Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)
35 200 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 15 mei 2019 inzake het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(VIII) (Kamerstuk 35 200 VIII, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2019. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Vraag 1
Heeft u onderzocht hoe het met de informatiebeveiliging zit bij de instellingen op
afstand zoals DUO1, zo ja hoe wordt deze beoordeeld?
We hebben de informatiebeveiliging van het kerndepartement OCW beoordeeld. Bij het
agentschap DUO hebben we onderzoek gedaan naar het autorisatiebeheer, dat een aspect
is van informatiebeveiliging. We hebben verder geen onderzoek uitgevoerd naar de informatiebeveiliging
bij instellingen op afstand die beleid van de Minister van OCW uitvoeren. Wel hebben
we de informatiebeveiliging bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onderzocht. De resultaten
van dit onderzoek vindt u in ons rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 – Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Kamerstuk 35 200 VIII, nr. 2).
Vraag 2
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met dat de informatiebeveiliging onvoldoende
is en wat daarbij de verschillen zijn met het onderzoek van Auditdienst rijk?
Bij het Ministerie van OCW ontbreekt het aan belangrijke vereisten uit de BIR:2012,
zoals een overzicht van de (kritieke) systemen, een informatiebeveiligingsbeleid en
-visie en een formele incidentenprocedure. De ADR constateert hetzelfde. De ADR verbindt
in dit onderzoeksrapport geen oordeel aan haar bevindingen ten aanzien van de informatiebeveiliging.
De Algemene Rekenkamer heeft een andere positie in het staatsbestel, wij vormen ons
eigen onafhankelijk oordeel en rapporteren hierover aan het parlement. Op basis van
dezelfde en soortgelijke bevindingen als de ADR beoordelen wij de informatiebeveiliging
bij het Ministerie van OCW als een onvolkomenheid. Wij komen tot dit oordeel, omdat
de vereisten uit de vier door ons onderzochte aandachtsgebieden uit de BIR:2012 onvoldoende
geïmplementeerd zijn bij het ministerie.
Vraag 3
Hoe heeft het onderzoek van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de informatiebeveiliging
eruit gezien?
De Algemene Rekenkamer doet al jaren onderzoek naar informatiebeveiliging. Dit jaar
zijn wij, in navolging van de Auditdienst Rijk, gestart met het toepassen van het
volwassenheidsmodel voor informatiebeveiliging van de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA). Wij hebben evenals in eerdere jaren getoetst aan de BIR:2012
(Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst). In dit model heeft de NBA een koppeling
gemaakt tussen de 15 aandachtsgebieden uit het volwassenheidsmodel en de bijbehorende
normen uit de BIR:2012. Voor ons onderzoek hebben wij een selectie gemaakt van 4 aandachtsgebieden
met de daarbij behorende BIR:2012 normen. Deze vier aandachtsgebieden hebben wij gekozen
in navolging van ons onderzoek informatiebeveiliging van vorig jaar. Het betrof destijds
voornamelijk de centrale sturing op informatiebeveiliging.
Voor de resultaten van het onderzoek van de Auditdienst Rijk verwijzen we naar de
rapporten van de Auditdienst Rijk.
Vraag 4
Wat had er volgens u eerst moeten gebeuren voor de tweede tranche van de werkdrukmiddelen
werd overgeheveld door het ministerie, naast de 0-meting?
In het werkdrukakkoord is vastgelegd dat de tweede tranche pas beschikbaar zou komen
indien bleek dat de middelen in de eerste tranche volgens de afgesproken procedure
waren ingezet voor een lagere werkdruk en nadat de resultaten hiervan merkbaar waren.
Volgens het akkoord zou de Minister voor BVOM deze informatie verzamelen aan de hand
van de verantwoording door scholen en door middel van een evaluatie.
Wij vinden het daarom opmerkelijk dat de Minister voor BVOM al een deel van de tweede
tranche beschikbaar heeft gesteld voordat de basisscholen hun jaarverslagen over het
afgelopen schooljaar hadden vastgesteld en eveneens voordat de evaluatie nog moet
plaats vinden.
Voor het resterende deel van de tweede tranche constateren we dat zowel de onderwijssector
als de Minister voor BVOM nog (1) een concrete doelstelling en een eenduidige indicator
missen voor een lagere werkdruk en (2) een startmeting nodig heeft om met de evaluatie
vast te kunnen stellen of de resultaten van de eerste tranche merkbaar zijn.
Vraag 5
Kunt u aangeven op welke wijze het mogelijk is om de effectiviteit van de inzet van
de werkdrukmiddelen in het algemeen te meten?
De effectiviteit van de inzet van de werkdrukmiddelen kan in het algemeen worden gemeten
door de resultaten op een startmoment en een vervolgmoment te vergelijken en vervolgens
te analyseren met welke interventies die ontwikkelingen samenhangen. De evaluatie
van de Minister voor BVOM bevat geen startmoment waardoor een vergelijking tussen
twee momenten nu niet mogelijk is. Bovendien is niet bekend welke interventies in
het onderwijs mogelijk hebben geleid tot een lagere werkdruk. Hierdoor kunnen scholen
ook niet van elkaar leren.
Vraag 6
Is het in het verleden al eens voorgekomen bij het Ministerie van OCW dat aangaande
voor een bepaald doel aan scholen uitbetaald geld geen afrekening over de besteding
plaatsvond? Zo ja, waar en hoe?
Ja, wij hebben dit geconstateerd in de volgende situaties:
– In 2014 is passend onderwijs van start gegaan. In 2016 heeft het Ministerie van OCW
hiervoor € 2,15 miljard aan samenwerkingsverbanden beschikbaar gesteld. Uit hun verantwoordingsstukken
viel over de besteding ondanks de toezeggingen van de Minister tevoren echter weinig
informatie te halen;
– Het primair en voortgezet onderwijs hadden in 2014 een bedrag van ongeveer € 1,2 miljard
beschikbaar voor de professionalisering van leraren. Of zij dit bedrag inderdaad aan
dit doel uitgaven, was aan de schoolbesturen: zij konden er ook meer of minder aan
besteden. Het is onbekend hoeveel geld schoolbesturen daadwerkelijk aan dit doel hebben
besteed en welk effect dat heeft gehad op de onderwijskwaliteit;
– In 2013 heeft het Ministerie van OCW op grond van het Nationaal Onderwijsakkoord € 150
mln (€ 85 mln voor het PO en € 65 mln voor het VO) beschikbaar gesteld om scholen
de gelegenheid te bieden om jonge leraren in dienst te houden en te nemen. De besteding
van deze middelen werd niet gevolgd;
– In 2010 heeft het Ministerie van OCW de functiemix geïntroduceerd. Hierbij is de tweede
tranche in 2012 ook toegekend aan schoolbesturen die de afspraken niet zijn nagekomen
en niet al het geld van de eerste tranche besteedden aan de functiemix.
Vraag 7
Is het in het verleden al eens voorgekomen dat het Ministerie van OCW verrast is door
ongewenste ontwikkelingen op het gebied van informatiebeveiliging binnen haar eigen
organisatie? Zo ja, waar en hoe?
De vraag of het Ministerie van OCW eerder verrast is door ongewenste ontwikkelingen
op het gebied van informatiebeveiliging kan de Algemene Rekenkamer niet beantwoorden.
Wij geven u in overweging hierover navraag te doen bij de Minister van OCW.
Vraag 8
Was de transparantie over de verantwoording van geld en prestaties bij scholen voor
het instellen van de lumpsumfinancering beter en kon het parlement zich in de tijd
een beter beeld vormen dan nu op basis van de verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen
van de ministeries?
In het verantwoordingsonderzoek 2015 concludeerden wij dat de combinatie van bestedingsvrijheid
en grote variatie in de manier waarop schoolbesturen zich in de praktijk blijken te
verantwoorden over hun prestaties er toe leidt dat er op macroniveau geen directe
koppeling tussen middelen en resultaten kan worden gelegd en onderlinge vergelijkbaarheid
ook lastig is (Kamerstuk 34 475 VIII, nr. 2). In 2012 is in het regeerakkoord Rutte/Asscher opgenomen dat scholen (bijlage bij
Kamerstuk 33 410, nr. 15) publieke verantwoording gaan afleggen over behaalde resultaten en gebruikte middelen.
Bij de lumpsum-systematiek hoort volgens ons een gestandaardiseerde verantwoording
door de scholen zelf met uniforme informatie waardoor prestaties onderling vergelijkbaar
zijn en een nationaal beeld kan worden opgebouwd.
Vraag 9
Hoe kan het zijn dat onvolkomenheden die al in eerdere jaren bestonden niet al eerder
door gerichte maatregelen van het Ministerie van OCW zijn verholpen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 10
Kunt u expliciteren wat in het kader van de informatiebeveiligingsproblemen bij DUO
wordt bedoeld met «dit probleem verdient meer voortvarendheid»?
Bij DUO constateren we al sinds 2016 dat medewerkers te ruime autorisaties in de systemen
hebben. DUO is een project gestart om te zorgen dat medewerkers slechts toegang hebben
tot de informatie die noodzakelijk is voor hun functie. Dit project is in 2018 vertraagd.
Daardoor is in 2018 weinig voortgang geboekt. Begin 2019 beschikt DUO nog niet over
een nieuwe planning voor het project. Wij verwachten van de Minister meer voortvarendheid
om ervoor te zorgen dat medewerkers slechts toegang hebben tot de informatie die noodzakelijk
is voor hun functie.
Vraag 11
Welke redenen zijn er voor het feit dat bij sommige door het Ministerie van OCW verleende
voorschotten de beoordelaar geen directe toegang had tot de documentatie, waardoor
inhoudelijke controle niet werd uitgevoerd?
De beoordelaar voert een inhoudelijke controle uit op de voorschotten waarvan de achterliggende
documentatie in het documentmanagementsysteem van het Ministerie van OCW aanwezig
is. Er worden echter ook voorschotten beheerd door DUO, de Rijkdienst voor Cultureel
Erfgoed (RCE) en het financieel dienstencentrum (FDC) vallend onder het Ministerie
van SZW. Daarbij wordt de onderliggende documentatie niet in het documentmanagementsysteem
van het Ministerie van OCW opgeslagen. Op die voorschotten is door de beoordelaar
geen inhoudelijke controle uitgevoerd.
Vraag 12
Adviseert u het ministerie om bij gebleken onregelmatigheden na controle van de werkgeversverklaring
naast terugvordering van onrechtmatig verkregen geld ook aanvullende sancties op te
leggen aan leraren die valse/onjuiste gegevens hebben overlegd bij de aanvraag van
de lerarenbeurs?
Het is aan de Minister om te overwegen eventuele aanvullende sancties op te leggen.
Vraag 13
Heeft u bij het onderzoek naar de extra middelen om de werkdruk te verminderen in
het primair onderwijs de horizontale verantwoording meegenomen waar de middelen apart
worden verantwoord op de begrotingen en jaarverslagen van alle scholen en de personeelsgeleding
van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op deze middelen?
De personeelsgeleding van de medezeggenschap heeft instemmingsrecht op de besteding
van de werkdrukmiddelen. In hoeverre dit is gebeurd, moet nog blijken uit de verantwoording
die scholen uiterlijk voor 1 juli 2019 moeten afleggen over het schooljaar 2018–2019.
Verder hebben wij de Minister voor BVOM aanbevolen om de scholen te vragen het geld
dat ze, om goede redenen, niet kunnen uitgeven aan een lagere werkdruk, op de balans
als «bestemmingsfonds» op te nemen en niet weg te zetten in de algemene reserves.
Zo kunnen de Minister en de stakeholders volgen of het geld behouden blijft voor een
lagere werkdruk.
Vraag 14
Welke resultaten beoogt u van de werkdrukmiddelen, gezien werkdruk vele oorzaken kent
en er op dit moment krapte is op de arbeidsmarkt waardoor veel scholen kampen met
een lerarentekort?
Het is volgens ons aan de Minister van OCW om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 15
Is het eigenlijk wel goed mogelijk om in een onderzoek (zoals door u aan de Minister
aanbevolen) een per definitie subjectieve «ervaren lagere werkdruk bij leraren» in
echt harde cijfers boven water te krijgen, met daarin een «nulmeting», een «concrete
doelstelling» en een «eenduidige indicator»? Zo niet, wat levert zo’n onderzoek dan
aan meerwaarde voor de Minister bij de beoordeling van het «rendement» van de uitgekeerde
werkdrukmiddelen?
We zijn het met de Minister voor BVOM eens dat ook aan de hand van de ervaren werkdruk
kan worden vastgesteld of de resultaten van de extra middelen merkbaar zijn. Net als
bij andere evaluaties zijn dan nog wel een concrete doelstelling, een eenduidige indicator
en een startmeting nodig (zie vraag 5).
Vraag 16
Is het mogelijk om voor werkdrukverlaging aan scholen betaald geld terug te vorderen
indien scholen het niet aan maatregelen voor werkdrukverlaging hebben uitgegeven?
De extra middelen voor een lagere werkdruk in het primair onderwijs zijn toegevoegd
aan de lumpsum. Zoals gebruikelijk bij lumpsumfinanciering vindt geen afrekening plaats
over de besteding van deze werkdrukmiddelen. Wel kan de Minister besluiten een volgende
tranche niet uit te keren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier