Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Voordewind en Van der Staaij over de behandeling van het onderwerp godsdienstvrijheid in het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Van er Staaij (SGP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de behandeling van het onderwerp godsdienstvrijheid in het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan (ingezonden 21 mei 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 14 juni 2019).
Vraag 1
Hebt u in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan bedoeld het beeld te schetsen dat
er in Afghanistan enige vorm van godsdienstvrijheid bestaat, waarbij ook christenen
hun geloof kunnen uitoefenen? Zo ja, kunt u de vrijheid omschrijven die christenen
in de praktijk hebben om hun geloof te belijden?
Antwoord 1
Nee.
Vraag 2
Welke ruimte bieden de grenzen van de Afghaanse wet volgens u aan aanhangers van andere
religies dan de islam om hun geloof te kunnen uitoefenen?1 Hoe verhoudt zich volgens u deze ruimte tot de vrijheid die christenen in de praktijk
hebben om hun geloof te kunnen uitoefenen?
Antwoord 2
De Afghaanse wet biedt zeer beperkt ruimte aan aanhangers van andere religies dan
de islam om hun geloof uit te oefenen. Op pagina 63 van het ambtsbericht wordt ingegaan
op de juridische en sociale belemmeringen die niet-moslims ondervinden bij de uitoefening
van hun geloof en hoe wetshandhavers met hen omgaan. Op pagina 82 wordt nader ingegaan
op de positie van christenen, waaronder bekeerlingen.
Vraag 3
Hebt u in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan het beeld beoogd te schetsen dat in
Afghanistan christenen niet van overheidswege worden vervolgd? Zo ja, wat is volgens
u de rol van de Afghaanse overheid bij het waarborgen van de godsdienstvrijheid en
de positie van christenen?
Antwoord 3
Nee.
Vraag 4 en 7
Waarom citeert u in het Algemeen Ambtsbericht wel het eerste deel van deze zin uit
het rapport van het Amerikaanse State Department «As in the previous three years,
there were no reports of government prosecutions for blasphemy or apostasy during
the year», maar niet het tweede deel «however, individuals converting from Islam reported
they continued to risk annulment of their marriages, rejection by their families and
communities, loss of employment, and possibly the death penalty»? Waarom laat u in
de vertaling van dat eerste deel van de zin weg dat er slechts gesteld wordt dat er
geen rapporten bekend zijn van vervolging door de overheid wegens atheïsme, godslastering
of afvalligheid? Vindt u het gedeeltelijke citaat een adequate weergave van de bevindingen
uit dit rapport? Kunt u dit toelichten?
Acht u de subparagraaf over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het ambtsbericht
gezien de hierboven geconstateerde onvolledigheid nog wel geschikt om het risico voor
Afghaanse christenen, bekeerlingen en afvalligen te beoordelen? Bent u bereid deze
paragraaf aan te passen?
Antwoord 4 en 7
Een algemeen ambtsbericht wordt opgesteld op verzoek van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en beoogt een antwoord te geven op vragen gesteld door dat ministerie.
Een algemeen ambtsbericht beschrijft de situatie in een land voor zover van belang
voor de beoordeling van asielverzoeken van personen afkomstig uit dat land en voor
de besluitvorming over de terugkeer van afgewezen asielzoekers door het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. Het ambtsbericht is gebaseerd op openbare en vertrouwelijke
bronnen, waaruit bevindingen veelal in samengevatte vorm met verwijzing naar de bron
en voor zover relevant voor de gestelde vragen, worden overgenomen. Ambtsberichten
vormen voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke, maar niet de
enige bron waarop zijn besluitvorming is gebaseerd.
Naar mijn mening is voldoende duidelijk op basis van andere tekstfragmenten op de
pagina’s 63 en 82 van het algemeen ambtsbericht dat christenen, veelal met een moslimachtergrond,
bekeerlingen en afvalligen met reden bang zijn om hun geloofs- of levensovertuiging
kenbaar te maken. Zij geven aan vervolging te vrezen en denken geen of onvoldoende
bescherming van wetshandhavers te krijgen. Ik zie dan ook geen aanleiding om genoemde
paragraaf aan te passen.
Vraag 5
Bent u bekend met het Open Doors-rapport over Afghanistan waarin staat: «If Christian
converts have to stand trial, it is officially not because of their faith, but due
to other alleged crimes (e.g. due to treason by working with foreign intelligence
agencies, murder or drug dealing)»?2 Zo ja, acht u dit geen relevante en noodzakelijke informatie bij de stelling dat
er niemand door de Afghaanse overheid tot de dood veroordeeld is wegens atheïsme,
godslastering of afvalligheid? Zo ja, waarom vermeldt u dit niet?
Antwoord 5
Ja. Het Open Doors-rapport is een rapport zonder concrete voorbeelden van strafvervolging
of ernstige vormen van discriminatie van christenen in Afghanistan, ook niet in geanonimiseerde
vorm. Derhalve geeft de inhoud van het rapport mij, onder verwijzing naar voetnoot
428 van het ambtsbericht met hierin de Open Doors Afghanistan landeninformatie en
mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7, geen aanleiding om de tekst van het ambtsbericht
aan te passen.
Vraag 6
Hoe relevant vindt u het dat de vrijheid van religie is verbeterd sinds de val van
de Taliban in 2001? Bent u van mening dat de vrijheid van religie in de afgelopen
jaren is verbeterd en zo ja, op welke manier is deze verbetering zichtbaar?
Antwoord 6
Nederland hecht groot belang aan het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging,
zoals onder meer neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten
van de mens. De bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit
van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naast de bilaterale inzet op dit onderwerp
staat het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging jaarlijks op de agenda
van de EU-Afghanistan mensenrechtendialoog. Sedert de val van het bewind van de Taliban
in 2001 wordt er vanuit overheidswege geen strenge interpretatie van de soennitische
islam opgelegd aan de gehele bevolking, noch is er sprake van strenge kledingvoorschriften
voor vrouwen en het opleggen en uitvoeren van hadd-bestraffingen3 op basis van de sharia door de Afghaanse overheid (zie pagina 52 van het algemeen
ambtsbericht).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.