Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 460
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 mei 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
over de brief van 16 mei 2019 over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor
Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het verslag van de informele Raad voor
Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 458), over het verslag van een schriftelijk overleg van 26 april 2019 over o.a. de geannoteerde
agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 457) en over de brief van 19 april 2019 over de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen
van Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 2791).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2019 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 mei 2019 zijn de vragen, die betrekking
hebben op de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op
27 en 28 mei 2019, beantwoord (Kamerstuk 21 501-30, nr. 459). Bij brief van 11 juni 2019 zijn de overige vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei kennisgenomen van de opmerking van Commissaris Bieńkowska dat de interne
markt op het gebied van diensten nog verbeterd dient te worden, wil de EU slagvaardig
blijven binnen het mondiale speelveld. Hiervoor dienen alle lidstaten te blijven werken
aan een gelijk speelveld. Hoe werd de opmerking van Commissaris Bieńkowska geïnterpreteerd
door de Staatssecretaris met het oog op de huidige inzet van het kabinet?
Het kabinet kan de opmerking van Commissaris Bienkowska inhoudelijk onderschrijven:
ook het kabinet zet in op het verbeteren van de interne markt, met specifieke aandacht
voor de dienstenmarkt, als essentieel element van de mondiale concurrentiekracht van
de EU. De vraag is hoe dit in de nieuwe Commissieperiode te bereiken. Het kabinet
zet in op een nieuwe aanpak voor de interne markt, zoals omschreven in de brief over
de toekomst van de interne markt van 19 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2703). Belangrijk hierbij is ten eerste een Commissie die zorgt voor meer transparante
handhaving. Ten tweede moeten lidstaten op basis van deze transparantie politiek eigenaarschap
tonen en zich inzetten voor een gelijk speelveld, door te zorgen voor uniforme implementatie,
toepassing en handhaving van interne marktregelgeving.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag de volgende zinsnede: «Veel lidstaten
wezen in hun interventie op het belang van toegang voor mkb-ondernemers tot (Europese)
financiering en gaven aan dat dit een aandachtspunt moet blijven de komende Commissieperiode.
Daarnaast noemden veel landen de uitdaging voor het mkb om mee te gaan in een economie
die steeds digitaler wordt en wezen op het belang van opleiding en vaardigheden.»
Kan de Staatssecretaris uiteenzetten in welke mate ondernemers uit het midden- en
kleinbedrijf (mkb) nu toegang hebben tot Europese financiering ten opzichte van andere
sectoren, welke drempels de ondernemers ondervinden bij het aanvragen van de financiering
en hoe de verhoudingen tussen verschillende lidstaten is met betrekking tot financieringsaanvragen
en financieringstoewijzing? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld de industrie?
Het bedrijfsleven ervaart volgens de CBS Financieringsmonitor 2018 minder drempels
dan de jaren daarvoor; de financieringsmonitor laat zien dat 84% van het mkb dat financiering
aanvraagt ook daadwerkelijk financiering ontvangt. Toch valt een deel van de ondernemers
die zich oriënteren op externe financiering af. Vooral innovatieve startups en snel
doorgroeiende bedrijven (scale-ups) ondervinden ondanks een gezond ogend businessplan
nog steeds problemen bij het vinden van voldoende (risicodragende) financiering. Dit
geldt voor bedrijven in alle sectoren, waaronder de industrie. Bij digitaliseringsvraagstukken
kan de financieringsproblematiek mogelijk groter zijn, omdat bedrijven in toenemende
mate immateriële activa op hun balans hebben staan die moeilijker als zekerheid kunnen
worden ingebracht bij een financier.
Voor ondersteuning bij het verkrijgen van financiering kunnen bedrijven, naast het
Nederlands instrumentarium, ook gebruik maken van Europese instrumenten zoals Connecting Europe Facility (CEF), het Europees Fonds voor Strategische investeringen (EFSI) en Innovfin. Met
de komst van InvestEU wordt het aantal EU-regelingen en instrumenten teruggebracht
en worden toegangsprocedures tot deze instrumenten gestroomlijnd, waardoor deze overzichtelijker
en beter toegankelijk zullen worden voor het mkb. Nationale uitvoeringsinstanties
zullen na accreditatie in staat worden gesteld om kleinere financieringsaanvragen
zelfstandig af te handelen, hetgeen de toegankelijkheid van het Europees instrumentarium
voor het mkb ten goede zal komen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten in welk stadium
het mkb zich bevindt als het gaat om het meedraaien in de digitale economie? Heeft
het mkb in de Europese lidstaten voldoende aanwas van opgeleide werknemers met relevante
vaardigheden? Hoe is dit in Nederland? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld
de industrie?
Het gebruik van digitale technologieën van het Nederlandse mkb ligt boven het OECD-gemiddelde.1 Europees gezien, dus ook in Nederland, heeft het mkb moeite bij het vinden van voldoende
opgeleid personeel en daar is door mij en mijn collega’s al eerder aandacht voor gevraagd
tijdens de Raad voor Concurrentievermogen.
Vanwege het economisch en maatschappelijk belang, wil het kabinet dan ook het mkb
ondersteunen in de transitie naar een digitale economie. Dit gaat zowel om het startende
als het gevestigde mkb, omdat dit in elk stadium van ondernemerschap belangrijk is.
In het programma «Versnelling digitalisering mkb» (Kamerstuk 26 643, nr. 541) staat digitalisering als middel om productiviteit te verhogen centraal. De focus
ligt hierbij op de technologieën die daar het meest aan bijdragen: big data, automatisering en online sales en marketing. Na succesvolle eerste praktijktesten gaat EZK in 2019 verspreid over
het land vijf zogenaamde MKB-Werkplaatsen helpen opzetten, zodat naar verwachting
met de start van het nieuwe schooljaar studenten meteen aan de slag kunnen. Daarnaast
zijn verschillende regio’s bezig met de uitwerking van voorstellen voor werkplaatsen
die dit jaar of volgend jaar gerealiseerd gaan worden. In 2020 wordt toegewerkt naar
een landelijk dekkend netwerk van MKB Werkplaatsen. Op basis van een bewezen behoefte
kunnen dan ook nieuwe thema’s worden opgepakt, denk hierbij bijvoorbeeld aan kunstmatige
intelligentie.
De leden van de CDA-fractie leden in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
van 2 en 3 mei dat vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties Business Europe en
SMEunited aangeven dat verschillen in regelgeving in verschillende lidstaten mkb-ondernemers
belemmeren om internationaal zaken te doen en ondernemers behoefte hebben aan versimpeling
van regelgeving. Zijn concrete voorbeelden hiervan bekend? Welke acties lopen momenteel
om dit op te lossen?
Business Europe en SMEunited hebben onder hun leden onderzoek gedaan naar het functioneren van de interne markt
en op basis hiervan aanbevelingen gedaan. Nederland hecht waarde aan deze input van
stakeholders en wil in de nieuwe Commissieperiode beleid beter baseren op hun ervaringen
en behoeften. Belangrijke aanbevelingen van genoemde organisaties zijn dat er meer
aandacht moet zijn voor de praktische consequenties van interne marktregelgeving voor
ondernemers, verschillen in regelgeving tussen lidstaten en de benodigde verbetering
van de implementatie en handhaving van interne marktregelgeving. Dit beeld is zeer
herkenbaar voor het kabinet en is onderdeel van de Nederlandse inzet voor de verbetering
van de interne markt. Ik verwijs verder graag naar de eerdere beantwoording van de
vragen van de VVD in het Schriftelijk Overleg Raad Concurrentievermogen 27 en 28 mei,
die op 22 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 21 501-30, nr. 459).
De CDA-fractie lezen in de beantwoording van het schriftelijk overleg over onder andere
de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei
2019 over Invest-NL als een National Promotional Institute (NPI). Dit is naar aanleiding
van een aanbeveling van de Europese Commissie om deze in te zetten voor effectief
gebruik van financieringsprogramma's zoals het Europees Fonds voor Strategische Investeringen
(EFSI) en het aankomende InvestEU. Hebben alle EU-lidstaten een NPI? Zijn deze vergelijkbaar
van opzet als Invest-NL?
Nagenoeg alle EU-lidstaten beschikken inmiddels over een NPI of een NPB (NPI met banklicentie).
Het werkingsgebied van de diverse NPI’s/NPB’s verschilt per lidstaat en instelling.
Er zijn grote instellingen die zowel subsidies als financieringen verstrekken en kleinere
(gespecialiseerde) instellingen die alleen op specifieke marktsegmenten financieringen
verstrekken. De vormgeving van de diverse instellingen is afhankelijk van de leeftijd
van de diverse NPI’s/NPB’s, de specifieke opdrachten die ze meekrijgen en marktfalens
in de betreffende financieringsmarkten.
Belangrijke overeenkomst is dat ze als geaccrediteerde uitvoeringsorganisaties gebruik
kunnen maken van de instrumenten die InvestEU aanbiedt en deze middelen mogen aanwenden
in de lidstaten. Daarbij kunnen zij, gebruikmakend van specifieke kennis van de eigen
financiersmarkt en marktfalens, zelfstandig business cases investeringsgereed maken. Tevens kunnen zij financieringsconstructies opzetten waarbij
zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van cofinanciering door lokale (private) financieringspartijen
in aanvulling op de cofinanciering uit eigen middelen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg over
onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei dat in het antwoord op de vraag over de ondersteuning van EU13-landen
vanuit Horizon Europe onder meer wordt gesteld dat Nederland van mening blijft dat
EU13-landen zelf een excellent onderzoeks- en innovatiesysteem dienen op te bouwen
via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en via nationale investeringen.
EU-middelen zouden bovenop middelen uit nationale inspanningen moeten komen en niet
in plaats van. Hoe kan erop toegezien worden dat dit daadwerkelijke zoveel mogelijk
gebeurt?
In haar voorstel voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO, één van
de Europese Structuur- en Investeringsfondsen) heeft de Commissie opgenomen dat een
deel van dit fonds moet worden ingezet voor een slimmer Europa (door de bevordering
van innovatie en slimme economische transformatie). Nederland vindt dat minder welvarende
en transitieregio’s een hoger aandeel EFRO aan innovatie moeten besteden. In het voorstel
worden ook resultaatindicatoren geïntroduceerd die er op gericht zijn om goed de vinger
aan de pols te kunnen houden bij besteding van de middelen.2 De onderhandelingen over de Europese Structuur- en Investeringsfondsen zijn nog niet
afgerond.
Daarnaast doet de Raad op basis van een voorstel van de Europese Commissie elk jaar
landen specifieke aanbevelingen in de context van het Europees Semester. Daarin wordt
ook gekeken naar de nationale investeringen in onderzoek en innovatie. Als deze achterblijven
worden landen daarop aangesproken om ze aan te sporen. Voor zowel de Europese Structuur-
en Investeringsfondsen als voor nationale investeringen in deze context geldt dus
dat Europese mechanismen zijn voorzien die toezien op de bestedingen.
Kan de Staatssecretaris toelichten welke motivaties er achter de voorgestelde gebieden
voor missies zit? Hoe wordt gewaarborgd dat er een balans is tussen deze gebieden?
Gebieden voor missies moeten aansprekend zijn voor de samenleving, voldoende breedte
hebben, potentieel grote impact tot stand kunnen brengen en Europese toegevoegde waarde
hebben. Vanuit deze motivaties heeft de Europese Commissie – op grond van een brede
consultatie naar mogelijke onderwerpen voor missies – een voorstel gedaan voor missiegebieden.
Lidstaten zijn vervolgens nauw betrokken geweest bij besluitvorming over de definitieve
lijst met missiegebieden.3 Binnen de missiegebieden zal de Commissie – op advies van mission boards – specifieke missies vaststellen met betrokkenheid van lidstaten. Na drie jaar worden
de missies geëvalueerd en kunnen eventueel nieuwe missies worden gestart. Lidstaten
blijven gedurende het proces betrokken, en kunnen zo onder andere de balans tussen
de missiegebieden blijven waarborgen.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de appreciatie van het akkoord
over de hoofdlijnen van Horizon Europe of de Staatssecretaris uiteen kan zetten aan
welke standpunten van Nederland het akkoord niet tegemoet komt, gezien alle landen
hebben moeten geven en nemen. Deze leden lezen dat aan de wens tot «widening participation»
op een aantal manieren tegemoet wordt gekomen. Een van de manieren luidt als volgt:
«In de overwegingen is een verwijzing gemaakt naar het belang van het verkleinen van
de salariskloof voor onderzoekers binnen de EU. In de juridisch, bindende, tekst staat
echter dat de hoogte van salarissen een nationale bevoegdheid zijn.» Kan de Staatssecretaris
toelichten hoe invulling gegeven wordt aan het belang van «widening participation»
in relatie tot de bevestiging dat de hoogte van de salarissen een nationale bevoegdheid
zijn?
Het akkoord komt op de belangrijkste punten tegemoet aan het Nederlandse standpunt
zoals uiteengezet in het BNC-fiche. Er moet echter nog een aantal punten uitonderhandeld
worden als onderdeel van de bredere MFK-onderhandelingen en in de verdere implementatie
van het programma. Voor widening participation
4 geldt dat Nederland van mening is dat deelname van EU13-landen duurzamer verbeterd
wordt wanneer deze landen zelf een excellent onderzoeks- en innovatiesysteem opbouwen
via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en via nationale investeringen.
Nederland is de EU13-landen hier in Horizon Europe tegemoet gekomen door akkoord te
gaan met een hoger percentage van het voorgestelde budget voor widening-activiteiten dan in het voorstel van de Commissie: 3,3% in plaats van 1,8%.
Nederland is echter niet tegemoet gekomen aan de wens van sommige EU13-landen voor
een minimumsalaris. In de onderhandelingen is met betrekking tot «widening participation» veelvuldig gesproken over de nationale salarissen. Onder andere door grote verschillen
in de hoogte van salarissen voor onderzoekers trekken veel onderzoekers weg uit Centraal-
en Oost Europa. In de overwegingen, wat gezien kan worden als een politiek statement,
worden de verschillen in nationale salarissen wel benoemd, in de juridisch bindende
tekst is echter overeengekomen dat dit niet opgelost dient te worden in het Kaderprogramma
omdat dit primair een nationale aangelegenheid is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei dat de Raad gesproken heeft over een geïntegreerde benadering van de
interne markt, het industriebeleid, digitalisering en klimaat. Deze leden zijn bijzonder
geïnteresseerd in deze zienswijze op het concurrentiebeleid. Kan de Staatssecretaris
toelichten op welke wijze er van gedachten is gewisseld over het integreren van deze
beleidsthema’s? Zijn er landen met beleidsprogramma’s waar de Raad een voorbeeld aan
kan nemen?
Tijdens de informele Raad van 2 en 3 mei hebben verschillende lidstaten aangegeven
dat een integrale benadering nodig is waarin beleid voor de interne markt wordt vormgegeven
in samenhang met andere relevante beleidsterreinen, waaronder industrie- en innovatiebeleid.
Het kabinet deelt de visie dat voor een concurrerende EU een integrale benadering
nodig is. In de kabinetspositie Europese concurrentiekracht, die op 13 mei jl. naar
de Kamer is gestuurd (Kamerstukken 30 821 en 21 501-20, nr. 73), benadrukt het kabinet het belang van een goed werkende interne markt met duidelijke
spelregels als de sleutel voor het behouden en verbeteren van de Europese concurrentiekracht.
Dit beleid zal moeten worden aangevuld met een modern industriebeleid gericht op innovatie
en de ondersteuning van belangrijke transities, waaronder verduurzaming en digitalisering.
Verder moet de EU inzetten op een gelijk speelveld wereldwijd en zorgen dat de EU
en de lidstaten in staat zijn om de economische veiligheid te borgen.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre het Nederlandse
wetenschapsbeleid en het missiegedreven innovatiebeleid complementair zijn aan de
hoofdlijnen van Horizon Europe. Zal er in Horizon Europe, te zijner tijd, een specifiek
deel van het budget voor de sleuteltechnologieën bestemd zijn en in hoeverre is dat
overeenkomstig met het voorstel van de Staatssecretaris voor het missiegedreven innovatiebeleid
(Kamerstuk 33 009, nr. 70)?
De ambities van het Nederlandse wetenschapsbeleid zijn mondiale impact, verbinding
met de samenleving en een kweekvijver en haven zijn voor talent. Deze ambities sluiten
goed aan op de hoofdlijnen en integrale aanpak van Horizon Europe, waarbij excellentie,
impact en samenwerking de uitgangspunten zijn. Ook het missiegedreven topsectoren-
en innovatiebeleid sluit goed aan bij de doelstellingen en integrale aanpak van Horizon
Europe met onder meer gerichtheid op excellentie, maatschappelijke uitdagingen, sleuteltechnologieën,
missies, publiek-private samenwerking en het vergroten van het innovatie- en concurrentievermogen
van Europa (impact).5 Voor sleuteltechnologieën is vooralsnog geen specifiek budget binnen Horizon Europe
gereserveerd. Sleuteltechnologieën zijn relevant binnen alle drie pijlers van Horizon
Europe. Verdere besluitvorming over Horizon Europe, waaronder budgettaire elementen,
maakt onderdeel uit van de MFK-onderhandelingen. In het missiegedreven topsectoren-
en innovatiebeleid is de ontwikkeling van sleuteltechnologieën integraal onderdeel
van het beleid, ook budgettair.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Deze leden zien in het Frans-Duitse manifest een zeer realistische koers die bescherming
van de eigen economie goed kan waarborgen door herziening van onder andere het staatssteunkader.
Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat, zeker in het kader van een
handelsbeleid waarbij handelsmaatregelen worden afgestemd op het gedrag van de handelspartner,
de wenselijkheid van het toelaten van staatssteun bediscussieerd dient te worden?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief aan uw Kamer van 12 mei 2019 (Kamerstukken
30 821 en 21 501-20, nr. 73), staat het kritisch tegenover een aantal punten uit het Frans-Duitse manifest. Een
algehele versimpeling of verzwakking van staatssteunkaders zorgt voor een oneerlijk
concurrentievoordeel voor bedrijven die kunnen profiteren van overheidssubsidies,
garantstellingen en goedkope staatsfinanciering en is daarom onwenselijk. Bedrijven
die geen staatssteun ontvangen kunnen uit de markt worden geprijsd, met verlies van
concurrentie als gevolg. Bovendien tast het Frans-Duitse voorstel het gelijke speelveld
op de interne markt aan. Het kabinet is en blijft van mening dat het maken van goede
afspraken maken in multilateraal verband de beste manier is om een gelijk speelveld
af te dwingen. De EU kan dat doen door haar gewicht te gebruiken om de WTO te hervormen
en aan te scherpen, waar nodig. Het kabinet zet verder in op een gelijk speelveld
ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de Europese interne markt
als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder gelijke voorwaarden met
elkaar te laten concurreren.
Zoals ook al in de genoemde brief is aangegeven, onderzoekt het kabinet daartoe mogelijkheden
om de bevoegdheden van de Europese Commissie te versterken. Het doel is om handhavingsmaatregelen
te kunnen treffen indien een onderneming uit een derde land, door gebruik te maken
van overheidsfinanciering van dat derde land, de eerlijke mededinging op de interne
markt verstoort of dreigt te verstoren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier