Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Molen over de uitzending 'Xi, Xi wat jij niet ziet' en het bericht 'Confucius Instituten voelen geen druk van Chinese zijde'
Vragen van het lid Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de uitzending «Xi, Xi wat jij niet ziet» en het bericht «Confucius Instituten voelen geen druk van Chinese zijde» (ingezonden 17 april 2019).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
11 juni 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2656.
Vraag 1
Is het mogelijk om, conform de HANBAN aangeeft, de vertrouwelijkheidsclausule van
de samenwerkingsovereenkomst van Hogeschool Zuyd te ontvangen?1 2
Antwoord 1
Ja. De gehele samenwerkingsovereenkomst gaat hierbij3.
Vraag 2
Komt er nog een moment waarop de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) opnieuw een contract
af moet sluiten? Zo ja, op welke termijn gaat dat plaatsvinden?
Antwoord 2
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft zelf geen overeenkomst met HANBAN. De betreffende
overeenkomst is gesloten door de Groningse Stichting Confucius Instituut (GCI), waarin
onder voorzitterschap van de burgemeester van Groningen (namens de stad Groningen)
tevens zitting hebben de RUG en de Hanze Hogeschool Groningen. De overeenkomst dateert
van 2010 en wordt iedere 5 jaar verlengd. De huidige looptijd van de overeenkomst
loopt tot 2021.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zolang HANBAN met vertrouwelijkheidsclausules
werkt er landelijk regie genomen wordt, zodat de positie van de individuele instellingen
versterkt wordt? Zo ja, hoe gaat u dit samen met de ho-instellingen oppakken?
Antwoord 3
De vertrouwelijkheidsclausule wordt door HANBAN gehanteerd als standaardclausule in
overeenkomsten met partnerinstituten wereldwijd. HANBAN meldt dat het geen enkel probleem
is de betreffende overeenkomsten te delen, wanneer daarom door overheden of publieke
instellingen wordt gevraagd. In Nederland gaat het om twee Confucius Instituten en
er zijn voor zo ver mij bekend geen plannen voor nieuwe instituten.
Vraag 4
Zijn er mogelijkheden om een leerstoel onder te brengen bij een instituut zoals het
Confucius instituut en daarbij dezelfde rechten te hebben als dat een leerstoel onder
een universiteit?
Antwoord 4
Wettelijk is vastgelegd dat hoogleraren behoren tot het personeel van de universiteit.
Ook voorziet de wet specifiek in regels voor het instellen van onderzoeksinstituten
of onderzoeksscholen. Uitgangspunt is dat een onderzoeksinstituut of onderzoeksschool
is verbonden aan een universiteit. Het bestuur en beheer worden ofwel op facultair
niveau geregeld via het faculteitsreglement ofwel door het college van bestuur. Het
is derhalve niet mogelijk om een leerstoel onder te brengen bij een instituut zoals
het Confucius instituut en daarbij dezelfde rechten te hebben als bij een leerstoel
onder een universiteit.
Vraag 5
Kunt u aangeven waarom er, indien er sprake is van een externe financier zoals het
Confucius instituut, volgens u geen reden voor zorg is voor de onafhankelijkheid van
het onderzoek als een leerstoel is ondergebracht bij een universiteit?
Antwoord 5
In antwoord op eerdere vragen van de leden Rog en Van der Molen over de Confucius
Instituten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2160) heb ik de procedures geschetst rond de benoeming van een directeur van een Confucius
Instituut (antwoord op vraag4, alsmede aangegeven op welke wijze de leerstoel Chinese Taal en Letteren is ingebed
in de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (antwoord op vraag5. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4 in die eerdere reeks van vragen betreffende
het gebruik van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De onafhankelijkheid
van wetenschappelijk onderzoek is daarmee naar mijn mening met voldoende garanties
omkleed.
Vraag 6
Kunt u aangeven welke afspraken er in algemene zin gemaakt worden over het borgen
van de academische vrijheid van onderzoekers in dit soort financieringsconstructies?
Kunt u dit daarnaast ook expliciet aangeven voor wat betreft de samenwerking van de
RUG met het Confucius instituut?
Antwoord 6
In artikel 1.6 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is opgenomen
dat aan de instellingen voor hoger onderwijs de academische vrijheid in acht wordt
genomen. Binnen het kader van de WHW is het aan de instellingen zelf om in verschillende
situaties de academische vrijheid van onderzoekers, docenten en studenten te borgen.
Ik heb er alle vertrouwen in dat de instellingen daarmee zeer zorgvuldig omgaan. Dat
laatste geldt ook voor de samenwerking tussen de RUG en het Confucius Instituut Groningen.
Zie ook het antwoord op de vorige vraag.
Vraag 7
Kunt u aangeven welke ho-instellingen wel een corporate register hanteren? Kunt u
daarnaast aangeven of u het wenselijk vindt dat samenwerkingen zoals met een Confucius
instituut in dit corporate register vermeld worden indien instellingen dit register
zouden hanteren?
Antwoord 7
Voor zover mij bekend hanteert alleen de Rotterdam School of Management een corporate
register. Dit register bevat echter uitsluitend de relaties met commerciële bedrijven,
samenwerking met een Confucius Instituut is in dit verband van een andere orde. Binnen
het hoger beroepsonderwijs wordt wel de zgn. Branchecode Goed Bestuur gehanteerd.
De code bevat enkele expliciete artikelen betreffende de verantwoordelijkheid van
de colleges van bestuur en van de raden van toezicht voor de samenwerking met onder
meer bedrijven en overige organisaties. Criteria voor die samenwerking zijn openbaar,
evenals rapportages ter zake.
Vraag 8
Kunt u aangeven in hoeverre ho-instellingen beperkingen hanteren voor Chinese studenten
in analogie naar Iraanse studenten? Kunt u hierbij aangeven of u de instellingen daartoe
verzocht heeft of dat zij hier zelf toe over zijn gegaan?
Antwoord 8
HO-instellingen hanteren voor zo ver mij bekend geen beperkingen voor Chinese studenten.
De instellingen zijn daar ook niet om gevraagd. Wel hebben mijn collega van Buitenlandse
Zaken en ik zelf de instellingen opgeroepen zich meer bewust te zijn niet alleen van
de kansen in de samenwerking met Chinese instellingen, maar ook van de risico’s. Dit
is ook opgenomen in de kabinetsbrede China-notitie, die recent aan uw Kamer is toegezonden.
Met andere betrokken collega’s onderzoek ik momenteel of aanvullende maatregelen gewenst
zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht
via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht
op welke manier een brede kennisregeling kan worden opgezet waarbij onder andere naar
de relevante studierichtingen en herkomstlanden van studenten en onderzoekers wordt
gekeken.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het in de China strategie om meer zou moeten draaien dan de
specifieke positie van kennisinstellingen, namelijk om hoe er regie gehouden wordt
op onwenselijke ontwikkelingen, zoals het stelen van technologische ontwikkelingen?
Antwoord 9
Ja. In de recent gepubliceerde kabinetsbrede China-notitie is een en ander uitgebreid
aan de orde gesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.