Verslag commissie Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven : Verslag over het verzoekschrift van mevrouw M.G.J. v.d. S. te P. inzake bezwaar tegen verschuldigde revisierente
35 035 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
Nr. 8 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN MEVROUW M.G.J. V.D. S. TE P.2 INZAKE BEZWAAR TEGEN VERSCHULDIGDE REVISIERENTE
Vastgesteld 20 juni 2019
Klacht
De verzoekster heeft in 2015 bij het bereiken van haar 65-jarige leeftijd i.v.m. ernstige
gezondheidsproblemen de keuze gemaakt om haar lijfrentepolis in één keer te laten
uitkeren. Bij het afsluiten van de lijfrentepolis is door de verzoekster gekozen voor
een tijdelijke oudedaglijfrente van minimaal 5 jaar. Omdat verzoekster heeft gekozen
voor een uitkering in één keer, voldoet de polis niet langer aan de fiscale voorwaarden
en heeft de Belastingdienst bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
2015 bepaald dat verzoekster een revisierente van 20% verschuldigd is.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de revisierente omdat zij van mening is dat
zij door haar ziekte gedwongen is de lijfrente-uitkering niet in een periodieke uitkering
te laten uitbetalen maar in één keer. Daarnaast geeft verzoekster aan reeds een fiscaal
nadeel te hebben ondervonden van de éénmalige uitkering omdat het gehele bedrag in
één keer is belast in box 1 en dit, door het progressieve tarief, een hoger belastingtarief
is dan het tarief bij periodieke uitkering.
Verzoekster vraagt om met toepassing van de hardheidsclause ex artikel 63 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen alsnog kwijtschelding van revisierente te verlenen.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
In juli 2013 werd bij verzoekster de ziekte kanker geconstateerd. Na drie operaties,
chemotherapie en bestralingen werd mevrouw in december 2013 «schoon» verklaard. Echter,
in 2014 werden uitzaaiingen vastgesteld die niet operatief verwijderd konden worden.
Mevrouw krijgt sindsdien een driewekelijkse behandeling. De behandeling verloopt tot
tevredenheid van mevrouw, maar het perspectief blijft onzeker. Vanuit de voor haar
gewijzigde situatie moest verzoekster in maart 2015 een keuze maken hoe zij de uitkering
van verzekeraar Aegon wenste te ontvangen. Mevrouw geeft aan dat zij voorzichtigheidshalve
en door haar onzekere levensverwachting heeft gekozen voor de éénmalige uitkering.
Op 11 november 2016 ontvangt verzoekster de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
2015. De lijfrente-uitkering is belast voor de inkomstenbelasting (box 1) en daarnaast
is in de aanslag opgenomen dat verzoekster revisierente (20% van de uitkering) verschuldigd
is. Verzoekster maakt op 8 december 2016, binnen de gestelde termijn, bezwaar. Op
13 maart 2017 ontvangt verzoekster de uitspraak op het bezwaarschrift; de Belastingdienst
is van mening dat de aanslag juist is. De Belastingdienst heeft in het bezwaarschrift
aangegeven op grond van welke voorwaarden verzoekster revisierente verschuldigd is.
Het gaat om:
– U neemt (een deel van) het tegoed op uw lijfrentespaarrekening of (een deel van) de
waarde van uw lijfrentebeleggingsrecht in 1 keer op.
– Uw lijfrente of beroepspensioenregeling voldoet niet meer aan de fiscale voorwaarden.
Verzoekster vraagt de commissie na te gaan of in haar situatie terecht revisierente
in rekening is gebracht en zij zou willen dat de Staatssecretaris (met toepassing
van de hardheidsclause ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
haar alsnog kwijtschelding van revisierente zou verlenen.
Overwegingen
Volgens de Staatssecretaris is er geen ruimte om met de hardheidsclausule aan het
verzoek tegemoet te komen. De hardheidsclausule kan alleen worden toegepast bij een
«onbillijkheid van overwegende aard». Daarvan is slechts sprake als het gaat om een
gevolg dat de wetgever had voorkomen, als hij dat bij het maken van de wet had voorzien.
De wetgever heeft bewust gekozen voor een systeem waarbij in één keer belasting is
verschuldigd en revisierente wordt berekend als een lijfrente niet tot periodieke
uitkeringen leidt. Hierbij is niet van belang waarom de lijfrente niet tot periodieke
uitkeringen leidt.
Over het lijfrentekapitaal dat verzoekster met de premies heeft opgebouwd, was zij
gedurende de opbouwfase geen belasting verschuldigd. De verzoekster had recht op premieaftrek.
De wetgever beoogt met de aftrek en het onbelast opbouwen, mensen in staat te stellen
om onbelast voor een oudedags- of nabestaandenvoorziening te sparen. Het is de bedoeling
van de wetgever dat pas op het moment dat de (periodieke) lijfrente-uitkeringen plaatsvinden,
deze belast worden voor de inkomstenbelasting (box 1). De belastingheffing wordt volgens
de Staatssecretaris als het ware uitgesteld. De wetgever heeft maatregelen genomen
om te waarborgen dat, tegenover de aftrek van de premies en het onbelast opbouwen
van kapitaal in box 1, later daadwerkelijk belaste uitkeringen staan. Dit houdt in
dat als de uitkering – om welke reden dan ook – toch ineens plaatsvindt, het hele
bedrag van de uitkering ook in één keer is belast in box 1. Door het progressieve
tarief kan dit tegen een hoger belastingtarief zijn. Verzoekster heeft aangegeven
dat zij hierdoor een fiscaal nadeel van € 2.756 heeft ondervonden.
Daarnaast wordt een rentevergoeding (revisierente) berekend, omdat – achteraf bezien –
ten onrechte belastinguitstel is genoten. Door het afkopen van de lijfrente heeft
de lijfrente al die jaren ten onrechte belastingvrij in box 1 gestaan. De revisierente
is een benadering van de rente die de Belastingdienst gedurende de opbouwfase van
de lijfrente zou hebben ontvangen over het opgebouwde kapitaal. De revisierente bedraagt
20% van het afkoopbedrag, wat volgens de verzoekster neerkomt op ruim € 3.300.
In de reactie van verzoekster op de inlichtingen van de Staatssecretaris vraagt de
verzoekster om een tegemoetkoming in haar richting, eventueel langs een andere weg
dan via een beroep op de hardheidsclausule, bijvoorbeeld doordat de ontvanger afziet
van invordering van het onbetaalde deel van de aanslag. De Staatssecretaris geeft
aan dat het afzien van invorderingsmaatregelen door de Belastingdienst enkel mogelijk
is als een belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar
een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen. Voor de beoordeling van een
verzoek om kwijtschelding zijn andere gegevens noodzakelijk dan de gegevens die verzoekster
in haar brief vermeldt. Voor het opgeven van deze gegevens is een formulier verkrijgbaar
bij de Belastingdienst; de commissie wil in dit geval verzoekster bijstaan en haar
zelf het formulier toesturen.
Oordeel van de commissie3
De commissie is van oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gedeeld.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Koopmans
De griffier van de commissie, De Vos
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.M.G. Koopmans, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier