Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over de ontbrekende oplossing voor belastingvrijstelling asbestdaken bij tussenopslag
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Staatssecretarissen van Financiën en van Infrastructuur en Waterstaat over de ontbrekende oplossing voor belastingvrijstelling asbestdaken bij tussenopslag (ingezonden 17 april 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën), mede namens de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 14 juni 2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2018–2019, nr. 2634.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nog steeds geen oplossing is voor de
toepassing van de vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbesthoudend afval
van asbestdaken, onder meer voor de situatie waarin sprake is van tussenopslag door
asbestsaneerders?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat het Ministerie van Financiën niet wil garanderen dat als mocht blijken
dat er onterecht afval is vrijgesteld van de afvalstoffenheffing, maar er wel een
verklaring van de asbestsaneerder ligt, de naheffing niet bij de stortplaatsbeheerder
wordt gelegd, maar bij degene die de onjuiste verklaring heeft verstrekt?
Antwoord 2
Aan de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor asbesthoudend afval van asbestdaken
zijn een aantal voorwaarden en beperkingen verbonden om een juiste toepassing daarvan
te verzekeren. Onder meer is van belang dat sprake is van afzonderlijk en onvermengd
aangeboden asbest en asbesthoudende producten die toegepast zijn geweest als dakbedekking
(hierna: asbesthoudend afval), dat dit asbesthoudend afval is vrijgekomen bij de sanering
van een asbesthoudend dak door een gecertifieerd asbestverwijderingsbedrijf en dat
de sanering van dat dak is gemeld in het landelijk asbestvolgsysteem. Deze voorwaarden
zijn van belang om ervoor te zorgen dat de vrijstelling niet leidt tot misbruik door
bijvoorbeeld het mengen van reguliere afvalstoffen met asbesthoudend afval om zo de
afvalstoffenbelasting te ontlopen.
De vrijstelling wordt uitsluitend toegepast als degene die het asbesthoudend afval
afgeeft aan de stortplaats een verklaring van het asbestverwijderingsbedrijf heeft
verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en beperkingen.
De houder van de stortplaats is de belastingplichtige voor de afvalstoffenbelasting.
Deze systematiek, waarbij een verklaring van een derde is vereist voor toepassing
van een vrijstelling door de belastingplichtige, is gangbaar in de afvalstoffenbelasting
en de andere belastingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Zo
is voor de toepassing van de vrijstelling in de afvalstoffenbelasting voor baggerspecie
ook vereist dat degene die baggerspecie afgeeft aan de stortplaats een verklaring
heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
In de toelichting op de lagere regelgeving2 bij de vrijstelling voor asbesthoudend afval is ingegaan op de situatie dat bij een
controle zou blijken dat de vrijstelling ten onrechte is toegepast. In gevallen waarin
door het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige
te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan die ander.3 Dit kan het geval zijn wanneer een onjuiste verklaring is verstrekt door het asbestverwijderingsbedrijf
en daardoor te weinig belasting is geheven. Dit laat echter onverlet dat in andere
gevallen de naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd aan de belastingplichtige.
Bijvoorbeeld vanwege het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door de belastingplichtige
zelf. Dit kan het geval zijn bij een administratie die niet aan de gestelde eisen
voldoet. Een garantie in algemene zin is dus niet mogelijk omdat de vraag aan wie
een eventuele naheffingsaanslag wordt opgelegd zal afhangen van de relevante omstandigheden
van het geval. Daarbij staat het partijen uiteraard vrij om onderling privaatrechtelijke
afspraken te maken over de betaling van een eventuele naheffingsaanslag. Het bovenstaande
regelgevend kader biedt voldoende waarborgen voor een juiste toepassing van de vrijstelling
waarbij misbruik wordt voorkomen.
Vraag 3
Hoe waardeert u de verwachting dat stortplaatsbeheerders door het achterwege blijven
van de genoemde garantie de gewenste vrijstelling niet zullen toepassen?
Vraag 4
Klopt de veronderstelling dat er nu al stortplaatsbeheerders zijn die in het geheel
geen vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbestdaken toepassen?
Antwoord 3 en 4
De afvalstoffenbelasting is een aangiftebelasting, waarbij het in eerste instantie
aan de belastingplichtige is om aan de hand van de concrete omstandigheden te beoordelen
of is voldaan aan de vereisten voor een vrijstelling en om deze vervolgens toe te
passen. Ik heb van de branchevereniging voor asbestsaneerders, de VERAS, het signaal
ontvangen dat sommige stortplaatsen de vrijstelling voor asbesthoudend afval in bepaalde
gevallen niet toepassen. Dat komt in de gevallen waarin wordt voldaan aan de vereisten
voor deze vrijstelling naar mijn opvatting niet overeen met de bedoeling van deze
vrijstelling.
Vraag 5
Deelt u de mening dat dit geen gewenste ontwikkelingen zijn en dat een betaalbare
uitvoering van het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 op deze wijze onnodig
belemmerd wordt?
Vraag 6
Bent u bereid met betrokken sectoren in overleg te gaan en met een oplossing te komen
c.q. de gevraagde garantie te geven?
Antwoord 5 en 6
Het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 is op 4 juni jl. verworpen door de
Eerste Kamer.4 Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven ben ik van mening dat de regelgeving
voldoende waarborgen biedt voor een juiste toepassing van de vrijstelling waarbij
misbruik van de vrijstelling wordt voorkomen. De regelgeving omtrent de vrijstelling,
waarbij wordt gewerkt met een verklaring van een derde aan de belastingplichtige,
is bovendien consistent met verschillende andere vrijstellingen in de Wbm. Deze systematiek
wil ik dan ook blijven hanteren voor de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor
asbesthoudend afval. Binnen dit kader ben ik uiteraard bereid om in overleg te treden
met de betrokken brancheorganisaties over zorgen die zij hebben geuit over de toepassing
van de vrijstelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.