Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Asscher en Moorlag over de kabinetsplannen over het klimaatbeleid
Vragen van de leden Asscher en Moorlag (beiden PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President over de kabinetsplannen over het klimaatbeleid (ingezonden 8 april 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 14 juni 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2482.
Vraag 1
Kent u het bericht «Veel kritiek op voorstel Wiebes voor CO2-heffing»1 en kent u de brief van VNO-NCW/ MKB-Nederland gericht aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat van 1 april 2019 (kenmerk 19/110.155/NS/Abr) met als onderwerp «Vragen
doorrekening Klimaatakkoord»?
Antwoord 1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de
doorrekeningen van het ontwerpKlimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande
verzoeken. Voor mijn reactie op de brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn
reactiebrief, welke ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 831, nr. 328).
Vraag 2
Is het waar dat de in het bericht genoemde notitie niet uitgaat van een heffing per
uitgestoten ton CO2 voor de industrie, maar de industrie grotendeels juist vrijstelt van een dergelijke
CO2-heffing en er slechts sprake is van een gedeeltelijke CO2-beprijzing op namelijk de uitstoot die van het kabinet daadwerkelijk in 2030 moet
zijn verdwenen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot door u eerder aangekondigde verstandige
en objectieve CO2-heffing? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Antwoord 2
Het kabinet heeft verkennende gesprekken gevoerd met verschillende betrokken organisaties
en NGO’s over de uitwerking van een verstandige en objectieve CO2-heffing. Hiervoor zijn verschillende varianten denkbaar. In het kader van die verkennende
gesprekken is ambtelijk een notitie gedeeld over een mogelijke uitwerking. Deze notitie
is besproken met vertegenwoordigers van de industrie en van de Groene Coalitie. Naar
aanleiding van deze gesprekken vindt nu een verdere uitwerking van varianten plaats.
Vraag 3
Is het waar dat in het bericht genoemde notitie sprake is van dat de opbrengst van
de CO2-heffing in zijn geheel terug wordt gegeven aan de industrie in de vorm van subsidies?
Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de Minister-President in het plenaire
debat met de Kamer van 14 maart 2019 dat niet beloofd is om de volledige opbrengst
van de CO2-heffing aan de industrie terug te geven?
Antwoord 3
De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen.
Vraag 4
Laat u de in de notitie genoemde CO2-beprijzing of andere varianten van CO2-beprijzingen doorrekenen op effectiviteit in de zin van de mate van CO2-reductie en eerlijkheid in zin van dat de vervuiler en niet de huishoudens de rekening
gaat betalen? Zo ja, kunt u de uitkomsten, inclusief effecten op de koopkracht van
de huishoudentypes die in de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB) van het
ontwerpKlimaatakkoord (OKA) zijn opgenomen, hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo
nee, waarom niet en hoe kunnen huishoudens dan weten dat u zich aan uw belofte houdt
dat de lasten van de klimaatdoelstellingen eerlijk verdeeld worden en hoe kan de Kamer
dan oordelen over de effectiviteit en de inkomenseffecten van het dan bijgestelde
Klimaatakkoord?
Antwoord 4
Zoals aangekondigd zal ik bij de aanbieding van het Klimaatakkoord aan uw Kamer de
Kamer tevens informeren over de manier en het moment waarop zal worden vastgesteld
of de doelen worden gehaald. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan de beoordeling
van een CO2-heffing door de planbureaus.
Vraag 5
Maken uw voornemens om de belasting op de energierekening voor huishoudens aanzienlijk
te verlagen door in ieder geval de verdeling van de Opslag Duurzame Energie (ODE)
tussen huishoudens en grootverbruikers te verschuiven van 50/50 naar een derde/twee
derde ook onderdeel uit van uw besprekingen met de industrie of staat dat voornemen
anderszins op de tocht? Zo ja, waarom? Moeten huishoudens dan vrezen dat zij toch
de rekening voor de energietransitie voor een groot deel moeten blijven dragen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het voornemen om de lastenverdeling in de ODE te wijzigen staat geenszins op de tocht.
Dit heeft het kabinet op 13 maart jl. reeds kenbaar gemaakt.
Vraag 6
Bent u bereid de door u voorgestane verdeling van de heffing van ODE van 50/50 naar
een derde/twee derde zichtbaar te maken door deze te vertalen naar de tarieven voor
de ODE 2019?
Antwoord 6
Op dit moment wordt er nog gerekend aan de beoogde lastenverdeling 1/3 – 2/3. Een
nieuwe verdeling zal niet eerder dan vanaf 2020 kunnen worden gerealiseerd.
Vraag 7
Deelt u op voorhand de conclusie van VNO-NCW/MKB-Nederland dat een nationale CO2-heffing tot gevolg heeft dat de aantrekkelijkheid van industriële activiteiten in
Nederland afneemt met een groot risico op weglek van economische activiteiten en werkgelegenheid?
Zo ja, is dit niet voorbarig omdat de uitkomsten van de doorrekening van de plannen
van fracties van PvdA en GroenLinks nog niet bekend zijn? Zo nee, ziet u dan nog wel
mogelijkheden voor een nationale CO2-heffing en vormen deze nog een reële optie?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 317) werkt het kabinet aan een verstandige en objectieve CO2-heffing om te zorgen dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat wordt voorkomen dat
bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking van deze heffing worden
ETS-benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Alle daarvoor relevante
inzichten worden bij de uitwerking meegenomen.
Vraag 8
Wanneer en bij welke gelegenheid heeft u VNO-NCW/MKB-Nederland toegezegd om een aantal
vragen aan het CPB en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) te stellen? Zijn die vragen
reeds gesteld dan wel reeds in onderzoek en bent u bereid de antwoorden ook aan de
Kamer te doen toekomen?
Antwoord 8
Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen
het Klimaatakkoord door het PBL en het CPB, aangevuld met een aantal op zichzelf staande
verzoeken. Voor mijn reactie op de brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn
reactiebrief, welke ik aan uw Kamer heb doen toekomen.
Vraag 9
Zijn of worden ook andere organisaties in de gelegenheid gesteld om via u vragen te
stellen aan het CPB en PBL en doorrekeningen te laten maken? Zo ja, hoe gaat u hier
voor zorgen? Zo nee, waarom niet en waarom krijgt het VNO-NCW/MKB-Nederland een voorrangspositie
van u?
Antwoord 9
Het staat iedere organisatie vrij om de planbureaus aan te schrijven. Beide genoemde
planbureaus zijn krachtens de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200) onafhankelijk en bepalen hun eigen werkwijze. De planbureaus beoordelen zelf of
en hoe zij dergelijke verzoeken om informatie afhandelen.
Vraag 10
Kunt u de in het bericht genoemde notitie en andere relevante informatie aan de Kamer
doen toekomen zodat die tot een afgewogen oordeel over de klimaatplannen van het kabinet
kan komen? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom wordt relevante
informatie aan de Kamer onthouden en deelt u dan de mening dat daarmee de schijn wordt
gewekt dat u wel met de industrie overlegt maar daar de Kamer liever buiten houdt?
Antwoord 10
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op een vergelijkbaar verzoek van het lid Klaver
(GL) (Kamerstuk 32 813, nr. 322) acht ik het niet opportuun om een ambtelijke notitie, opgesteld ten behoeve van
verkennende gesprekken, naar de Tweede Kamer te sturen. Na besluitvorming binnen het
kabinet zal ik uw Kamer nader informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.