Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wilders over het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed’
Vragen van het lid Wilders (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat oud-Minister Opstelten het «minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed» (ingezonden 19 april 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 14 juni 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2605.
Vraag 1
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een mening is gegeven aan het openbaar
ministerie (OM) dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal
over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze
vraag in gaan en deze apart beantwoorden?
Antwoord 1
Zoals in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 is
aangegeven1, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van
de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig
Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins
van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening
door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College
van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer
Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd
gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Bij het onderzoek is een ambtsbericht
van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van
procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing over de
vervolging.
Vraag 2
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een persoonlijke opvatting kenbaar is aan
het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de
eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag
in gaan en apart beantwoorden?
Antwoord 2
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking
staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de
toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een persoonlijke opvatting heeft kenbaar
gemaakt aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van
procureurs-generaal in het bijzonder, voorafgaande aan het moment dat de vervolgingsbeslissing
bekend werd gemaakt, over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Vraag 3
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een oordeel is gegeven aan het OM dan wel
aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging
van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
Antwoord 3
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking
staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de
toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een oordeel heeft gegeven aan het OM
in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal
in het bijzonder over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Vraag 4
Wat verstaat u onder «persoonlijke opvatting» en «miscommunicatie» in het antwoord
op vraag 9?2 Heeft u aanwijzingen dat dergelijke opvattingen door ambtenaren zijn doorgegeven
aan het OM, dan wel dat er «miscommunicatie» over is ontstaan? Kunt u concrete voorbeelden
noemen?
Antwoord 4
Ik heb geen aanwijzingen dat er persoonlijke opvattingen ten aanzien van de vervolgingsbeslissing
zijn doorgegeven aan het OM danwel dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Met
een «persoonlijke opvatting» heb ik bedoeld een persoonlijke mening die niet noodzakelijkerwijs
het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid reflecteert. Met «miscommunicatie»
heb ik bedoeld dat de ontvanger een boodschap anders ontvangt dan dat de zender van
de boodschap deze heeft bedoeld. Aangezien ik geen enkele aanwijzing heb aangetroffen
dat hiervan sprake zou zijn, kan ik evenmin concrete voorbeelden noemen.
Vraag 5
Welke onderzoeksvraag is gesteld in het kader van de zoekslag in de digitale systemen
van het bestuursdepartement en het OM? Wie heeft het onderzoek naar deze documenten
uitgevoerd? Aan wie is verslag uitbracht van dit onderzoek? Kunt u de Kamer een afschrift
doen toekomen van dit onderzoek en alle documenten die hierbij horen? Zo nee, kunt
u het afschrift dan toezenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders?
Antwoord 5
Het onderzoek binnen mijn departement is uitgevoerd door de betrokken ambtenaren bij
de behandeling van het Wob-verzoek over deze zaak en bij de Kamervragen van het lid
Wilders van 12 november 2018. Voor het onderzoek is gezocht naar documenten die betrekking
hebben op correspondentie over de vervolgingsbeslissing van het OM. Daarnaast is navraag
gedaan bij de toenmalig betrokkenen.
Ik ben zowel over het Wob-verzoek als over de zoekslag voor de Kamervragen van 12 november
2018 geïnformeerd.
In het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november
2018 heb ik uiteengezet welke documenten zijn aangetroffen.3 Het betreft het ambtsbericht van 10 september 2014 middels welke de Minister door
het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over de door het OM zelfstandig genomen
vervolgingsbeslissing. In de beantwoording van de eerdere Kamervragen heb ik eveneens
melding gemaakt van interne correspondentie waarmee dit ambtsbericht aan mijn voorganger
is aangeboden. Dat betreft een nota en enkele e-mails ter voorbereiding van die nota
tussen ambtenaren van het departement. Verder betreft het twee ambtsberichten van
oktober en december 2014 van het College van procureurs-generaal van na de vervolgingsbeslissing,
een korte aantekening van een regulier periodiek overleg van 2 april 2014 tussen de
toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College,
een memo inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak en een persbericht.
Ik zal deze stukken niet aan het Hof sturen, aangezien het aan het Hof is om stukken
aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan/wel de verdediging.
In het antwoord op de Kamervragen van 12 november 2018 is de tekst van de korte aantekening
openbaar gemaakt. De ambtsberichten, de memo van het OM inzake de beveiliging en de
intern ambtelijke correspondentie maak ik niet openbaar.
In ambtsberichten en memo’s van het OM informeert het College de Minister van Justitie
en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid
over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Ook de nota en de daarbij behorende
e-mailberichten maak ik niet openbaar. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast
informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit
uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking
van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid
met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije
en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig
is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens
kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in
het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen
moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw
Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen
en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende)
zaak.4
Vraag 6
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie
(V&J) dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dan
wel een ander departement en/of het OM is contact opgenomen ter gelegenheid van de
beantwoording van de Kamervragen en waarom?
Antwoord 6
Voor de beantwoording van de Kamervragen van 12 november 2018 is op mijn departement
en op het departement van BZK naast een zoektocht in de (digitale) systemen navraag
gedaan bij medewerkers die betrokken waren bij het Wob-verzoek en bij (oud-) medewerkers
die ten tijde van de ambtsberichten in de parafeerlijn zaten of contactpersoon waren
voor het ontvangen van de ambtsberichten.
Vraag 7
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J, dan wel BZK
dan wel een ander departement en/ of het OM is contact opgenomen naar aanleiding van
het WOB-verzoek van RTL en waarom?
Antwoord 7
Voorafgaand aan het Wob-verzoek zijn door RTL persvragen gesteld. Voor het beantwoorden
van deze vragen zijn de betrokken (oud-) medewerkers waaronder de toenmalig SG en
dgRR, bevraagd. Overigens is ook mijn toenmalige ambtsvoorganger bevraagd. Voor de
behandeling van het Wob-verzoek zijn deze personen niet opnieuw bevraagd maar is wederom
in de (digitale) systemen gezocht.
Vraag 8
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J
en het Ministerie van BZK rechtsbijstand wordt geboden in het geval ze moeten getuigen
in een rechtszaak? Zo ja, wat is de wettelijke basis hiervoor?
Antwoord 8
Een getuige heeft het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter.
Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een van de twee ministeries.
Het is inderdaad binnen deze ministeries gebruikelijk dat op grond van goed werkgeverschap
(artikel 125ter Ambtenarenwet) in dergelijke gevallen bijstand wordt aangeboden. Onderdeel
daarvan is dat de persoon die werkzaam is (geweest) gevraagd wordt of hij/zij behoefte
heeft aan juridische bijstand (zie in dit verband ook artikel 69 ARAR). Het gaat dan
om de vergoeding van redelijkerwijs te maken kosten van rechtsbijstand en alleen voor
zover de aangelegenheid verband houdt met de toenmalige functie en verantwoordelijkheid.
Vraag 9
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren en bewindspersonen van het toenmalige
Ministerie van V&J een dossier met relevante stukken wordt aangeboden ter voorbereiding?
Wat is de wettelijke basis hiervoor?
Antwoord 9
Ja, voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding
relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke
stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. Ik verwijs naar het
antwoord op vraag 8 voor de wettelijke basis.
Vraag 10
Kunt u aangeven welke kosten er tot nu toe gemaakt zijn door het Ministerie van Justitie
en Veiligheid (J&V) en/of BZK aan de verleende rechtsbijstand voor getuigen in de
zaak Wilders?
Antwoord 10
In het kader van de onderhavige rechtszaak zijn getuigen die werkzaam zijn (geweest)
voor één van de ministeries door verschillende advocatenkantoren bijgestaan. Ik verwijs
hierbij naar het antwoord op vraag 8. Deze rechtsbijstand heeft het Ministerie van
Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
– bij elkaar opgeteld – in totaal 8.193,15 euro (incl. btw) gekost.
Vraag 11
Wat vindt u van het feit dat het Ministerie van J&V getuigen in de zaak Wilders actief
heeft benaderd met het oog op hun aankomende verhoor?
Antwoord 11
Zoals hierboven beschreven vind ik het van goed werkgeverschap getuigen als (voormalig)
ambtenaren en bewindslieden worden benaderd door hun (voormalig) werkgever indien
zij zich geconfronteerd zien met aangelegenheden die verband houden met hun (toenmalige)
functie.
Vraag 12
Kunt u uitsluiten dat er op enige manier vanuit het Ministerie van J&V dan wel het
Ministerie van BZK of een ander ministerie regie dan wel sturing heeft plaatsgevonden
op de voorbereiding van de getuigenverhoren in de zaak Wilders?
Antwoord 12
Voor de betrokkenheid van de genoemde departementen verwijs ik u naar mijn antwoorden
op de vragen 8 en 9. Het is zo nodig aan het gerechtshof om de betrouwbaarheid van
getuigen in een specifieke rechtszaak te beoordelen.
Vraag 13
Kunt u toelichten hoe uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten en de toenmalige voorzitter
van het College van procureurs-generaal het periodieke overleg voorbereidden? Middels
welke documenten gebeurde dit, welke functionarissen waren betrokken bij dit overleg
en wie werden er over de uitkomsten van dit overleg geïnformeerd?
Antwoord 13
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde
inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing
in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Ik ga er vanuit dat het periodieke overleg
onderwerp is geweest tijdens deze verhoren en daarmee onderwerp is in de lopende strafzaak.
Ik kan hierdoor niet specifiek op het periodieke overleg ingaan bij deze vraag en
de vragen 14, 15 en 16.
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat ter voorbereiding van het overleg een agenda
werd en wordt opgesteld. Aan de hand van deze agenda inclusief eventueel onderliggende
stukken als een ambtsbericht en begeleidende nota, wordt het overleg gevoerd. Het
is een overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de voorzitter van
het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund en waarbij
er wordt teruggekoppeld aan betrokken ambtenaren voor zover relevant.
Vraag 14
Is het voorgekomen dat deze gevoelige zaak van de heer Wilders in het periodiek overleg
met de voorzitter van het College procureurs-generaal met iemand anders van de zijde
van het voormalige Ministerie van V&J is besproken dan de (toenmaligd) Minister, secretaris-generaal
of directeur-generaal? Zo ja, met wie?
Antwoord 14
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 15
Welke personen waren er aanwezig bij het periodiek overleg van 2 april 2014 waar de
korte aantekening werd gemaakt die is opgedoken «Wilders – procedure besproken – 1.000
aangiften» waaraan u refereerde in de beantwoording van vraag 3?
Antwoord 15
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 16
Komt het voor dat er tijdens het periodiek overleg sprake is van een gedachtewisseling
in plaats van alleen informatievoorziening?
Antwoord 16
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 17
Wat is er exact besproken tijdens het periodiek overleg op 2 april 2014? Welke aspecten
van de «procedure» zijn besproken? Is het aangifteproces aan de orde geweest? Was
het aan de (toenmalige) Minister van V&J om te kijken of dit aangifteproces goed liep?
Antwoord 17
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde
inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing
in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Nu deze zaak onder de rechter is, kan ik
hier niet op ingaan.
Vraag 18
Hoe kan het dat er tijdens het bovengenoemde periodieke overleg op 2 april 2014, blijkens
de korte aantekening, is gesproken van 1000 aangiften terwijl het OM een dag later,
op 3 april 2014, met een persbericht bekend maakte dat de politie-eenheid Den Haag
die de aangiftestroom uit het hele land coördineerde, tot en met woensdag 2 april
2014 ruim 5000 aangiften tegen Geert Wilders had verwerkt? Is de toenmalige Minister
van V&J indertijd verkeerd ingelicht door de toenmalige voorzitter van het College
van procureurs-generaal?
Antwoord 18
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17.
Vraag 19
Zijn er nog andere periodieke overleggen geweest waarop deze kwestie, in welke vorm
dan ook, is besproken? Zo ja, wanneer, wat is er besproken en wie waren er aanwezig?
Antwoord 19
Uit het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is niet gebleken dat
er, voor de beslissing over de vervolging, hierover is gesproken tijdens andere periodieke
overleggen.
Op 25 sept 2014, dus na de beslissing over vervolging, is over de zaak gesproken.
Zie verder het antwoord op vraag 26.
Vraag 20
Klopt het dat er in de begeleidende nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014
een (korte) samenvatting staat van het bijbehorende ambtsbericht?
Antwoord 20
Ja.
Vraag 21
Klopt het dat er in deze nota een ambtelijk advies staat over hoe om te gaan met het
ambtsbericht?
Antwoord 21
Ja. Het doel van de nota is het ambtsbericht te duiden voor de Minister.
Vraag 22
Klopt het dat in de betreffende nota positief is geoordeeld over het ambtsbericht
van het OM?
Antwoord 22
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan
dan ook niet ingaan op deze vraag.
Vraag 23
Klopt het dat er in de betreffende nota melding wordt gemaakt van het aantal aangiften
en klachten?
Antwoord 23
Ja.
Vraag 24
Klopt het dat de nota een advies geeft om wel of niet met de toenmalige Minister van
V&J nader over het ambtsbericht te spreken?
Antwoord 24
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan
dan ook niet ingaan op deze vraag.
Vraag 25
Klopt het dat de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is opgesteld door
ambtenaren vallend onder het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving?
Zo nee, door wie dan wel? Zo ja, hoe verhoudt dat zich dan tot uw antwoord op vraag
18 van de Kamervragen waarin u stelt dat «uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken
is mij niet gebleken van dergelijke notities»?
Antwoord 25
Dat klopt. De nota is in het antwoord op vraag 3 van de hiervoor genoemde vragen vermeld,
middels de zin «Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn
ambtsvoorganger aangeboden».
Vraag 26
Heeft de toenmalige Minister van V&J, formeel dan wel informeel, overleg gevoerd met
zijn ambtenaren of anderen over het ambtsbericht van 10 september 2014 met bijbehorende
nota na ontvangst van deze stukken? Zo ja, wanneer, waarom en met wie?
Antwoord 26
Naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota heeft er een overleg
plaatsgevonden op 25 september 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en
Justitie en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk
worden ondersteund.
Vraag 27
Bent u bereid de begeleidende nota van 3,5 pagina bij het ambtsbericht van 10 september
2014 in afschrift bij de beantwoording van deze Kamervragen toe te voegen? Zo nee,
kunt u deze nota dan aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak zenden? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 27
Nee. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met
de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor
de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is
niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming
die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling.
Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht
van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke
opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie
over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking
buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste
van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder
– voor een (in dit geval nog lopende) zaak.5
Ik zal deze stukken ook niet aan het Hof sturen waar de zaak wordt behandeld. Het
is aan het Hof om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek
van het OM dan wel de verdediging.
Vraag 28
Behelst het ambtsbericht van 10 september 2014 de vervolgingsbeslissing of een voornemen
tot vervolging? In geval het een voornemen betreft, waar hing dat voornemen vanaf?
Antwoord 28
Nadat het besluit door het OM was genomen, informeerde het OM door middel van het
ambtsbericht mijn ambtsvoorganger over het genomen besluit tot vervolging.
Vraag 29
Bedoelde u met «interne correspondentie» in antwoord op vraag drie van de Kamervragen
de begeleidende nota die door ambtenaren werd opgesteld bij het ambtsbericht?
Antwoord 29
Ja.
Vraag 30
Wat is de status van een dergelijke nota? Hoe wordt deze geclassificeerd in termen
van geheim / vertrouwelijk etc.? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
Antwoord 30
In het algemeen zijn nota’s interne stukken die worden opgesteld ten behoeve van intern
beraad tussen ambtenaren en tussen ambtenaren en de politieke leiding. Nota’s bij
ambtsberichten bevatten een samenvatting van het betreffende ambtsbericht en, indien
van toepassing, een uitzetting van het eerdere verloop van een zaak of casus en achtergronden.
Ambtsberichten zijn vertrouwelijk, de nota’s bij deze ambtsberichten zijn vanwege
de inhoud ook vertrouwelijk. Dit volgt uit artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift
Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.
Vraag 31
Hoeveel ambtsberichten zijn er door het OM uitgebracht aan de toenmalige Minister
van V&J over (welke aspect dan ook) van de onderhavige kwestie Wilders?
Antwoord 31
Zoals in het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november
2018 staat vermeld, heeft het College naast het ambtsbericht van 10 september 2014
ook een ambtsbericht aan mijn ambtsvoorganger gestuurd op 7 oktober 2014 en één op
17 december 2014.
Vraag 32
Hoeveel begeleidende nota’s bij deze ambtsberichten zijn er opgesteld door ambtenaren
(van welk departement dan ook) over deze kwestie Wilders?
Antwoord 32
Er zijn twee nota’s opgesteld.
Vraag 33
Kunt u daarnaast per nota aangeven uit hoeveel pagina’s deze bestaat?
Antwoord 33
Er is een nota van vier pagina’s en een nota van twee pagina’s.
Vraag 34
Wie hebben er momenteel inzage in de begeleidende nota’s bij de ambtsberichten die
over, welke aspect dan ook, van de onderhavige zaak Wilders aan de toenmalig Minister
van V&J zijn verzonden?
Antwoord 34
Vanwege de vertrouwelijkheid van de inhoud van deze nota’s heeft slechts een beperkt
aantal ambtenaren van mijn departement toegang tot deze nota’s.
Vraag 35
Mogen getuigen vrijelijk verklaren uit een dergelijke ambtelijke nota bij een ambtsbericht?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 35
Getuigen zijn verplicht te verklaren, tenzij er sprake is van een verschoningsrecht
(artikelen 217–219b Sv). Ook heeft de rechter de mogelijkheid om vragen te beletten
(artikelen 187b en 293 SV) en heeft de raadsheer-commissaris de mogelijkheid te voorkomen
dat antwoorden op vragen ter kennis komen van de advocaat-generaal of de verdachte
en zijn raadsman op de in artikel 187d Sv genoemde gronden. Het is aan de rechter
in de desbetreffende zaak om hierover te beslissen.
Vraag 36
Bent u bereid alle ambtsberichten / begeleidende nota’s / memo’s / interne correspondentie
/ notities over onderhavige kwestie Wilders als bijlage voegen bij de beantwoording
van deze Kamervragen? Zo nee, bent u dan bereid deze aan het Hof belast met de behandeling
van deze zaak te zenden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 36
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 27.
Vraag 37
Is er tijdens of en marge van de ministerraad van 21 maart 2014, twee dagen na de
uitspraken van de heer Wilders, formeel dan wel informeel gesproken over deze uitspraken?
Zo ja, wat is er besproken?
Antwoord 37
Op grond van het reglement van orde van de ministerraad is hetgeen besproken is tijdens
de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar
al dan niet besproken is. Van wat er en marge van de ministerraad is besproken draag
ik geen wetenschap noch worden daar verslagen van gemaakt.
Vraag 38
Heeft de toenmalige vicepremier, de heer Asscher, die zich negatief uitsprak over
de uitspraken van de heer Wilders tijdens de persconferentie na afloop van deze ministerraad
waar hij – naar eigen zeggen – namens het voltallige kabinet sprak, indertijd daadwerkelijk
namens het voltallige kabinet gesproken? Zo ja, met wie en wanneer is dit kabinetsstandpunt
besproken, formeel dan wel informeel? Is dit ook vastgelegd?
Antwoord 38
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 37.
Vraag 39
Is de onderhavige kwestie, formeel dan wel informeel, op een ander moment aan de orde
geweest tijdens of en marge van een ministerraad?
Antwoord 39
Zie het antwoord op vraag 37.
Vraag 40
Is er ooit een zogenaamde «blauwe brief» verzonden over onderhavige kwestie Wilders?
Zo ja, door welke bewindspersoon, wie was de ontvanger, wanneer en waarover ging deze
«blauwe brief»?
Antwoord 40
Uit het in antwoord 1 genoemde onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten
is niet gebleken dat er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een blauwe
brief is gestuurd.
Vraag 41
Heeft u op enig moment, met wie dan ook, formeel dan wel informeel overleg gehad over
de zaak Pechtold (uitspraak over Russen)? Zo ja, met wie, wanneer en wat was de strekking
van dat overleg?
Antwoord 41
Deze zaak heeft niet als formeel agendapunt geagendeerd gestaan tijdens een overleg
maar het OM heeft mij bij wijze van mededeling wel geïnformeerd over deze zaak.
Vraag 42
Is de kwestie Pechtold, formeel dan wel informeel, aan de orde gekomen tijdens een
periodiek overleg tussen de Minister van J&V en de voorzitter van het College van
procureurs-generaal? Zo ja, wanneer en wat is er besproken?
Antwoord 42
De zaak zoals genoemd in vraag 41 is niet als formeel agendapunt besproken tijdens
een regulier periodiek overleg tussen mij en de voorzitter van het College. Zoals
in het antwoord op vraag 41 aangegeven, heeft het OM mij wel bij wijze van mededeling
geïnformeerd dat deze zaak aan de orde was.
Vraag 43
Is de kwestie Pechtold aan de orde gekomen op het bewindspersonenoverleg van het CDA,
formeel dan wel informeel?
Antwoord 43
Nee.
Vraag 44
Werd de kwestie Pechtold beschouwd als een zogenaamde «gevoelige zaak»?
Antwoord 44
Ja, in navolging van het OM is deze zaak als gevoelige zaak beschouwd.
Vraag 45
Zijn er ambtsberichten door het OM aan u uitgebracht over de zaak Pechtold? Zo ja,
wanneer en werd dat ambtsbericht vergezeld van een begeleidende nota? Zo ja, wat was
het ambtelijk advies?
Antwoord 45
Ja, ik ben door het College bij ambtsbericht van 29 maart 2018 geïnformeerd over deze
zaak. Er is bij dit ambtsbericht geen nota opgesteld maar in het digitale systeem
van mijn departement waarmee ik dit ambtsbericht heb ontvangen, is een korte samenvatting
van het ambtsbericht opgenomen. Deze tekst bevat geen ambtelijk advies.
Vraag 46
Kunt u een limitatieve opsomming maken van alle ambtsberichten / begeleidende nota’s,
memo, notities, notulen of welke vorm van schriftelijke vastlegging dan ook over de
kwestie Pechtold?
Antwoord 46
Over de zaak van de heer Pechtold, naar aanleiding van diens uitspraken over Russen,
heb ik, zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, een ambtsbericht ontvangen van
het College. Daarnaast bevindt zich op mijn departement een e-mail d.d. 4 april 2018
tussen een medewerker van het OM en een ambtenaar van mijn departement met in de bijlage
een e-mail d.d. 4 april 2018 van het OM aan de voorlichter van D66 van de Tweede Kamer
met als bijlage de sepotbeslissing van de officier van justitie. Onder deze mail bevindt
zich een e-mail van 28 maart 2018 tussen medewerkers van het OM. Tot slot een e-mail
d.d. 30 maart 2018 tussen ambtenaren van mijn departement.
Vraag 47
Bent u bereid de aangetroffen stukken als bijlage voegen bij de beantwoording van
deze Kamervragen? Zo nee, bent u bereid deze stukken toe te zenden aan het Hof belast
met de behandeling van de zaak Wilders? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 47
Voor het ambtsbericht verwijs ik naar het antwoord op vraag 27. Voor wat betreft de
e-mails kan ik u melden dat deze gaan over het bekendmaken van de sepotbeslissing
aan de woordvoerder van D66, de aangevers en over het bekendmaken van deze beslissing
in een persbericht.
Vraag 48
Bent u bereid voorts alle formele dan wel informele contacten over de kwestie Pechtold
met bewindspersonen of anderen op een rijtje zetten?
Antwoord 48
In het antwoord op vraag 46 treft u aan welke (digitale) contacten er hebben plaatsgevonden
in deze zaak.
Vraag 49
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de gestelde termijn
van drie weken beantwoorden?
Antwoord 49
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.