellen om het fraudebedrag
tot de laatste cent plus boete en wettelijke rente terug te vorderen en er tevens
voor te zorgen dat de vordering niet zal verjaren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14 (35 200 XV).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering te bewerkstelligen dat de bestuurders van het UWV die tussen
2011 en nu in functie waren en zijn ter verantwoording worden geroepen voor het mede
door hen veroorzaakte UWV-debacle;
verzoekt de regering tevens dat er passende consequenties, waaronder ontslag, worden
verbonden aan het door hen gevoerde wanbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15 (35 200 XV).
De heer De Graaf (PVV):
En de laatste. Een korte, wederom.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat er een parlementair onderzoek naar het UWV-debacle dient plaats te
vinden en verzoekt het presidium dit op te tuigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16 (35 200 XV).
Ook u bent daarmee aan het einde van uw termijn gekomen. Dank u wel, meneer De Graaf.
Dan kijk ik of de Minister alle moties heeft die zijn ingediend, zodat hij daar een
appreciatie op kan geven. De Minister is inmiddels zover, dus ik geef hem het woord.
Minister Koolmees:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dank u wel, leden van de commissie. Ik reageer per
woordvoerder. Dus ik begin met mevrouw Van Brenk: Koopkracht en het mooie voorbeeld
van Plopsaland. Ik herinner me dat Plopsaland Belgisch is, maar dat laat onverlet
dat het positief nieuws is. Dus ik ben blij dat mevrouw Van Brenk ook positieve berichten
ziet. Die zie ik ook op de arbeidsmarkt; als je kijkt naar de werkloosheid en naar
hoeveel mensen hun baan en hun inkomenspositie hebben kunnen verbeteren. Dat is gewoon
positief nieuws. Daar staan we iets te weinig bij stil, maar dank u wel voor dit positieve
bericht, mevrouw Van Brenk. Het thema van de beroepsziekten heb ik genoteerd en geef
ik mee aan de Staatssecretaris, als mevrouw Van Brenk dat goed vindt.
De heer De Lange heeft het over het belang van de uitvoering en de regie. Daar ben
ik het mee eens; we zijn ermee bezig, overigens samen met het UWV. Ik hecht eraan
dat te benadrukken, juist omdat ik samen met de raad van bestuur van het UWV hard
aan het werk ben om dit te verbeteren; het is ook echt een coproductie op dit terrein.
Zoals gezegd komen de RSO-indicatoren in de begroting. En ik ben zeer benieuwd als
het gaat over de indicatoren. Ik weet nog uit mijn vorige leven als financieel woordvoerder,
toen ik ook bij een aantal andere begrotingen betrokken ben geweest. Nogmaals, de
bereidheid is zeker aanwezig. Dus als de commissie behoefte heeft om daarover te overleggen,
zeg ik: graag, interessant. En dank voor de decharge.
Tegen de heer Gijs van Dijk zeg ik: de zegeningen van Rutte-II, dat zijn er een paar,
versus wat minder grote zegeningen. Zoals ik heb gezegd heb ik in de Voorjaarsnota
een passage opgenomen over de uitvoering. Dat is inderdaad echt een aandachtspunt,
Rijksbreed. Wat betreft de groei van externe inhuur begrijp ik het signaal van de
heer Van Dijk. Ook die heeft deels te maken met de krappe arbeidsmarkt. Het gaat met
name over de IT, die van oudsher natuurlijk een inhuurkant is. Overigens blijven we
als SZW ruim onder de norm die is gesteld, maar het heeft wel onze aandacht. Breder
gezien in de economie merk je wel dat de krapte op de arbeidsmarkt toch ook wel zorgt
voor moeilijk vervulbare vacatures die weer via externe inhuur worden opgevuld. Ik
denk dat dit ook deel van de conjunctuur is.
Dan kom ik op de motie van de heer Peters op stuk nr. 12. Ik verzoek hem vriendelijk
om de motie aan te houden. Dan kan ik uw Kamer namelijk informeren over de resultaten
van het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Ik zeg dit met enige klem, omdat we eigenlijk
nergens bij de rijksoverheid onderdelen evalueren. Ik begrijp uw verzoek en ik begrijp
de inhoud. Er komt wel een laag onder vandaan die misschien juist leidt tot onzekerheid
bij die groep mensen, wat ik liever niet zou hebben. Ik wil u graag twee dingen toezeggen.
Een. Ik zal u informeren over de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek.
Twee. Ik zal de indicatoren opnemen in de begroting. Dat zeg ik richting de heer De
Lange. Maar ik doe het vriendelijke verzoek om de motie dan niet in stemming te laten
brengen, omdat dat weer leidt tot een hoop onrust en gedoe. Dat wil ik juist niet,
omdat het ontzettend goed gaat, het positief is en we na drie jaar lang forse groeipijnen
de goede kant opgaan.
De voorzitter:
Mocht de heer Peters dat in uw ogen onverhoopt niet doen, dan...
Minister Koolmees:
Het doet me pijn in het hart, maar dan zou ik de motie met deze achtergrond toch willen
ontraden. Ik geloof dat ik al twee grote tegemoetkomingen richting de heer Peters
heb gedaan.
Ik kom bij motie op stuk nr. 13 van de heer Van Dijk. Die verzoekt de regering te
onderzoeken waarom middeninkomens moeite hebben om rond te komen alsmede adequate
maatregelen voor te stellen om de middeninkomens tegemoet te komen. Over twee weken
komen de nieuwe cijfers van het Centraal Planbureau over de koopkrachtontwikkeling.
Ik zou u willen verzoeken om deze even af te wachten. Daarnaast gaan we als kabinet
in de zomer, richting de augustusbesluitvorming, natuurlijk de begroting maken voor
Prinsjesdag. We maken dan de inkomensplaatjes. Er ligt nog wel een forse lastenverlichting
in het verschiet die juist is gericht op de middeninkomens. Tegen die achtergrond
zou ik de motie dus willen ontraden. We zijn ermee bezig, zou ik zeggen.
Dan wil ik het hebben over de moties van de heer De Graaf. Hij is weer weg. De medewerkers
in de zaal begrijpen dit, want het klinkt lulliger dan ik het bedoel. De motie op
stuk nr. 14 verzoekt om alles in het werk stellen om fraude op te sporen, alle euro's
terug te halen en niet te verjaren. Deze motie heb ik al eens eerder behandeld in
een Kamerdebat. Wij zijn allemaal tegen fraude. Wij zijn allemaal voor het terugvorderen
van fraude. Wij zijn er allemaal voor om het geld terug te halen. Tegelijkertijd hebben
we ook gewoon wetten, regelgeving en een rechtsstaat. Er zijn namelijk verjaringstermijnen
waar we ons aan moeten houden. Daarom ontraad ik deze motie.
Ik kom op motie op stuk nr. 15 over de bestuurders van het UWV. Ook daarover heb ik
regelmatig met de Kamer gedebatteerd. Eind deze maand komen de brieven over de voortgangsstaat
van de uitvoering, de risico's en het cultuuronderzoek. Daarmee ontraad ik deze motie.
Ik vind het ook echt een onterechte motie, gelet op wat het UWV de afgelopen jaren
te verhapstukken heeft gehad en hoeveel energie het heeft moeten steken in het goed
laten functioneren van de tijdigheid van de dienstverlening en van de uitkeringen.
Nou ja, ontraden.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 16. Dit is geen verzoek aan mij, maar aan het presidium.
Tegelijkertijd wil ik er wel iets over zeggen: het lijkt mij geen verstandig idee.
Dat was het, voorzitter, dankjewel.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat ik de toezeggingen met u doorneem, stel ik vast dat er geen bijzondere
aandachtspunten zijn gemeld die dechargeverlening in de weg staan en dat er over de
ingediende moties op 18 juni wordt gestemd en over de Slotwetten op 4 juli. Dat is
de dag voor het reces. Ik kom op de toezeggingen. We gaan weer een poging doen. Het
is altijd weer spannend.
– De Staatssecretaris zal de Kamer in juli informeren over de realisatiecijfers met
betrekking tot de banenafspraak over 2018. Dit is toegezegd aan mevrouw Van Brenk
en de heer Gijs van Dijk.
– De Staatssecretaris informeert de Kamer in het najaar over de resultaten van een onderzoek
naar arbeidstoeleiding. Deze toezegging is gedaan aan de heer Van Dijk van de Partij
van de Arbeid.
– De Minister informeert de Kamer deze maand nog over de voortgang van de veranderopgave
inburgering. Deze toezegging is gedaan aan de heer Jasper van Dijk van de SP.
– Eind deze maand stuurt de Minister een brief aan de Kamer over alle stappen die recent
gezet zijn bij het UWV. Daarbij gaat de Minister in ieder geval in op de uitkomsten
van het onderzoek naar de cultuur bij het UWV, de wijze waarop de Minister de Kamer
voortaan in vertrouwelijkheid kan informeren over fraude, het versterken van de functie
van het Audit Committee en de uitvoering van de WGA-dienstverlening. Hiervan zijn
een hele hoop mensen eigenaar.
– De Minister komt op een later moment terug op de mate waarin de doelen van de Rijksschoonmaakorganisatie
zijn behaald en op de mogelijkheid dit te evalueren alsook op de resultaten van het
medewerkerstevredenheidsonderzoek. Dit was een toezegging aan de heer Peters van het
CDA.
– Bij de begroting zal de Minister ingaan op enkele indicatoren rond de Rijksschoonmaakorganisatie.
De heer De Lange en de heer Peters waren eigenaar van de ondervraging van de Minister
die hem heeft verlokt om deze toezegging te doen.
– Na de zomer ontvangt de Kamer het ibo-onderzoek naar deeltijdwerk. Dit was een toezegging
aan de heer Van Weyenberg van D66.
– De beleidsdoorlichting AOW komt aan het eind van het jaar naar de Kamer. Mevrouw Van
Brenk had daarnaar gevraagd.
– De Minister stuurt de Kamer een afschrift van de brief die hij vanmiddag naar de VNG
stuurde betreffende het inburgeringsstelsel.
Dit hadden wij zo genoteerd. Ik geef het woord aan mevrouw Van Brenk.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Misschien zat het bij die hele grote hoop, maar komt de SUWI voor het eind van het
jaar aan de orde?
Minister Koolmees:
Nee. We hebben de evaluatie van de SUWI naar voren getrokken, naar de eerste helft
van 2020. En die gaat met name over de risico's en de interne aansturing.
De voorzitter:
Dat was geen nieuwe toezegging, maar in ieder geval is het nog een keer bevestigd.
Ik wil u hartelijk danken voor dit overleg. Ik dank de Minister en zijn Staatssecretaris
voor hun komst naar de Kamer, alsmede alle ondersteuners.
Sluiting 16.03 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.