Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement
35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019)
Nr. 68 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 21 juni 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over de brief van 15 april 2019 inzake de kabinetsreactie box 3 op basis
van werkelijk rendement (Kamerstuk 35 026, nr. 64).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 juni 2019. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1, 2, 3
Klopt het dat er in samenwerking met het CBS nieuwe cijfers komen over de vermogensongelijkheid
in Nederland waarbij pensioenvermogens ook worden meegenomen? Hoe staat het hiermee?
Kunt u op basis van deze nieuwe CBS-cijfers (waarbij pensioenvermogens zijn meegenomen)
aangeven hoe groot de vermogensongelijkheid is in Nederland vergeleken met andere
landen in de wereld?
Kunt u op basis van deze nieuwe CBS-cijfers (waarbij pensioenvermogens zijn meegenomen)
aangeven hoe de vermogensongelijkheid in Nederland zich de afgelopen tien jaar heeft
ontwikkeld?
Antwoord op vragen 1, 2, 3
Het klopt dat in de huidige statistieken over vermogensongelijkheid van het CBS het
opgebouwde pensioenvermogen niet is meegenomen. Naast dat het hier om geblokkeerd
vermogen gaat waarover huishoudens niet vrijelijk kunnen beschikken, is een andere
reden om dit vermogensonderdeel niet mee te nemen dat het – ook na pensionering –
niet overerfbaar of overdraagbaar is. Een derde reden voor het niet meenemen van de
opgebouwde pensioenvermogens is dat het over het algemeen om collectief vermogen gaat,
dat niet eenvoudig een-op-een is toe te wijzen aan individuen of huishoudens.
Het CBS streeft ernaar om vermogensstatistieken in- en exclusief pensioenvermogen
in beeld te brengen en stelt momenteel zelfstandig een bestand samen waarmee pensioenaanspraken
aan individuele huishoudens zijn toe te wijzen. Dat is echter een complexe opgave
en vermogensstatistieken op huishoudniveau inclusief pensioenvermogen komen naar verwachting
pas in de loop van volgend jaar beschikbaar.
Vraag 4
Wat zijn de data die bij de Belastingdienst bekend zijn over de daadwerkelijke aanwas
van vermogens, gezien het feit dat de belasting hierover wordt geheven op basis van
een fictief rendement?
Antwoord op vraag 4
De Belastingdienst heeft geen gegevens over de aanwas van vermogens. Wat betreft het
vermogen in box 3 beschikt de Belastingdienst nu alleen over informatie over de omvang
van een deel van de vermogensbestanddelen op peildatum 1 januari, zoals de gegevens
die financiële instellingen renseigneren en de WOZ-waarde van onroerende zaken.
Vraag 5
Welke aanpassingen zou de Belastingdienst moeten doen om vermogensaanwas op betrouwbare
wijze te registreren? Zijn die aanpassingen haalbaar, gezien het capaciteitstekort
bij de Belastingdienst en de staat van de ICT-systemen?
Antwoord op vraag 5
Hiernaar is uitgebreid onderzoek gedaan, waarover in september 2016 is gerapporteerd
in de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement»1 en in juni 2017 in het «Keuzedocument box 3».2 Daarin wordt geconcludeerd dat:
– bij sommige vermogensbestanddelen, zoals aandelenpakketten, is het denkbaar dat deze
informatie wel ingewonnen kan worden bij derde partijen, zij het na ingrijpende aanpassingen
in de ICT-systemen en processen van deze partijen en Belastingdienst met een lange
doorlooptijd.
– een deel van de essentiële informatie om de aanwas te kunnen bepalen niet beschikbaar
is of kan worden gemaakt bij ketenpartners, zoals financiële instellingen en gemeentes.
– voor de aanwas over een aanzienlijk deel van buitenlandse vermogensbestanddelen en
voor situaties van scheiden, overlijden, samenwonen en migratie het niet mogelijk
is om een betrouwbare registratie bij de Belastingdienst te implementeren.
Een vermogensaanwasbelasting zou dan ook een grote toename van administratieve lasten
en toezichttekorten met zich meebrengen, zowel voor belastingplichtigen als de Belastingdienst.
Samengevat is het registreren van de gehele vermogensaanwas door de Belastingdienst niet mogelijk. Voor meer informatie verwijs
ik naar bovengenoemde stukken.
Vraag 6
Wat is de totale aanwas van vermogen die in Nederland belastbaar is over het laatst
beschikbare jaar? welke beschikbare data heeft de Belastingdienst hierover?
Antwoord op vraag 6
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, is het niet mogelijk om de werkelijke
vermogensaanwas te bepalen op grond van de gegevens waarover de Belastingdienst beschikt.
Vraag 7, 8
Welk effect zou het daadwerkelijk belasten van de vermogensaanwas hebben op de statistieken
over inkomensongelijkheid? Hoe precies is dit effect met de huidige beschikbare data
in kaart te brengen?
Wat is uw inhoudelijke reactie op de stelling van Robin Fransman, dat inkomen uit
vermogen niet in de inkomstenstatistieken voorkomt en daarom ons zicht op de rijkste
1% en de directeuren-grootaandeelhouders vertroebelt, zoals gesteld in het artikel
«De wondere wereld van ongelijkheid?» Onder welke omstandigheden is vermogensaanwas
terug te zien in de inkomstenstatistieken en onder welke niet?
Antwoord op vragen 7, 8
Op het betreffende artikel van de heer Fransman heb ik eerder een reactie aan uw Kamer
verzonden.3 Zoals ik toen ook heb aangegeven zijn statistieken over inkomensongelijkheid en vermogensongelijkheid
complex, waardoor noodzakelijkerwijs aannames gedaan moeten worden en keuzes gemaakt
moeten worden. Voor specifiek de veranderingen in de waarde van het vermogen4 ziet het CBS dit conform internationale aanbevelingen niet als inkomen, maar als
een vermogensoverdracht (met effect op de stand van het vermogen). Dit betekent bijvoorbeeld
dat wanneer een huishouden aandelen bezit en deze in een bepaalde periode in waarde
stijgen, het vermogen met hetzelfde bedrag toeneemt terwijl het inkomen hierdoor niet
wordt beïnvloed. Dit geldt ook voor veranderingen in de waarde van de eigen woning.
Reden voor deze keuze is dat op deze manier (conform internationale richtlijnen) wordt
aangesloten bij het resultaat van de huidige productie van goederen en diensten. Veranderingen
in de waarde van het vermogen, zoals stijgingen van de beurskoersen of woningprijzen,
hangen hier namelijk niet direct mee samen en beïnvloeden dus alleen het vermogen.
Vraag 9
Welke aspecten komen aan de orde bij het deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen
met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen?
Antwoord op vraag 9
In dit deelonderzoek worden verschillende varianten van een vermogensrendementsheffing
onderzocht om belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te
komen. Voor ieder van die varianten zal in ieder geval in kaart worden gebracht in
welke mate de belastingheffing aansluit bij de werkelijke spaarrente, hoe robuust
de variant is tegen belastingontwijking, wat de gevolgen zijn voor de administratieve
lasten voor burgers, wat de gevolgen zijn voor de uitvoering en wat de budgettaire
gevolgen zijn.
Vraag 10, 11
Wordt bij het deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral
of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen ook gekeken naar de mogelijkheid om gebruik
te maken van het daadwerkelijk gemiddelde spaarvermogen op een bankrekening?
Klopt het dat banken en/of andere financiële dienstverleners gebruikmaken van voldoende
peilmomenten om goed zicht te hebben op de ontwikkeling van het spaarvermogen van
klanten?
Antwoord op vraag 10, 11
Bij het deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend
spaargeld tegemoet te komen, zal in ieder geval worden onderzocht of de omvang van
het spaargeld voor de vermogensrendementsheffing kan worden bepaald op basis van het
gemiddelde dagsaldo.
Vraag 12, 13, 14
Kunt u aangeven welke opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend
spaargeld tegemoet te komen in het versnelde deelonderzoek onderzocht worden?
Wordt in het versnelde deelonderzoek ook gekeken naar opties waarbij de bank de belasting
over het werkelijke rendement (de werkelijk betaalde rente) afdraagt aan de Belastingdienst,
waarna dit spaarvermogen niet meer in box 3 belast hoeft te worden?
Wordt in het versnelde deelonderzoek ook gekeken naar opties waarbij spaargeld dat
het hele jaar op de rekening heeft gestaan of spaargeld dat gedurende het jaar niet
kan worden opgenomen (jaardeposito) belast wordt tegen het werkelijk ontvangen rendement?
Antwoord op vragen 12, 13, 14
Het betreffende deelonderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en zal met Prinsjesdag
aan uw Kamer worden aangeboden. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op specifieke
opties of varianten die in het onderzoek aan bod komen. In meer algemene zin kan ik
wel aangeven dat een duidelijke en hanteerbare definitie en afbakening van het begrip
«spaargeld» een belangrijk onderdeel vormt van het deelonderzoek en dat daarbij in
ieder geval wordt onderzocht of hiervoor kan worden aangesloten bij het begrip «deposito»
zoals dat wordt gehanteerd in de Wet op het financiële toezicht en het depositogarantiestelsel.
Vraag 15
Kunt u aangeven hoeveel belastingplichtigen er zijn per schijf in box 3 en hoeveel
van deze belastingplichtigen uitsluitend spaargeld hebben?
Antwoord op vraag 15
De onderstaande tabel toont het aantal belastingplichtigen per schijf in box 3, met
een uitsplitsing naar belastingplichtigen met alleen spaargeld en overige belastingplichtigen
in box 3. Het betreft de aantallen over het belastingjaar 2016, het meest recente
belastingjaar waarover de aangiftegegevens vrijwel compleet zijn.
Tabel Box 3 Aantal belastingplichtigen (x 1000) naar vermogenssamenstelling en schijven
(belastingjaar 2016)
< € 100.000
€ 100.000–€ 1 miljoen
> € 1 miljoen
Totaal
Belastingplichtigen met alleen spaargeld (x 1000)
1.150
192
0,6
1.342
Overige belastingplichtigen
1.156
792
42,7
1.990
Totaal
2.306
983
43,3
3.332
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier