Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI)
35 200 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018
Nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 15 mei 2019 inzake het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) (Kamerstuk
35 200 VI, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2019. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De waarnemend griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Vraag 1
Gaan de door de regering aangedragen maatregelen, de geconstateerde problemen bij
politie en gevangeniswezen oplossen? Zo nee, welke maatregelen zouden wél helpen?
De Minister stelt in zijn antwoord dat de instroom, door- en uitstroom nog langs de
lijnen van de prognoses verlopen. Hij ziet geen reden voor extra zorg en heeft geen
nieuwe maatregelen aangekondigd. Hij verwijst naar het strategisch personeelsplan
van de politie.
Wij kennen dit strategische personeelsplan niet. Zoals wij ook in ons rapport «Staat
van de rijksverantwoording 2018» (bijlage bij Kamerstuk 35 200, nr. 3) aangeven doen personeelstekorten zich op meer beleidsterreinen voor. Het zou volgens
ons verstandig zijn als de politie samenwerking zoekt met andere overheidsdiensten
met vergelijkbare personeelsopgaven en in een meer extern georiënteerde analyse de
mogelijkheden voor de oplossing van de personeelsproblemen in kaart brengt. Het beleid
van de Minister van SZW – verwoord in zijn brief van 15 juni 2018 – (Kamerstuk 29 544, nr. 833) biedt aanknopingspunten voor een gecoördineerde aanpak.
De Minister zegt in zijn antwoord onder meer dat de Dienst Justitiële Inrichtingen
(DJI) in de afrondende fase is van haar strategisch personeelsplan.
Een SPP kan helpen bij de kwantitatieve en kwalitatieve personeelstekorten indien
deze:
– een overkoepelend beeld geeft van de personeelsopgave voor de functiegroepen complexbeveiliger
en penitentiair inrichtingswerker. Dit beeld moet zijn gebaseerd op inzicht in de
ontwikkelingen qua formatie en bezetting, de inzet van tijdelijk personeel, het ziekteverzuim,
de opleidingen, de gevolgen van een verouderd personeelsbestand en de beschikbare
financiële middelen;
– in relatie met het hiervoor genoemde een samenhangende analyse bevat van de personeelssituatie
en -behoefte per inrichting;
– rekening houdt met de algemene en relevante specifieke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Ook voor de problematiek bij het gevangeniswezen geldt dat samenwerking met andere
overheidsdiensten aanbeveling verdient.
Vraag 2
Met welke overheidsdiensten concurreert de politie? Hoe verklaart dit de aanhoudende
uitstroom van personeel (exclusief aspiranten)?
Dit hebben wij niet onderzocht.
In dit verband is het recent verschenen jaarbericht van de Inspectie van Justitie
en Veiligheid relevant. Hierin uit deze haar zorgen en stelt dat de «de politie het
opleidingsbeleid en de (strategische) personeelsplanning beter moet gebruiken voor
de ontwikkeling en het toekomstbestendig maken van de organisatie. Gezien de leeftijdsopbouw
van het korps zal vergrijzing de komende jaren leiden tot een hoge uitstroom van personeel.
De inspectie vindt dat de politie dan ook nu stappen moet zetten zodat de politieacademie
de politiemedewerkers gerichter kan opleiden en zo kan helpen de personele gevolgen
op te vangen. De inspectie heeft ook in 2016 risico’s omtrent de personele bezetting
bij de politie en het politieonderwijs gesignaleerd.»
Vraag 3
Waarom is er een verschil tussen de twee jaarverslagen van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en de politie over de beoogde personele uitbreiding? Welke is correct
en waardoor is het mogelijk dat er twee verschillende uitkomsten zijn?
Het is niet voor het eerst dat wij verschillen constateren tussen de jaarverslagen.
Wij benadrukken al enkele jaren het belang van goede informatievoorziening in het
jaarverslag van Justitie en Veiligheid zelf.
Het is overigens niet zo dat de informatie in een van beide verantwoordingen onjuist
is. De informatie over de ontwikkelingen in de gehele operationele sterkte in totaal
als gevolg van instroom en uitstroom van beide bronnen verschilt qua benadering.
– In de jaarverantwoording van de Minister wordt zeer kort ingegaan op de realisatie
van de met het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) beoogde extra instroom. De Minister meldt dat de instroom van agenten in de wijk
nagenoeg volgens planning is verlopen. Dit betreft de instroom van aspiranten. De
zij-instroom van rechercheurs bleef aanmerkelijk achter bij de raming. De ontwikkeling
in de capaciteit van de operationele sterkte blijft daar buiten beschouwing.
– De politie meldt dat de operationele sterkte (dat wil zeggen de capaciteit over alle
functies heen, inclusief de aspiranten) zeer licht is gestegen. Daar wordt niet ingegaan
op de realisatie van de ambities in het regeerakkoord.
Vraag 4
Ten koste van wat en welk artikel gaan de overschrijdingen van de uitgaven van 14,5
miljoen euro op de artikelen 34, 36 en 91? Op welke wijze zijn deze overschrijdingen
gedekt?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft op de genoemde artikelen meer uitgegeven
dan eerder door de Kamer was geaccordeerd. De dekking van deze overschrijdingen op
de uitgaven wordt geregeld met de goedkeuring door de Staten-Generaal van de slotwetmutaties.
Ons oordeel bij de rekening van de Minister van Justitie en Veiligheid is gegeven
onder het voorbehoud dat de Staten-Generaal goedkeuring verleent aan die slotwetmutaties
waarin alle geraamde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten uit de begroting van
het Ministerie van JenV in overeenstemming zijn gebracht met de uiteindelijk gerealiseerde
bedragen.
Deze laatste zin is een standaardpasssage in onze rapporten indien de gerealiseerde
uitgaven de begrote uitgaven overtreffen.
Vraag 5
Ten koste van wat en welk artikel gaat de 470,5 miljoen euro aan overschrijdingen
op de artikelen 31, 32, 34, 36 en 91? Op welke wijze zijn deze overschrijdingen gedekt?
Het betreft hier een overschrijding op de verplichtingen. Het Ministerie van Justitie
en Veiligheid is op de genoemde artikelen meer verplichtingen aangegaan dan eerder
door de Kamer geaccordeerd. De dekking van deze overschrijdingen op de uitgaven wordt
geregeld met de goedkeuring door de Staten-Generaal van de slotwetmutaties. Wij geven
ons oordeel bij de financiële verantwoording onder het voorbehoud dat de Staten-Generaal
goedkeuring zullen verlenen aan de slotwetmutaties waarin alle geraamde uitgaven,
verplichtingen en ontvangsten uit de begroting van het Ministerie van JenV in overeenstemming
zijn gebracht met de uiteindelijk gerealiseerde bedragen. Op 14 december 2018 is door
middel van de brief subsidieverlening 2019 aan Raad voor Rechtsbijstand de subsidie
voor het jaar 2019 meegedeeld. Deze brief had echter in 2019 verzonden moeten worden.
Hierdoor is de verplichtingenruimte 2018 met € 434,9 mln. overschreden. Voor de geraamde
kasuitgaven in 2018 heeft dit geen effect, de betalingen zijn geraamd voor 2019 en
zullen ook in 2019 plaatsvinden (brief van de Minister van Justitie en Veiligheid
aan de Tweede Kamer van 25 februari 2019, Kamerstuk 35 000 VI, nr. 94).
Vraag 6
Hoe is de verdeling van de extra vijf miljoen euro voor ondermijnende criminaliteit
tot stand gekomen? Kunt u een uitsplitsing geven waar de vijf miljoen euro naartoe
gegaan is?
In zijn voortgangsrapportage over de aanpak van de ondermijningscriminaliteit is de
Minister uitgebreid ingegaan op de toekenning van budgetten in het kader van het Anti
Ondermijningsfonds (Kamerstukken 29 911 en 31 477, nr. 221).
Hieruit blijkt dat de budgetten nagenoeg gelijkelijk zijn verdeeld over de Regionale
Informatie en Expertise Centra Amsterdam Amstelland, Den Haag, Limburg, Midden-Nederland,
Noord-Holland, Oost-Brabant, Rotterdam, Zeeland West-Brabant, Oost-Nederland en Noord-Nederland.
Vraag 7
Waarom is er, anders dan bij het strafrecht, geen vooruitgang geboekt met de digitalisering
van het bestuursrecht en civielrecht? Hoeveel extra kosten levert dit op?
Wij hebben geen onderzoek verricht naar de oorzaken en extra kosten hiervan. Het is
aan de Minister van Justitie en Veiligheid om deze vragen te beantwoorden.
Vraag 8
Wat is de onderbouwing voor het verhogen van budget van de Autoriteit Persoonsgegevens
van 7,7 miljoen euro naar 14,7 miljoen euro?
Wij hebben geen onderzoek verricht naar de onderbouwing van de verhoging van het budget
in 2019. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 9
Hoeveel extra wijkagenten zijn er concreet bijgekomen op basis van de 65 miljoen euro
extra die hiervoor bestemd was?
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de instroom van agenten in de wijk (een niet
gedifferentieerde functie bij de politie-eenheden) en wijkagenten (een gespecialiseerde
functie die pas na enige jaren werkervaring kan worden vervuld).
Wij hebben onderzoek verricht naar de extra middelen die als gevolg van het regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) bedoeld zijn voor de extra instroom van agenten in de wijk. De politie meldde ons
dat de personeelsadministratie geen informatie verschaft over de (extra) aantallen
agenten in de wijk en rechercheurs. De politie stuurt hier niet op. We hebben daardoor
niet kunnen achterhalen hoeveel agenten in de wijk er in het kader van het regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) zijn ingestroomd en hoeveel geld daarmee gemoeid is geweest. Uit de personeelsinformatie
kan wel worden vastgesteld dat de operationele sterkte is gedaald met 674 fte. Wanneer
deze (deels niet inzetbare) aspiranten worden meegeteld, dan stijgt de operationele
sterkte met 73fte.
Vraag 10
Hoe zijn de 58 miljoen euro incidenteel die voor de periode 2019–2021 beschikbaar
zijn gesteld, vastgelegd in de politiebegroting?
De politie kent de aankomende jaren een grote uitstroom van met name pensioengerechtigde
medewerkers. Zie ook het eerder genoemde jaarbericht van de Inspectie van Justitie
en Veiligheid (bijlage bij Kamerstuk 35 000 VI, nr. 113). Om deze grote uitstroom en geleidelijke instroom te overbruggen is door de Minister
van JenV incidenteel € 58 mln. extra beschikbaar gesteld voor de politie om de inzetbaarheid
op niveau te houden en flexibel in te kunnen zetten. Dit bedrag is opgenomen in de
begroting 2019 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 2), tabel 2.2.1. de belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties onder punt 19, met
de volgende reeks:
2019
2020
2021
opvang tijdelijk effect uitstroom politie
29.000.000
19.000.000
10.000.000
In de begroting van de politie (Begroting en beheersplan politie 2019–2023, pagina
40), die u als bijlage bij de begroting heeft ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 35 000 VI, nr. 2), wordt de € 58 miljoen als bijdrage genoemd. Deze bijdrage is opgenomen in de algemene
bijdrage van het ministerie.
Vraag 11
In hoeverre heeft het niet behalen van de gewenste operationele sterkte in 2018 te
maken met het verschuiven van de bestedingsdoelen in 2018?
Wij hebben hier geen onderzoek naar verricht. Het is aan de Minister van Justitie
en Veiligheid om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 12
Is het conform de bestedingsregels van de extra middelen uit het regeerakkoord om
de bestedingsdoelen te verschuiven naar andere prioriteiten dan waar de middelen voor
bedoeld waren?
Eventuele bestedingsregels kunnen worden vastgelegd in een toekenningsbrief van de
Minister van Justitie en Veiligheid aan de politie. Zie verder het antwoord op vraag
14.
Vraag 13
Wat heeft het verschuiven van de bestedingsdoelen van 2018 voor consequenties voor
2019, zowel qua middelen als voor de operationele sterkte in 2019?
Wij hebben geen onderzoek verricht naar de consequenties voor 2019. Het is aan de
Minister van Justitie en Veiligheid om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 14
In hoeverre kan voorkomen worden dat in 2019 de extra middelen die ter beschikking
worden gesteld voor extra agenten in de wijk en rechercheurs middels het verschuiven
van beleidsdoelen niet op de beoogde plek terecht komen?
Daartoe staan de Minister in principe twee wegen open:
– De Minister stelt op grond van zijn bevoegdheid ex artikel 18 en verder van de Politiewet
de landelijke beleidsdoelstellingen vast (ten minste eens in de 4 jaar) en voert ten
minste 4 keer per jaar overleg met (een afvaardiging van) de regioburgemeesters overleg
over de inrichting en het beheer van de politie. De ontwikkeling in de capaciteit
van de eenheden kan hierbij een concreet beleidsdoel zijn en punt van overleg vormen.
– De Minister kan in zijn toekenning van (extra) middelen aan de politie concreet vastleggen
aan welke doelen dit budget moet worden besteed. In een controleprotocol kan aan de
externe accountant van de politie worden gevraagd hieraan concrete aandacht te besteden.
Vraag 15
Hoe wordt de onderbezetting in de eenheden Midden-Nederland, Den Haag en Rotterdam
verklaard? Op welke termijn wordt verwacht dat deze onderbezetting is opgevuld?
Wij hebben de oorzaken van de onderbezetting in deze specifieke regionale eenheden
en de termijn waarbinnen de onderbezetting zal zijn opgevuld niet onderzocht. Het
is aan de Minister van Justitie en Veiligheid deze vragen te beantwoorden.
Vraag 16
Is de landelijke wervingsactie van de Dienst Justitiële Inrichtingen om de bezettingsgraad
in het gevangeniswezen te verhogen gericht, op het aantrekken van zowel beveiligers
als penitentiair inrichtingswerkers?
Ja. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft ons cijfermatige overzichten gegeven van
de landelijke wervingsacties voor beveiligers en penitentiair inrichtingswerkers.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, griffier