Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in Wob-publicatie
32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Nr. 267 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 juni 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 9 mei 2019 inzake het onderzoek
naar compromittering van staatsgeheime informatie in Wob-publicatie (Kamerstuk 32 623, nr. 257).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
1
Kunt u aangeven waarom de namen van leden van de onderzoekscommissie uit het onderzoeksrapport
zijn weggelakt?
De namen van de leden van de Commissie van Onderzoek, behalve de naam van de voorzitter,
zijn ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer onleesbaar gemaakt.
2
Heeft de onderzoekscommissie nog gebruik gemaakt van de bevoegdheid om – na toestemming
van de secretaris generaal – onderzoek in te stellen naar apparatuur, zoals op pagina 9
van het onderzoeksrapport staat? Heeft de secretaris generaal verzoeken om informatie/onderzoek
van de onderzoekscommissie geweigerd? Zo ja, op welke grond(en)?
Nee, een dergelijke onderzoeksmethode heeft, rekening houdend met de proportionaliteit
en de subsidiariteit, niet plaatsgevonden. Zoals in het onderzoeksrapport staat vermeld
is voor een dergelijk meer ingrijpende onderzoeksmethode separaat toestemming nodig
van de secretaris-generaal. De secretaris-generaal heeft geen verzoeken om informatie
of het inzetten van deze onderzoeksmethode van de onderzoekscommissie geweigerd.
3
Zijn er alternatieven om de tijdsdruk weg te nemen bij het behandelen van Wob-verzoeken?
Is een langere behandeltijd overwogen?
Het voornaamste alternatief om tijdsdruk weg te nemen is het inrichten van een pool
met ervaren medewerkers, die zo nodig kunnen worden ingezet voor de behandeling van
omvangrijke en/of complexe Wob-verzoeken. Daarnaast kunnen in overleg met een verzoeker
afspraken over de beslistermijn worden gemaakt. Dat laatste is echter niet altijd
mogelijk. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 43.
4
Hoeveel FTE zijn nodig om de Wob-verzoeken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
te behandelen?
Over het aantal Wob-verzoeken dat ieder ministerie jaarlijks ontvangt, bent u door
de Minister van Binnenlandse Zaken bij brief van 29 april geïnformeerd (Kamerstuk
28 362, nr. 18). Voor mijn ministerie zijn dat tussen de 80 en 120 Wob-verzoeken per jaar. De benodigde
capaciteit is daarnaast in overwegende mate afhankelijk van de omvang van een Wob-verzoek.
De directie Juridische Zaken heeft 2 FTE beschikbaar voor de juridische ondersteuning
bij de afhandeling van Wob-verzoeken. De inzet van betrokken beleidsdirecties verschilt
per Wob-verzoek en wordt niet geregistreerd. Ieder Wob-verzoek is anders en maatwerk
is vereist. Bij het verzoek naar het Non Lethal Assistance (NLA)-programma, een zeer omvangrijk Wob-verzoek, waren bijvoorbeeld zeven medewerkers
betrokken.
5
Past de oprichting van een pool van ervaren medewerkers voor omvangrijke en/of complexe
Wob-verzoeken binnen de huidige begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De Wob-pool is een groep medewerkers, die kunnen worden ingezet voor de behandeling
van omvangrijke en/of complexe Wob-verzoeken. Hun inzet is een kwestie van prioriteren
binnen de bestaande bezetting respectievelijk formatie van het Ministerie.
6
Is door het vrijgeven van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie op enigerlei
wijze de veiligheid van door Nederland gesteunde Syrische rebellengroeperingen of
de betrokken uitvoerders van het Non Lethal Assistance (NLA)-programma in gevaar gekomen?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van Kamervragen over de Wob-procedure (Kamerstuk
32 623, nr. 247) was bij de publicatie van de Wob-stukken in een aantal documenten per abuis informatie
niet gelakt die wel gelakt had moeten worden. Zoals ik ook stelde in het jaarverslag
van het Ministerie dat de Kamer op 15 mei 2019 toeging (kamerstuk 35 200 V, nr. 1) is dit betreurenswaardig. Het had niet moeten gebeuren. Het Ministerie van Buitenlandse
Zaken heeft na het ontdekken van de gemaakte fouten direct de benodigde veiligheidsmaatregelen
getroffen en de betrokken instanties en personen geïnformeerd. Of er door betrokkenen
vanwege de Wob-publicaties rechtstreekse schade is ondervonden buiten de algehele
dreiging die geldt voor oppositie van het regime kan niet worden vastgesteld.
De onderzoekscommissie stelt dat het aannemelijk is gezien het conflict in Syrië,
dat openbaarmaking van de namen van groeperingen voor de leden van deze groeperingen
schadelijk kan zijn en dat het niet uit te sluiten is dat de informatie kan leiden
tot gevaar voor personen die lid zijn of zijn geweest van een groepering. In het algemeen
concludeert de Commissie dat de overwegingen voor rubriceren van delen van het NLA-programma
nog steeds valide zijn.
7
Is door het vrijgeven van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie op enigerlei
wijze het vertrouwen van bondgenoten, dat de regering als argument voor geheimhouding
hanteert, geschaad? Als dit niet het geval is, bent u dan bereid meer openheid te
betrachten?
Zoals ook gemeld in antwoorden op vragen van uw Kamer (Kamerstuk 32 623, nr. 247) blijft het kabinet vasthouden aan het uitgangspunt dat er geen openbare uitspraken
gedaan worden over groepen die steun ontvingen in het kader van het NLA-programma.
De redenen blijven daarvoor immers van kracht: de veiligheid van betrokken groepen
dient in acht te worden genomen, vanwege bondgenootschappelijke verplichtingen en
vanwege betrokkenheid van inlichtingendiensten. Informatie over de uitvoerder en details
over de geleverde producten zijn eveneens uit veiligheidsoverwegingen niet publiek
gemaakt. De informatie is wel vertrouwelijk met de Kamer gedeeld. Net zoals Nederland
behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk.
Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van NLA-ontvangers. In het geval
dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert bestaan er dus
verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
De onderzoekscommissie stelt dat het duidelijk is dat openbaar maken van informatie
waarvan is afgesproken dat deze geheim is, van invloed is op de ervaren betrouwbaarheid
van het ministerie door bondgenoten en inlichtingendiensten, maar het effect niet
is vast te stellen. Ook stelt de commissie dat hoewel er nu geen signalen zijn ontvangen,
dit wel van invloed kan zijn op het imago als betrouwbare partner. In het algemeen
concludeert de commissie dat de overwegingen voor rubriceren van delen van het NLA-programma
nog steeds valide zijn.
8
Waarom focust het onderzoeksrapport vooral op de medewerkers die betrokken waren bij
de afhandeling van de Wob-verzoeken en blijft het systeem binnen het departement,
alsmede het hogere ambtelijke niveau en de rol van de Minister, buiten beschouwing?
Wat was er op hoog ambtelijk niveau en bij de Minister bekend over de grote problemen
bij de behandeling van de Wob-verzoeken? Vindt u dat er adequaat is gehandeld om de
problemen het hoofd te bieden?
Naar aanleiding van de compromittering van de informatie heeft de onderzoekscommissie
zich gericht op de afhandeling van de acht Wob-verzoeken en de omgang met formeel
en materieel staatsgeheime informatie. Bij de interviews zijn vragen gesteld omtrent
de afhandeling van Wob-verzoeken in het algemeen en specifiek in het geval van de
acht Wob-verzoeken, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook getuigen van
hoogambtelijk niveau zijn hierover geïnterviewd.
In het onderzoeksrapport komt niet alleen de wijze van uitvoering door de medewerkers
aan de orde, maar wordt ook juist een aantal zaken over het systeem geadresseerd,
zoals de verantwoordelijkheid voor bewustwording, de inrichting van het gebouw, de
software en de inrichting van het Wob-proces.
De grote omvang en complexiteit van de Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde vertraging
van de afhandeling was bekend op hoogambtelijk niveau en bij de Minister. Er is op
enig moment dan ook besloten om de personele capaciteit v.w.b. de afhandeling van
de Wob-verzoeken uit te breiden. Het onderzoek wijst uit dat door een complex van
factoren deze maatregelen echter de vertraging rondom de tijdige afhandeling van de
acht Wob-verzoeken niet hebben kunnen voorkomen.
9
Bent u bereid tot het instellen van onafhankelijk extern onderzoek naar het functioneren
van uw departement inzake het NLA-dossier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de totstandkoming van een Toetsingskader, conform de
motie Omtzigt cs. (Kamerstuk 32 623, nr. 231), kan bijdragen aan de wijze waarop eventuele toekomstige NLA-programma’s beter vorm
kan krijgen. Bij het ontwikkelen van het toetsingskader kunnen de aanbevelingen en
resultaten worden meegenomen van reeds gedane onderzoeken van de Audit Dienst Rijk,
de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie en de Commissie van Onderzoek
van de afdeling Veiligheid, Crisisbeheersing en Integriteit.
10
Waarom heeft u, in het licht van de politieke gevoeligheid van het NLA-programma en
de grote hoeveelheid Kamervragen, besloten om Wob-verzoeken te laten behandelen door
ambtenaren die geen kennis van rubricering, noch ervaring hadden met Wob-verzoeken?
Wob-verzoeken worden binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgehandeld door
de betreffende beleidsdirectie(s) waar het onderwerp van het verzoek betrekking op
heeft. De medewerkers van deze directie(s) hebben de benodigde inhoudelijke kennis
van het betreffende onderwerp, maar hebben niet dagelijks met de Wob te maken. Zij
worden daarom bijgestaan door Wob-deskundigen van de Directie Juridische Zaken. De
Commissie stelt vast dat ondanks de inspanningen van de betrokken ambtenaren bij de
behandeling van dit Wob-verzoek menselijke fouten zijn gemaakt. Het Ministerie van
Buitenlandse Zaken zal de aanbevelingen van de Commissie van Onderzoek opvolgen. Zie
ook het antwoord op vraag 5.
11
Was de secretaris-generaal op de hoogte van de Wob-behandeling en daarbij betrokken?
Een Wob-verzoek wordt door de directie Juridische Zaken ter behandeling uitgezet bij
de beleidsverantwoordelijke directie(s). De secretaris-generaal was op de hoogte van
het ingediende Wob-verzoek. De behandeling van het Wob-verzoek berustte bij de beleidsdirectie
waar het onderwerp van het verzoek betrekking op had. Zie ook het antwoord op vraag 10.
12
Op welke termijn zullen de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport succesvol doorgevoerd
zijn?
De aanbevelingen zullen in het najaar zijn doorgevoerd. Een uitzondering betreft vervangende
software, waarvoor technisch onderzoek gaande is. Dat onderzoek kan enkele maanden
duren, evenals de aanbestedingsprocedure voor nieuwe software.
13
Zijn er aanbevelingen uit het onderzoeksrapport die niet worden overgenomen? Zo ja,
welke en waarom worden deze niet overgenomen?
De aanbevelingen uit het onderzoeksrapport worden overgenomen. Zie ook het antwoord
op vraag 61.
14
Welke maatregelen heeft u direct genomen na het bekend worden van de NLA-lekken, om
het lekken van staatgevoelige informatie te voorkomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 21 november jl. onmiddellijk een melding
gemaakt van een mogelijk data-lek bij de Functionaris Gegevensbescherming. Op 22 november
is het gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit zag op de berichtgeving in de
media dat er een naam van een persoon in de stukken zou zijn achtergebleven. De persoon
is conform de AVG geïnformeerd. De op grond van de Wob vrijgegeven stukken zijn tijdelijk
van de website van de rijksoverheid gehaald. Daarnaast heeft de Secretaris-generaal
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op advies van de Beveiligingsambtenaar (BVA)
van Buitenlandse Zaken een commissie van onderzoek ingesteld op basis van de artikelen 8
en 9 van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI).
Bij het onderzoek werd onder andere gekeken naar de wijze waarop de compromittering
heeft plaatsgevonden en welke maatregelen genomen moeten worden om herhaling te voorkomen.
De lessen van het onderzoek zijn betrokken in de herpublicatie en nieuwe controle
van de Wob-documenten.
15
Wat is de aard en omvang van door deze lekken veroorzaakte schade aan de belangen
van de Staat of zijn bondgenoten geweest?
Zie antwoord 7.
16
Zijn er op dit moment gevolgen van de lekken bekend voor de NLA-ontvangende groepen
die genoemd zijn in de documenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord 6.
17
Zijn er op dit moment gevolgen bekend van de lekken voor bedrijven die namens Nederland
de hulpgoederen aan de rebellen overhandigden? Zo ja, welke?
Zie antwoord 6.
18
Is de staat aansprakelijk, of is het mogelijk dat de staat aansprakelijk wordt gesteld,
als gevolg van schade geleden door deze lekken?
Een natuurlijke of rechtspersoon die meent schade te hebben geleden kan de Staat aansprakelijk
stellen. Het is in laatste instantie aan de rechter om te beoordelen of de Staat in
een concreet geval aansprakelijk is.
19
Heeft u voor nieuw binnenkomende Wob-verzoeken direct meer capaciteit beschikbaar
gesteld dan voorheen?
Ja, door het inrichten van een Wob-pool. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
20
Op basis waarvan waren de ten onrechte niet gelakte groeperingen staatsgeheim verklaard?
Op basis van welke criteria?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) zijn onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken
partijen kon blijken sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd
omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen
ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren.
21
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of er Nederlandse NLA-steun gegeven is aan
Ahrar al-Sham (Kamerstuk 32 623, nr. 229, blz. 12):
«Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet
NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Het antwoord op deze vraag is terug te vinden
in het vertrouwelijke deel van de beantwoording.»
Is het met alsnog openbaar maken van het feit dat Nederland geen NLA gegeven heeft
aan Ahrar al-Sham een staatsgeheim prijsgegeven? Heeft derubricering plaatsgevonden?
Zo nee, hoe kwalificeert u het openbaar maken van deze tot voorheen vertrouwelijke
informatie dan?
De rechtbank had het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven te achterhalen of Ahrar
al Sham en Jund al Aqsa NLA ontvingen. In het belang van de rechtsgang is besloten
het Openbaar Ministerie te informeren dat de twee groepen in kwestie geen NLA hebben
ontvangen. Ieder verzoek om informatie van het OM wordt afzonderlijk gewogen. In dit
specifieke geval is de informatie verstrekt omdat het zeer duidelijk was dat de beide
groepen niet voldeden aan de NLA-criteria. In algemene zin kan worden gesteld dat
voor alle groepen de criteria golden dat zij geen samenwerking aangingen met extremistische
groepen, een inclusieve politieke oplossing nastreefden en zich committeerden aan
het humanitair oorlogsrecht.
In het geval van Jund al Aqsa is de groep gelieerd aan Al Qaeda en de groep staat
op de sanctielijst van terroristische organisaties van de Verenigde Naties. Dat valt
overduidelijk buiten de NLA-criteria. In het geval van Ahrar al-Sham heeft, zoals
ook aangegeven in beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229), de groep een duidelijke jihadistische en salafistische achtergrond, en is het een
voormalig samenwerkingspartner van terroristische en jihadistische groepen als al-Nusra.
Ook deze groep viel daarmee duidelijk buiten NLA-criteria. De afweging is gemaakt
dat ook bij deductie uit het antwoord niet kan worden afgeleid welke groepen wél NLA-steun
ontvingen. NLA was juist bedoeld om weerstand tegen extremisme te kunnen bieden.
22
Is er een verband tussen de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheid
bij informatiebeveiliging op uw ministerie, als het gaat om accreditatie voordat een
informatiesysteem met gerubriceerde informatie in gebruik genomen kan worden, en de
door de Commissie van Onderzoek geconstateerde problemen bij het Wob-drama? Zo ja,
welk verband en wat gaat u eraan doen?
Er is geen verband tussen het ontbreken van de (her)accreditaties en de problemen
bij de uitvoering van het Wob-verzoek. In het onderzoek is naar voren gekomen dat
er staatsgeheime informatie verwerkt is in een afgeschermde samenwerkruimte op het
SharePointsysteem. Het SharePointsysteem van BZ is niet ontworpen voor verwerking
van informatie die staatsgeheim betreft.
Zoals gesteld in het onderzoeksrapport liggen er diverse oorzaken ten grondslag aan
het niet weglakken. Een van de onderkende verbeterpunten betreft de kennis en vaardigheid
ten aanzien van het herkennen van gerubriceerde informatie als zodanig en deze op
een passende wijze verwerken. De aanbevelingen uit het onderzoeksrapport zullen worden
overgenomen.
23
Bent u bereid openheid te geven over ontvangers van NLA die inmiddels niet meer bestaan
of opgegaan zijn in andere rebellengroeperingen? Hoe kan hun veiligheid nog in het
geding zijn bij openbaarmaking?
Zoals ook gemeld in antwoorden op vragen van uw Kamer (Kamerstuk 32 623, nr. 247) blijft het kabinet vasthouden aan het uitgangspunt dat er geen openbare uitspraken
gedaan worden over groepen die steun ontvingen in het kader van het NLA-programma.
De redenen blijven daarvoor immers van kracht: de veiligheid van betrokken groepen
dient in acht te worden genomen, vanwege bondgenootschappelijke verplichtingen en
vanwege betrokkenheid van inlichtingendiensten. Informatie over de uitvoerder en details
over de geleverde producten zijn eveneens uit veiligheidsoverwegingen niet publiek
gemaakt. De informatie is wel vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
24
Hoe lang blijven de namen van de door Nederland gesteunde rebellengroeperingen, de
locaties van waaruit zij opereerden evenals alle tot hen herleidbare informatie gerubriceerd
als Stg. geheim? Binnen welke termijn is de-rubricering aan de orde?
De informatie blijft gerubriceerd als Stg. geheim zolang de redenen voor rubricering
van toepassing zijn. Op dit moment is de-rubricering niet aan de orde, omdat de redenen
nog van kracht zijn. De informatie is wel vertrouwelijk met de Kamer gedeeld. Zie
ook antwoord 23.
25
Bent u als Minister door de ambtelijke leiding van het departement adequaat geïnformeerd
over de grote problemen bij de afhandeling van de Wob-verzoeken, in het bijzonder
dat de wettelijke termijnen zeer ruim overschreden zijn?
Ja.
26
Wanneer is de Kamer voor het eerst geïnformeerd over de rubricering als staatsgeheim
van namen van groeperingen die NLA ontvingen en informatie over hun locaties?
