Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over achterblijvende lonen
Vragen van Jasper vanDijk (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over achterblijvende lonen (ingezonden 17 mei 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 11 juni
2019).
Vraag 1
Hoe verklaart u dat de CAO lonen onvoldoende zijn gestegen om de inflatie bij te houden
waardoor mensen er feitelijk op achteruit zijn gegaan qua koopkracht?1
Antwoord 1
Zoals recentelijk ook geantwoord op de vragen van dhr. Wiersma2 neemt de loonstijging de afgelopen jaren geleidelijk toe door toenemende krapte.
Voor het eerst sinds 2009 is op dit moment een loonstijging in de maandcijfers zichtbaar
van boven de 2%, na 2,0% gemiddeld in 2018 (bron: CBS). De verwachting is daarom dat
de stijgende lijn in de cao-lonen ook dit jaar doorzet. De loonstijging in reeds afgesloten
cao’s voor 2019 wijst hierop3. In de reeds afgesloten cao’s ligt de gemiddelde contractloonstijging voor 2019 op
2,6%, volgens de steekproef van SZW. Bij de overheid en de zorg ligt de loonstijging
zelfs boven de 3%.
Gezien het lage werkloosheidsniveau is de loonstijging van de afgelopen jaren gematigd
te noemen. Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de loonontwikkeling
wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor
de lagere loongroei dan in het verleden. Ook is denkbaar dat factoren als globalisering
en flexibilisering van de arbeidsmarkt bijdragen aan de gematigde loonontwikkeling.
Het CPB heeft niet vast kunnen stellen of deze factoren een rol spelen. Tegelijkertijd
is de prijsstijging in 2019 forser geweest dan verwacht, bijvoorbeeld doordat internationale
ontwikkelingen de brandstofprijzen opstuwen. Aangezien cao-loonstijging vooraf wordt
afgesproken met inachtneming van de verwachte prijsstijging, kan onverwachts hoge
inflatie leiden tot een negatieve reële contractloonstijging. Het is overigens niet
gezegd dat dit beeld uit de eerste maanden van 2019 voor de rest van het jaar doorzet.
Veel cao’s moeten tenslotte nog ingaan of worden afgesloten, tegelijkertijd is de
ontwikkeling van de inflatie onzeker.
De koopkrachtontwikkeling is niet alleen afhankelijk van de contractloonstijging en
de inflatie, maar ook van beleidswijzigingen. De lastenverlichting die in 2019 ingegaan
is, met lagere belastingtarieven en hogere heffingskortingen, werkt positief door
in het koopkrachtbeeld. Het positieve koopkrachtbeeld is zo robuust dat ook bij tegenvallende
lonen en prijzen een grote meerderheid van de Nederlandse huishoudens hun koopkracht
in 2019 zal zien toenemen.
Vraag 2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister-President dat de meeste mensen er op
vooruit gaan en dat de Nederlander moet gaan voelen dat het beter gaat met de economie?
Erkent u dat dit loze woorden waren?4
Antwoord 2
Nee, dit zijn geen loze woorden. De verwachting is nog steeds dat als gevolg van de
verlaging van de inkomstenbelasting door dit kabinet een meerderheid van de Nederlanders
er dit jaar in koopkracht op vooruit gaat.
Vraag 3
Kunt u in een reeks vanaf 2010 aangeven welke voorspellingen zijn gedaan qua loonstijging,
koopkracht en inflatie en wat de feitelijke ontwikkelingen zijn?
Antwoord 3
In onderstaande tabel 1 is de raming van koopkracht, inflatie en contractlonen in
de miljoenennota vergeleken met de realisatie bij jaarverslag. Uit de tabel valt af
te lezen dat de gerealiseerde koopkracht in 2014, 2015 en 2016 (flink) hoger uitkwam
dan vooraf voorspeld. In 2017 en 2018 kwam de koopkracht lager uit dan voorspeld.
Ondanks de lagere realisatie blijft de mediane koopkracht over deze jaren positief.
De koopkrachtcijfers zijn mede afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen. Fluctuaties
in de inflatie, rente of de loonontwikkeling hebben een grote invloed. De koopkrachtplaatjes
veranderen daardoor bijna per definitie tussen verschillende ramingsmomenten in een
jaar.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Koopkrachtraming bij Miljoenennota
– ¼%
– ¼%
– 1%
– ¾%
– ½%
+ ½%
+ 1,4%
+ 1,0%
+ 0,6%
Koopkrachtrealisatie1
– 0,5%
– 1,2%
– 1,7%
– 1,4%
+ 1,2%
+ 1,0%
+ 2,6%
+ 0,3%
+ 0,3%
Inflatieraming bij Miljoenennota
1%
1½%
2%
2%
2%
1,2%
1,2%
0,6%
1,4%
Realisatie inflatie1
1,3%
2,3%
2,5%
2,5%
1,0%
0,6%
0,3%
1,4%
1,7%
Contractloonraming bij Miljoenennota
1½%
1½%
2%
2¼%
1½%
1,5%
1,4%
1,6%
2,2%
Realisatie contractlonen1
1,0%
1,2%
1,6%
1,2%
1,0%
1,2%
1,5%
1,7%
2,0%
X Noot
1
Bron: CEP 2019, CPB.
Vraag 4
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlanders er substantieel in koopkracht op vooruit
gaan – een centrale belofte van dit kabinet?
Antwoord 4
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Vraag 5
Bent u nog steeds van mening dat de lonen omhoog moeten?
Antwoord 5
Ik vind het goed om te zien dat de stijgende lijn in de loonontwikkeling doorzet.
Ook het feit dat de loonstijging in recent afgesloten cao’s hoger ligt, is positief
nieuws. Het is echter teleurstellend dat de loonontwikkeling de prijsstijging het
afgelopen kwartaal niet heeft bijgehouden. Wat opvalt is dat de loonontwikkeling in
recente cao’s bij de overheid en de zorg hoger ligt dan in de marktsector. De overheid
geeft zo het goede voorbeeld. Het kabinet roept het bedrijfsleven dan ook op om de
beschikbare loonruimte te benutten. Het kabinet heeft overigens geen specifieke doelstelling
voor de loonontwikkeling. Loonbeleid vereist immers maatwerk en is daarom aan decentrale
cao-partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend.
Vraag 6
Deelt u de mening dat niet alleen werkgevers, maar ook de regering kan bijdragen aan
hogere lonen, bijvoorbeeld door een verhoging van het minimumloon?5
Antwoord 6
Zoals bij antwoord 5 toegelicht, geeft de overheid het goede voorbeeld door de beschikbare
loonruimte in te zetten in de overheidssectoren. Verder worden onderhandelingen over
loonsverhoging en andere arbeidsvoorwaarden per sector gevoerd door de sociale partners.
De overheid legt wel een bodem op aan werkgevers, die is vormgegeven in de Wet Minimumloon
(WML). Het minimumloon dient het doel dat werknemers van een voltijdbaan in hun basisbehoeften
kunnen voorzien en is geen middel om de gemiddelde loonontwikkeling van alle werkenden
op te stuwen. Een (eenmalige) verhoging van het minimumloon beïnvloedt de loonontwikkeling
van werknemers met een inkomen boven het minimumloon immers niet. Zoals toegelicht
in antwoord 1 wordt de gematigde loonontwikkeling in verband gebracht met factoren
zoals de afgenomen groei van de arbeidsproductiviteit, globalisering en flexibilisering
van de arbeidsmarkt.
Door de koppeling van het WML met de sociale zekerheidsuitgaven (o.a. de AOW, bijstand
en Wajong-uitkeringen) is een verhoging van het WML bovendien erg duur. Daar komt
een verhoging in kosten door andere, aan WML-gekoppelde regelingen zoals het lage
inkomensvoordeel (LIV) en de loonkostensubsidies (LKS) nog bij. Daarnaast is er grote
onzekerheid over de effecten op arbeidsmarkt en verwacht het CPB dat een significante
verhoging van het minimumloon ook werkgelegenheidsverlies met zich mee brengt. Alles
bij elkaar genomen acht ik het daarom niet wenselijk om het WML te verhogen.
Vraag 7
Bent u bereid woorden om te zetten in daden, door de BTW-verhoging terug te draaien
en het minimumloon fors te verhogen? Zo nee, wat zijn uw woorden dan waard?
Antwoord 7
Het kabinet kiest er niet voor om het minimumloon te verhogen omdat dit niet het instrument
is om hogere lonen af te dwingen. Het kabinet kiest er ook niet voor om de BTW-verhoging
terug te draaien om een koopkrachtstijging te bewerkstelligen. Het is een bewuste
keuze om de lasten op arbeid te verschuiven naar consumptie, zoals onder andere de
OESO aanbeveelt.
De koopkracht stijgt in 2019 doordat het kabinet de lasten op arbeid per saldo meer
heeft verlaagd dan de lasten op consumptie stijgen. In 2020 en 2021 worden de belastingtarieven
verder verlaagd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.