Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de brief van FNV, CNV en FWF inzake IAO verdrag beëindiging geweld en intimidatie op de werkvloer
29 427 ILO-verdragen
Nr. 118
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 juni 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 7 mei 2019 over de reactie op de brief van FNV, CNV en FWF inzake IAO verdrag
beëindiging geweld en intimidatie op de werkvloer (2019D18586).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2019 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
op de brief van FNV, CNV en Fair Wear Foundation (FWF) inzake het Internationale Arbeidsorganisatie
(IAO)-verdrag beëindiging geweld en intimidatie op de werkvloer. Zij hebben nog enkele
vragen over de inzet van de Minister op de conferentie van de IAO van 10 juni 2019
(Kamerstuk 29 427, nr. 117).
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het met deze leden eens is dat een
juridisch bindend verdrag noodzakelijk is om een effectieve bijdrage te kunnen leveren
aan het wereldwijd tegengaan van intimidatie en geweld op de werkvloer.
Zij vragen of de Minister, op basis van de informele consultaties, verwacht dat bij
de Internationale Arbeidsconferentie (IAC) tot een juridisch bindend verdrag kan worden
besloten. Zij vragen of de Minister bereid is om nog voor de IAC actief bij andere
Europese Unie (EU)-lidstaten te pleiten voor een juridisch bindend verdrag. Klopt
het dat het EU-voorzitterschap nog steeds fungeert als woordvoerder voor de 27 EU-lidstaten?
Wat is de huidige EU-positie ten aanzien van een bindend verdrag?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zich wil inzetten om ook specifieke
groepen te benoemen met een verhoogd risico op geweld en intimidatie op de werkvloer,
waaronder lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse
personen (LHBTI), juist omdat een internationaal verdrag hier een grote stap vooruit
kan betekenen voor deze groepen, die vaak een slechtere arbeidsmarktpositie hebben.
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat binnen de EU nog problemen
bestaan met de voorgestelde focus, definities en specifieke bepalingen van de concepttekst.
Om welke bepalingen gaat het? Hoe kijkt de Minister daar zelf naar? Wat is de reden
dat enkele lidstaten op hun eerdere steun voor een verdrag zijn teruggekomen? Wat
is de reden dat de internationale werkgeversorganisatie een aanbeveling kansrijker
achten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben verheugd kennisgenomen dat de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toch overweegt voor de IAO-conventie te stemmen.
Temeer in het onlangs verschenen Addendum van de IAO nog staat dat de Nederlandse
regering een voorkeur geeft aan slechts een aanbeveling. Wat is de reden dat de regering
haar standpunt heeft gewijzigd? Kan de Minister nogmaals bevestigen dat Nederland
daadwerkelijk voornemens is voor het IAO-verdrag en de aanbeveling te stemmen?
Verder horen de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie graag wat wordt bedoeld met
de noodzaak voor een breed draagvlak. Is de Nederlandse steun afhankelijk van steun
onder alle geledingen (overheden, werknemers en werkgevers)? Zou de Minister eventuele
instemming met een verdrag niet moeten laten afhangen van het belang van het onderwerp
en de inhoud van het verdrag? Gaat de Minister ook met het verdrag instemmen als niet
alle geledingen akkoord zijn?
Ook geeft de Minister in zijn reactie aan dat wanneer de conventie aan bepaalde eisen
voldoet Nederland zal instemmen met een conventie. Het is de leden van de GroenLinks-
en PvdA-fractie niet duidelijk wat die eisen precies zijn. Kan de Minister aangeven
aan welke voorwaarden de conventietekst moet voldoen wil Nederland instemmen met het
verdrag?
Ten slotte is de Minister bereid om na de IAO-conferentie de Kamer te informeren over
de uitkomsten van de discussie over dit IAO-verdrag? Is de Minister bereid, wanneer
het IAO-verdrag is aangenomen, met sociale partners in overleg te treden over de ratificatie
van het verdrag?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de brief van FNV,
CNV en FWF inzake IAO-verdrag beëindiging geweld en intimidatie op de werkvloer. Zij
hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de SP-fractie merken op dat zij nog geïnformeerd zullen worden over de
inzet tijdens de aankomende IAC. Zij vernemen graag wanneer zij die inzet kunnen verwachten.
Is de Minister bereid de inbreng van de diverse fracties bij dit schriftelijk overleg
te betrekken bij het bepalen van de inzet van Nederland, specifiek over de nieuwe
standaard om geweld en intimidatie op de werkvloer te stoppen?
De leden van de SP-fractie zijn positief over de reactie van de Minister dat Nederland
zich tijdens de IAC zal inzetten om te komen tot een effectief instrument. Hieruit
wordt echter niet duidelijk of Nederland zich zal inzetten voor een juridisch bindend
verdrag. Juist een juridisch bindend verdrag is volgens deze leden een zo effectief
mogelijk instrument. Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de SP-fractie constateren op basis van de reactie van de Minister dat
breed draagvlak bij overheden, werkgevers en werknemers, één van de voorwaarden voor
steun voor een bindend verdrag is. Wat verstaat de Minister hierbij concreet onder
breed draagvlak? Indien de Minister daadwerkelijk van mening is dat het tegengaan
van seksueel geweld, intimidatie en ongewenste omgangsvormen op de werkvloer nationaal
en internationaal van groot belang is, waarom hangt de inzet van Nederland dan af
van draagvlak? Zou niet het belang van het onderwerp en de inhoud van het verdrag
bepalend moeten zijn?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister na de IAC de Kamer te informeren over
de uitkomsten van de discussie en indien het verdrag wordt aangenomen, in overleg
te gaan met de sociale partners over de ratificatie van het verdrag.
II Antwoord / Reactie van de Minister
Het tegengaan van seksueel geweld, intimidatie en ongewenste omgangsvormen op de werkvloer
is nationaal en internationaal een belangrijk onderwerp. Daarom is ook door de Internationale
Arbeidsorganisatie (IAO) besloten om een discussie te hebben over een mogelijk internationaal
juridisch bindend of niet-bindend instrument om geweld en intimidatie op de werkvloer
te bestrijden. Tijdens de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie (IAC) van de
IAO in 2018 lag het zwaartepunt van de bespreking bij de vraag welk instrument het
meest geschikt zou zijn. Werknemers en een meerderheid van de overheden gaven aan
voorstander te zijn van een verdrag (juridisch bindend) met bijbehorende aanbeveling
(niet bindend). Werkgevers en delen van de overheden zagen meer in een op zichzelf
staande, niet bindende aanbeveling, omdat dat meer ruimte biedt om rekening te houden
met de nationale context. Nederland heeft toen in EU-verband gepleit voor een aanbeveling
die overheden, werkgevers en werknemers wereldwijd handelingsperspectief biedt om
bij te dragen aan de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer. Mocht er
toch gekozen worden voor een verdrag heeft Nederland benadrukt dat de uitkomst tripartiet
gedragen zou moeten worden én ratificeerbaar.
Tijdens de aankomende IAC zal opnieuw onderhandeld worden over een mogelijk verdrag.
De instructie voor het Koninkrijk der Nederlanden voor de aankomende IAC is aan de
Tweede Kamer toegezonden (Kamerstuk 29 427, nr. 117).
Uit tot nu toe gehouden informele consultaties blijkt, in tegenstelling tot vorig
jaar, dat een overgrote meerderheid van de landen (inclusief alle EU-lidstaten), de
werknemers- en werkgeversgeleding voor een (juridisch bindend) verdrag en een bijbehorende
aanbeveling zijn. Voor alle betrokkenen is met name van belang dat geweld en intimidatie
niet langer als één juridisch concept gedefinieerd, waardoor het – ook in de Nederlandse
context – beter hanteerbaar is.
In de aanbeveling worden nu specifieke groepen genoemd met een verhoogd risico op
geweld en intimidatie op de werkvloer – waaronder lesbiennes, homo’s, biseksuele mannen
en vrouwen, transgender- en intersekse personen. Hierover zal nog verder gesproken
moeten worden omdat dit gevoelig ligt bij sommige overheden. Het Koninkrijk zal zich
inzetten voor het opnemen in de tekst van het verdrag of de aanbeveling dat er kwetsbare
groepen zijn die meer risico lopen op geweld en intimidatie op werkvloer. Bij de discussie
over de nadere invulling van deze groep zal het Koninkrijk zich er tevens voor inzetten
dat ook lesbiennes, homo’s, biseksuele mannen en vrouwen, transgender- en intersekse
personen benoemd worden.
Voor het Koninkrijk blijft van belang dat de uitkomst van de onderhandelingen moet
leiden tot een effectieve bijdrage aan het wereldwijd uitbannen van geweld en intimidatie
op de werkvloer. Uitgangspunt daarbij is dat sprake moet zijn van een breed draagvlak
bij overheden, werkgevers en werknemers voor de inhoud van het verdrag en de bijbehorende
aanbeveling om een brede ratificatie te borgen. Hierdoor ontstaat een verdrag (en
aanbeveling) dat impact heeft bij de bestrijding van geweld en intimidatie op de werkvloer.
Om het verdrag te doen passen in de huidige politieke en beleidsmatige context moet
een duidelijke doelstelling worden opgenomen met ruimte voor een nationale tripartiet
afgestemde invulling om geweld en intimidatie op de werkvloer uit te bannen. Als het
draagvlak ontbreekt is het risico groot dat het zal verworden tot een lege huls omdat
lidstaten niet over zullen gaan tot ratificatie. Om dat te voorkomen zal het Koninkrijk
zich inzetten voor een ratificeerbaar verdrag dat naar vorm en inhoud een effectieve
bijdrage zal leveren aan het wereldwijd tegengaan van intimidatie en geweld op de
werkvloer. De bijbehorende niet-bindende aanbeveling zal zodanig opgesteld moeten
worden dat het voor lidstaten kan dienen als een hulpmiddel bij de nadere invulling
van hun nationale beleid.
De inbreng van het Koninkrijk der Nederlanden zal zoveel mogelijk via gezamenlijke
statements van de EU-lidstaten plaatsvinden. Het EU-voorzitterschap coördineert de
inzet. Als het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen voldoet aan voorgenoemde
eisen dan zal het Koninkrijk instemmen met een verdrag en een bijbehorende aanbeveling.
Na afloop van de IAC zal ik de Kamer, zoals gebruikelijk, informeren over de uitkomsten
van de besprekingen in Genevé. Wanneer het verdrag inzake beëindiging van geweld en
intimidatie op de werkvloer wordt aangenomen zal ik met sociale partners in overleg
treden over de mogelijke ratificatie van het verdrag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier