Schriftelijke vragen : Het bericht dat er nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de klokkenluiders van de WODC-affaire
Vragen van de leden Van Nispen (SP) en Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat er nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de klokkenluiders van de WODC-affaire (ingezonden 19 juni 2019).
Vraag 1
Herinnert u zich uw uitspraak in het Kamerdebat op 23 januari 2018 in reactie op de
vraag of men actief op zoek ging naar de onthullers van de geconstateerde misstanden
bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het WODC, waarop u antwoordde
dat er «geen enkel onderzoek is gedaan» en «dat is in ieder geval ook niet de cultuur
die ik voorsta, dat wil ik hier hardop zeggen»? Hoe kijkt u hierop terug?
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat in deze kwestie, waarbij door Nieuwsuur werd onthuld dat oneigenlijke
druk is uitgeoefend door ambtenaren op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek van
het WODC, nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bronnen van Nieuwsuur
in de WODC-affaire? Wat is uw eerdere uitspraak in de Kamer op 23 januari 2018 dan
waard geweest?1
Vraag 3
Erkent u dat deze WODC-affaire achteraf gezien een evidente misstand is geweest (gelet
op de conclusies van de drie onderzoekscommissies) en dat deze misstand enkel en alleen
is onthuld doordat betrokkenen niet anders konden dan dit via media naar buiten brengen,
omdat alle interne mechanismes om dit bij het ministerie zelf aan de orde te stellen
niet gewerkt hadden? Zo niet, hoe zit dit volgens u dan wel?
Vraag 4
Waarom stelde u op het intranet van het Ministerie van JenV het zelf jammer te vinden
dat er nu een strafrechtelijk onderzoek nodig is: «Dergelijk onderzoek zou niet nodig
moeten zijn. Zoals hierboven beschreven hebben we mogelijkheden en instrumenten om
zaken die wellicht niet door de beugel kunnen veilig te kunnen bespreken, te melden
en goed te laten onderzoeken.»?
Vraag 5
Klopt het dat er door het Ministerie van JenV aangifte is gedaan van het schenden
van het ambtsgeheim, en dat het doel daarvan is de personen die vertrouwelijke informatie
over de misstanden rondom het WODC naar buiten hebben gebracht te vervolgen? Zo niet,
hoe zit dit dan wel?
Vraag 6
Waarom heeft het Ministerie van JenV in november 2018 besloten deze aangifte te doen?
Welke afweging heeft u bij het doen van aangifte gemaakt tussen het belang dat misstanden
worden gemeld en het belang van het voorkomen van lekken? Waarom is die afweging,
in dit concrete geval, uitgevallen in de keuze aangifte te doen?
Vraag 7
Herinnert u zich uw uitspraken in het algemeen overleg over de onderzoeken naar de
misstanden bij het WODC en het Ministerie van JenV in de Tweede Kamer in maart 2019,
waarbij u zich zeer persoonlijk tot de aanwezige klokkenluider (mevrouw Van Ooyen)
richtte, u haar complimenteerde en uw respect uitsprak voor het feit dat zij het als
individu tegen de organisatie had opgenomen? Bent u nog steeds van mening dat mevrouw
Van Ooyen groot gelijk had toen ze dit aankaartte? Hoe verhoudt de aangifte vanuit
het Ministerie van JenV zich dan hiertoe?
Vraag 8
Waarom verdedigde het Ministerie van JenV de aangifte in de eerste reactie aan Nieuwsuur
door te wijzen op allerlei andere gevallen van lekken die onderzocht zouden zijn,
dat het zelfs zou gaan om «informatie die de veiligheid van personen raakt», maar
dat vervolgens blijkt dat uiteindelijk slechts in één zaak aangifte is gedaan, namelijk
in het geval van lekken in de WODC-affaire? Waarom is er geen aangifte gedaan in andere
zaken? Op welke gronden is besloten de andere incidenten niet nader te onderzoeken?2
Vraag 9
Wie heeft uiteindelijk besloten tot het doen van deze aangifte? Klopt het dat de betrokken
ambtenaren die door Nieuwsuur genoemd waren in de WODC-affaire hebben aangedrongen
op deze aangifte? Wat is uw persoonlijke betrokkenheid bij deze aangifte? Op welk
moment precies kwam u er persoonlijk achter dat de aangifte uitsluitend gericht was
op het WODC-verhaal? Was de aangifte toen al gedaan? Heeft u aangedrongen op deze
aangifte of heeft u juist geadviseerd hiervan af te zien, maar u laten overtuigen
dat deze aangifte toch nodig was?3
Vraag 10
Waarom wordt nu juist in dit geval, waarin evident sprake was van een misstand die
onthuld is, aangifte gedaan, terwijl er in veel andere gevallen van lekken, zoals
het voortijdig naar buiten brengen van nieuws door ministeries of het lekken van Prinsjesdagstukken,
geen aangifte wordt gedaan?
Vraag 11
Welke gevolgen heeft deze aangifte en het beeld dat hierdoor is ontstaan, namelijk
dat gejaagd wordt op degenen die deze misstand naar buiten hebben gebracht, voor de
cultuur op het Ministerie van JenV? Denkt u niet dat op deze manier het risico groot
is dat er meer een zwijg- en angstcultuur zal ontstaan dan een cultuur van openheid
waarin geleerd kan worden van fouten, zoals door u beloofd is?
Vraag 12
Wat zijn de juridische en niet-juridische mogelijkheden om strafrechtelijk onderzoek
naar de bronnen te voorkomen, bijvoorbeeld door het Openbaar Ministerie te laten weten
dat het Ministerie van JenV (als aangever van het vermeend strafbaar feit) bij nader
inzien niet langer hecht aan vervolging?
Vraag 13
Hoe beoordeelt u de (werk)sfeer op uw departement, als er blijkbaar veelvuldig wordt
gelekt?
Vraag 14
Waarom heeft u in uw antwoorden op de feitelijke vragen over het jaarverslag van het
Ministerie van JenV wel melding gemaakt van de aangifte, maar niet vermeld dat het
de WODC-kwestie betrof?4
Vraag 15
Welke patronen heeft de Rijksrecherche ontdekt naar aanleiding van haar onderzoek?5
Vraag 16
De zin «de coördinerend officier van justitie (OvJ) voor de Rijksrecherche heeft op
basis van deze aangedragen casuïstiek vervolgens aangegeven dat er voldoende grondslag
is voor een strafrechtelijk onderzoek naar vermeend strafbare gedragingen» suggereert
dat er meerdere zaken in aanmerking kwamen voor nader strafrechtelijk onderzoek, hoe
kan het dat er toch maar in één incident aangifte is gedaan?6
Vraag 17
Wat gaat u doen om te zorgen dat klokkenluiders zich veilig voelen op uw ministerie
en dat de aandacht gaat naar het aanpakken van misstanden in plaats van het aanpakken
van klokkenluiders?
Vraag 18
Kunt u deze vragen afzonderlijk, en uiterlijk volgende week, maandag 24 juni 2019,
beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Indiener
Michiel van Nispen, Kamerlid -
Medeindiener
M. Groothuizen, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.