In beantwoording van Kamervragen van de heer De Roon van 12 mei 2015 (Aanhangsel Handelingen II
2014/15, nr. 2220) is gesteld dat «in het belang van de veiligheid van de bij de Nederlandse steun
betrokken partijen het kabinet geen uitspraken doet over de groepen waaraan steun
wordt overwogen.» Ook in daaropvolgende communicatie met de Kamer is te kennen gegeven
dat informatie waaruit de identiteit en locaties van de betrokken partijen kon blijken
vertrouwelijk is (o.a. in antwoorden op feitelijke vragen van 6 februari 2016, Kamerstuk
27 925, nr. 571; in antwoorden op feitelijke vragen van 25 november 2017, Kamerstuk 27 925, nr. 617; en in kamerbrief van 17 mei 2018, Kamerstuk 32 623, nr. 218). Toentertijd is niet specifiek ingegaan op de exacte aard van de rubricering. Wel
heeft de Kamer in aanloop naar de debatten op 2 oktober 2018 en 29 januari 2019 deze
informatie vertrouwelijk ontvangen (Handelingen II 2018/19, nr. 7, item 26 en Handelingen II 2018/19, nr. 46, item 30). Het kabinet is van mening dat de totstandkoming van een Toetsingskader, conform
de motie Omtzigt cs. (Kamerstuk 32 623, nr. 231), kan bijdragen aan de wijze waarop informatie en debat over eventuele toekomstige
NLA-programma’s beter vorm kan krijgen.
27
In hoeveel emails is staatsgeheime informatie, zoals de namen van gesteunde groeperingen,
aangetroffen?
Op basis van verklaringen van diverse getuigen stelt de Commissie vast dat het voorkwam
dat documenten waarin de namen van groeperingen zichtbaar of herleidbaar waren per
e-mail werden ontvangen. Het is niet vastgesteld wat het exacte aantal e-mails was.
28
Hoe kan een ambtenaar die een mail krijgt met de naam van een rebellengroep, weten
dat het om staatsgeheime informatie gaat?
De naam van een willekeurige rebellengroep is niet per definitie staatsgeheim. In
het geval van het NLA programma zijn onderdelen waaruit de identiteit of locatie van
betrokken partijen kon blijken staatsgeheim. De medewerkers betrokken bij de uitvoer
van het programma waren hiervan op de hoogte.
29
Kunt u het besluit om de namen van de rebellengroeperingen staatsgeheim te verklaren,
aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u dan beschrijven wie dat besluit op welke
wijze genomen heeft?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) zijn onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken
partijen kon blijken sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd
omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen
ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Volgens het Besluit Voorschrift
Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) doet de
opsteller van de informatie een voorstel tot rubricering en brengt deze aan op de
informatie. De vaststeller van de inhoud van de informatie stelt tevens de rubricering
vast. De medewerkers betrokken bij het NLA-programma gebruikten sinds aanvang van
het programma de kwalificatie Stg-geheim. Dit is terug te vinden in de betreffende
verslagen en beslismemo’s met Stg-informatie die vertrouwelijk met uw Kamer zijn gedeeld
in voorbereiding van het debat op 3 oktober 2018 en op 29 januari jl. (Handelingen II
2018/19, nr. 7, item 26 en Handelingen II 2018/19, nr. 46, item 30).
30
Kunt u precies aangeven welke informatie staatsgeheim was in het NLA-dossier?
Zie antwoord 26. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) zijn onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken
partijen kon blijken sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd
omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen
ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Informatie over de uitvoerder
en details over de geleverde producten zijn eveneens uit veiligheidsoverwegingen niet
publiek gemaakt. De informatie is wel vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
31
Waarom is er intern een onderzoekscommissie ingesteld en heeft u het onderzoek niet
laten uitvoeren door een externe partij?
Het Ministerie heeft gehandeld conform het Rijksbreed Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging
Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI 2013). Zo is de beveiligingsambtenaar van
het Ministerie (BVA) op 26 november 2018 door de plaatsvervangend directeur van de
Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten (DAM) op de hoogte gebracht van het feit dat
een aantal dagen eerder bekend was geworden dat gerubriceerde informatie via een Wob-publicatie
over non-lethal assistance (NLA) openbaar was gemaakt. Artikel 8 van het VIRBI 2013
stelt onder meer dat elke ambtenaar verplicht is bij de BVA melding te maken van compromittering
van bijzondere informatie. De BVA meldt deze compromittering bij de secretaris-generaal
en adviseert over de noodzaak van het instellen van een Commissie van Onderzoek. De
secretaris-generaal heeft op basis van het advies van de BVA besloten tot het instellen
van de Commissie van Onderzoek (VIRBI artikel 9).
Het VIRBI schrijft niet voor hoe een Commissie van Onderzoek moet worden samengesteld.
Er is voor gekozen om alleen medewerkers die vallen onder het gezag van de BVA van
het Ministerie in de Commissie van Onderzoek op te nemen. De BVA heeft als interne
toezichthouder binnen het Ministerie een onafhankelijke positie. De ambtenaren van
Buitenlandse Zaken waren gehouden medewerking te verlenen aan het onderzoek. Ze hebben
zonder uitzondering volledige medewerking aan het onderzoek verleend.
32
Is er inmiddels een aparte – niet gemeenschappelijke – werkruimte ingericht voor medewerkers
die belast zijn met de afhandeling van Wob-verzoeken, waaronder het weglakken van
staatsgeheime informatie? Zo nee, wanneer is deze ruimte dan wel beschikbaar?
Werkruimte is inmiddels beschikbaar. Zie ook het antwoord op vraag 62.
33
Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk per brief te informeren nadat u tot herpublicatie
van de Wob-documenten bent overgegaan? Zo nee, waarom niet?
De Wob-documenten staan inmiddels weer online. De Kamer is hierover separaat geïnformeerd
per brief (Kamerstuk 32 623, nr. 266).
34
Bent u bereid de toezegging na te komen dat herpublicatie van de Wob-documenten binnen
twee weken na verzending uw brief, gedateerd 9 mei jl., zal plaatsvinden? Zo nee,
kunt u uitvoerig uitleggen waarom niet?
Zie antwoord 33.
35
Is de in het onderzoeksrapport genoemde verwachting dat de herziene versie van de
Wob-documenten «medio mei» gepubliceerd zal worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 9 mei (Kamerstuk 32 623, nr. 257) informeerde ik u dat de lessen van het onderzoek van de Commissie zouden worden
betrokken in de hernieuwde controle van de Wob-documenten en dat de herpublicatie
zou plaatsvinden binnen twee weken na verzending van het onderzoek. Deze herpublicatie
is vervolgens vertraagd tot medio juni omdat ik hecht aan zorgvuldigheid, ook indachtig
de aanbevelingen van het hierboven genoemde onderzoek.
36
Wat is het protocol voor de omgang met materiële staatsgeheimen?
Het VIRBI en de daarvan afgeleide Handleiding Rubricering zijn leidend en hierin wordt
geen onderscheid gemaakt tussen formeel en materieel staatsgeheim. Iets dat uit zijn
inhoud staatgeheim is (materieel) dient conform het protocol ook behandeld en herkenbaar
gemaakt te worden als staatsgeheim (formeel staatsgeheim).
37
Hoe beoordeelt u het feit dat zelfs in de memo waarin de onderzoeksopdracht en de
instellingsbeschikking van de Commissie van Onderzoek is neergelegd, een fout is gemaakt,
namelijk in de zinsnede dat elementen van het NLA-programma sinds de start van het
programma STG-confidentieel gerubriceerd zijn, terwijl dit Stg. geheim had moeten
zijn? Hoe is het mogelijk dat de secretaris-generaal bij de Instellingsbeschikking
van de Commissie van Onderzoek over zulke gevoelige materie zo'n grote fout heeft
gemaakt?
Bij het opstellen van de onderzoeksopdracht is de BVA uitgegaan dat het zou gaan om
compromittering van Stg Confidentieel (Stg C) informatie. Bij de melding van het incident
werd namelijk alleen over Stg gesproken zonder verdere duiding. Na aanvang van het
onderzoek bleek dat het hier ging om de rubricering Staatgeheim Geheim (Stg G). Deze
onjuistheid in het memo en het instellingsbesluit heeft geen invloed gehad op de uitvoering
van het onderzoek.
38
Herinnert u zich de instellingsbeschikking van de Commissie van Onderzoek, waarin
staat dat elementen van het NLA-programma sinds de start van het programma «STG-confidentieel»
gerubriceerd zijn? Klopt het dat dit een lager niveau van beveiliging en vertrouwelijkheid
betreft dan het niveau Staatsgeheim geheim? Welke gevolgen heeft dit voor de informatievoorziening
aan de Kamer, de Wob-procedure en de mogelijkheden tot de-rubricering?
Het klopt dat Stg Confidentieel (Stg C) een lagere rubricering is dan Stg Geheim (Stg G).
De verschillen in behandeling van informatie met deze rubricering staan beschreven
in de Handleiding Rubricering. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de informatievoorziening
aan de Kamer, de Wob-procedure of de mogelijkheden tot de-rubricering. Zie ook antwoord
37.
39
Hoe beoordeelt u het feit dat de acht Wob-verzoeken, ingediend op 22 juni 2018 door
journalisten van Nieuwsuur en Trouw, bijna een jaar na dato nog steeds niet afgehandeld
zijn? Hoe verhoudt zich dit tot de wettelijke termijn van vier tot uiterlijk acht
weken die de Wob voorschrijft?
De Wob bevat termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Inzet is dat verzoeken
zo snel mogelijk worden afgehandeld. De beantwoordingstermijn in concrete gevallen
is afhankelijk van de reikwijdte van het verzoek, de hoeveelheid informatie en de
mogelijkheden die informatie te verwerken.
Op 22 juni 2018 zijn door de journalisten van Nieuwsuur en Trouw acht omvangrijke
Wob-verzoeken ingediend. In reactie op deze Wob-verzoeken werd op 18 september, 8
en 20 november 2018 informatie openbaar gemaakt. Hierover bent u per Kamerbrief geïnformeerd
(Kamerstuk 32 623, nrs. 226, 243 en 245). De gepubliceerde documenten werden op 22 november 2018 offline gehaald. In mijn
brief van 25 januari 2019 (Kamerstuk 32 623, nr. 254) heb ik aangegeven de lessen van het onderzoek van de onderzoekscommissie te betrekken
in de herpublicatie en nieuwe controle van de WOB-documenten. Inmiddels zijn de Wob-documenten
weer online geplaatst.
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei 2019 (Kamerstuk 32 623, nr. 257), maakt het onderzoek van de onderzoekscommissie duidelijk dat het Ministerie als
organisatie niet voldoende is ingericht om (acht) simultane Wob-verzoeken van deze
omvang en complexiteit, in combinatie met de schriftelijke voorbereiding van een Kamerdebat,
binnen de gestelde wettelijke termijn te behandelen.
40
Is er als gevolg van het vele overwerk door de betrokken medewerkers in strijd gehandeld
met de Arbeidstijdenwet? Is hier onderzoek naar gedaan?
De Arbeidstijdenwet staat toe dat medewerkers bij uitzondering langer doorwerken als
werkzaamheden niet kunnen worden uitgesteld. Voorop moet staan dat het langer werken
niet te voorkomen is. Zoals toegelicht in mijn brief van 9 mei 2019 (Kamerstuk 32 623, nr. 257) konden de bij de behandeling van de Wob-verzoeken betrokken medewerkers hun lopende
werkzaamheden niet tijdelijk overdragen vanwege hun kennis van de NLA en Syrië. Zo
hebben zij in september en oktober 2018 over de NLA en Syrië óók Kamervragen beantwoord,
Kamerbrieven geschreven en een Kamerdebat voorbereid. Van deze drukke werkzaamheden
heeft in het licht van het tijdelijke karakter ervan geen urenregistratie plaatsgevonden.
41
Wat gebeurt er met de BZ-vertrouwelijke informatie – niet betreffende staatsgeheimen –
die niet weggelakt is in overdrachtsdocumenten van de uitvoerders? Wordt de vertrouwelijkheid
met de openbaarmaking opgeheven? Zo nee, waarom niet?
De Wob-documenten staan inmiddels weer online. Informatie die in eerste instantie
gelakt had moeten worden is opnieuw beoordeeld. Redenen voor vertrouwelijkheid, zoals
veiligheidsoverwegingen, blijven van kracht.
42
Wanneer was de nieuwe beoordeling van de Wob-documenten, die plaatsvond na het attenderen
van de journalist van Nieuwsuur op 21 november, afgerond? Waarom duurt het vervolgens
nog eens een half jaar(!) voordat u overgaat tot herpublicatie van de Wob-documenten?
Zie antwoord 33. In mijn brief van 25 januari 2019 (Kamerstuk 32 623, nr. 254) informeerde ik u dat het kabinet maximale zorgvuldigheid wil betrachten en lessen
van het onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in Wob-publicatie
wil betrekken in de herpublicatie en nieuwe controle van de Wob-documenten. Dit onderzoek
is op 9 mei jl. afgerond en met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 257).
43
Kunt u nader ingaan op de interne druk die door de betrokken medewerkers ervaren is?
Van wie kwam deze interne druk? Van de Minister?
De Commissie heeft geen verdere conclusies getrokken ten aanzien van de druk die door
betrokken medewerkers werd ervaren. Wel stelt de Commissie dat de capaciteit voor
de Wob-verzoeken ontoereikend was en medewerkers de werkzaamheden uitvoerden naast
de reguliere werkzaamheden en dat dit geheel een zware belasting voor de betrokken
medewerker was. Ook stelt de Commissie dat druk werd ervaren om de Wob-verzoeken snel
af te handelen door de steeds formelere en dwingendere toon van de journalisten naarmate
het proces vorderde.
44
Hoe beoordeelt u de bevindingen dat vijf van de negen getuigen die daadwerkelijk gelakt
hebben, verklaarden niet bekend te zijn met de «Handleiding Rubricering» en nooit
scholing of voorlichting te hebben gehad over de wijze van werken met gerubriceerde
informatie, alsmede dat de bij het beoordelen en lakken van documenten betrokken medewerkers,
geen ervaring hadden in de uitvoering van Wob-verzoeken? Kunt u dit uitleggen? Wat
is hier in de loop van het proces van afhandeling van de Wob-verzoeken aan gedaan?
Wie is hiervoor verantwoordelijk?
De Commissie van Onderzoek constateert dat sprake was van een menselijke fout, die
is veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden: de grote hoeveelheid te beoordelen
documenten in combinatie met het grote aantal lakhandelingen en de overige werkzaamheden
op het Syrië- en NLA-dossier, niet-optimale faciliteiten zoals de software en het
ontbreken van een aparte en afgesloten werkruimte voor het Wob-team, onvoldoende kennis
bij een aantal medewerkers van de omgang met staatsgeheime informatie die niet direct
als zodanig herkenbaar is (materieel versus formeel staatsgeheim), en onervarenheid
bij sommigen met de behandeling van Wob-verzoeken. Die fout had niet mogen gebeuren.
Het Ministerie neemt dan ook de aanbevelingen van de Commissie van Onderzoek over.
De departementsleiding ziet er op toe dat de aanbevelingen worden geïmplementeerd.
Zie ook het antwoord op de vragen 3, 5, 10 en 12.
45
Klopt het dat de betrokken medewerkers gedurende enkele maanden met staatsgeheime
informatie hebben gewerkt in openbare ruimten en zelfs op plekken buiten het Ministerie?
De Commissie stelt dat er bij betrokken medewerkers onduidelijkheid bestond over de
documenten die niet als zodanig herkenbaar gerubriceerd waren, maar waar wel staatsgeheime
informatie in aanwezig was. Dit gold voor bijvoorbeeld de rapportages van uitvoerders
waarin veelal afkortingen van groeperingen voorkwamen die NLA ontvingen en diens locatie.
Deze rapportages stonden voor de behandeling van de Wob-verzoeken op afgeschermde
samenwerkingsruimten. Er zijn geen herkenbare gerubriceerde documenten (met rode rand)
aangetroffen op deze samenwerkingsruimte.
46
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de Commissie geen document heeft aangetroffen waarin
is vastgelegd welke informatie uit het NLA-programma gerubriceerd is, dat «BZ06 verklaarde
dat er geen apart document bestaat waaruit dit blijkt» en dat «andere getuigen aangaven
dit niet te weten.»? Kunt u in dit licht de volgende vragen beantwoorden:
– Is er nu wel of geen document waarin is vastgelegd welke informatie uit het NLA-programma
gerubriceerd is? Zo nee, waarom niet?
– Waarom wisten de met de Wob-behandeling betrokken ambtenaren hierover van niets?
– Is er inmiddels wel formeel in een document vastgelegd welke informatie uit het NLA-programma
staatsgeheim is en welke niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 29. Bij geen van de bij NLA betrokken medewerkers bestond onduidelijkheid
over het feit dat informatie waaruit de identiteit of locatie van de door Nederland
gesteunde gematigde groepen kan worden afgeleid, staatsgeheim is. Volgens het Besluit
Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013)
doet de opsteller van de informatie een voorstel tot rubricering en brengt deze aan
op de informatie. De vaststeller van de inhoud van de informatie stelt tevens de rubricering
vast. De medewerkers betrokken bij het NLA-programma gebruikten sinds aanvang van
het programma de kwalificatie STG-geheim. Dit is ook terug te vinden in de betreffende
verslagen en beslismemo’s met STG-informatie die vertrouwelijk met uw Kamer zijn gedeeld
in voorbereiding van het debat op 3 oktober 2018 en op 29 januari jl. (Handelingen II
2018/19, nr. 7, item 26 en Handelingen II 2018/19, nr. 46, item 30)
47
Kunt u nader ingaan op één van de door u aangegeven redenen tot rubricering van informatie
uit het NLA-programma, namelijk dat er afspraken zijn gemaakt met bondgenoten over
de vertrouwelijkheid? Kunt u in dit licht elk van de onderstaande vragen afzonderlijk
beantwoorden:
– Om welke bondgenoten gaat het?
– Welke afspraken zijn er precies met hen gemaakt en wanneer?
– Zijn deze afspraken gedocumenteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bevinden deze
zich niet bij de eerder door u gepubliceerde Wob-documenten?
Nederland heeft samengewerkt met bondgenoten zoals de Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk bij de uitvoering van het NLA-programma. Net zoals Nederland behandelen
bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder
vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van NLA-ontvangers. In het geval dat Nederland
een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert bestaan er dus verplichtingen
naar zowel die bondgenoten als de ontvangers. Voor het Verenigd Koninkrijk geldt dat
er ook afspraken zijn gedocumenteerd. Zoals aangegeven in het Wob-besluit over NLA
zijn deze documenten niet vrijgegeven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef
en onder a, van de Wob. Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover
het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland
met andere staten en met internationale organisaties. Met deze uitzonderingsgrond
wordt blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling beoogd te voorkomen
dat de wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie tot gevolg zou hebben
dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden lijden. Voor de toepassing
van deze bepaling is het niet noodzakelijk dat men een verslechtering van de goede
betrekkingen als zodanig met andere landen voorziet. Voldoende is dat met als gevolg
van het verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde
punten stroever zal gaan lopen, met als gevolg bijvoorbeeld dat het onderhouden van
diplomatieke betrekkingen, of het voeren van bilateraal overleg met landen, moeilijker
zou gaan dan voorheen, of dat men in die landen minder geneigd zou zijn tot het verstrekken
van bepaalde gegevens dan voorheen. Het besluit is genomen de documenten niet openbaar
te maken Het zou de betrekkingen met deze landen of organisaties schaden wanneer deze
informatie openbaar wordt gemaakt. Dit zou de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit
van het diplomatieke verkeer en bilateraal overleg ondermijnen. Afwegende het belang
van de internationale betrekkingen en het publieke belang bij openbaarmaking, acht
ik het eerste zwaarder wegen. Daarbij heb ik meegewogen dat andere landen hebben aangegeven
het (deels) vrijgeven van bepaalde documenten de betrekkingen tussen Nederland en
deze landen kan beschadigen.omdat het belang van de internationale betrekkingen zwaarder
wordt geacht dan het publieke belang bij openbaarmaking. Daarbij is meegewogen dat
andere landen hebben aangegeven dat het (deels) vrijgeven van bepaalde documenten
uitdrukkelijk niet gewenst was.
48
Blijft u de namen van de uitvoerders van het NLA-programma handhaven als BZ-vertrouwelijk,
ook nu deze door Buitenlandse Zaken zelf in de openbaarheid zijn gebracht en op grond
van artikel 5 van de Wob, bij een verzoek in het kader van de Wob, rubricering opnieuw
moet worden beoordeeld? Zo ja, waarom en bent u bereid contact met de uitvoerders
op te nemen om de afspraken uit de beginperiode van het NLA-programma te herzien?
Zie antwoord 6 en 7.
49
Zijn er bondgenoten waarmee Nederland samenwerkte, die Nederland formeel of informeel
verzocht hebben tot geheimhouding van delen van het NLA-programma?
Ja. Zie antwoord 47.
50
Is informatie op roodomrand papier staatsgeheim?
Ja, door de departementsleiding is in augustus 2013 besloten om alle Stg. informatie
met de rubriceringen Stg Zeer Geheim, Stg Geheim en Stg. Confidentieel op roodomrand
papier te printen. Daarbij komt het formele staatsgeheim tot uitdrukking.
51
«De Commissie heeft geen document aangetroffen waarin is vastgelegd welke informatie
uit het NLA-programma gerubriceerd is.»«
Kunt u aangeven of zo'n document wel bestaat? Zo ja, wie kan dat document inzien?
Zie antwoord 29 en 46.
52
Kunt u de wet en regelgeving rondom materieel staatsgeheim aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen wet- of regelgeving waarin materieel staatsgeheim specifiek staat beschreven.
De wet- en regelgeving omtrent staatsgeheim is beschreven in het VIRBI en de daarvan
afgeleide Handleiding Rubricering. Wat wordt verstaan onder materieel staatsgeheim
is beschreven in het onderzoeksrapport en gebaseerd op jurisprudentie van het Gerechtshof
te Den Haag (ECLI:NL:HR:2016:168). Zie ook vraag 36.
53
Stond er op overdrachtsbewijzen van NLA-ontvangende partijen de stempel Stg. geheim?
Zo nee, zijn de overdrachtsbewijzen nu met terugwerkende kracht gerubriceerd tot Stg.
geheim? Op welke wijze zijn ze gerubriceerd?
De overdrachtsbewijzen, waarbij ontvangst van goederen werd bevestigd tussen ontvangers
en de uitvoerder, waren niet kenbaar gerubriceerd. De Commissie constateert dat kennis
over hoe om te gaan met informatie die niet als gerubriceerde informatie herkenbaar
(materieel staatsgeheim) is, ontbrak bij de meeste getuigen. De staatsgeheime informatie
in de documenten wordt nu herkenbaar gerubriceerd en volgens de regels van het Voorschrift
Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI) als zodanig behandeld.
54
Hoe verhoudt de bevinding van de onderzoekscommissie, dat het voorkwam dat documenten
waarin de namen van groeperingen zichtbaar of herleidbaar waren per e-mail werden
ontvangen, en dat deze intern per e-mail werden doorgestuurd, tot de Handleiding Rubricering?
Bij aanvang van het NLA-programma is bepaald dat de namen van groeperingen staatsgeheim
zijn. In de Handleiding Rubricering staat beschreven hoe men om dient te gaan met
het per e-mail verzenden van gerubriceerde informatie. De e-mailberichten waarin de
namen van deze groeperingen voorkwamen, zijn niet per daarvoor bestemde en goedgekeurde
cryptomiddelen verstuurd en had dus niet op deze wijze mogen plaatsvinden.
55
Klopt het dat in de Handleiding Rubricering uitdrukkelijk staat dat informatie die
als Stg. geheim is aangemerkt «uitsluitend is toegestaan met goedgekeurde, geëvalueerde
cryptomiddelen»? Zijn alle emails die door het Syrië team verstuurd zijn dat verantwoordelijk
was voor de NLA, en waarin de namen van NLA-ontvangers voorkomen en in de Wob-stukken
staan, conform de Handleiding Rubricering verstuurd? Zo nee, waarom niet?
De Commissie stelt op basis van de getuigenverklaringen dat het voorkwam dat documenten
waarin de namen van groeperingen zichtbaar of herleidbaar waren per e-mail werden
ontvangen. Dit is niet volgens het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere
Informatie (VIRBI). De Commissie concludeert dat de betrokken medewerkers niet allemaal
over dezelfde theoretische kennis beschikken op het gebied van rubricering, en hoe
om te gaan met gerubriceerde informatie die niet direct als gerubriceerd kenbaar is.
Wel waren de medewerkers zich bewust dat er vertrouwelijk met de informatie moest
worden omgegaan. Tevens kan worden gesteld dat de uitvoer van een programma dat constante
monitoring behoeft in de praktijk kan botsen met het waarborgen van de vertrouwelijkheid
en daarbij behorende veiligheidsmaatregelen. Het kabinet is daarom van mening dat
de totstandkoming van een Toetsingskader, conform de motie Omtzigt cs. (Kamerstuk
32 623, nr. 231), kan bijdragen aan de wijze waarop eventuele toekomstige NLA-programma’s beter vorm
kan krijgen, ook in relatie tot de vertrouwelijkheid van het programma.
56
Hoe beoordeelt u de bevinding van de onderzoekscommissie dat dat op de afgeschermde,
beperkt toegankelijke samenwerkruimte (SWR) informatie stond die feitelijk staatsgeheim
was? Welke instantie of persoon heeft besloten om uit praktische overwegingen de voorschriften
te schenden, in het bewustzijn dat op een SWR geen staatsgeheimen mogen staan?
Het was en is niet toegestaan om Stg. informatie op de samenwerkingsruimte te plaatsen.
De Commissie heeft niet geconstateerd dat er een specifiek persoon of instantie is
die bewust de voorschriften heeft geschonden, maar dat de betrokken medewerkers niet
allemaal over dezelfde theoretische kennis beschikken op het gebied van rubricering,
en hoe om te gaan met gerubriceerde informatie die niet direct als gerubriceerd kenbaar
is. Zie ook antwoord 55.
57
Kan de SWR nog steeds gebruikt worden om te werken met «Stg. Informatie»? Zo ja, welke
maatregelen neemt u zodat dit onmogelijk wordt gemaakt?
Zie antwoord 56. Het was en is niet toegestaan om Stg. informatie op de samenwerkingsruimte
te plaatsen. Daar zal nadrukkelijk aandacht aan worden gegeven door het kennisniveau
van BZ-medewerkers te verhogen zoals aanbevolen door de Commissie.
58
Welke maatregelen treft u mocht er in de toekomst een persoon of organisatie slachtoffer
worden door gelekte informatie? Zo nee, waarom gebeurt dit niet?
Mocht blijken dat in de toekomst een persoon, personen of een organisatie slachtoffer
worden van de per abuis niet weggelakte informatie, zullen passende maatregelen worden
genomen. Welke maatregelen dat zijn, zal van de ontstane situatie afhangen.
59
Hoe beoordeelt u de verklaring dat de Directeur Generaal Politieke Zaken (DGPZ) niet
heeft kunnen zeggen of er als gevolg van het niet weglakken van Stg. informatie, daadwerkelijk
schade aan de Staat of bondgenoten heeft plaatsgevonden? Is er inmiddels meer duidelijkheid
over en onderzoek naar gedaan? Zijn er contacten met bondgenoten geweest?
Zie antwoord 7 en 47. Net zoals Nederland behandelen bondgenoten bepaalde informatie
uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen
en locaties van NLA-ontvangers. In het geval dat Nederland een dergelijk programma
samen met bondgenoten uitvoert bestaan er dus verplichtingen naar zowel die bondgenoten
als de ontvangers.
De onderzoekscommissie stelt dat het duidelijk is dat openbaar maken van informatie
waarvan is afgesproken dat deze geheim is, van invloed is op de ervaren betrouwbaarheid
van het ministerie door bondgenoten en inlichtingendiensten, maar het effect niet
is vast te stellen. Ook stelt de Commissie dat hoewel er nu geen signalen zijn ontvangen,
dit wel van invloed kan zijn op het imago als betrouwbare partner. In het algemeen
concludeert de Commissie dat de overwegingen voor rubriceren van delen van het NLA-programma
nog steeds valide zijn.
60
Hoe aannemelijk acht u de schadelijkheid van openbaarmaking van de namen van groeperingen,
waarvan commandanten zelf openlijk aangegeven hebben NLA te hebben ontvangen van Nederland?
Hoe kan dit argument voor het rubriceren als staatsgeheim hout blijven snijden?
Het is nog altijd noodzakelijk informatie over de identiteit van de groepen niet publiekelijk
te delen uit veiligheidsoverwegingen. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun
hebben ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of
voor andere extremistische groepen. Dit risico wil het kabinet niet nemen. Uitspraken
van individuen over het al-dan-niet ontvangen van steun van Nederland zijn voor hun
rekening, evenals de mogelijke consequenties daarvan.
61
Het rapport beveelt aan te overwegen de Directie Juridische Zaken (DJZ) een «sterkere
(inhoudelijk) coördinerende rol» te geven. U geeft in uw brief aan het advies «aangaande
de adviserende rol van de Directie Juridische Zaken» te betrekken. Betekent dit dat
u de aanbeveling overneemt en DJZ een sterkere (inhoudelijk) coördinerende rol geeft
bij de behandeling van Wob-verzoeken?
Kern van het advies is mijns inziens een sterkere coördinatie bij de behandeling van
Wob-verzoeken. Het is onderwerp van overleg of deze sterkere coördinatie bij de Directie
Juridische Zaken (DJZ) dan wel een andere directie wordt belegd. Dat laat onverlet
dat DJZ een belangrijke adviesrol heeft bij de behandeling van Wob-verzoeken.
62
Is het, gezien de gerapporteerde schaarste in werkplekken, haalbaar dat een aparte
werkruimte voor Wob-werkzaamheden beschikbaar wordt gesteld op het Ministerie van
Buitenlandse Zaken?
Het gebouw Rijnstraat 8 kent schaarste aan werkplekken. In het licht van de aanbevelingen
van het onderzoeksrapport, die ik onderschrijf, zie ik mij echter genoodzaakt werkruimte
te prioriteren ten behoeve van Wob-werkzaamheden. Dat heeft tot gevolg dat werkplekken,
al dan niet tijdelijk, niet beschikbaar zijn voor andere werkzaamheden.
63
Is de staatsgeheime informatie altijd conform de voorschriften via goedgekeurde geëvalueerde
cryptomiddelen verstuurd? Zo nee, wanneer niet?
Zie antwoord 55.
64
Kunt u aangeven of maatregel A, B, C, D, E en F gevolgd zijn bij het lakken van de
staatsgeheime Wob-documenten?
De Commissie concludeerde dat tijdens de uitvoering van het NLA-programma documenten
zijn ontvangen die niet herkenbaar gerubriceerd waren en dat niet steeds op adequate
wijze is gehandeld. De Commissie heeft verder geconcludeerd dat medewerkers niet of
niet goed bekend zijn met het VIRBI 2013 of de Handleiding Rubricering. Ook bij het
verwerken van het Wob-verzoek is niet in alle gevallen voldaan aan de maatregelen
uit het VIRBI. Zie ook antwoord op vragen 55 t/m 57.
65
Kunt u per maatregel (A tot en met M) aangeven of eraan voldaan is bij het verwerken
van het Wob-verzoek?
Zie antwoord 64.
66
Herinnert u zich de mail van DJZ op 10 augustus 2018: «Bij een verzoek in het kader
van de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob) wordt op grond van artikel 5 de rubricering
opnieuw beoordeeld.»? Heeft deze beoordeling plaatsgevonden en zo ja, wat waren de
uitkomsten?
Ja. Het is nog altijd noodzakelijk informatie waaruit de identiteit of locatie van
betrokken partijen kan blijken niet publiekelijk te delen. De redenen blijven daarvoor
immers van kracht: de veiligheid van betrokken groepen, bondgenootschappelijke verplichtingen
en vanwege betrokkenheid van inlichtingendiensten. Zie ook antwoord 6, 7 en 60.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier