Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 155 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Strategische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (Trb. 2016, 190)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 26 juni 2019
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal voor haar verslag van 4 april 2019 met betrekking tot het wetsvoorstel
tot goedkeuring van de Strategische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie
en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (hierna: de Overeenkomst). Met
belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de
desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen
beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden.
Algemeen
Canada en Nederland zijn reeds lange tijd gelijkgezinde partners met gemeenschappelijke
belangen en gedeelde waarden inzake democratische beginselen, mensenrechten, fundamentele
vrijheden, de rechtsstaat en goed bestuur. In oktober 2018 bracht Minister-President
Rutte een officieel bezoek aan Canada. Het bezoek stond in het teken van de herbevestiging
van de uitstekende bilaterale relaties met Canada. Deze vloeien voor een groot deel
voort uit de geschiedenis, gedeelde normen en waarden en de unieke band tussen het
Huis van Oranje en Canada, die zijn oorsprong vindt in de gastvrijheid die Canada
verleende aan het kroonprinselijk gezin tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Canadese
bijdrage aan de bevrijding van Nederland. Nederland en de EU hebben naast een gedeeld
verleden met Canada tevens de gezamenlijke wens om een positieve en toekomstgerichte
relatie tot stand te brengen. De bijzondere gelijkgezindheid tussen de EU, Nederland
en Canada uit zich op vrijwel alle dossiers, van veiligheid en defensie, in landen
als Myanmar, Venezuela en Noord-Korea, tot mensenrechten en ambities ten aanzien van
de duurzame ontwikkelingsdoelen. Als lid van de G7 en als NAVO-lid is Canada voor
Nederland een belangrijke bondgenoot en een natuurlijke partner in internationale
coalities. Dit strategische partnerschap tussen Canada en de EU en haar lidstaten
maakt de nauwe relatie nog hechter. Het belang van de relatie met Canada groeit bovendien
door de veranderende trans-Atlantische relatie. Met het oog hierop werken de EU en
Nederland samen met Canada aan een nauwer en dieper partnerschap. Immers, in tijden
van toenemende onzekerheid met enorme geopolitieke uitdagingen op het gebied van vrijheid,
veiligheid, klimaat en internationale handel neemt het belang van een sterk bondgenootschap
en van sterke trans-Atlantische samenwerking toe.
De Overeenkomst zorgt voor een versterking van de politieke banden en samenwerking
tussen de EU en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands
beleid en veiligheid door de betrekkingen naar het niveau van een strategisch partnerschap
te tillen. Tegelijkertijd met de Overeenkomst is onderhandeld over een Brede Economische
en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten.
CETA is tegelijkertijd met de Overeenkomt aan uw Kamer aangeboden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe artikel 3 lid 3 sub a van de Overeenkomst
zich verhoudt tot de in het Regeerakkoord overeengekomen inspanning om, binnen het
kader van bondgenootschappelijke verplichtingen, tot een kernwapenvrije wereld te
komen. Brengt de verplichting om stappen te nemen om verdragen te tekenen concreet
een verplichting met zich mee om de verdragen te tekenen? Zo nee; wat kunnen de leden
zich voorstellen bij het nemen van stappen om te ondertekenen, zonder een (bestaand)
verdrag daadwerkelijk te ondertekenen? Kan dit geen spanning opleveren met onze bondgenootschappelijke
verplichtingen?
In artikel 3, lid 3 sub a van de Overeenkomst spreken de Partijen af om «in voorkomend
geval stappen te nemen om alle relevante internationale verdragen op het gebied van
ontwapening en non-proliferatie te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden
en om alle verplichtingen uit hoofde van de verdragen waarbij zij partij zijn volledig
uit te voeren en andere staten aan te moedigen deze verdragen na te leven».
De regering is van mening dat het onderhavige artikel de inzet uit het Regeerakkoord
om tot een kernwapenvrije wereld te komen ondersteunt. Het doel is immers om met Canada
samen te werken om bij te dragen aan de preventie van de verspreiding van massavernietigingswapens
en de overbrengingsmiddelen daarvoor.
Uit deze bepaling vloeit geen verplichting voort om bepaalde verdragen te ondertekenen,
omdat het een inspanningsverplichting betreft om stappen richting (onder andere) ondertekening
van verdragen te zetten. De wenselijkheid van binding van Nederland aan een verdrag,
de rechten en plichten die hieruit voortvloeien en maatregelen die nationaal genomen
dienen te worden om aan het betreffende verdrag te voldoen, dienen per verdrag goed
onderzocht te worden. Bekrachtiging van of toetreding tot verdragen is daarnaast afhankelijk
van nationale goedkeuringsprocedures. Dit onderzoek en deze procedures kunnen gezien
worden als «te nemen stappen» in de zin van artikel 3, lid 3 sub a van de Overeenkomst.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd welke concrete maatregelen voortvloeien
uit artikel 17, waarin de partijen verklaren te zullen samenwerken op het gebied van
rampenparaatheid en het beheer van noodsituaties. Kan de regering toelichten waaraan
moet worden gedacht, in hoeverre er concrete samenwerkingsverbanden uit dit artikel
voortvloeien en hoe opvolging is gegeven aan soortgelijke artikelen in verdragen met
andere landen? Kan de regering daarnaast toelichten of deze samenwerking een militair
karakter heeft, of dat deze eerder moet worden gezien als een basis voor samenwerking
tussen civiele rampenbestrijdingsorganisaties?
De samenwerking op basis van artikel 17 van de Overeenkomst is gericht op het minimaliseren
van de impact van rampen en richt zich op het bevorderen van preventie, paraatheid,
bestrijding en wederopbouw, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Op voorhand
zijn hier geen concrete maatregelen mee beoogd, de samenwerking zal in gezamenlijk
overleg verder worden uitgewerkt. Eerste voorbeelden van samenwerkingsinitiatieven
op dit terrein zijn bijvoorbeeld de overdracht van het voorzitterschap van «Call to
Action on Gender-Based violence in Emergencies» van de EU aan Canada in december 2018.
Daarnaast is ook de samenwerking met Canada in multilaterale humanitaire fora geïntensiveerd.
De samenwerking moet inderdaad eerder gezien worden als civiele en humanitaire samenwerking
dan militaire samenwerking.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de geschillenbeslechtings-procedure,
zoals opgenomen in artikel 28 lid 2 van de Overeenkomst. Op grond van de Overeenkomst
stellen de partijen een gemengd samenwerkingscomité op (JCC). Zij vragen of geschillen
kunnen worden voorgelegd aan het JCC. Heeft het JCC hierbij de bevoegdheid tot bindende
oordelen te komen?
Geschillen kunnen op grond van artikel 28, tweede lid, aan het gemengd samenwerkingscomité
(JCC) voorgelegd worden. Het JCC zal, na onderzoek, aanbevelingen doen om het geschil
op te lossen. De aanbevelingen van het JCC zijn niet juridisch bindend. In artikel 27,
tweede lid, onderdeel vi, is geregeld dat het JCC een jaarlijkse rapportage aan het
interministerieel comité (JMC) stuurt. Het JMC doet vervolgens aanbevelingen over
het werk van de JCC, inclusief over de beslechting van eventuele geschillen die voortkomen
uit de implementatie van de Overeenkomst.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de overeenkomst diverse standaardclausules
zijn opgenomen over mensenrechten, massavernietigingswapens, terrorismebestrijding
etc. Zij vragen zich af wat het nut van deze standaardclausules is? Wat voegen deze
passages toe ten opzichte van reeds bestaande internationale verdragen en samenwerkingsverbanden
die zich richten op deze thema’s en waar Canada en de EU-lidstaten (waaronder Nederland)
afzonderlijk onderdeel van uitmaken?
Een aantal clausules in de Overeenkomst herbevestigt principes zoals democratische
beginselen, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het tegengaan van
de verspreiding van massavernietigingswapens en de bestrijding van terrorisme, en
de bestaande verplichtingen van partijen op deze terreinen. Juist in een tijd waarin
de vanzelfsprekendheid van deze principes geen gegeven is, is de opname van deze clausules
onverminderd relevant.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het doel van de partnerschapsovereenkomst
tweeledig is. Het eerste doel is letterlijk «versterking van de politieke banden en
samenwerking tussen de EU en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied
van buitenlands beleid en veiligheid, door de betrekkingen naar het niveau van strategisch
partnerschap te tillen.» Dit doel roept bij de leden de vraag op wat er op het gebied
van het buitenland- en veiligheidsbeleid dan specifiek versterkt wordt? Wat kan onder
de nieuwe situatie wél (of efficiënter) wat onder de huidige situatie niet kan? En
welk effect heeft dit op het Nederlands buitenland- en veiligheidsbeleid? Kan een
opsomming gegeven worden met concrete voorbeelden van de te verwachten voor- of nadelen
voor Nederland?
Het tweede doel van de partnerschapsovereenkomst betreft «nauwere samenwerking op
een groot aantal beleidsgebieden die verder reiken dan enkel handel en economie» is.
Hierover vragen deze leden of kan worden aangegeven welke beleidsgebieden het betreft
en of tevens per beleidsgebied kan worden aangegeven hoe het Nederlands belang bij
een nauwere samenwerking concreet wordt geholpen?
De Overeenkomst biedt een platform voor nauwere samenwerking op tal van thema’s op
het gebied van buitenland- en veiligheidsbeleid, bijvoorbeeld internationale vrede
en veiligheid, terrorismebestrijding, mensenrechten, non-proliferatie, migratie, duurzame
ontwikkeling en multilateralisme. Specifieke initiatieven of activiteiten onder deze
thema’s zijn niet van te voren in de Overeenkomst vastgelegd, maar worden door Canada
en de EU in gezamenlijkheid afgesproken in het hiertoe opgerichte JCC, het JMC en
de jaarlijkse EU-Canada top. Een recent voorbeeld is de afspraak over een nieuwe administratieve
regeling op basis waarvan Canada’s deelname aan EU verkiezingswaarnemingsmissies gefaciliteerd
wordt. Andere beleidsterreinen waar de Overeenkomst nauwere samenwerking mogelijk
maakt zijn bijvoorbeeld klimaatverandering, energie en milieu. Zo werken de EU en
Canada aan een «Ocean Partnership» dat onder meer gericht is op betere conservatie,
duurzaam gebruik en het tegengaan van marien zwerfvuil.
De schaal en het grensoverschrijdend karakter van deze thema’s maakt dat een gezamenlijke
aanpak in EU-verband veel effectiever is dan wanneer Nederland deze thema’s alleen
zou oppakken. Dit neemt niet weg dat Nederland ook bilaterale samenwerkingsinitiatieven
met deze belangrijke partner zal blijven ontplooien. Zo bezocht ik Canada op 3 april
jongstleden en sprak daar met de Canadese Minister van Buitenlandse Zaken, Minister
Freeland. De bilaterale banden worden continu bestendigd, en de relatie actief onderhouden
en gevoed.
De leden van de PVV-fractie merken tevens op dat in de memorie van toelichting staat
dat de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada het kader vormt waarbinnen
het handelsakkoord CETA van kracht zal worden. Graag vernemen zij wat deze kader-verhouding
betekent. Heeft dit bijvoorbeeld een juridische betekenis? Is er een noodzakelijk
verband tussen beide overeenkomsten? Wordt uitvoering/naleving van de CETA overeenkomst
bemoeilijkt als er geen partnerschapsovereenkomst is?
Zowel de Partnerschapsovereenkomst als de brede economische en handelsovereenkomst
(CETA) zijn erop gericht de betrekkingen tussen de EU en Canada te versterken en intensiveren.
Met de Partnerschapsovereenkomst wordt beoogd de politieke dialoog en de samenwerking
tussen de EU en Canada te verdiepen in een breed aantal sectoren, zoals onder andere
op gebied van vrede en veiligheid, migratie, de strijd tegen terrorisme, energie,
klimaat, onderzoek en innovatie en consulaire bescherming. Met de brede economische
en handelsovereenkomst (CETA) worden de handels- en investeringsbetrekkingen tussen
de EU en Canada versterkt. Het juridisch verband tussen beide overeenkomsten blijkt
(o.a.) uit artikel 28 lid 7 van de Partnerschapsovereenkomst, waarin is vastgelegd
dat bijzonder ernstige en grove schending van essentiële elementen van SPA (mensenrechten
of non-proliferatie) reden kan zijn voor de beëindiging van CETA.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen evenals in hun inbreng voor het verslag over het
CETA verdrag om nadere toelichting over het advies van de Raad van State waarin wordt
aangegeven dat ook de Caraïbische delen van het Koninkrijk onder de bepalingen van
dit verdrag zouden moeten vallen. Hoewel de regering in haar antwoord op dit advies
aangeeft dat deze gebieden niet onder de verdragsbepalingen van de EU vallen en daarmee
buiten de kaders van dit handelsverdrag, vragen deze leden de regering om aan te geven
welke meerwaarde het heeft wanneer het handelsverdrag met Canada wel betrekking heeft
op de overzeese gebieden van het Koninkrijk en op welke manier er eventueel nationaal
flankerend beleid ontwikkeld kan worden of een aanvullend bilateraal verdrag tussen
Nederland en Canada.
De bevoegdheid met betrekking tot financiële en economische verdragen ligt bij Aruba,
Curaçao en Sint Maarten zelf (zie artikel 25 van het Statuut voor het Koninkrijk).
De bevoegdheid tot onderhandelingen over die verdragen ligt dus ook bij die landen.
Het is aan elk van die afzonderlijke landen om te bepalen of een aanvullend verdrag
meerwaarde heeft, en om, gezamenlijk met Canada, te komen tot de voor dat land wenselijke
inhoud van zo’n verdrag. Het verdrag wordt vervolgens gesloten door het Koninkrijk,
ten behoeve van het betreffende land van het Koninkrijk. De regering van het Koninkrijk
verleent op grond van artikel 26 van het Statuut medewerking aan de totstandkoming
van zo’n verdrag.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst
tussen de EU en Canada die onder de bevoegdheid van de EU vallen, al voorlopig worden
toegepast sinds 1 april 2017. Zij vragen om welke bevoegdheden het hier precies gaat?
Welke delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst moeten nog in werking treden
na goedkeuring van de Lidstaten? Wat is het effect van de nu al in werking getreden
delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst?
Raadsbesluit 2016/2118 zet de reikwijdte van de voorlopige toepassing door de EU uiteen.
De voorlopige toepassing betreft dus een voorlopige toepassing door de EU en het gaat
hier enkel om onderdelen die aangelegenheden betreffen die onder de bevoegdheid van
de Unie vallen. Het is aan de Raad om een Besluit tot ondertekening en voorlopige
toepassing van een internationale overeenkomst namens de Unie aan te nemen. De lidstaten
hebben via de Raad op 28 oktober 2016 met het Besluit tot ondertekening en voorlopige
toepassing van de Overeenkomst ingestemd.
De Europese Unie kan die onderdelen van de Overeenkomst met Canada voorlopig toepassen
die onder de EU-bevoegdheden vallen. Het karakter van een EU-bevoegdheid (exclusief,
gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige
toepassing geeft geen indicatie welke bepalingen van het verdrag onder de exclusieve
EU-bevoegdheden vallen. In Raadsbesluit 2016/2118 wordt het precieze karakter van
de desbetreffende bevoegdheden van de EU in het midden gelaten. Voor de vraag wanneer
een bepaling aangelegenheden betreft die onder de bevoegdheid van de Unie vallen,
zij verwezen naar de memorie van toelichting (zie de paragraaf «aard van de overeenkomst»).
Met ingang van 1 april 2017 worden de volgende bepalingen voorlopig toegepast:
• Titel I: artikel 1;
• Titel II: artikel 2;
• Titel III: artikel 4, lid 1, artikel 5 en artikel 7, onder b;
• Titel IV: artikel 9, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 12, leden 4, 5 en 10, en artikelen
14 tot en met 17;
• artikel 12, leden 6 tot en met 9, en artikel 13, uitsluitend voor aangelegenheden
waarvoor de Unie haar bevoegdheden reeds intern heeft uitgeoefend;
• Titel V: artikel 23, lid 2;
• Titel VI: artikel 26, artikel 27 en artikel 28;
• Titel VII: artikelen 29 tot en met 34, voor zover deze bepalingen noodzakelijk zijn
voor de voorlopige toepassing van de Overeenkomst.
Dit betekent dat de implementatie van de Overeenkomst (door de JCC en JMC) op dit
moment beperkt is tot de domeinen van bovenstaande bepalingen. Samenwerkingsinitiatieven
in het kader van de Overeenkomst op het gebied van bepalingen die niet voorlopig worden
toegepast, kunnen nog niet worden ontplooid.
Eerdergenoemde voorbeelden van het effect van de voorlopige toepassing zijn onder
meer de afspraak over een nieuwe administratieve regeling op basis waarvan Canada’s
deelname aan EU verkiezingswaarnemingsmissies gefaciliteerd wordt en de samenwerking
voor de totstandkoming van een «Ocean Partnership». Ook de jaarlijkse EU-Canada top
vindt plaats op basis van de voorlopig toepassing van delen van de Overeenkomst.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken