Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de uitkomst experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 464
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 juni 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 2 april 2019 over de uitkomst van het experiment flexibele onderwijstijden
in het basisonderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 451).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 april 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 6 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I.
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
6
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
7
– Inbreng van de leden van de SP-fractie
8
– Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
9
– Inbreng van de leden van de SGP-fractie
10
II.
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
10
I. Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met grote verbazing kennisgenomen van de brief
en het besluit van de Minister om het experiment flexibilisering onderwijstijden te
beëindigen. De leden hebben een fors aantal vragen en opmerkingen.
De leden hebben aan diverse scholen die aan dit project meededen werkbezoeken gebracht
en delen de conclusie en het besluit van de Minister niet. De leden vragen of deze
scholen volgens dezelfde normen zijn gewaardeerd als bij reguliere scholen gebeurt.
Omdat in 2017 het Onderzoekskader 2017 van kracht is geworden, is er gekozen voor
een themaonderzoek. De leden vragen waarom er besloten is om te werken met de indicatoren
uit het Toezichtskader 2012 als er een vernieuwd Onderzoekskader 2017 ligt. Hoe verhoudt
de evaluatie van dit experiment zich tot de nieuwe toetsingskaders die een bredere
kijk op onderwijskwaliteit hebben? Zouden de resultaten per school anders worden als
het Onderzoekskader 2017 gebruikt zou zijn?
De leden vragen welke scholen positief uit dit experiment zijn gekomen en welke scholen
negatief. Is de Minister van plan om voor de scholen die positief uit het experiment
zijn gekomen alles, maar dan ook alles op alles te zetten om voortzetting van de flexibele
onderwijstijden binnen de huidige regelgeving te kunnen borgen? Mocht dit binnen huidige
wet- en regelgeving niet mogelijk zijn, welke aanpassingen moeten gedaan worden om
dit wel mogelijk te maken en is een AMvB1 of een beleidsregel een mogelijkheid om dit mee te regelen?
Welk contact en welke afspraken heeft het ministerie nu met de individuele deelnemende
scholen? De leden ontvangen hier zeer wisselende geluiden over. Hoe kan het dat de
inzet van het ministerie bij een aantal scholen in het geheel niet zo beleefd wordt?
Bent u bereid om zo snel mogelijk met elke school die goed uit het experiment gekomen
is, om tafel te gaan om tot een passende oplossing te komen, waarbij de uitkomst moet
zijn dat de flexibele onderwijstijden gehandhaafd kunnen blijven?
De leden vragen welke consequenties de Minister verwacht als de flexibele onderwijstijden
voor elke school in Nederland gaan gelden. Is daar een verschil tussen po2-scholen en vo3-scholen?
Voorts vragen zij welke (financiële) consequenties er voor de ouders en hun maatschappelijke
carrières zijn als u bij uw besluit blijft om dit experiment te beëindigen.
De leden vragen wat er gebeurt met De School in Zandvoort die vanwege het integrale
onderwijsconcept reden was voor de start van het experiment? Zij waren sinds de start
van hun school in 2008 in overtreding wat betreft de wetgeving rondom onderwijstijd
en schuurden al tegen andere bestaande wetgeving aan. Deze school kan niet terug naar
een vorig concept. De school heeft goed gescoord in de evaluaties van de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie) en heeft zichtbare meeropbrengsten
die niet in het gebruikte toetsingskader konden worden gemeten of gekwantificeerd
konden worden.
Tot slot vragen de leden de Minister of hij kan reageren op de stelling dat de onderwijsinspectie
onvoldoende mogelijkheden heeft om deze vorm van flexibilisering van onderwijstijd
goed te kunnen meten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de uitkomsten van het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs. Deze leden
hebben nog enige vragen.
De leden lezen in de bovengenoemde brief van de Minister dat één van de redenen waarom
hij wil stoppen met het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs de kwaliteit
van onderwijs is bij de deelnemende scholen. De leden vragen de Minister nader toe
te lichten wat hij hiermee bedoelt: om welke aspecten van onderwijskwaliteit gaat
het dan in het bijzonder? In het bijgevoegde onderwijsinspectierapport lezen deze
leden dat er zich sinds 2014 geen daling meer in de opbrengsten heeft voorgedaan bij
de acht deelnemende scholen en dat de onderwijsinspectie dit toerekent aan de toenemende
ervaring die de scholen met de flexibele onderwijstijd hebben opgedaan. Van deze acht
scholen bieden, volgens het onderwijsinspectieonderzoek, vijf voldoende onderwijskwaliteit
en is de kwaliteitszorg bij die scholen ook op orde. Deze leden vragen de Minister
hoe deze uitkomsten van de onderwijsinspectie zich verhouden tot zijn stelling dat
de kwaliteit van onderwijs een reden is om het experiment te stoppen.
De leden lezen ook in het onderwijsinspectieonderzoek dat bij de scholen die voldoende
onderwijskwaliteit bieden, voldaan wordt aan de door de onderwijsinspectie omschreven
randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden heeft de onderwijsinspectie opgesteld naar aanleiding
van haar eerdere rapportage over de scholen die deelnemen aan het experiment in 2014.
Het gaat hierbij om 1. het nemen van voldoende tijd om een duidelijke visie op onderwijs
te formuleren, 2. de invulling van de flexibele onderwijstijd binnen deze visie een
herkenbare plek te geven, 3. een team dat achter de onderwijsvisie en de flexibele
onderwijstijd staat en 4. een directie die dit aanstuurt, continu de kwaliteit monitort
en hierover verantwoording aflegt. Deze leden vragen de Minister of de constatering
van de onderwijsinspectie over het voldoen aan bovengenoemde randvoorwaarden niet
juist reden genoeg moet zijn om het experiment voort te zetten. Immers, de vijf goed
presterende scholen voldoen aan de hierboven genoemde randvoorwaarden. Daarnaast hebben
twee scholen die minder goed presteerden, maatregelen getroffen op onder andere het
personele vlak en het inperken van de mate van flexibele onderwijstijd, die ook een
positief effect hebben gehad op de kwaliteit. Wat is dan de beweegreden van de Minister
om het experiment helemaal te stoppen en niet te verlengen met deze zeven scholen
om te kijken hoe de onderwijskwaliteit zich blijft ontwikkelen nu aan de door de onderwijsinspectie
vastgestelde voorwaarden wordt voldaan? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.
In zijn motivering om het experiment te stoppen verwijst de Minister ook naar de opvatting
dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn, zoals uitgesproken
in de motie van het lid Van den Hul c.s. over de vierdaagse schoolweek4. Is de Minister het met de leden eens dat deze motie niet ziet op het experiment
flexibele onderwijstijden, maar op de situatie dat scholen zich genoodzaakt zien over
te gaan tot een vierdaagse schoolweek omdat zij een structureel tekort aan leerkrachten
hebben? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het tevens met deze leden eens dat dit
haaks staat op de achterliggende gedachte van de flexibele onderwijstijden waarbij
scholen heel bewust hebben gekozen aan het experiment mee te doen vanuit hun visie
op onderwijs? En dat ouders zelf voor een school met zo’n onderwijsconcept kunnen
kiezen? Dit in tegenstelling tot de situatie waar de motie op doelt waarbij vanwege
een structureel tekort aan leerkrachten de school zich genoodzaakt voelt een vierdaagse
schoolweek in te voeren. Zo nee, waarom niet? Is de Minister het tevens met de leden
eens dat een vierdaagse werkweek niet per definitie de manier is waarop scholen die
aan het experiment deelnemen de flexibele onderwijstijd invullen en je dus flexibele
onderwijstijd niet één op één kunt koppelen aan een vierdaagse schoolweek? Is de Minister
het met deze leden eens dat in het geval scholen in het experiment wel hebben gekozen
voor een vierdaagse schoolweek, dit onvergelijkbaar is met de situatie waar de motie
van het lid Van den Hul c.s. op doelt omdat daar dan tegenover staat dat deze scholen
in tegenstelling tot reguliere scholen hun lesweken verspreiden over het hele jaar
waaronder de vakantieweken zodat kinderen niet minder uren les krijgen of langere
dagen moeten maken?
De leden lezen in het onderwijsinspectieonderzoek dat, volgens de onderwijsinspectie,
het onderzoek in 2018 de conclusie uit 2014 bevestigt en onderbouwt dat een school
moet voldoen aan diverse (rand-)voorwaarden voordat werken met flexibele onderwijstijd
succesvol en met minimalisering van risico’s kan worden ingevoerd. Deze leden lezen
verder dat de onderwijsinspectie, mocht het parlement besluiten tot een aanpassing
van de onderwijstijden voor het basisonderwijs, met nadruk wijst op het belang van
de (rand-)voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen bij het invoeren van flexibele
onderwijstijd. Kan de Minister nader toelichten waarom hij dan toch van mening is
dat het experiment stopgezet moet worden en de deelnemende scholen weer moeten overgaan
tot de reguliere onderwijstijden, terwijl dit niet de conclusie is van de onderwijsinspectie?
De leden vragen de Minister of het niet eerder in de rede ligt, mede gezien de bevindingen
van de onderwijsinspectie, om het experiment met de flexibele onderwijstijden voort
te zetten voor de vijf tot zeven scholen in het experiment die voldoende onderwijskwaliteit
laten zien en eventueel uit te breiden met nieuwe scholen nu duidelijk is gebleken
aan welke randvoorwaarden scholen moeten voldoen om van het experiment een succes
te maken? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden vragen de Minister of het waar is dat er een maximumperiode was afgesproken
voor de duur van het experiment van vijftien jaar? Zo ja, waarom kan het experiment
dan niet worden voortgezet onder gelijktijdig onderzoeken en monitoren van de meeropbrengsten
van de deelnemende scholen? Gaarne ontvangen deze leden nadere reactie.
De leden vragen de Minister hoe realistisch het is dat de scholen van het experiment
zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 geheel kunnen conformeren aan de reguliere
wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijstijd indien de Minister zijn voornemen
uitvoert om te stoppen met het experiment. Ook vragen de leden de Minister of er ook
scholen zijn die de flexibele tijden als onderdeel van hun integrale onderwijsconcept
hebben ingevoerd en genoodzaakt zijn te sluiten als de Minister zijn voornemen uitvoert
om het experiment te stoppen? De leden weten in ieder geval van een specifieke school
die vanuit hun integrale visie ook bijvoorbeeld de financiën van de voorschoolse –,
schoolse – en naschoolse programma’s integraal ziet en aangeeft te moeten sluiten
als de Minister zijn plannen doorzet. Wellicht zijn er nog meer scholen die niet de
omschakeling naar een «reguliere» school qua onderwijstijden kunnen of willen maken.
Kan de Minister aangegeven hoeveel van de scholen in het experiment hebben aangegeven
zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 te kunnen houden aan de wettelijke vereisten
voor wat betreft onderwijstijden en door te zullen gaan als «reguliere» school voor
wat betreft onderwijstijden?
Kan de Minister aangeven of de scholen ook op personeelsvlak tijdig genoeg voor het
schooljaar 2020/2021 de omschakeling kunnen maken naar reguliere onderwijstijden aangezien
zij zijn aangenomen op basis van de arbeidvoorwaarden voor flexibele onderwijstijden?
Verder kan het zo zijn dat personeelsleden specifiek voor de scholen in het experiment
hebben gekozen omdat ze dan zelf ook flexibeler zijn in het opnemen van hun vakantie,
waar dat op reguliere scholen alleen binnen de schoolvakanties mogelijk is. Hoe groot
is de verwachting dat scholen personeel zullen gaan verliezen door een verplichte
overgang naar een andere onderwijstijden? Kan de Minister tevens aangeven wat zijn
verwachting is dat de ouders van de kinderen op deze scholen zullen doen? Zullen zij
geneigd zijn hun kind in deze tussenfase op de school te laten of zullen zij er eerder
voor kiezen hun kind na de zomervakantie naar een school te laten gaan die al jarenlange
ervaring heeft met reguliere onderwijstijden?
De leden vragen de Minister of hij het met deze leden eens is dat het concept van
de flexibele onderwijstijden laat zien dat er behoefte aan bestaat onder ouders. Allereerst
omdat sommige scholen in het experiment een groot deel van de onderwijstijd zo kunnen
inrichten dat er één leraar staat op tien – twaalf kinderen en dit goed is voor de
ontwikkeling van het kind. Juist ook voor de kinderen die in het kader van passend
onderwijs extra ondersteuning nodig hebben. Sommige scholen in het experiment hebben
uit principe geen plus- en klusklassen omdat zij al het extra aanbod aan alle kinderen
ten goede willen laten komen. Tevens merken de leden op dat het de combinatie zorg-arbeid
makkelijker maakt voor ouders en de Minister zelf constateert dat er een positieve
relatie bestaat tussen de flexibele onderwijstijd en het aantal uren dat ouders werken.
Bovendien is de ouderbetrokkenheid op deze scholen erg hoog.
Is de Minister het tevens eens met de leden dat de scholen die flexibele onderwijstijd
aanbieden en daardoor (bijna) het hele jaar open zijn ook een goede oplossing zijn
voor het fenomeen dat kinderen na een lange zomervakantie een terugval in prestaties
kunnen vertonen omdat zij in deze lange vakantie minder zijn uitgedaagd? Kan de Minister
tevens reageren op de stelling dat scholen die flexibele onderwijstijd bieden segregatie
en kansenongelijkheid beter kunnen tegengaan dan reguliere scholen omdat zij vanwege
hun naadloos op elkaar aansluitende schoolse – en buitenschoolse programma kinderen
beter kunnen bieden wat zij nodig hebben en daar meer tijd voor hebben waarmee beter
gecompenseerd kan worden wat zij eventueel thuis tekort komen aan stimulatie?
De leden vragen de Minister hoe de scholen in het experiment het doen op financieel
vlak; kunnen zij vanuit hun eigen middelen de kosten voor hun innovatieve onderwijsconcept
betalen, of is dat niet mogelijk en moeten besturen financieel bijspringen? Wat is
het oordeel van de Minister daarover?
De leden vragen de Minister nader toe te lichten wat hij precies bedoelt met het onderzoeken
van de mogelijkheden voor meer maatwerk en differentiatie. Waar denkt de Minister
dan precies aan en in welke vorm en wanneer kan de Kamer zijn plannen tegemoet zien,
zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de Minister uitweidt
over de uitkomst van het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs. De leden
constateren dat de Minister het experiment wil beëindigen ondanks dat er deelnemende
scholen zijn die voldoen aan eisen van onderwijskwaliteit en willen doorgaan met dit
experiment. De leden pleiten juist voor flexibilisering van de onderwijstijd en betreuren
de beslissing van de Minister om het experiment stop te zetten.
De leden constateren dat de Minister de Wet Primair Onderwijs niet gaat flexibiliseren
op onderwijstijd als gevolg van het onderwijsinspectieonderzoek en «de gezamenlijke
opvatting dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn».
Deze leden willen zich distantiëren van deze laatste uitspraak. De flexibilisering
van onderwijstijd mag geen oplossing zijn voor een lerarentekort maar kan wel degelijk
dienen om de leraar meer ontwikkeltijd te geven en daarmee de kwaliteit van het onderwijs
te verbeteren en tegemoet te komen aan een wens van ouders voor meer flexibiliteit
bij vakanties en vrije dagen. De leden vragen de Minister het experiment te verlengen
bij de scholen die een goede onderwijskwaliteit kunnen borgen.
Uitkomsten experiment
De leden constateren dat enkele scholen waar sprake is van een sterke schoolorganisatie
en een goed doordachte aanpak, een flexibele invulling van de onderwijstijd kunnen
bieden en tegelijkertijd de onderwijskwaliteit kunnen borgen. Deze succesvolle scholen
hebben een visie op hun onderwijs geformuleerd en de invulling van de flexibele onderwijstijd
daarbinnen een herkenbare plek gegeven. Tevens zijn de ouders zeer tevreden over de
flexibiliteit die het experiment mogelijk maakt. Kan de Minister toelichten waarom
het vertrouwen en de ruimte van deze scholen wordt afgenomen?
Aangegeven wordt dat er onderscheid is tussen nieuwe scholen en bestaande scholen
die participeerden in dit experiment. De nieuwe scholen doen het aanzienlijk slechter.
Een reden hiervoor zou zijn dat de invoering van de flexibilisering van onderwijsuren
gecombineerd met het opstarten van een nieuwe school te moeilijk blijkt te zijn. Kan
de Minister meer toelichting geven over de uiteenlopende redenen dat het sommige scholen
niet lukte om het experiment succesvol af te sluiten? Waarom is er zo’n groot verschil
tussen de verschillende scholen? Is de Minister het eens met de stelling dat flexibele
onderwijsuren een grotere kans van slagen hebben bij een betere voorbereiding, zelfs
bij nieuwe scholen? De leden vragen de Minister het experiment te verlengen met extra
aandacht voor de geconstateerde tekortkomingen door de scholen de tijd en handvatten
te geven om de randvoorwaarden (1. Goede voorbereiding, 2. Faciliteiten voor het bestuur,
en 3. Competent team) te verwezenlijken?
De leden lezen ook dat het loslaten van deze wettelijke bepalingen risico’s voor de
onderwijskwaliteit met zich meebrengt. Welke risico’s waren verbonden aan het loslaten
van de wettelijke bepalingen voor de onderwijskwaliteit? Hoe groot zijn deze geweest
voor het veranderen van de onderwijskwaliteit, zo vragen de leden.
Kwaliteit voorop
De leden begrijpen dat de kwaliteit van het onderwijs van groot belang is bij de wijziging
in wet- en regelgeving. Hoe werd deze kwaliteit precies beoordeeld? Aan welke maatstaven
moest een school voldoen om de kwaliteit te waarborgen? Hoe werd deze kwaliteit van
onderwijs niet gewaarborgd door de scholen? Deze leden constateren dat de flexibilisering
van de onderwijstijd bij een aantal scholen wel ten goede kwam aan de onderwijskwaliteit
en het dus voorbarig is het hele experiment te beëindigen terwijl we juist kunnen
leren van de succesvolle scholen. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.
Een andere richting
De leden vragen de Minister waarom gekozen wordt om deelnemende (en geïnteresseerde)
scholen, die voldoende onderwijskwaliteit bieden en het experiment willen continueren,
in het schooljaar 2020 ermee te laten stoppen.
De leden constateren dat de Minister bekijkt welke mogelijkheden er zijn om deze ruimte
en flexibiliteit op verantwoorde wijze te bieden vanuit het perspectief en de behoeften
van de leerling en leerkracht. Deze leden vragen een nadere toelichting welke mogelijkheden
of invalshoeken de Minister voor ogen heeft. Wat voor flexibiliteit en ruimte kan
er geboden worden? Hoe wordt beoordeeld wat wel of niet verantwoorde flexibiliteit
en ruimte is? Welke andere randvoorwaarden dan «voldoende onderwijskwaliteit» en «aansluiting
bij wensen van de medezeggenschapsraad» worden onderscheiden bij de beoordeling of
ruimte en flexibiliteit in de onderwijstijden «verantwoord» zijn?
De leden vernemen dat de scholen het niet eens zijn met het besluit van de Minister
en betreuren de gevolgen voor hun school, leerkrachten, leerlingen en omgeving van
de school. De leden willen ook van de Minister weten hoe hij een alternatief wil vinden
vanuit de behoeften van de leerling en de leerkracht als deze al tevreden waren met
de huidige gang van zaken. De voornoemde leden lezen ook dat de deelnemende scholen
aan het experiment met ingang van het schooljaar 2020/2021 weer aan de geldende wet-
en regelgeving zullen moeten voldoen. Hoe wordt deze overgang begeleid? Hoe lang is
de verwachting dat de overgang zal duren totdat de scholen van het experiment weer
meedraaien binnen de geldende wet- en regelgeving? Welke handvatten worden deze scholen
aangeboden om de overgang in goede banen te leiden, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het besluit om het experiment
flexibele onderwijstijd per 1 augustus 2020 te stoppen. Deze leden constateren dat
dit experiment stopt, zonder dat dit direct tot nieuw beleid of wetgeving heeft geleid.
Over de onderbouwing van dit besluit en wat dit betekent voor de toekomst hebben deze
leden nog enkele vragen.
De leden delen de mening van de onderwijsinspectie dat over de invoering van flexibele
onderwijstijden niet lichtzinnig moet worden gedacht. Deze leden vinden dat hierbij,
net als bij andere vernieuwende concepten, de kwaliteit van het onderwijs voorop moet
staan. Deze leden zijn het daarom ook eens dat een vierdaagse schoolweek vanwege het
lerarentekort onwenselijk is. Tegelijkertijd zijn er wel initiatieven voor flexibilisering
waar goed over na is gedacht en die aan de eisen voldoen. De onderwijsinspectie concludeert
dat op vijf scholen de invoering van flexibele onderwijstijd geen negatieve effecten
op de kwaliteit van het onderwijs heeft gehad. Deze scholen laten een onderwijsproces
zien van voldoende kwaliteit en hebben hun kwaliteitszorg op orde. Deze leden vragen
daarom wat de Minister vindt van de experimenten over flexibele onderwijstijd waar
de kwaliteit wel op orde was en positief beoordeeld zijn door de onderwijsinspectie.
Begrijpt hij het onbegrip van de leerkrachten, ouders en leerlingen op deze scholen,
waar dus goed werk wordt geleverd, maar de scholen toch gedwongen worden te stoppen
met het experiment, zo vragen deze leden.
De leden vragen daarom of de Minister bereid is om voor de genoemde vijf scholen het
experiment te verlengen en wellicht uit te breiden aan de hand van de lessen van de
onderwijsinspectie en de plannen van de Minister om te kijken naar mogelijkheden voor
flexibilisering vanuit een andere invalshoek.
De leden wijzen erop dat de Minister lijkt te suggereren dat het onderhavige experiment
alleen het belang van ouders dient en niet dat van de leerlingen en leerkrachten.
Is dit waar? Of deelt de Minister de mening dat het één het ander niet hoeft uit te
sluiten? Zijn er ook initiatieven in het onderhavige experiment die wel de leerlingen
centraal stellen? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op initiatieven waarbij de onderwijstijd
onderdeel van een onderwijskundig concept is en die positief zijn beoordeeld door
de onderwijsinspectie. Wat vindt de Minister hiervan? Vindt de Minister dat dergelijke
initiatieven, mits goed uitgevoerd, echt passend onderwijs kunnen geven door het aantal
lesuren af te stemmen op wat kinderen echt nodig hebben (in plaats van standaard 940
uur), zo vragen deze leden.
De leden constateren dat de conclusies van de onderwijsinspectie een belangrijke reden
zijn om te besluiten op dit moment verder geen ruimte en flexibiliteit mogelijk te
gaan maken. Is het waar dat de onderwijsinspectie niet adviseerde om te stoppen met
het maken van ruimte en flexibiliteit? In dat kader vinden deze leden dat de Minister
eenzijdige quotes uit het onderwijsinspectierapport haalt, waarin de onderwijsinspectie
(terecht) kritisch is en stelt dat over de invoering van flexibele onderwijstijd niet
lichtzinnig mag worden gedacht. De leden delen deze analyse en het is goed dat de
Minister dit noemt, maar hij gaat tegelijkertijd niet in op bijvoorbeeld deze belangrijke
passage: «De belangrijkste aanbeveling die de inspectie op basis van dit onderzoek
doet, is dat scholen alleen op basis van een weldoordachte aanpak en onder vooraf
gestelde condities de mogelijkheid krijgen over te gaan tot de invoering van de in
eerste instantie beperkte flexibele onderwijstijd.» Kortom, als scholen aan deze belangrijkste
aanbeveling (gaan) voldoen, waarom wil de Minister hen dan nog steeds geen ruimte
en flexibiliteit bieden, zo vragen de leden.
Voorts merken deze leden op dat vanwege het kleine aantal deelnemende scholen aan
dit experiment er geen representatieve conclusies kunnen worden getrokken. Waarom
wordt vanwege niet representatieve conclusies nu dit hele traject stopgezet, zo vragen
de leden.
De leden vinden het belangrijk dat bij het vormgeven van onderwijs nadrukkelijk wordt
gekeken naar wat wetenschappelijk bekend is. Wat zegt de wetenschap over flexibele
onderwijstijden en bijvoorbeeld kortere zomervakanties gecombineerd met meer vakanties
gespreid over het jaar? Hoe kijkt hij bijvoorbeeld naar internationaal onderzoeken
die het hebben over een «summer learning loss» met name voor kinderen uit de lagere
sociale economische milieus, zo vragen deze leden.
De leden zijn verbaasd dat de stekker er nu uit wordt getrokken, zonder dat de Minister
heeft nagedacht over alternatieven. De Minister wil eventuele ruimte en flexibiliteit
vanuit het perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht zoeken en de
opgedane ervaringen van het huidige experiment meenemen. Deze leden vragen welke ervaringen
de Minister zal meenemen. Zij vragen tevens waar de Minister aan denkt als hij uitgaat
van het perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de «Uitkomst experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs». Zij hebben daar
nog enkele vragen over.
De leden constateren dat de Minister na de experimenteerperiode, naar aanleiding van
het onderwijsinspectierapport over de onderwijskwaliteit bij de deelnemende scholen
heeft besloten de Wet Primair Onderwijs niet vergaand te flexibiliseren. Is de Minister
het met de leden eens dat het argument over de onvoldoende onderwijskwaliteit op zich
al sterk genoeg is om te stoppen met het experiment?
Zo ja, waarom heeft de Minister dan gemeend dat het argument «dat het onze gezamenlijke
opvatting is dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn»-
met beroep op de motie van het lid Van den Hul c.s.- nu aangevoerd moest worden, hoewel
dit argument bij het starten van het experiment kennelijk niet van doorslaggevend
belang was? Kan de Minister zijn antwoord toelichten? Deelt de Minister de opvatting
van de leden dat de motie van het lid Van den Hul c.s. specifiek betrekking had op
het »oplossen» van het lerarentekort door de lestijd te verkorten, niet op experimenten
rondom flexibele onderwijstijden?
De leden vragen de Minister hoe zijn stevige conclusies rondom de resultaten van de
proef zich verhouden tot zijn zoektocht naar ruimte en flexibiliteit op dit punt.
Deelt de Minister de mening van de leden dat bij nieuwe zoektochten en experimenten
altijd de kwaliteit van onderwijs leidend dient te zijn, en niet secundaire factoren
zoals gemak voor leerling, docent of ouder, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige
brief, waarin de Minister meldt dat hij het experiment flexibele onderwijstijden beëindigt.
Gevolg is dat de scholen die deelnemen aan het experiment per schooljaar 2020/2021
weer moeten voldoen aan de wet- en regelgeving, ongeacht de onderwijskwaliteit die
zij nu bieden.
De leden denken genuanceerd over de onderwijstijden in het basisonderwijs. Dat er
in de wet werd vastgelegd dat een schoolweek in het basisonderwijs in beginsel niet
minder dan vijf dagen onderwijs telt, was een gevolg van het gewijzigd amendement
van het lid Hamer c.s.5 dat de Kamer in 2005 heeft aangenomen. Weken waarin wordt afgeweken van de vijfdaagse
schoolweek zouden van tevoren bij ouders bekend zijn, zodat dezen niet voor onvoorziene
problemen zouden komen te staan. Nu echter de scholen het water aan de lippen staat
door het lerarentekort zien scholen zich gedwongen om over te gaan op een (tijdelijke)
vierdaagse schoolweek en daarover heeft de Kamer de motie van het lid Van den Hul
c.s. aangenomen, die uitspreekt dat de vierdaagse schoolweek geen oplossing vormt
voor het lerarentekort. Het amendement en de motie zijn consistent: ze benoemen beide
het gevaar van een onevenredige belasting bij ouders. De Minister voert de motie nu
echter aan als argument om het experiment flexibele onderwijstijden te beëindigen.
Hiermee geeft hij een specifieke uitleg aan de motie die in ieder geval de eerste
indiener niet per se zo had bedoeld. De motie richtte zich immers niet in het bijzonder
tegen het experiment flexibele onderwijstijden, maar tegen een vierdaagse schoolweek
als schijnoplossing voor het alsmaar voortdurende lerarentekort. Welke overwegingen
liggen hieraan ten grondslag?
De Minister verwijst naar het Eindrapport van het onderzoek in de periode van 2011 tot 2018 naar de effecten van
het flexibiliseren van onderwijstijd van de onderwijsinspectie. De conclusie van de onderwijsinspectie is dat invoering
van flexibele onderwijstijden geen negatief effect heeft op de kwaliteit van onderwijs,
maar dat er wel risico’s zijn verbonden aan flexibilisering van onderwijstijd die
een ongeclausuleerde invoering onwenselijk maken. De leden zijn evenmin voorstanders
van een ongeclausuleerde invoering van flexibele onderwijstijden, maar menen dat het
onderzoek van de onderwijsinspectie ook geen rechtvaardiging vormt voor het besluit
om het experiment te beëindigen. Kan de Minister nader toelichten welke interpretatie
hij geeft aan het Eindrapport, die hem tot dit besluit heeft bewogen?
De leden hebben vele berichten ontvangen van schoolbesturen, schooldirecteuren, ouders
en zelfs basisscholieren met de boodschap dat de beëindiging van het experiment flexibele
onderwijstijden een slechte zaak is. Op welke manieren heeft de Minister overlegd
met het onderwijsveld, alvorens hij besloot het experiment te beëindigen? Heeft hij
van tevoren van schoolbesturen, schooldirecteuren, ouders en basisscholieren signalen
ontvangen dat zij vooral wilden dat het experiment op hun school werd beëindigd? Wat
is de reactie van de Minister op een ouder die schrijft trots te zijn op het team
van de school dat voor elk kind passend en flexibel onderwijs biedt, samen met de
ouders en die graag zou zien dat zij deze weg mogen voortzetten voor het welzijn van
hun kinderen? Wat is de reactie van de Minister op de leerlingen van de Montessori
Sterrenschool Geerstraat in Vaassen die willen dat de goede scholen kunnen doorgaan
met de flexibele tijden, omdat anders hun ouders in de problemen komen als ze geen
vrij kunnen krijgen op hun werk, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister inzake het beëindigen van het experiment flexibilisering onderwijstijd.
De leden vragen wat het voorgenomen besluit betekent voor de eerder aangekondigde
voornemens om onnodige belemmeringen in de wetgeving inzake onderwijstijd weg te nemen.
Deelt de Minister de inschatting dat de beëindiging van het experiment niet hoeft
te betekenen dat gerechtvaardigde bezwaren inzake knelpunten in de huidige situatie
bij voorbaat worden afgewezen?
De leden vragen of scholen die gebruik maken van het experiment voldoende tijd hebben
om binnen een schooljaar de praktijk weer aan te passen aan de geldende regelgeving.
In hoeverre is coulance mogelijk als scholen tegen concrete knelpunten aanlopen die
langer uitstel nodig maken, zo vragen zij.
De leden vragen of de regering kan aangeven wat er gebeurd is met het in de Kamer
behandelde conceptbesluit op grond waarvan in aanvulling op het lopende experiment
juist extra verruiming van mogelijkheden inzake de onderwijstijd zou worden geboden,
bijvoorbeeld voor onderwijs op afstand. Hoe is de sombere toon in de evaluatie van
het huidige experiment te rijmen met de hooggespannen verwachtingen ten aanzien van
het tweede experimenteerbesluit, zo vragen de leden.
II. Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en gestelde vragen.
Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag. Daarbij is het goed
om eerst enkele uitgangspunten van het experiment toe te lichten.
Doel van het experiment
De Experimentenwet onderwijs (hierna: EWO) is bedoeld om te experimenteren met andere
structuren of wijzen van inrichting van het onderwijs, buiten de wettelijke kaders
om. Een experiment heeft tot doel te onderzoeken of de resultaten ervan kunnen worden
toegepast op het gehele onderwijsbestel.6 Een experiment heeft niet als doel om een school of groep scholen een uitzonderingspositie
te geven binnen de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO).
In het experiment flexibele onderwijstijden kregen scholen de mogelijkheid om de centraal
vastgestelde vakanties (waaronder de zomervakantie) te benutten voor het geven van
onderwijs en de mogelijkheid om af te wijken van het aantal dagen onderwijs per week
in de laatste zes schooljaren (de vijfdaagse schoolweek). Met dit experiment werd
beoogd de aansluiting tussen werk en privé te bevorderen.
Een experiment is per definitie tijdelijk. De deelnemers aan een experiment zijn hiervan
op de hoogte. Aan het einde van een experiment is het aan mij als stelselverantwoordelijk
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media om af te wegen of de wijziging
van wet- en regelgeving kan worden ingevoerd voor álle scholen. Dat is een integrale
afweging op basis van de (goede en minder goede) ervaringen en uitkomsten van de deelnemende
scholen gedurende de gehele looptijd van het experiment. Centraal in die afweging
staat de vraag of wetswijziging mogelijk risico’s oplevert voor de onderwijskwaliteit.
Duur van het experiment
In de oorspronkelijke Beleidsregel experiment flexibiliseren onderwijstijd7 was bepaald dat het experiment drie schooljaren zou duren, van 1 augustus 2011 tot
en met 30 juli 2014 met een uitlooptijd van twee jaar, omdat het niet wenselijk was
dat er veel opeenvolgende aanpassingen in het rooster van de deelnemende scholen komen.
In die beleidsregel was daarom opgenomen dat de scholen vanaf de start van het schooljaar
2016–2017 weer aan de wettelijke voorschriften dienden te voldoen. In 2016 is de duur
van het experiment verlengd tot 31 juli 2018 met uitloop tot schooljaar 2020/2021
om weer aan de wet- en regelgeving te voldoen voor wat betreft de onderwijstijden.8 De scholen wisten dat zij na afloop van het experiment weer aan de huidige wet- en
regelgeving zouden moeten voldoen, tenzij ik naar aanleiding van het experiment zou
besluiten de wet- en regelgeving aan te passen.
Resultaten en weging
Duidelijk is dat ouders van kinderen op de deelnemende scholen over het algemeen zeer
tevreden zijn over de flexibele onderwijstijden. Hoe mooi dat resultaat ook is, een
school blijft een onderwijsinstelling en de onderwijskwaliteit staat voorop. Daarom
was het aan de Inspectie van het onderwijs (hierna: de inspectie) om te bekijken welke
effecten flexibele onderwijstijden hebben op de onderwijskwaliteit. Van de elf scholen
die zijn gestart met het experiment nemen nog acht scholen deel aan het experiment.
Gedurende het experiment zijn de resultaten wat betreft de onderwijskwaliteit niet
altijd goed geweest. Zo hebben tijdens het experiment meerdere scholen problemen gehad
ten aanzien van de onderwijskwaliteit. Bij een school heeft deelname aan het experiment
tot een ernstige achteruitgang van de onderwijskwaliteit geleid, waarna de school
als zeer zwak is beoordeeld. Twee scholen zijn vanwege de problemen met de basiskwaliteit
zelfs uit het experiment gestapt. Daarnaast hebben nog twee scholen ingrijpende maatregelen
getroffen om de kwaliteitsproblemen het hoofd te bieden. In 2014 voldeed slechts een
van de scholen aan alle randvoorwaarden voor het invoeren van flexibele onderwijstijd.
Het experiment heeft aangetoond dat de invoering van flexibele onderwijstijden een
ingrijpende keuze voor scholen is en niet zonder risico’s voor de onderwijskwaliteit.
De inspectie merkte het volgende op in het eindrapport:
«Flexibele onderwijstijd heeft niet alleen te maken met tijd, maar ook met flexibiliseren
en individualiseren van het onderwijsleerproces. Invoering van flexibele onderwijstijd
vraagt daarmee veel van leraren, directie en bestuur. Het vraagt inzet, zowel in tijd
als in geld. Een verandering van zowel de onderwijskundige aanpak als van alle processen
binnen de school is noodzakelijk. Flexibele onderwijstijd invoeren is daarmee geen
«kleine interventie» maar een ingrijpende keuze, waarover niet te licht mag worden
gedacht.»9
Ik heb dit als stelselverantwoordelijke meegenomen in mijn algehele afweging of ik
wet- en regelgeving aan wil passen en flexibele onderwijstijden voor alle basisscholen
mogelijk wil maken.
Het aanpassen van de wet zou betekenen dat ik de bepalingen uit het experiment generiek
zou wijzigen in de WPO, wat als consequentie heeft;
– dat alle scholen in Nederland de vierdaagse schoolweek kunnen invoeren
– dat voor alle scholen de vakantieregeling wordt afgeschaft.
Gezien het feit dat het een ingrijpende keuze is met risico’s voor de onderwijskwaliteit
heb ik besloten de wet- en regelgeving naar aanleiding van het experiment niet aan
te passen.
Op basis van de resultaten van het experiment vind ik het te vergaande flexibilisering
om de regeling schoolvakanties volledig vrij te geven en het bestaan van de vierdaagse
schoolweek mogelijk te maken, omdat ik de risico’s voor de onderwijskwaliteit te groot
vind. Wel hebben deze scholen bijgedragen aan het meedenken over flexibele schooltijden
en geïndividualiseerde roosters. Deze ervaringen kunnen door deze en andere scholen
worden gebruikt om binnen de kaders van de wet meer flexibiliteit in te bouwen. Scholen
die vanuit hun onderwijsvisie maatwerk bieden, kunnen immers ook gebruik maken van
flexibele onderwijstijden binnen huidige wet- en regelgeving. In opdracht van het
ministerie heeft de Vereniging IKOOK in 2017 de Handreiking Maatwerk in Onderwijstijd(en) opgesteld. Dit is een handreiking voor alle scholen die de flexibiliteit van onderwijstijd
binnen de huidige wet- en regelgeving – met kwaliteit – willen benutten. In deze Handreiking
zijn ook de ervaringen van de scholen die deelnamen aan het experiment meegenomen.
Ik wil hierbij ook nog opmerken dat een aantal scholen uit het experiment een zeer
hoge vrijwillige ouderbijdrage vraagt, nog los van de kosten van het afnemen van het
«flexibele pakket» of «totaalpakket» voor leerlingen die het volledig flexibele programma
willen volgen. Ik hecht eraan dat ieder kind in Nederland goed en gratis onderwijs
krijgt zoals voorgeschreven in internationale verdragen, zoals afgeleid uit onze Grondwet
en zoals voorgeschreven in de WPO.
Toelating tot de school mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage
van de ouders (artikel 40, WPO). De wettelijk vastgestelde onderwijsinhoud moet kosteloos
worden aangeboden aan alle leerlingen die bij een school staan ingeschreven. Een hoge
vrijwillige ouderbijdrage kan kansengelijkheid in de weg staan en leiden tot segregatie.
Vervolg
In mijn brief van 2 april jongstleden heb ik u toegezegd dat ik zal onderzoeken welke
mogelijkheden er zijn om op verantwoorde wijze verdere ruimte en flexibiliteit te
bieden.
Ik kies ervoor om ruimte en flexibiliteit te zoeken vanuit het perspectief en de behoeften
van de leerling en leerkracht. Dat is dus een andere invalshoek dan in dit experiment
flexibele onderwijstijden centraal stonden. In het traject kijken scholen en inspectie
vooraf hoe de ruimte en flexibiliteit wordt vormgegeven en hoe de onderwijskwaliteit
geborgd blijft. Ik laat uw Kamer – zoals toegezegd – voor de zomer weten welke mogelijkheden
ik zie om vanuit deze andere invalshoek ruimte en flexibiliteit te bieden.
Ook de flexibiliteit binnen de wet- en regelgeving biedt de deelnemende scholen in
meer of mindere mate mogelijkheden om hun onderwijsconcept voort te zetten. Met de
deelnemende scholen is daarover een gesprek gevoerd.
De volgende zaken zijn níet voorgeschreven door wet- en regelgeving (al kan in sommige
gevallen de cao grenzen stellen aan de keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld rond werktijden):
– begin en eindtijden van de schooldag;
– het exacte aantal uren onderwijstijd per dag, week, maand en jaar;
– of en hoe de niet centraal vastgestelde vakantieweken worden gepland;
– het gebruik kunnen maken van zeven maal een vierdaagse schoolweek.
Individuele roosters zijn onder de volgende voorwaarden mogelijk:
– individuele roosters worden over een langere periode vastgesteld, zodat helder is
wat het onderwijsprogramma van een leerling is en kan worden bepaald wanneer leerlingen
aanwezig zouden moeten zijn;
– de roosters van individuele leerlingen worden vastgesteld in overleg tussen ouders
en school, onder verantwoordelijkheid van de school;
– deze roosters zijn voor de leerplichtambtenaren ter inzage op de school;
– er is formele instemming van de betrokkenen (medezeggenschapsraad, leraren, schoolleiding)
met het werken met individuele roosters;
– in de schoolgids moet zijn opgenomen hoe de onderwijstijd wordt benut;
– de regels uit de WPO met betrekking tot de onderwijstijd (zoals de minimale onderwijstijd)
worden nageleefd.
Ik hoop dat de scholen uit het experiment de bestaande ruimte voor flexibiliteit benutten
waar zij deze graag behouden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of deze scholen volgens dezelfde normen zijn gewaardeerd
als bij reguliere scholen gebeurt.
De inspectie heeft de scholen die met het experiment meededen op basis van het Toezichtkader
2012 beoordeeld.
Deze leden vragen waarom er besloten is om te werken met de indicatoren uit het Toezichtskader
2012 als er een vernieuwd Onderzoekskader 2017 ligt. Hoe verhoudt de evaluatie van
dit experiment zich tot de nieuwe toetsingskaders die een bredere kijk op onderwijskwaliteit
hebben? Zouden de resultaten per school anders worden als het Onderzoekskader 2017
gebruikt zou zijn?
De inspectie heeft een themaonderzoek uitgevoerd met de indicatoren uit het Toezichtkader
2012 om de uitkomsten van het onderzoek te kunnen vergelijken met eerder onderzoek
uit 2014. Er zou geen goede vergelijking te maken zijn als het Onderzoekskader 2017
zou zijn gebruikt.
Voornoemde leden vragen welke scholen positief uit dit experiment zijn gekomen en
welke scholen negatief.
Van de elf scholen die met het experiment gestart zijn, nemen er nog acht deel. Op
vijf scholen heeft de invoering van flexibele onderwijstijd geen negatieve effecten
op de kwaliteit van het onderwijs. Deze scholen laten een onderwijsproces zien van
voldoende kwaliteit en hebben hun kwaliteitszorg op orde. Ook heeft het bestuur van
deze scholen zicht op de kwaliteit en neemt waar nodig zijn verantwoordelijkheid.
De leden van genoemde fractie vragen of de Minister van plan is om voor de scholen
die positief uit het experiment zijn gekomen alles, maar dan ook alles op alles te
zetten om voortzetting van de flexibele onderwijstijden binnen de huidige regelgeving
te kunnen borgen? Mocht dit binnen huidige wet- en regelgeving niet mogelijk zijn,
welke aanpassingen moeten gedaan worden om dit wel mogelijk te maken en is een AMvB10 of een beleidsregel een mogelijkheid om dit mee te regelen?
Voor het voortzetten van de flexibilisering van de onderwijstijd zoals vormgegeven
in het experiment zou een aanpassing van de WPO en de Regeling vaststelling schoolvakanties
nodig zijn, waarmee deze flexibilisering voor álle basisscholen gaat gelden. Ik acht
dat niet wenselijk. Een dergelijke wijziging is te risicovol voor de onderwijskwaliteit.
Zoals reeds opgemerkt, biedt de huidige regelgeving ook al flexibiliteit wat onderwijstijden
betreft.
De volgende zaken zijn níet voorgeschreven door wet- en regelgeving (al kan in sommige
gevallen de cao grenzen stellen aan de keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld rond werktijden):
– begin en eindtijden van de schooldag;
– het exacte aantal uren onderwijstijd per dag, week, maand en jaar;
– of en hoe de niet centraal vastgestelde vakantieweken worden gepland;
– het gebruik kunnen maken van zeven maal een vierdaagse schoolweek.11
Naast voorgaande is het waardevol om nog aan te geven, zoals ook toegelicht in de
brief aan de Tweede Kamer van 16 januari 201512 over het experiment flexibele onderwijstijden, dat individuele roosters onder voorwaarden
mogelijk zijn. De voorwaarden zijn:
– individuele roosters worden over een langere periode vastgesteld, zodat helder is
wat het onderwijsprogramma van een leerling is en kan worden bepaald wanneer leerlingen
aanwezig zouden moeten zijn;
– de roosters van individuele leerlingen worden vastgesteld in overleg tussen ouders
en school, onder verantwoordelijkheid van de school;
– deze roosters zijn voor de leerplichtambtenaren ter inzage op de school;
– er is formele instemming van de betrokkenen (medezeggenschapsraad, leraren, schoolleiding)
met het werken met individuele roosters;
– in de schoolgids moet zijn opgenomen hoe de onderwijstijd wordt benut;
– de regels uit de WPO met betrekking tot de onderwijstijd (zoals de minimale onderwijstijd)
worden nageleefd.
De huidige wet- en regelgeving geeft scholen derhalve al enige ruimte tot flexibele
onderwijstijd. Met de scholen die deelnemen aan het experiment is het gesprek gevoerd
over de flexibiliteit in de huidige wet- en regelgeving waar zij vanaf schooljaar
2020/2021 gebruik van kunnen maken. Zij zijn op de hoogte van bovenstaande mogelijkheden.
Bekeken is hoe zij maximaal van deze flexibiliteit gebruik kunnen maken, gelijkend
op het onderwijsconcept dat zij tijdens het experiment hebben aangeboden. De inschatting
is dat het voor elke school mogelijk is om binnen een jaar de aanpassing (terug) naar
de huidige wet- en regelgeving te maken.
De leden van de VVD-fractie vragen welk contact en welke afspraken het ministerie
met de individuele deelnemende scholen gemaakt heeft? De leden ontvangen hier zeer
wisselende geluiden over. Hoe kan het dat de inzet van het ministerie bij een aantal
scholen in het geheel niet zo beleefd wordt? Bent u bereid om zo snel mogelijk met
elke school die goed uit het experiment gekomen is, om tafel te gaan om tot een passende
oplossing te komen, waarbij de uitkomst moet zijn dat de flexibele onderwijstijden
gehandhaafd kunnen blijven?
Alle acht overgebleven scholen uit het experiment zijn uitgenodigd voor een individueel
gesprek. Zeven scholen hebben hiervan gebruik gemaakt. Het streven is om de scholen
duidelijkheid te verschaffen en antwoorden te geven op hun vragen. Er is antwoord
gegeven op individuele vragen die de scholen hadden over de mogelijkheden binnen de
wet- en regelgeving waarmee de scholen hun onderwijsconcept zo goed als mogelijk kunnen
voortzetten. De antwoorden op vragen van individuele scholen zijn met alle andere
scholen uit het experiment gedeeld.
De leden vragen welke consequenties de Minister verwacht als de flexibele onderwijstijden
voor elke school in Nederland gaan gelden. Is daar een verschil tussen po13-scholen en vo14-scholen?
Ik acht het te risicovol voor de onderwijskwaliteit om de wet- en regelgeving voor
de vierdaagse schoolweek en de vakantieregeling voor álle basisscholen aan te passen.
Om die reden heb ik besloten om het experiment niet te verlengen en niet over te gaan
tot aanpassing van de regelgeving. Wel kunnen basisscholen in Nederland gebruik maken
van de ruimte die de huidige wet- en regelgeving biedt.
Voor VO-scholen is deze precieze aanpassing (vierdaagse schoolweek, afwijking van
de vakantieregeling) niet onderzocht en deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Voorts vragen de leden welke (financiële) consequenties er voor de ouders en hun maatschappelijke
carrières zijn als u bij uw besluit blijft om dit experiment te beëindigen.
Bij een aantal van de scholen is er samenwerking met buitenschoolse opvangorganisaties
of hadden de scholen opvang binnen hun onderwijsconcept en betaalden ouders hiervoor.
Deze samenwerking tussen school en buitenschoolse opvang kan uiteraard worden voortgezet.
Verder kunnen de scholen gebruik blijven maken van de ruimte die huidige wet- en regelgeving
voor flexibele onderwijstijden biedt.
De leden vragen wat er gebeurt met De School in Zandvoort die vanwege het integrale
onderwijsconcept reden was voor de start van het experiment? Zij waren sinds de start
van hun school in 2008 in overtreding wat betreft de wetgeving rondom onderwijstijd
en schuurden al tegen andere bestaande wetgeving aan. Deze school kan niet terug naar
een vorig concept. De School heeft goed gescoord in de evaluaties van de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie) en heeft zichtbare meeropbrengsten
die niet in het gebruikte toetsingskader konden worden gemeten of gekwantificeerd
konden worden.
De School heeft inderdaad goed gescoord in de evaluaties van de inspectie. Het toetsingskader
van de inspectie is daarbij voor mij leidend. Of er andere meeropbrengsten zijn en
wat de waarde daarvan is, kan ik niet beoordelen. Het zou trouwens ook willekeur met
zich meebrengen als ik voor De School andere maatstaven zou gebruiken dan voor andere
scholen bij het beoordelen van de kwaliteit van de school.
Het is daarbij belangrijk om te vermelden dat bij De School de in het experiment geboden
flexibiliteit in onderwijstijd zodanig heeft ingevuld dat flexibiliteit alleen mogelijk
is voor de ouders die hiervoor betalen. Alleen voor die leerlingen geldt dat onderwijs
ook gegeven wordt tijdens de kinderopvanguren. Daarom moet ook rekening worden gehouden
met SZW-regelgeving.
Ten tijde van het experiment heeft De School op het gebied van de onderwijstijd binnen
de wet- en regelgeving geopereerd. De School mocht vanwege deelname aan het experiment
afwijken van de regels voor de centraal vastgestelde vakanties (waaronder de zomervakantie)
en het aantal dagen dat les moet worden gegeven in de laatste 6 jaren van de basisschool
(de vijfdaagse schoolweek). Het onderwijsconcept van De School was aangepast aan de
wet- en regelgeving die tijdens het experiment op de deelnemende scholen van toepassing
was.
De School heeft aangegeven dat dit onderwijsconcept en bijbehorende bedrijfsvoering
na afloop van het experiment niet meer in huidige vorm haalbaar zijn, omdat het onderwijsconcept
en bedrijfsvoering gebaseerd zijn op spreiding van de onderwijstijd over 50 weken.
Ik heb bij De School onder de aandacht gebracht welke flexibiliteit mogelijk is binnen
de huidige wet- en regelgeving. Ik hoop dat zij daarvan gebruik maakt, zodat De School
onderwijs kan blijven aanbieden. Ook gezien de tevredenheid van leerkrachten en ouders
van kinderen van De School, getuige uit de brieven die uw Commissie heeft ontvangen.
Tot slot vragen de leden van voornoemde fractie de Minister of hij kan reageren op
de stelling dat de onderwijsinspectie onvoldoende mogelijkheden heeft om deze vorm
van flexibilisering van onderwijstijd goed te kunnen meten.
Ik deel deze stelling niet. De inspectie heeft voldoende mogelijkheden om te beoordelen
wat deze vorm van flexibilisering betekent voor de onderwijskwaliteit.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden lezen in de bovengenoemde brief van de Minister dat één van de redenen waarom
hij wil stoppen met het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs de kwaliteit
van onderwijs is bij de deelnemende scholen. De leden van de CDA-fractie vragen de
Minister nader toe te lichten wat hij hiermee bedoelt: om welke aspecten van onderwijskwaliteit
gaat het dan in het bijzonder?
Er moet sprake zijn van een doordacht concept, goede leraren, goede aansturing door
de directie en ondersteuning door het bestuur. Het lerarenteam moet achter het concept
staan en flexibel (individueel) onderwijs kunnen geven; het gaat om een verantwoorde
afstemming van het onderwijs op de (individuele) leerlingen en het goed om kunnen
gaan met een onderbroken leerproces.
In het bijgevoegde onderwijsinspectierapport lezen deze leden dat er zich sinds 2014
geen daling meer in de opbrengsten heeft voorgedaan bij de acht deelnemende scholen
en dat de onderwijsinspectie dit toerekent aan de toenemende ervaring die de scholen
met de flexibele onderwijstijd hebben opgedaan. Van deze acht scholen bieden, volgens
het onderwijsinspectieonderzoek, vijf voldoende onderwijskwaliteit en is de kwaliteitszorg
bij die scholen ook op orde. Deze leden vragen de Minister hoe deze uitkomsten van
de onderwijsinspectie zich verhouden tot zijn stelling dat de kwaliteit van onderwijs
een reden is om het experiment te stoppen.
De beslissing om de wet- en regelgeving niet aan te passen heb ik genomen op basis
van de resultaten en ervaringen van alle deelnemende scholen gedurende de gehele looptijd
van het experiment. Het experiment heeft aangetoond dat flexibele onderwijstijden
risico’s met zich meebrengen voor de onderwijskwaliteit. Ik heb afgewogen wat het
betekent als ik deze vergaande flexibilisering voor álle basisscholen mogelijk maak.
De risico’s voor de onderwijskwaliteit vind ik te groot en daarom heb ik als stelselverantwoordelijke
op basis van de bevindingen van de inspectie besloten de wet- en regelgeving niet
aan te passen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de constatering van de onderwijsinspectie
over het voldoen aan de (door inspectie opgestelde) randvoorwaarden niet juist reden
genoeg moet zijn om het experiment voort te zetten. Immers, de vijf goed presterende
scholen voldoen aan de randvoorwaarden. Daarnaast hebben twee scholen die minder goed
presteerden, maatregelen getroffen op onder andere het personele vlak en het inperken
van de mate van flexibele onderwijstijd, die ook een positief effect hebben gehad
op de kwaliteit. Wat is dan de beweegreden van de Minister om het experiment helemaal
te stoppen en niet te verlengen met deze zeven scholen om te kijken hoe de onderwijskwaliteit
zich blijft ontwikkelen nu aan de door de onderwijsinspectie vastgestelde voorwaarden
wordt voldaan?
De EWO is bedoeld om te experimenteren met andere structuren of wijzen van inrichting
van het onderwijs, buiten de wettelijke kaders om. Na afloop van het experiment volgt
de beslissing of de wetgeving voor het hele onderwijsbestel wordt aangepast. Een experiment
heeft niet als doel om een school of groep scholen een uitzonderingspositie te geven
binnen de WPO.
Daarnaast is een experiment per definitie tijdelijk. De deelnemers aan een experiment
zijn hiervan op de hoogte. Aan het einde van een experiment is het aan mij als stelselverantwoordelijke
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media om af te wegen of de wijziging
van wet- en regelgeving kan worden ingevoerd voor álle scholen. Dat is een integrale
afweging op basis van de (goede en minder goede) ervaringen en uitkomsten van de deelnemende
scholen gedurende de gehele looptijd van het experiment. Centraal in die afweging
staat de vraag of wetswijziging mogelijk risico’s oplevert voor de onderwijskwaliteit.
Die risico’s zijn er en daarom heb ik besloten om wet- en regelgeving niet aan te
passen.
De leden vragen of de Minister het met de leden eens is dat de motie van het lid Van
den Hul c.s.15 niet ziet op het experiment flexibele onderwijstijden, maar op de situatie dat scholen
zich genoodzaakt zien over te gaan tot een vierdaagse schoolweek omdat zij een structureel
tekort aan leerkrachten hebben? Zo nee, waarom niet?
De leden vragen of de Minister het tevens met deze leden eens is dat dit haaks staat
op de achterliggende gedachte van de flexibele onderwijstijden waarbij scholen heel
bewust hebben gekozen aan het experiment mee te doen vanuit hun visie op onderwijs?
En dat ouders zelf voor een school met zo’n onderwijsconcept kunnen kiezen? Dit in
tegenstelling tot de situatie waar de motie op doelt waarbij vanwege een structureel
tekort aan leerkrachten de school zich genoodzaakt voelt een vierdaagse schoolweek
in te voeren. Zo nee, waarom niet?
De leden vragen of de Minister het tevens met de leden eens is dat een vierdaagse
werkweek niet per definitie de manier is waarop scholen die aan het experiment deelnemen
de flexibele onderwijstijd invullen en je dus flexibele onderwijstijd niet één op
één kunt koppelen aan een vierdaagse schoolweek? Is de Minister het met deze leden
eens dat in het geval scholen in het experiment wel hebben gekozen voor een vierdaagse
schoolweek, dit onvergelijkbaar is met de situatie waar de motie van het lid Van den
Hul c.s. op doelt omdat daar dan tegenover staat dat deze scholen in tegenstelling
tot reguliere scholen hun lesweken verspreiden over het hele jaar waaronder de vakantieweken
zodat kinderen niet minder uren les krijgen of langere dagen moeten maken?
Ik ben mij ervan bewust dat de motie van het lid Van den Hul c.s. is ingediend in
de context van en ten tijde van het debat over het lerarentekort en ik deel met de
leden dat een vierdaagse schoolweek daar geen oplossing voor biedt. Het klopt dat
de scholen die hebben deelgenomen aan het experiment geen structurele vierdaagse schoolweek
hebben ingevoerd voor alle leerlingen en dat flexibele onderwijstijd niet één op één
te koppelen is aan een vierdaagse schoolweek. Bovendien hadden zij een ander motief
om te werken met een vierdaagse schoolweek.
Dat laat onverlet dat aanpassing van de WPO naar aanleiding van het experiment de
invoering van een vierdaagse schoolweek voor álle scholen mogelijk zou maken, ongeacht
de beweegreden.
De leden vragen of de Minister nader kan toelichten waarom hij ondanks de conclusies
van de inspectie over de randvoorwaarden toch van mening is dat het experiment stopgezet
moet worden en de deelnemende scholen weer moeten overgaan tot de reguliere onderwijstijden,
terwijl dit niet de conclusie is van de onderwijsinspectie?
Zoals eerder aangegeven heb ik de beslissing om de wet- en regelgeving niet aan te
passen genomen op basis van de resultaten van de scholen van de gehele looptijd van
het experiment. Ik heb hierbij afgewogen wat aanpassing van de wet- en regelgeving
betekent voor álle basisscholen. Hierbij moet ik concluderen dat er risico’s zijn
voor het behoud van de onderwijskwaliteit. Ik vind aanpassing van wet- en regelgeving
daarom te risicovol.
De deelnemende scholen hoeven niet weer over te gaan tot de reguliere onderwijstijden,
maar moeten hun onderwijsconcept in lijn brengen met de kaders van huidige wet- en
regelgeving.
De leden vragen de Minister of het niet eerder in de rede ligt, mede gezien de bevindingen
van de onderwijsinspectie, om het experiment met de flexibele onderwijstijden voort
te zetten voor de vijf tot zeven scholen in het experiment die voldoende onderwijskwaliteit
laten zien en eventueel uit te breiden met nieuwe scholen nu duidelijk is gebleken
aan welke randvoorwaarden scholen moeten voldoen om van het experiment een succes
te maken?
Nee, dat ligt niet in de rede. Vijf scholen uit het experiment laten weliswaar voldoende
onderwijskwaliteit zien, maar uit het rapport van de inspectie blijken ook aanzienlijke
risico’s voor de onderwijskwaliteit bij het wettelijk invoeren van flexibele onderwijstijden.
Ik wil dit om die reden niet voor alle scholen invoeren. Het voortzetten van het experiment
en het uitbreiden van de deelname hiervan met andere scholen vind ik dan ook geen
goed idee.
De leden vragen de Minister of het waar is dat er een maximumperiode was afgesproken
voor de duur van het experiment van vijftien jaar? Zo ja, waarom kan het experiment
dan niet worden voortgezet onder gelijktijdig onderzoeken en monitoren van de meeropbrengsten
van de deelnemende scholen?
In de oorspronkelijke Beleidsregel experiment flexibiliseren onderwijstijd was bepaald
dat het experiment drie schooljaren zou duren, van 1 augustus 2011 tot en met 30 juli
2014. In 2016 is de duur van het experiment verlengd tot 31 juli 2018 met een eventuele
transitieperiode tot de start van het schooljaar 2020/2021.16
Deze periode heeft voldoende gegevens opgeleverd op basis waarvan ik heb besloten
om de wet- en regelgeving niet generiek aan te passen. Verlenging van het experiment
is daarom niet aan de orde en ook niet in het belang van de leerlingen.
De leden vragen de Minister hoe realistisch het is dat de scholen van het experiment
zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 geheel kunnen conformeren aan de reguliere
wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijstijd indien de Minister zijn voornemen
uitvoert om te stoppen met het experiment.
De scholen waren op de hoogte van de tijdelijkheid en de duur van het experiment,
inclusief de mogelijkheid dat naar aanleiding van het experiment wet- en regelgeving
niet zou worden aangepast. De deelnemende scholen zullen vanaf het schooljaar 2020/2021
weer moeten voldoen aan de wet- en regelgeving waar ook alle andere scholen in Nederland
aan moeten voldoen. Binnen de huidige wet- en regelgeving is ruimte voor flexibiliteit
van onderwijstijd. De scholen kunnen hier gebruik van maken en hun onderwijsconcept
deels behouden. Zij hebben ruim een jaar de tijd om zich hierop voor te bereiden.
Ik acht dat realistisch.
Ook vragen de leden de Minister of er ook scholen zijn die de flexibele tijden als
onderdeel van hun integrale onderwijsconcept hebben ingevoerd en genoodzaakt zijn
te sluiten als de Minister zijn voornemen uitvoert om het experiment te stoppen? De
leden weten in ieder geval van een specifieke school die vanuit hun integrale visie
ook bijvoorbeeld de financiën van de voorschoolse –, schoolse – en naschoolse programma’s
integraal ziet en aangeeft te moeten sluiten als de Minister zijn plannen doorzet.
Ten tijde van het experiment hebben scholen op basis van het experimenteerbesluit
een vrijstelling gehad op de centraal vastgestelde vakantieweken en de vijfdaagse
schoolweek. De huidige wet- en regelgeving geeft scholen al enige ruimte tot flexibilisering.
Met de scholen die deelnemen aan het experiment is het gesprek gevoerd over de flexibiliteit
in de huidige wet- en regelgeving waar zij vanaf schooljaar 2020/2021 gebruik van
kunnen maken.
De scholen hebben geen vrijstelling gehad voor wat betreft de regels rondom bekostiging
en het integraal bekijken van financieringsstromen. Er mag geen onderwijsbekostiging
uitgegeven worden aan opvang.17 De financiële administratie van onderwijs volgens de WPO (bekostigd onderwijs) en
de financiële administratie van voorschoolse- en naschoolse programma’s dienen daarom
gescheiden te blijven. Dit geldt voor alle scholen, ook de scholen die aan het experiment
deelnemen.
De leden van de CDA-fractie stellen dat er wellicht nog meer scholen zijn die niet
de omschakeling naar een «reguliere» school qua onderwijstijden kunnen of willen maken. Kan de Minister aangeven hoeveel van de scholen in het experiment hebben aangegeven
zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 te kunnen houden aan de wettelijke vereisten
voor wat betreft onderwijstijden en door te zullen gaan als «reguliere» school voor
wat betreft onderwijstijden?
Er zijn scholen die hebben aangegeven dat zij gebruik willen blijven maken van de
mogelijkheden van flexibele onderwijstijden binnen de huidige wet- en regelgeving.
De leden vragen of de Minister kan aangeven of de scholen ook op personeelsvlak tijdig
genoeg voor het schooljaar 2020/2021 de omschakeling kunnen maken naar reguliere onderwijstijden
aangezien zij zijn aangenomen op basis van de arbeidvoorwaarden voor flexibele onderwijstijden?
Hoe groot is de verwachting dat scholen personeel zullen gaan verliezen door een verplichte
overgang naar een andere onderwijstijden?
Ik ben me ervan bewust dat het eindigen van het experiment op het gebied van flexibele
onderwijstijden ook gevolgen zal hebben voor andere onderdelen van het schoolbeleid,
zoals het personeelsbeleid. Daar staat tegenover dat een experiment per definitie
een tijdelijk karakter heeft en wordt gevolgd door de beslissing of wet- en regelgeving
wordt aangepast. De deelnemende scholen zijn daarvan op de hoogte.
De leden vragen of de Minister tevens kan aangeven wat zijn verwachting is dat de
ouders van de kinderen op deze scholen zullen doen? Zullen zij geneigd zijn hun kind
in deze tussenfase op de school te laten of zullen zij er eerder voor kiezen hun kind
na de zomervakantie naar een school te laten gaan die al jarenlange ervaring heeft
met reguliere onderwijstijden?
Binnen de huidige wet- en regelgeving bestaan mogelijkheden om flexibel om te gaan
met de onderwijstijden (zie ook beantwoording van de vragen van VVD). De verwachting
is dat de scholen hun huidige onderwijsconcept daarop zullen aanpassen zodat het zal
voldoen aan huidige wet- en regelgeving. De mogelijkheid voor flexibiliteit van onderwijstijden
binnen huidige wet- en regelgeving kan enigszins tegemoetkomen aan de wensen van de
ouders die bewust voor het onderwijsconcept met flexibele onderwijstijden hebben gekozen.
Daarnaast is het goed om te melden dat niet álle ouders (en hun kinderen) gebruik
maakten van de mogelijkheden van flexibele onderwijstijden. Voor hen zal er dan ook
niets veranderen. Ik kan geen inschatting maken wat ouders van deze scholen zullen
doen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij het met deze leden eens is dat
het concept van de flexibele onderwijstijden laat zien dat er behoefte aan bestaat
onder ouders. Allereerst omdat sommige scholen in het experiment een groot deel van
de onderwijstijd zo kunnen inrichten dat er één leraar staat op tien – twaalf kinderen
en dit goed is voor de ontwikkeling van het kind. Juist ook voor de kinderen die in
het kader van passend onderwijs extra ondersteuning nodig hebben. Sommige scholen
in het experiment hebben uit principe geen plus- en klusklassen omdat zij al het extra
aanbod aan alle kinderen ten goede willen laten komen. Tevens merken de leden van
de CDA-fractie op dat het de combinatie zorg-arbeid makkelijker maakt voor ouders
en de Minister zelf constateert dat er een positieve relatie bestaat tussen de flexibele
onderwijstijd en het aantal uren dat ouders werken. Bovendien is de ouderbetrokkenheid
op deze scholen erg hoog.
Ja, ik zie dat er bij ouders behoefte bestaat voor het concept van flexibele onderwijstijden.
Daar staat echter tegenover dat een school een onderwijsinstelling is waar de onderwijskwaliteit
voorop staat. Als stelselverantwoordelijke is het aan mij om zorgvuldig af te wegen
of aan hun behoefte tegemoet kan worden gekomen zonder risico’s voor de onderwijskwaliteit.
De inrichting van het onderwijs en het aantal kinderen in een klas was geen onderdeel
van dit experiment. Daar zijn scholen vrij in.
De leden vragen of de Minister het tevens eens is met de leden dat de scholen die
flexibele onderwijstijd aanbieden en daardoor (bijna) het hele jaar open zijn ook
een goede oplossing zijn voor het fenomeen dat kinderen na een lange zomervakantie
een terugval in prestaties kunnen vertonen omdat zij in deze lange vakantie minder
zijn uitgedaagd?
Het was geen doel van het experiment om te onderzoeken of flexibele onderwijstijden
effect hebben op een eventuele terugval in prestaties. Dit is dan ook niet onderzocht.
Amerikaans onderzoek naar het effect van scholen in de Verenigde Staten die het hele
jaar open zijn, zijn niet eenduidig in hun conclusies. (Merino, 198318; Cooper et al.19, 2003; Graves 201020)
De leden vragen of de Minister tevens kan reageren op de stelling dat scholen die
flexibele onderwijstijd bieden segregatie en kansenongelijkheid beter kunnen tegengaan
dan reguliere scholen omdat zij vanwege hun naadloos op elkaar aansluitende schoolse
– en buitenschoolse programma kinderen beter kunnen bieden wat zij nodig hebben en
daar meer tijd voor hebben waarmee beter gecompenseerd kan worden wat zij eventueel
thuis tekort komen aan stimulatie.
De stelling van de leden van de CDA-fractie is niet onderzocht en het inspectierapport
bevat hier geen gegevens over.
Ik hecht eraan onder uw aandacht te brengen dat een aantal scholen uit het experiment
een zeer hoge vrijwillige ouderbijdrage vraagt (€ 500,– en € 1.054,– per jaar), nog
los van de kosten van het afnemen van het «flexibele pakket» of «totaalpakket» voor
leerlingen die het volledig flexibele programma willen volgen (bij dezelfde scholen
respectievelijk € 5.636,- per jaar en € 9.607,- per jaar). Deze laatste kosten komen
in aanmerking voor kinderopvangtoeslag en zijn daarmee alleen toegankelijk voor ouders
met werk. Daar waar die tijd ook wordt gezien als onderwijstijd is financiering niet
mogelijk, aangezien onderwijs kosteloos moet worden aangeboden.21
Ik hecht eraan dat ieder kind in Nederland goed en gratis onderwijs krijgt zoals voorgeschreven
in internationale verdragen, zoals afgeleid uit onze Grondwet en zoals voorgeschreven
in de WPO.
Toelating tot de school mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage
van de ouders (artikel 40, WPO). De wettelijk vastgestelde onderwijsinhoud moet kosteloos
worden aangeboden aan alle leerlingen die bij een school staan ingeschreven. Een hoge
vrijwillige ouderbijdrage kan kansengelijkheid juist in de weg staan en leiden tot
segregatie.
Verder is het aanbieden van een buitenschools programma dat goed aansluit op het schoolse
programma niet uitsluitend te realiseren met flexibele onderwijstijden. Dit is ook
mogelijk op scholen waar reguliere onderwijstijden gelden. Scholen zijn daarbij verplicht
om te zorgen voor aansluiting met voor- en naschoolse opvang.22
De leden vragen de Minister hoe de scholen in het experiment het doen op financieel
vlak; kunnen zij vanuit hun eigen middelen de kosten voor hun innovatieve onderwijsconcept
betalen, of is dat niet mogelijk en moeten besturen financieel bijspringen? Wat is
het oordeel van de Minister daarover?
Per school is verschillend hoe zij hun innovatieve onderwijsconcept betalen. Voor
zover de scholen voldoen aan de wet- en regelgeving zijn zij vrij in de besteding
van hun financiële middelen.
De inspectie geeft aan dat het per school uit het experiment verschilt hoe zij het
doen op financieel vlak. De inspectie heeft aan de scholen gevraagd of er extra middelen
zijn besteed in het kader van het experiment. Voor alle scholen die meededen geldt
dat ze extra middelen hebben besteed aan formatie tijdens de vakanties.
De leden vragen de Minister nader toe te lichten wat hij precies bedoelt met het onderzoeken
van de mogelijkheden voor meer maatwerk en differentiatie. Waar denkt de Minister
dan precies aan en in welke vorm en wanneer kan de Kamer zijn plannen tegemoet zien,
zo vragen de leden.
Zoals aangegeven in mijn brief van 2 april jongstleden wil ik eventuele ruimte en
flexibiliteit bieden vanuit een andere invalshoek dan in het experiment flexibele
onderwijstijden centraal stond.23 Ik kies ervoor om ruimte en flexibiliteit te zoeken vanuit het perspectief en de
behoeften van de leerling en leerkracht. Voor de zomer informeer ik uw Kamer hier
nader over.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden constateren dat enkele scholen waar sprake is van een sterke schoolorganisatie
en een goed doordachte aanpak, een flexibele invulling van de onderwijstijd kunnen
bieden en tegelijkertijd de onderwijskwaliteit kunnen borgen. De leden van de D66-fractie
vragen of de Minister kan toelichten waarom het vertrouwen en de ruimte van deze scholen
wordt afgenomen?
