Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wilders over het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed’
Vragen van het lid Wilders (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat oud-Minister Opstelten het «minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed» (ingezonden 19 april 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 14 juni 2019).
            Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2605.
         
Vraag 1
            
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
               Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een mening is gegeven aan het openbaar
               ministerie (OM) dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal
               over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze
               vraag in gaan en deze apart beantwoorden?
            
Antwoord 1
            
Zoals in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 is
               aangegeven1, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van
               de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig
               Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins
               van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening
               door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College
               van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer
               Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd
               gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Bij het onderzoek is een ambtsbericht
               van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van
               procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing over de
               vervolging.
            
Vraag 2
            
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
               Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een persoonlijke opvatting kenbaar is aan
               het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de
               eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag
               in gaan en apart beantwoorden?
            
Antwoord 2
            
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking
               staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de
               toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een persoonlijke opvatting heeft kenbaar
               gemaakt aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van
               procureurs-generaal in het bijzonder, voorafgaande aan het moment dat de vervolgingsbeslissing
               bekend werd gemaakt, over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
            
Vraag 3
            
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van
               Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een oordeel is gegeven aan het OM dan wel
               aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging
               van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
            
Antwoord 3
            
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking
               staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de
               toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een oordeel heeft gegeven aan het OM
               in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal
               in het bijzonder over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
            
Vraag 4
            
Wat verstaat u onder «persoonlijke opvatting» en «miscommunicatie» in het antwoord
               op vraag 9?2 Heeft u aanwijzingen dat dergelijke opvattingen door ambtenaren zijn doorgegeven
               aan het OM, dan wel dat er «miscommunicatie» over is ontstaan? Kunt u concrete voorbeelden
               noemen?
            
Antwoord 4
            
Ik heb geen aanwijzingen dat er persoonlijke opvattingen ten aanzien van de vervolgingsbeslissing
               zijn doorgegeven aan het OM danwel dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Met
               een «persoonlijke opvatting» heb ik bedoeld een persoonlijke mening die niet noodzakelijkerwijs
               het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid reflecteert. Met «miscommunicatie»
               heb ik bedoeld dat de ontvanger een boodschap anders ontvangt dan dat de zender van
               de boodschap deze heeft bedoeld. Aangezien ik geen enkele aanwijzing heb aangetroffen
               dat hiervan sprake zou zijn, kan ik evenmin concrete voorbeelden noemen.
            
Vraag 5
            
Welke onderzoeksvraag is gesteld in het kader van de zoekslag in de digitale systemen
               van het bestuursdepartement en het OM? Wie heeft het onderzoek naar deze documenten
               uitgevoerd? Aan wie is verslag uitbracht van dit onderzoek? Kunt u de Kamer een afschrift
               doen toekomen van dit onderzoek en alle documenten die hierbij horen? Zo nee, kunt
               u het afschrift dan toezenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders?
            
Antwoord 5
            
Het onderzoek binnen mijn departement is uitgevoerd door de betrokken ambtenaren bij
               de behandeling van het Wob-verzoek over deze zaak en bij de Kamervragen van het lid
               Wilders van 12 november 2018. Voor het onderzoek is gezocht naar documenten die betrekking
               hebben op correspondentie over de vervolgingsbeslissing van het OM. Daarnaast is navraag
               gedaan bij de toenmalig betrokkenen.
            
Ik ben zowel over het Wob-verzoek als over de zoekslag voor de Kamervragen van 12 november
               2018 geïnformeerd.
            
In het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november
               2018 heb ik uiteengezet welke documenten zijn aangetroffen.3 Het betreft het ambtsbericht van 10 september 2014 middels welke de Minister door
               het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over de door het OM zelfstandig genomen
               vervolgingsbeslissing. In de beantwoording van de eerdere Kamervragen heb ik eveneens
               melding gemaakt van interne correspondentie waarmee dit ambtsbericht aan mijn voorganger
               is aangeboden. Dat betreft een nota en enkele e-mails ter voorbereiding van die nota
               tussen ambtenaren van het departement. Verder betreft het twee ambtsberichten van
               oktober en december 2014 van het College van procureurs-generaal van na de vervolgingsbeslissing,
               een korte aantekening van een regulier periodiek overleg van 2 april 2014 tussen de
               toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College,
               een memo inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak en een persbericht.
            
Ik zal deze stukken niet aan het Hof sturen, aangezien het aan het Hof is om stukken
               aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan/wel de verdediging.
            
In het antwoord op de Kamervragen van 12 november 2018 is de tekst van de korte aantekening
               openbaar gemaakt. De ambtsberichten, de memo van het OM inzake de beveiliging en de
               intern ambtelijke correspondentie maak ik niet openbaar.
            
In ambtsberichten en memo’s van het OM informeert het College de Minister van Justitie
               en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid
               over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Ook de nota en de daarbij behorende
               e-mailberichten maak ik niet openbaar. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast
               informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit
               uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking
               van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid
               met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije
               en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig
               is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens
               kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in
               het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen
               moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw
               Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen
               en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende)
               zaak.4
Vraag 6
            
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie
               (V&J) dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dan
               wel een ander departement en/of het OM is contact opgenomen ter gelegenheid van de
               beantwoording van de Kamervragen en waarom?
            
Antwoord 6
            
Voor de beantwoording van de Kamervragen van 12 november 2018 is op mijn departement
               en op het departement van BZK naast een zoektocht in de (digitale) systemen navraag
               gedaan bij medewerkers die betrokken waren bij het Wob-verzoek en bij (oud-) medewerkers
               die ten tijde van de ambtsberichten in de parafeerlijn zaten of contactpersoon waren
               voor het ontvangen van de ambtsberichten.
            
Vraag 7
            
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J, dan wel BZK
               dan wel een ander departement en/ of het OM is contact opgenomen naar aanleiding van
               het WOB-verzoek van RTL en waarom?
            
Antwoord 7
            
Voorafgaand aan het Wob-verzoek zijn door RTL persvragen gesteld. Voor het beantwoorden
               van deze vragen zijn de betrokken (oud-) medewerkers waaronder de toenmalig SG en
               dgRR, bevraagd. Overigens is ook mijn toenmalige ambtsvoorganger bevraagd. Voor de
               behandeling van het Wob-verzoek zijn deze personen niet opnieuw bevraagd maar is wederom
               in de (digitale) systemen gezocht.
            
Vraag 8
            
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J
               en het Ministerie van BZK rechtsbijstand wordt geboden in het geval ze moeten getuigen
               in een rechtszaak? Zo ja, wat is de wettelijke basis hiervoor?
            
Antwoord 8
            
Een getuige heeft het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter.
               Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een van de twee ministeries.
               Het is inderdaad binnen deze ministeries gebruikelijk dat op grond van goed werkgeverschap
               (artikel 125ter Ambtenarenwet) in dergelijke gevallen bijstand wordt aangeboden. Onderdeel
               daarvan is dat de persoon die werkzaam is (geweest) gevraagd wordt of hij/zij behoefte
               heeft aan juridische bijstand (zie in dit verband ook artikel 69 ARAR). Het gaat dan
               om de vergoeding van redelijkerwijs te maken kosten van rechtsbijstand en alleen voor
               zover de aangelegenheid verband houdt met de toenmalige functie en verantwoordelijkheid.
            
Vraag 9
            
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren en bewindspersonen van het toenmalige
               Ministerie van V&J een dossier met relevante stukken wordt aangeboden ter voorbereiding?
               Wat is de wettelijke basis hiervoor?
            
Antwoord 9
            
Ja, voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding
               relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke
               stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. Ik verwijs naar het
               antwoord op vraag 8 voor de wettelijke basis.
            
Vraag 10
            
Kunt u aangeven welke kosten er tot nu toe gemaakt zijn door het Ministerie van Justitie
               en Veiligheid (J&V) en/of BZK aan de verleende rechtsbijstand voor getuigen in de
               zaak Wilders?
            
Antwoord 10
            
In het kader van de onderhavige rechtszaak zijn getuigen die werkzaam zijn (geweest)
               voor één van de ministeries door verschillende advocatenkantoren bijgestaan. Ik verwijs
               hierbij naar het antwoord op vraag 8. Deze rechtsbijstand heeft het Ministerie van
               Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
               – bij elkaar opgeteld – in totaal 8.193,15 euro (incl. btw) gekost.
            
Vraag 11
            
Wat vindt u van het feit dat het Ministerie van J&V getuigen in de zaak Wilders actief
               heeft benaderd met het oog op hun aankomende verhoor?
            
Antwoord 11
            
Zoals hierboven beschreven vind ik het van goed werkgeverschap getuigen als (voormalig)
               ambtenaren en bewindslieden worden benaderd door hun (voormalig) werkgever indien
               zij zich geconfronteerd zien met aangelegenheden die verband houden met hun (toenmalige)
               functie.
            
Vraag 12
            
Kunt u uitsluiten dat er op enige manier vanuit het Ministerie van J&V dan wel het
               Ministerie van BZK of een ander ministerie regie dan wel sturing heeft plaatsgevonden
               op de voorbereiding van de getuigenverhoren in de zaak Wilders?
            
Antwoord 12
            
Voor de betrokkenheid van de genoemde departementen verwijs ik u naar mijn antwoorden
               op de vragen 8 en 9. Het is zo nodig aan het gerechtshof om de betrouwbaarheid van
               getuigen in een specifieke rechtszaak te beoordelen.
            
Vraag 13
            
Kunt u toelichten hoe uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten en de toenmalige voorzitter
               van het College van procureurs-generaal het periodieke overleg voorbereidden? Middels
               welke documenten gebeurde dit, welke functionarissen waren betrokken bij dit overleg
               en wie werden er over de uitkomsten van dit overleg geïnformeerd?
            
Antwoord 13
            
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde
               inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing
               in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Ik ga er vanuit dat het periodieke overleg
               onderwerp is geweest tijdens deze verhoren en daarmee onderwerp is in de lopende strafzaak.
               Ik kan hierdoor niet specifiek op het periodieke overleg ingaan bij deze vraag en
               de vragen 14, 15 en 16.
            
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat ter voorbereiding van het overleg een agenda
               werd en wordt opgesteld. Aan de hand van deze agenda inclusief eventueel onderliggende
               stukken als een ambtsbericht en begeleidende nota, wordt het overleg gevoerd. Het
               is een overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de voorzitter van
               het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund en waarbij
               er wordt teruggekoppeld aan betrokken ambtenaren voor zover relevant.
            
Vraag 14
            
Is het voorgekomen dat deze gevoelige zaak van de heer Wilders in het periodiek overleg
               met de voorzitter van het College procureurs-generaal met iemand anders van de zijde
               van het voormalige Ministerie van V&J is besproken dan de (toenmaligd) Minister, secretaris-generaal
               of directeur-generaal? Zo ja, met wie?
            
Antwoord 14
            
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 15
            
Welke personen waren er aanwezig bij het periodiek overleg van 2 april 2014 waar de
               korte aantekening werd gemaakt die is opgedoken «Wilders – procedure besproken – 1.000
               aangiften» waaraan u refereerde in de beantwoording van vraag 3?
            
Antwoord 15
            
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 16
            
Komt het voor dat er tijdens het periodiek overleg sprake is van een gedachtewisseling
               in plaats van alleen informatievoorziening?
            
Antwoord 16
            
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 17
            
Wat is er exact besproken tijdens het periodiek overleg op 2 april 2014? Welke aspecten
               van de «procedure» zijn besproken? Is het aangifteproces aan de orde geweest? Was
               het aan de (toenmalige) Minister van V&J om te kijken of dit aangifteproces goed liep?
            
Antwoord 17
            
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde
               inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing
               in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Nu deze zaak onder de rechter is, kan ik
               hier niet op ingaan.
            
Vraag 18
            
Hoe kan het dat er tijdens het bovengenoemde periodieke overleg op 2 april 2014, blijkens
               de korte aantekening, is gesproken van 1000 aangiften terwijl het OM een dag later,
               op 3 april 2014, met een persbericht bekend maakte dat de politie-eenheid Den Haag
               die de aangiftestroom uit het hele land coördineerde, tot en met woensdag 2 april
               2014 ruim 5000 aangiften tegen Geert Wilders had verwerkt? Is de toenmalige Minister
               van V&J indertijd verkeerd ingelicht door de toenmalige voorzitter van het College
               van procureurs-generaal?
            
Antwoord 18
            
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17.
Vraag 19
            
Zijn er nog andere periodieke overleggen geweest waarop deze kwestie, in welke vorm
               dan ook, is besproken? Zo ja, wanneer, wat is er besproken en wie waren er aanwezig?
            
Antwoord 19
            
Uit het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is niet gebleken dat
               er, voor de beslissing over de vervolging, hierover is gesproken tijdens andere periodieke
               overleggen.
            
Op 25 sept 2014, dus na de beslissing over vervolging, is over de zaak gesproken.
               Zie verder het antwoord op vraag 26.
            
Vraag 20
            
Klopt het dat er in de begeleidende nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014
               een (korte) samenvatting staat van het bijbehorende ambtsbericht?
            
Antwoord 20
            
Ja.
Vraag 21
            
Klopt het dat er in deze nota een ambtelijk advies staat over hoe om te gaan met het
               ambtsbericht?
            
Antwoord 21
            
Ja. Het doel van de nota is het ambtsbericht te duiden voor de Minister.
Vraag 22
            
Klopt het dat in de betreffende nota positief is geoordeeld over het ambtsbericht
               van het OM?
            
Antwoord 22
            
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan
               dan ook niet ingaan op deze vraag.
            
Vraag 23
            
Klopt het dat er in de betreffende nota melding wordt gemaakt van het aantal aangiften
               en klachten?
            
Antwoord 23
            
Ja.
Vraag 24
            
Klopt het dat de nota een advies geeft om wel of niet met de toenmalige Minister van
               V&J nader over het ambtsbericht te spreken?
            
Antwoord 24
            
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan
               dan ook niet ingaan op deze vraag.
            
Vraag 25
            
Klopt het dat de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is opgesteld door
               ambtenaren vallend onder het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving?
               Zo nee, door wie dan wel? Zo ja, hoe verhoudt dat zich dan tot uw antwoord op vraag
               18 van de Kamervragen waarin u stelt dat «uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken
               is mij niet gebleken van dergelijke notities»?
            
Antwoord 25
            
Dat klopt. De nota is in het antwoord op vraag 3 van de hiervoor genoemde vragen vermeld,
               middels de zin «Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn
               ambtsvoorganger aangeboden».
            
Vraag 26
            
Heeft de toenmalige Minister van V&J, formeel dan wel informeel, overleg gevoerd met
               zijn ambtenaren of anderen over het ambtsbericht van 10 september 2014 met bijbehorende
               nota na ontvangst van deze stukken? Zo ja, wanneer, waarom en met wie?
            
Antwoord 26
            
Naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota heeft er een overleg
               plaatsgevonden op 25 september 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en
               Justitie en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk
               worden ondersteund.
            
Vraag 27
            
Bent u bereid de begeleidende nota van 3,5 pagina bij het ambtsbericht van 10 september
               2014 in afschrift bij de beantwoording van deze Kamervragen toe te voegen? Zo nee,
               kunt u deze nota dan aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak zenden? Zo
               nee, waarom niet?
            
Antwoord 27
            
Nee. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met
               de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor
               de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is
               niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming
               die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling.
               Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht
               van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke
               opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie
               over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking
               buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste
               van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder
               – voor een (in dit geval nog lopende) zaak.5
Ik zal deze stukken ook niet aan het Hof sturen waar de zaak wordt behandeld. Het
               is aan het Hof om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek
               van het OM dan wel de verdediging.
            
Vraag 28
            
Behelst het ambtsbericht van 10 september 2014 de vervolgingsbeslissing of een voornemen
               tot vervolging? In geval het een voornemen betreft, waar hing dat voornemen vanaf?
            
Antwoord 28
            
Nadat het besluit door het OM was genomen, informeerde het OM door middel van het
               ambtsbericht mijn ambtsvoorganger over het genomen besluit tot vervolging.
            
Vraag 29
            
Bedoelde u met «interne correspondentie» in antwoord op vraag drie van de Kamervragen
               de begeleidende nota die door ambtenaren werd opgesteld bij het ambtsbericht?
            
Antwoord 29
            
Ja.
Vraag 30
            
Wat is de status van een dergelijke nota? Hoe wordt deze geclassificeerd in termen
               van geheim / vertrouwelijk etc.? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
            
Antwoord 30
            
In het algemeen zijn nota’s interne stukken die worden opgesteld ten behoeve van intern
               beraad tussen ambtenaren en tussen ambtenaren en de politieke leiding. Nota’s bij
               ambtsberichten bevatten een samenvatting van het betreffende ambtsbericht en, indien
               van toepassing, een uitzetting van het eerdere verloop van een zaak of casus en achtergronden.
               Ambtsberichten zijn vertrouwelijk, de nota’s bij deze ambtsberichten zijn vanwege
               de inhoud ook vertrouwelijk. Dit volgt uit artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift
               Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.
            
Vraag 31
            
Hoeveel ambtsberichten zijn er door het OM uitgebracht aan de toenmalige Minister
               van V&J over (welke aspect dan ook) van de onderhavige kwestie Wilders?
            
Antwoord 31
            
Zoals in het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november
               2018 staat vermeld, heeft het College naast het ambtsbericht van 10 september 2014
               ook een ambtsbericht aan mijn ambtsvoorganger gestuurd op 7 oktober 2014 en één op
               17 december 2014.
            
Vraag 32
            
Hoeveel begeleidende nota’s bij deze ambtsberichten zijn er opgesteld door ambtenaren
               (van welk departement dan ook) over deze kwestie Wilders?
            
Antwoord 32
            
Er zijn twee nota’s opgesteld.
Vraag 33
            
Kunt u daarnaast per nota aangeven uit hoeveel pagina’s deze bestaat?
Antwoord 33
            
Er is een nota van vier pagina’s en een nota van twee pagina’s.
Vraag 34
            
Wie hebben er momenteel inzage in de begeleidende nota’s bij de ambtsberichten die
               over, welke aspect dan ook, van de onderhavige zaak Wilders aan de toenmalig Minister
               van V&J zijn verzonden?
            
Antwoord 34
            
Vanwege de vertrouwelijkheid van de inhoud van deze nota’s heeft slechts een beperkt
               aantal ambtenaren van mijn departement toegang tot deze nota’s.
            
Vraag 35
            
Mogen getuigen vrijelijk verklaren uit een dergelijke ambtelijke nota bij een ambtsbericht?
               Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 35
            
Getuigen zijn verplicht te verklaren, tenzij er sprake is van een verschoningsrecht
               (artikelen 217–219b Sv). Ook heeft de rechter de mogelijkheid om vragen te beletten
               (artikelen 187b en 293 SV) en heeft de raadsheer-commissaris de mogelijkheid te voorkomen
               dat antwoorden op vragen ter kennis komen van de advocaat-generaal of de verdachte
               en zijn raadsman op de in artikel 187d Sv genoemde gronden. Het is aan de rechter
               in de desbetreffende zaak om hierover te beslissen.
            
Vraag 36
            
Bent u bereid alle ambtsberichten / begeleidende nota’s / memo’s / interne correspondentie
               / notities over onderhavige kwestie Wilders als bijlage voegen bij de beantwoording
               van deze Kamervragen? Zo nee, bent u dan bereid deze aan het Hof belast met de behandeling
               van deze zaak te zenden? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 36
            
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 27.
Vraag 37
            
Is er tijdens of en marge van de ministerraad van 21 maart 2014, twee dagen na de
               uitspraken van de heer Wilders, formeel dan wel informeel gesproken over deze uitspraken?
               Zo ja, wat is er besproken?
            
Antwoord 37
            
Op grond van het reglement van orde van de ministerraad is hetgeen besproken is tijdens
               de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar
               al dan niet besproken is. Van wat er en marge van de ministerraad is besproken draag
               ik geen wetenschap noch worden daar verslagen van gemaakt.
            
Vraag 38
            
Heeft de toenmalige vicepremier, de heer Asscher, die zich negatief uitsprak over
               de uitspraken van de heer Wilders tijdens de persconferentie na afloop van deze ministerraad
               waar hij – naar eigen zeggen – namens het voltallige kabinet sprak, indertijd daadwerkelijk
               namens het voltallige kabinet gesproken? Zo ja, met wie en wanneer is dit kabinetsstandpunt
               besproken, formeel dan wel informeel? Is dit ook vastgelegd?
            
Antwoord 38
            
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 37.
Vraag 39
            
Is de onderhavige kwestie, formeel dan wel informeel, op een ander moment aan de orde
               geweest tijdens of en marge van een ministerraad?
            
Antwoord 39
            
Zie het antwoord op vraag 37.
Vraag 40
            
Is er ooit een zogenaamde «blauwe brief» verzonden over onderhavige kwestie Wilders?
               Zo ja, door welke bewindspersoon, wie was de ontvanger, wanneer en waarover ging deze
               «blauwe brief»?
            
Antwoord 40
            
Uit het in antwoord 1 genoemde onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten
               is niet gebleken dat er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een blauwe
               brief is gestuurd.
            
Vraag 41
            
Heeft u op enig moment, met wie dan ook, formeel dan wel informeel overleg gehad over
               de zaak Pechtold (uitspraak over Russen)? Zo ja, met wie, wanneer en wat was de strekking
               van dat overleg?
            
Antwoord 41
            
Deze zaak heeft niet als formeel agendapunt geagendeerd gestaan tijdens een overleg
               maar het OM heeft mij bij wijze van mededeling wel geïnformeerd over deze zaak.
            
Vraag 42
            
Is de kwestie Pechtold, formeel dan wel informeel, aan de orde gekomen tijdens een
               periodiek overleg tussen de Minister van J&V en de voorzitter van het College van
               procureurs-generaal? Zo ja, wanneer en wat is er besproken?
            
Antwoord 42
            
De zaak zoals genoemd in vraag 41 is niet als formeel agendapunt besproken tijdens
               een regulier periodiek overleg tussen mij en de voorzitter van het College. Zoals
               in het antwoord op vraag 41 aangegeven, heeft het OM mij wel bij wijze van mededeling
               geïnformeerd dat deze zaak aan de orde was.
            
Vraag 43
            
Is de kwestie Pechtold aan de orde gekomen op het bewindspersonenoverleg van het CDA,
               formeel dan wel informeel?
            
Antwoord 43
            
Nee.
Vraag 44
            
Werd de kwestie Pechtold beschouwd als een zogenaamde «gevoelige zaak»?
Antwoord 44
            
Ja, in navolging van het OM is deze zaak als gevoelige zaak beschouwd.
Vraag 45
            
Zijn er ambtsberichten door het OM aan u uitgebracht over de zaak Pechtold? Zo ja,
               wanneer en werd dat ambtsbericht vergezeld van een begeleidende nota? Zo ja, wat was
               het ambtelijk advies?
            
Antwoord 45
            
Ja, ik ben door het College bij ambtsbericht van 29 maart 2018 geïnformeerd over deze
               zaak. Er is bij dit ambtsbericht geen nota opgesteld maar in het digitale systeem
               van mijn departement waarmee ik dit ambtsbericht heb ontvangen, is een korte samenvatting
               van het ambtsbericht opgenomen. Deze tekst bevat geen ambtelijk advies.
            
Vraag 46
            
Kunt u een limitatieve opsomming maken van alle ambtsberichten / begeleidende nota’s,
               memo, notities, notulen of welke vorm van schriftelijke vastlegging dan ook over de
               kwestie Pechtold?
            
Antwoord 46
            
Over de zaak van de heer Pechtold, naar aanleiding van diens uitspraken over Russen,
               heb ik, zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, een ambtsbericht ontvangen van
               het College. Daarnaast bevindt zich op mijn departement een e-mail d.d. 4 april 2018
               tussen een medewerker van het OM en een ambtenaar van mijn departement met in de bijlage
               een e-mail d.d. 4 april 2018 van het OM aan de voorlichter van D66 van de Tweede Kamer
               met als bijlage de sepotbeslissing van de officier van justitie. Onder deze mail bevindt
               zich een e-mail van 28 maart 2018 tussen medewerkers van het OM. Tot slot een e-mail
               d.d. 30 maart 2018 tussen ambtenaren van mijn departement.
            
Vraag 47
            
Bent u bereid de aangetroffen stukken als bijlage voegen bij de beantwoording van
               deze Kamervragen? Zo nee, bent u bereid deze stukken toe te zenden aan het Hof belast
               met de behandeling van de zaak Wilders? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 47
            
Voor het ambtsbericht verwijs ik naar het antwoord op vraag 27. Voor wat betreft de
               e-mails kan ik u melden dat deze gaan over het bekendmaken van de sepotbeslissing
               aan de woordvoerder van D66, de aangevers en over het bekendmaken van deze beslissing
               in een persbericht.
            
Vraag 48
            
Bent u bereid voorts alle formele dan wel informele contacten over de kwestie Pechtold
               met bewindspersonen of anderen op een rijtje zetten?
            
Antwoord 48
            
In het antwoord op vraag 46 treft u aan welke (digitale) contacten er hebben plaatsgevonden
               in deze zaak.
            
Vraag 49
            
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de gestelde termijn
               van drie weken beantwoorden?
            
Antwoord 49
            
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.