Ik heb afgewogen wat het betekent als ik deze vergaande flexibilisering voor álle
basisscholen mogelijk maak. De risico’s voor de onderwijskwaliteit vind ik te groot
en daarom heb ik als stelselverantwoordelijke besloten de wet- en regelgeving niet
aan te passen. Dat brengt met zich mee dat daarmee het experiment voor alle deelnemende
scholen wordt beëindigd en daarmee dus ook voor de scholen waarvan de onderwijskwaliteit
op orde is. De scholen kunnen gebruik maken van de ruimte die de huidige wet- en regelgeving
biedt.
De leden vragen of de Minister meer toelichting kan geven over de uiteenlopende redenen
dat het sommige scholen niet lukte om het experiment succesvol af te sluiten? Waarom
is er zo’n groot verschil tussen de verschillende scholen? Is de Minister het eens
met de stelling dat flexibele onderwijsuren een grotere kans van slagen hebben bij
een betere voorbereiding, zelfs bij nieuwe scholen?
Een stabiele basis, goede voorbereiding en voldoende voorbereidingstijd zijn belangrijke
voorwaarden om het invoeren van flexibele schooltijden te laten slagen. Ouders moeten
het willen, het bestuur moet het faciliteren en het team moet erachter staan en geëquipeerd
worden om flexibel (individueel) onderwijs te kunnen geven. Van cruciaal belang is
daarbij een goede aansturing door de directeur en controle op de kwaliteit van het
onderwijs.
De leden vragen de Minister het experiment te verlengen met extra aandacht voor de
geconstateerde tekortkomingen door de scholen de tijd en handvatten te geven om de
randvoorwaarden (1. Goede voorbereiding, 2. Faciliteiten voor het bestuur, en 3. Competent
team) te verwezenlijken?
Bij een experiment wordt onderzocht wat de effecten zijn van een afwijkend kader dat
aan een school wordt geboden. De EWO is niet bedoeld om een uitzonderingspositie te
creëren voor een school of een groep scholen. De opbrengsten van de evaluatie van
het experiment laten zien dat flexibele onderwijstijden risicovol zijn voor de onderwijskwaliteit
en om die reden eindigt het experiment.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s waren verbonden aan het loslaten
van de wettelijke bepalingen voor de onderwijskwaliteit? Hoe groot zijn deze geweest
voor het veranderen van de onderwijskwaliteit, zo vragen de leden.
Een risico voor de onderwijskwaliteit is vooral dat het team onvoldoende in staat
is op een flexibele manier (individueel) onderwijs te geven. Een verantwoorde afstemming
en goed kunnen omgaan met een onderbroken leerproces zijn belangrijke voorwaarden
om met succes te kunnen werken met flexibele onderwijstijden. Onmisbaar daarbij is
een goede aansturing door de schoolleiding en controle op de kwaliteit van het onderwijs.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de kwaliteit van het onderwijs precies werd
beoordeeld. Aan welke maatstaven moest een school voldoen om de kwaliteit te waarborgen?
Hoe werd deze kwaliteit van onderwijs niet gewaarborgd door de scholen?
Voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit is het toezichtkader gebruikt dat gold
in de periode tot 2017. In dat kader is binnen de kwaliteitszorg een indicator opgenomen
die de borging van de onderwijskwaliteit betreft. Belangrijk is met name dat scholen
en de docententeams de onderwijsbehoeften van de leerlingenpopulatie in kaart brengen,
om daar vervolgens op in te kunnen spelen. Flexibilisering van onderwijstijd betekent
dat de omstandigheden van lesgeven anders zijn, en daarmee de afstemming op onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Het vraagt specifieke vaardigheden op het gebied van differentiatie.
Het team moet in staat zijn om daarin mee te kunnen groeien.
Ik wil hier nog opmerken dat een aantal scholen uit het experiment een zeer hoge vrijwillige
ouderbijdrage vraagt om een onderwijsconcept met flexibele onderwijstijden aan te
bieden aan leerlingen. Dit nog los van de kosten van het afnemen van het «flexibele
pakket» of «totaalpakket» voor leerlingen die het volledig flexibele programma willen
volgen. (Zie ook beantwoording van de vragen van het CDA).
Een experiment heeft per definitie een tijdelijk karakter en wordt gevolgd door de
beslissing of wet- en regelgeving wordt aangepast. Nu ik heb besloten dat de wet-
en regelgeving niet generiek wordt aangepast, zullen alle deelnemende scholen per
schooljaar 2020/2021 weer aan de wet- en regelgeving moeten voldoen. Bij het onderzoeken
van de mogelijkheden voor flexibiliteit en ruimte vanuit de invalshoek van leerling
en leerkracht, neem ik ook de ervaringen uit dit experiment mee.
De leden vragen de Minister waarom gekozen wordt om deelnemende (en geïnteresseerde)
scholen, die voldoende onderwijskwaliteit bieden en het experiment willen continueren,
in het schooljaar 2020 ermee te laten stoppen.
Het doel van een experiment is om te onderzoeken wat de effecten zijn van een afwijkend
kader dat tijdelijk aan een school wordt geboden. Op basis van de resultaten heb ik
besloten om de wet- en regelgeving niet aan te passen. Het is inherent dat het experiment
dan eindigt, ook voor de scholen die voldoende onderwijskwaliteit bieden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister bekijkt welke mogelijkheden
er zijn om deze ruimte en flexibiliteit op verantwoorde wijze te bieden vanuit het
perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht. Deze leden vragen een nadere
toelichting welke mogelijkheden of invalshoeken de Minister voor ogen heeft. Wat voor
flexibiliteit en ruimte kan er geboden worden? Hoe wordt beoordeeld wat wel of niet
verantwoorde flexibiliteit en ruimte is? Welke andere randvoorwaarden dan «voldoende
onderwijskwaliteit» en «aansluiting bij wensen van de medezeggenschapsraad» worden
onderscheiden bij de beoordeling of ruimte en flexibiliteit in de onderwijstijden
«verantwoord» zijn?
Zoals aangegeven in mijn brief van 2 april jongstleden wil ik eventuele ruimte en
flexibiliteit bieden vanuit een andere invalshoek dan in het experiment flexibele
onderwijstijden centraal stond.24 Ik kies ervoor om ruimte en flexibiliteit te zoeken vanuit het perspectief en de
behoeften van de leerling en leerkracht. Voor de zomer informeer ik uw Kamer hier
nader over.
De leden van de D66-fractie vernemen dat de scholen het niet eens zijn met het besluit
van de Minister en betreuren de gevolgen voor hun school, leerkrachten, leerlingen
en omgeving van de school.
De leden van de D66-fractie willen ook van de Minister weten hoe hij een alternatief
wil vinden vanuit de behoeften van de leerling en de leerkracht als deze al tevreden
waren met de huidige gang van zaken.
Alle acht overgebleven scholen uit het experiment zijn uitgenodigd voor een individueel
gesprek. Zeven scholen hebben hiervan gebruik gemaakt. Het streven is om de scholen
duidelijkheid te verschaffen en antwoorden te geven op hun vragen. Er is antwoord
gegeven op individuele vragen die de scholen hadden over de mogelijkheden binnen de
wet- en regelgeving waarmee de scholen hun onderwijsconcept zo goed als mogelijk kunnen
voortzetten.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat de deelnemende scholen aan het experiment
met ingang van het schooljaar 2020/2021 weer aan de geldende wet- en regelgeving zullen
moeten voldoen. Hoe wordt deze overgang begeleid? Hoe lang is de verwachting dat de
overgang zal duren totdat de scholen van het experiment weer meedraaien binnen de
geldende wet- en regelgeving? Welke handvatten worden deze scholen aangeboden om de
overgang in goede banen te leiden, zo vragen de leden.
De scholen moeten per schooljaar 2020/2021 weer voldoen aan wet- en regelgeving. De
tussenliggende periode is een overgangsperiode waarin zij zich kunnen voorbereiden
op aanpassing of geleidelijk kunnen aanpassen. In individuele gesprekken met de scholen
is antwoord gegeven op vragen van de scholen over concrete invulling van de onderwijstijd
binnen de huidige wet- en regelgeving.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van de experimenten
over flexibele onderwijstijd waar de kwaliteit wel op orde was en positief beoordeeld
zijn door de onderwijsinspectie.
In het experiment flexibele onderwijstijden hebben de deelnemende scholen maatwerk
geboden aan zowel leerlingen als ouders. Ook binnen de huidige wet- en regelgeving
is onder voorwaarden enige mate van flexibiliteit mogelijk. De ervaringen van zowel
de positief beoordeelde als de minder positief beoordeelde scholen hebben waardevolle
lessen opgeleverd en laten zien aan welke voorwaarden invoering van flexibele onderwijstijden
moet voldoen. In opdracht van het ministerie heeft de Vereniging IKOOK de randvoorwaarden
gebundeld in de Handreiking Maatwerk in Onderwijstijd(en). Dit is een handreiking voor alle scholen die de flexibiliteit van onderwijstijd
binnen de huidige wet- en regelgeving willen benutten.
De leden vragen of de Minister het onbegrip van de leerkrachten, ouders en leerlingen
op deze scholen begrijpt, waar dus goed werk wordt geleverd, maar de scholen toch
gedwongen worden te stoppen met het experiment. De leden vragen daarom of de Minister
bereid is om voor de genoemde vijf scholen het experiment te verlengen en wellicht
uit te breiden aan de hand van de lessen van de onderwijsinspectie en de plannen van
de Minister om te kijken naar mogelijkheden voor flexibilisering vanuit een andere
invalshoek.
Ik heb begrip voor de teleurstelling bij leerkrachten, ouders en leerlingen op de
deelnemende scholen. Echter, een experiment heeft per definitie een tijdelijk karakter
en wordt gevolgd door de beslissing of wet- en regelgeving wordt aangepast. Ik heb
als stelselverantwoordelijke besloten de wet- en regelgeving niet aan te passen, vanwege
de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Dit betekent dat de scholen per schooljaar
2020/2021 aan de wet- en regelgeving moeten voldoen.
De leden wijzen erop dat de Minister lijkt te suggereren dat het onderhavige experiment
alleen het belang van ouders dient en niet dat van de leerlingen en leerkrachten.
Is dit waar? Of deelt de Minister de mening dat het één het ander niet hoeft uit te
sluiten? Zijn er ook initiatieven in het onderhavige experiment die wel de leerlingen
centraal stellen? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op initiatieven waarbij de onderwijstijd
onderdeel van een onderwijskundig concept is en die positief zijn beoordeeld door
de onderwijsinspectie. Wat vindt de Minister hiervan? Vindt de Minister dat dergelijke
initiatieven, mits goed uitgevoerd, echt passend onderwijs kunnen geven door het aantal
lesuren af te stemmen op wat kinderen echt nodig hebben (in plaats van standaard 940
uur), zo vragen deze leden.
Het experiment beoogde inderdaad aansluiting tussen werk en privé te bevorderen. De
scholen in het experiment hebben verschillende onderwijsconcepten gehanteerd, waarin
uiteraard ook het belang van de leerlingen en leraren zijn meegenomen. Het ene belang
hoeft daarbij het andere niet uit te sluiten.
Ik hecht er ook belang aan dat onderwijs aan iedere leerling dezelfde kansen biedt.
Daarom wil ik opmerken dat een aantal scholen uit het experiment een zeer hoge vrijwillige
ouderbijdrage vraagt om een onderwijsconcept met flexibele onderwijstijden aan te
bieden aan leerlingen. Dit nog los van de kosten van het afnemen van het «flexibele
pakket» of «totaalpakket» voor leerlingen die het volledig flexibele programma willen
volgen. (Zie ook beantwoording van de vragen van het CDA).
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de conclusies van de onderwijsinspectie
een belangrijke reden zijn om te besluiten op dit moment verder geen ruimte en flexibiliteit
mogelijk te gaan maken. Is het waar dat de onderwijsinspectie niet adviseerde om te
stoppen met het maken van ruimte en flexibiliteit?
Het aanpassen van de wet zou betekenen dat ik de bepalingen uit het experiment generiek
zou wijzigen in de WPO. Dit terwijl het rapport van de inspectie heeft laten zien
dat er risico’s zijn voor de onderwijskwaliteit. Gezien de risico’s voor de onderwijskwaliteit
heb ik besloten de wet- en regelgeving naar aanleiding van het experiment niet aan
te passen. Dit wil niet zeggen dat er niets meer mogelijk is. Binnen de huidige wet-
en regelgeving is onder voorwaarden ook flexibiliteit mogelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie delen deze analyse en het is goed dat de Minister
dit noemt, maar hij gaat tegelijkertijd niet in op bijvoorbeeld deze belangrijke passage:
«De belangrijkste aanbeveling die de inspectie op basis van dit onderzoek doet, is
dat scholen alleen op basis van een weldoordachte aanpak en onder vooraf gestelde
condities de mogelijkheid krijgen over te gaan tot de invoering van de in eerste instantie
beperkte flexibele onderwijstijd.» Kortom, als scholen aan deze belangrijkste aanbeveling
(gaan) voldoen, waarom wil de Minister hen dan nog steeds geen ruimte en flexibiliteit
bieden, zo vragen de leden.
Ik heb een integrale afweging gemaakt op basis van de ervaringen en uitkomsten van
de deelnemende scholen gedurende de gehele looptijd van het experiment. Centraal in
die afweging staat de vraag of wetswijziging mogelijk risico’s oplevert voor de onderwijskwaliteit.
Ik acht dat risico te groot. Wel kunnen de scholen gebruik maken van de ruimte die
de huidige wet- en regelgeving biedt voor flexibiliteit in onderwijstijd.
Voorts merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat vanwege het kleine aantal
deelnemende scholen aan dit experiment er geen representatieve conclusies kunnen worden
getrokken. Waarom wordt vanwege niet representatieve conclusies nu dit hele traject
stopgezet, zo vragen de leden.
Het betrof weliswaar een beperkte groep scholen, maar het experiment maakte duidelijk
dat er flinke risico’s verbonden zijn aan verdere flexibilisering van onderwijstijd.
Ik heb als stelselverantwoordelijke besloten om de wet- en regelgeving vanwege deze
risico’s voor de onderwijskwaliteit niet aan te passen.
De leden vinden het belangrijk dat bij het vormgeven van onderwijs nadrukkelijk wordt
gekeken naar wat wetenschappelijk bekend is. Wat zegt de wetenschap over flexibele
onderwijstijden en bijvoorbeeld kortere zomervakanties gecombineerd met meer vakanties
gespreid over het jaar? Hoe kijkt hij bijvoorbeeld naar internationaal onderzoeken
die het hebben over een «summer learning loss» met name voor kinderen uit de lagere
sociale economische milieus, zo vragen deze leden.
Er is weinig onderzoek gedaan naar flexibele onderwijstijden en vakantiespreiding.
Er zijn twee Amerikaanse onderzoeken met betrekking tot de vierdaagse schoolweek.
Een onderzoek (Anderson & Walker, 2015)25 vindt positieve effecten; een ander onderzoek (Thompson26, 2019) vindt negatieve effecten.
Amerikaans onderzoeken naar het effect van scholen in de Verenigde Staten die het
hele jaar open zijn, zijn niet eenduidig in hun conclusies. (Merino, 1983; Cooper
et al. 03; Graves, 2010).
De Minister wil eventuele ruimte en flexibiliteit vanuit het perspectief en de behoeften
van de leerling en leerkracht zoeken en de opgedane ervaringen van het huidige experiment
meenemen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke ervaringen de Minister zal
meenemen. Zij vragen tevens waar de Minister aan denkt als hij uitgaat van het perspectief
en de behoeften van de leerling en leerkracht.
Bij het onderzoeken van de mogelijkheden voor flexibiliteit en ruimte neem ik de brede
ervaringen van betrokkenen mee. Daar behoren ook de ervaringen uit dit experiment
bij. Ik kies ervoor om ruimte en flexibiliteit te zoeken vanuit het perspectief en
de behoeften van de leerling en leerkracht. Voor de zomer informeer ik uw Kamer hier
nader over.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het met de leden eens is dat het
argument over de onvoldoende onderwijskwaliteit op zich al sterk genoeg is om te stoppen
met het experiment?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Zo ja, waarom heeft de Minister dan gemeend dat het argument «dat het onze gezamenlijke
opvatting is dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn»-
met beroep op de motie van het lid Van den Hul c.s.- nu aangevoerd moest worden, hoewel
dit argument bij het starten van het experiment kennelijk niet van doorslaggevend
belang was?
Deelt de Minister de opvatting van de leden dat de motie van het lid Van den Hul c.s.
specifiek betrekking had op het »oplossen» van het lerarentekort door de lestijd te
verkorten, niet op experimenten rondom flexibele onderwijstijden?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat de motie van het lid Van den Hul c.s. is ingediend
in de context en ten tijde van het debat over het lerarentekort en op het experiment
flexibele onderwijstijden. De aanpassing van de WPO naar aanleiding van het experiment
zou het bestaan van een vierdaagse schoolweek wél mogelijk maken.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe zijn stevige conclusies rondom de
resultaten van de proef zich verhouden tot zijn zoektocht naar ruimte en flexibiliteit
op dit punt. Deelt de Minister de mening van de leden dat bij nieuwe zoektochten en
experimenten altijd de kwaliteit van onderwijs leidend dient te zijn, en niet secundaire
factoren zoals gemak voor leerling, docent of ouder, zo vragen zij.
Ik ben van mening dat bij de afweging of er meer ruimte wenselijk en (on)mogelijk
is, er alleen tot het bieden van meer ruimte over kan worden gegaan als dit bijdraagt
aan de kwaliteit van onderwijs. Het tegemoetkomen aan de vragen van leerling, docent
of ouder valt of staat bij het antwoord op de vraag of de kwaliteit van het onderwijs
geborgd kan worden, dan wel er op vooruit zal gaan.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De Minister voert de motie Van den Hul c.s. aan als argument om het experiment flexibele
onderwijstijden te beëindigen. Hiermee geeft hij een specifieke uitleg aan de motie
die in ieder geval de eerste indiener niet per se zo had bedoeld. De leden van de
PvdA-fractie vragen welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen.
Ik ben mij ervan bewust dat de motie van het lid Van den Hul c.s. is ingediend in
de context van en ten tijde van het debat over het lerarentekort. Dat laat onverlet
dat aanpassing van de WPO naar aanleiding van het experiment de invoering van een
vierdaagse schoolweek voor álle scholen mogelijk zou maken, ongeacht de beweegreden.
Aangezien uw Kamer zich hierover heeft uitgesproken, heb ik de motie genoemd in mijn
brief.
De Minister verwijst naar het Eindrapport van het onderzoek in de periode van 2011
tot 2018 naar de effecten van het flexibiliseren van onderwijstijd van de onderwijsinspectie.
De conclusie van de onderwijsinspectie is dat invoering van flexibele onderwijstijden
geen negatief effect heeft op de kwaliteit van onderwijs, maar dat er wel risico’s
zijn verbonden aan flexibilisering van onderwijstijd die een ongeclausuleerde invoering
onwenselijk maken. De leden vragen of de Minister nader kan toelichten welke interpretatie
hij geeft aan het Eindrapport, die hem tot dit besluit heeft bewogen.
Het eindrapport van de inspectie laat zien dat het experiment heeft aangetoond dat
de invoering van flexibele onderwijstijden een ingrijpende keuze voor scholen is en
niet zonder risico’s voor de onderwijskwaliteit. Ik heb dit als stelselverantwoordelijke
meegenomen in mijn algehele afweging of ik wet- en regelgeving aan wil passen en flexibele
onderwijstijden generiek mogelijk wil maken. Aanpassing vind ik te risicovol voor
de onderwijskwaliteit.
Ik wil hierbij nog opmerken dat een aantal scholen uit het experiment een zeer hoge
vrijwillige ouderbijdrage vraagt om een onderwijsconcept met flexibele onderwijstijden
aan te bieden aan leerlingen. Dit nog los van de kosten van het afnemen van het «flexibele
pakket» of «totaalpakket» voor leerlingen die het volledig flexibele programma willen
volgen. (Zie ook beantwoording van de vragen van het CDA).
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manieren de Minister heeft overlegd met
het onderwijsveld, alvorens hij besloot het experiment te beëindigen? Heeft hij van
tevoren van schoolbesturen, schooldirecteuren, ouders en basisscholieren signalen
ontvangen dat zij vooral wilden dat het experiment op hun school werd beëindigd, zo
vragen de leden.
Er is een bijeenkomst belegd met de deelnemende scholen waarin mijn besluit met hen
is gedeeld. Daarna hebben ook gesprekken met de scholen afzonderlijk plaatsgevonden.
De scholen hebben mij laten weten dat ze teleurgesteld zijn over mijn besluit Gedurende
het experiment hebben drie scholen hun deelname aan het experiment gestaakt.
Wat is de reactie van de Minister op een ouder die schrijft trots te zijn op het team
van de school dat voor elk kind passend en flexibel onderwijs biedt, samen met de
ouders en die graag zou zien dat zij deze weg mogen voortzetten voor het welzijn van
hun kinderen? Wat is de reactie van de Minister op de leerlingen van de Montessori
Sterrenschool Geerstraat in Vaassen die willen dat de goede scholen kunnen doorgaan
met de flexibele tijden, omdat anders hun ouders in de problemen komen als ze geen
vrij kunnen krijgen op hun werk, zo vragen de leden.
Ik heb er veel waardering voor dat de inzet van het team van de scholen wordt gezien
en geprezen door de ouders en leerlingen. Hoewel het experiment geslaagd is in het
bevorderen van de aansluiting tussen werk en privé, laat deze vergaande flexibilisering
ook risico’s zien voor de onderwijskwaliteit. Zoals ik heb aangegeven, heb ik daarom
besloten om de wet- en regelgeving niet generiek aan te passen en eindigt het experiment.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen wat het voorgenomen besluit betekent voor de eerder
aangekondigde voornemens om onnodige belemmeringen in de wetgeving inzake onderwijstijd
weg te nemen. Deelt de Minister de inschatting dat de beëindiging van het experiment
niet hoeft te betekenen dat gerechtvaardigde bezwaren inzake knelpunten in de huidige
situatie bij voorbaat worden afgewezen?
Ik kies ervoor om ruimte en flexibiliteit te zoeken vanuit het perspectief en de behoeften
van de leerling en leerkracht. Hoewel dit dus een andere invalshoek is dan van het
experiment flexibele onderwijstijden, zullen de ervaringen uiteraard worden meegenomen.
Voor de zomer informeer ik uw Kamer hier nader over.
De leden vragen of scholen die gebruik maken van het experiment voldoende tijd hebben
om binnen een schooljaar de praktijk weer aan te passen aan de geldende regelgeving.
In hoeverre is coulance mogelijk als scholen tegen concrete knelpunten aanlopen die
langer uitstel nodig maken, zo vragen zij.
De deelnemende scholen zullen vanaf het schooljaar 2020/2021 weer moeten voldoen aan
de wet- en regelgeving waar ook alle andere scholen in Nederland aan moeten voldoen.
Zij hebben ruim een jaar de tijd om zich hierop voor te bereiden. Ik acht dat realistisch.
De leden vragen of de regering kan aangeven wat er gebeurd is met het in de Kamer
behandelde conceptbesluit op grond waarvan in aanvulling op het lopende experiment
juist extra verruiming van mogelijkheden inzake de onderwijstijd zou worden geboden,
bijvoorbeeld voor onderwijs op afstand. Hoe is de sombere toon in de evaluatie van
het huidige experiment te rijmen met de hooggespannen verwachtingen ten aanzien van
het tweede experimenteerbesluit, zo vragen de leden.
Het in uw Kamer behandelde (concept) Besluit experiment flexibele en virtuele onderwijstijd
is naar aanleiding van het advies van de Raad van State niet bekrachtigd. Dit betekent
dat het experiment waarbij nog verdere verruiming van mogelijkheden inzake de onderwijstijd
mogelijk zou worden, niet van start is gegaan. Het Besluit, het advies van de Raad
van State en het Nader Rapport zijn op 5 oktober 2016 gepubliceerd in de Staatscourant.27
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier