Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het verscherpen toezicht op studenten en onderzoekers uit risicolanden
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 87 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 juli 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Ministers van Buitenlandse zaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Justitie
en Veiligheid, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van
14 maart 2019 inzake Verscherpen toezicht op studenten en onderzoekers uit risico-landen
(Kamerstuk 30 821, nr. 70).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 3 juni 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Vraag 1
Hoe zet Nederland zich in voor het verscherpen van toezicht op academisch onderzoek?
Beperken die inspanningen zich tot het verscherpen van toezicht op studenten en onderzoekers
uit risicolanden?
Antwoord
Het Kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over het ballistische raketprogramma
van Iran en heeft om die reden het toezicht op studenten en onderzoekers die een link
kunnen hebben met het Iraanse ballistische raketprogramma verscherpt. EU Iran-sanctieverordening
267/2012 vormt daarvoor de juridische basis.
Hiervoor is een toetsingskader opgesteld dat voorziet in de screening van alle studenten
en onderzoekers die op dit moment studeren of onderzoek verrichten binnen specifieke
onderwijs- en onderzoeksgebieden waarin kennis kan worden opgedaan die relevant is
voor het Iraanse ballistische raketprogramma. Deze lijst met onderwijs- en onderzoeksgebieden
wordt in samenwerking met betrokken universiteiten vastgesteld. Een Taskforce, bestaande
uit medewerkers van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en Justitie en Veiligheid is op 9 april opgericht en werkt sindsdien aan de randvoorwaarden
en processen om op zorgvuldige en non-discriminatoire wijze, de huidige groep studenten
en onderzoekers in gevoelige onderwijs- en onderzoeksgebieden te toetsen op een mogelijke
relatie met het Iraanse ballistische raketprogramma om mogelijke veiligheidsrisico’s
te minimaliseren. De verwachting is dat de feitelijke toetsing spoedig van start kan
gaan.
Voor het studiejaar 2019–2020 en daarna verscherpt het kabinet het toezicht op nieuwe
studenten en onderzoekers die activiteiten willen ontplooien in één van de relevante
onderwijs- en onderzoeksgebieden door deze groep te toetsen voordat zij met het onderwijs
of onderzoek starten. Hierbij zal door de genoemde Taskforce gebruik worden gemaakt
van hetzelfde toetsingskader.
Daarnaast is er een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen
gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht
in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt
onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet waarbij
gekeken wordt naar andere risicolanden en onderwijs- en onderzoeksgebieden, waaronder
opleidingen waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan.
Vraag 2
Wat is ongewenste technologieoverdracht?
Antwoord
In sommige gevallen is het onwenselijk dat bepaalde personen in Nederland kennis opdoen
en kan dit risico’s voor de nationale en internationale veiligheid met zich meebrengen.
Aan het verscherpte toezicht in relatie tot het Iraanse ballistische raketprogramma
ligt de volgende specifieke onderbouwing van ongewenste technologieoverdracht ten
grondslag. Nederland wil niet bijdragen aan de productie en ontwikkeling van massavernietigingswapens
en overbrengingsmiddelen daarvoor, waar ook ter wereld. Dit geldt ook voor kennis
en technologie op dit gebied die kan worden verworven aan Nederlandse kennisinstellingen.
Ongewenste technologieoverdracht, binnen de kaders van het verscherpt toezicht, is
overdracht van technologie, daarbij inbegrepen technische bijstand, die kan worden
gebruikt voor de ontwikkeling en/of productie van overbrengingsmiddelen voor massavernietigingswapens,
in het kader van het Iraanse ballistische raketprogramma.
Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1217) gemeld, verstoren de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten jaarlijks
een substantieel aantal pogingen van buitenlandse entiteiten om aan kennis en materialen
voor massavernietigingswapens te komen. In een aantal gevallen hebben de diensten
aanwijzingen ontvangen over het gebruik van Nederlandse technologie in programma’s
voor massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen in Iran, Pakistan en Syrië.
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over casuïstiek die het actuele kennisniveau
en de modus operandi van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten raken,
noch over individuele casus.
Vraag 3
Heeft er ongewenste technologieoverdracht vanuit Nederland plaatsgevonden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Kan ongewenste technologieoverdracht een bedreiging zijn voor de Nederlandse digitale
infrastructuur?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Is er – naast ongewenste technologieoverdracht – andere Nederlandse kennis kwetsbaar
om overgedragen te worden i.v.m. nationale veiligheid?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 6
Vraagt onderzoek dat voortkomt uit privéprivate samenwerking om ander toezicht tegen
ongewenste technologieoverdracht? Zo ja, welk toezicht en maatregelen zijn er bij
privéprivate samenwerking om ongewenste technologieoverdracht tegen te gaan? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Met betrekking tot het verscherpte toezicht in relatie tot het Iraanse ballistische
raketprogramma: als universiteiten en kennisinstellingen binnen een publiek-private
samenwerking technologie ontwikkelen die kan bijdragen aan programma’s voor massavernietigingswapens
en overbrengingsmiddelen daarvoor, dragen deze een gedeelde verantwoordelijkheid dat
dergelijke technologie niet voor ongewenste doeleinden wordt aangewend. Eenieder is
gebonden aan eventuele restricties en verboden in verordeningen die rechtstreeks werken
in de Nederlandse rechtsorde en aan nationale wetgeving. Indien de betreffende technologie
wordt overgedragen in de vorm van export gelden de bepalingen van de EU Dual-useverordening
(428/2009). Daarnaast is eenieder ook gebonden aan eventuele EU-sancties zoals bijvoorbeeld
de EU Iran-sanctieverordening (267/2012).
Vraag 7
Hoe zit het met de bescherming van de digitale infrastructuur van Nederlands academisch
onderzoek? Zijn Nederlandse universiteiten in voldoende mate bestand tegen hackers
en cyberaanvallen?
Antwoord
Bestuurders van hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen in Nederland zijn verantwoordelijk
voor de integrale veiligheid, waaronder ook de digitale veiligheid, van hun instelling.
Het stimuleren van het bewustzijn van veiligheidsrisico’s onder bestuurders, wetenschappers
en studenten is hiervan een belangrijk onderdeel. De Vereniging van Nederlandse Universiteiten
(VSNU) en Vereniging Hogescholen (VH) hebben, met steun van het Ministerie van OCW,
daarom het platform Integraal Veilig Hoger Onderwijs ingericht. Hierin werken bestuurders
en veiligheidsexperts van hoger onderwijsinstellingen samen aan het stimuleren van
veiligheidsbewustzijn door het uitwisselen van kennis en kunde en het ontwikkelen
van tools en handreikingen. De Minister van OCW heeft de VSNU enkele maanden geleden
nog gewezen op het belang van bewustwording en alertheid ten aanzien van internationale
samenwerking. Dezelfde boodschap is ook gecommuniceerd met de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (KNAW) en zal op korte termijn ook overgebracht worden
aan andere relevante organisaties, zoals de Vereniging Hogescholen. Op het gebied
van cybersecurity werken hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen in Nederland samen
via SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek. SURF onderzoekt de behoeften
en de kansen, ontwikkelt een gezamenlijke visie en investeert in innovatie en kennis
die nodig is om te kunnen anticiperen op de soms ontregelende effecten en veiligheidsrisico's
die gepaard gaan met ICT-innovatie.
Vraag 8
Zijn onderzoekers en studenten in voldoende mate op de hoogte wanneer zij over mogelijk
gevoelige informatie beschikken? Weten onderzoekers en studenten uit niet-risicolanden
hoe ze ongewenste technologieoverdracht kunnen vermijden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Wat wordt er op het gebied van technologieoverdracht in EU-verband besproken en ondernomen?
Antwoord
De Sanctieregeling Noord-Korea 2017 is ingesteld op basis van de Nederlandse sanctiewet
(Sanctiewet 1977) ter uitvoering van een VN-resolutie en een Raadsbesluit van de EU.
Dit betekent dat alle studenten en onderzoekers uit welk land dan ook onderworpen
worden aan een risicoanalyse indien zij toelating wensen tot een kennisgebied genoemd
in de Sanctieregeling Noord-Korea 2017. Deze sancties beogen te voorkomen dat Noord-Korea
de beschikking krijgt over kennis die bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten
in dat land.
De EU-sanctieverordening Iran (2012/67) betreft een verbod op de overdracht van specifieke
omschreven technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het Iraanse ballistische
raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze technologie
en/of goederen voor gebruik in Iran. Hoewel deze verordening niet is opgesteld met
oog op hoger onderwijs, biedt het aanknopingspunten om scherper toe te zien op studenten
en onderzoekers in specifieke studies en onderzoeksgroepen, die aan het Iraanse ballistische
raketprogramma kunnen worden verbonden. Het kabinet heeft de Europese Commissie gevraagd
om nadere schriftelijke duiding van deze sanctieverordening.
Van verschillende EU-lidstaten is bekend dat zij in hun nationale regelgeving gevolg
geven aan zorgen over kennisvergaring langs wetenschappelijke weg.
Regelmatig wisselen EU-lidstaten ervaringen uit over technologieoverdracht door universiteiten
en kennisinstellingen in het kader van exportcontrole.
Vraag 10
Wat zijn – naast Iran en Noord-Korea – andere risicolanden? Is China een risicoland?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In het traject waarin onderzocht wordt op welke manier een brede kennisregeling kan
worden opgezet, wordt ook gekeken naar andere risicolanden en onderwijs- en onderzoeksgebieden.
Wat China betreft verwijs ik u naar hoofdstuk 9 van de Chinastrategie («Nederland
– China een nieuwe balans») die op 15 mei met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Vraag 11
Hoe is de samenwerking tussen de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken – naast een Taskforce inzake onderzoekers
en studenten uit Iran – geregeld om ongewenste technologieoverdracht tegen te gaan?
Antwoord
Zoals gemeld aan uw Kamer in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 821, nr. 72) hanteert het kabinet een kabinetsbrede integrale aanpak op het gebied van statelijke
dreigingen. Ook ongewenst technologieoverdracht maakt daar onderdeel van uit. Het
raakt diverse beleidsterreinen, zoals onderwijs, buitenlandse betrekkingen, innovatie
en nationale veiligheid. Het kabinet beziet daarom of partijen voldoende zijn toegerust
om deze dreiging het hoofd te bieden. Zeker gezien de snelheid van technologische
ontwikkelingen is het daarbij van belang continue inzicht te houden in de dreiging
en intenties van de andere landen, het actueel houden van de te beschermen belangen
en het waar nodig verhogen van de weerbaarheid.
Binnen de Sanctieregeling Noord-Korea (2017), welke is vastgesteld door de Minister
van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, beslist de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over aanvragen
voor de ingevolge deze ministeriële regeling vereiste ontheffingen. Het Ministerie
van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de beoordeling van aanvragen voor
verblijfsaanvragen met het oog op studie of wetenschappelijk onderzoek.
In het traject dat gestart is met betrekking tot het opzetten van een brede kennisregeling
bestaat een nauwe samenwerking tussen alle betrokken ministeries.
Vraag 12
Wat houdt verscherpt toezicht in?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 13
Welke redenen zijn er om scherper toe te zien op studenten uit het buitenland?
Antwoord
Brede internationale ontwikkelingen op het gebied van digitalisering, veiligheid en
het beschermen van kennis laten zien hoe belangrijk het is te kijken naar de risico’s
van de Nederlandse open kenniseconomie. Op dit moment maakt het kabinet zich in toenemende
mate zorgen over het Iraanse ballistische raketprogramma. Dit vergroot de zorgen over
de overdracht van technologie naar Iran of het opdoen van kennis met betrekking tot
deze technologie die kan worden gebruikt voor het Iraanse ballistische raketprogramma.
Vraag 14
Is er via Iraanse studenten informatie weggelekt naar Iran? Zo ja; gaat het hierbij
om informatie die van invloed kan zijn op de staatsveiligheid?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 15
Is het verdwijnen van intellectueel eigendom en kennis van innovaties een grond voor
verscherpt toezicht?
Antwoord
Brede internationale ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en veiligheid
hebben de noodzaak op scherper toezicht met betrekking tot de bescherming van kennis
onderstreept.
Zoals vermeld in het laatste jaarverslag van de AIVD vindt ook binnen legitieme samenwerkingsverbanden
tussen academische- en kennisinstellingen diefstal van onderzoeksbevindingen plaats1. Nederlandse innovaties verdwijnen op die manier over de grens.
De bescherming van intellectueel eigendom is aan degenen aan wie de rechten toekomen.
De overheid zorgt in Nederland voor het instrumentarium om tegen schending van intellectuele
eigendomsrechten op te treden in de vorm van regelgeving, rechtspraak en voorlichting.
Recentelijk is aan dat instrumentarium de Wet bescherming bedrijfsgeheimen toegevoegd,
waarmee bedrijven kunnen optreden tegen schending van bedrijfsgeheimen. Het is van
belang dat Nederlandse bedrijven ook in het buitenland effectief kunnen optreden bij
schendingen van intellectuele eigendom. Het kabinet zet zich daarom in EU- en internationaal
verband in voor een hoog niveau van bescherming van intellectueel eigendom en doeltreffende
handhavingsmogelijkheden.
Vraag 16
Welke maatregelen zijn of worden er genomen om te voorkomen dat kennis van innovaties
of intellectueel eigendom uit Nederland verdwijnt?
Antwoord
Zie antwoord vraag 15.
Vraag 17
Welke opleidingen en instellingen hebben te maken met toezicht op studenten en onderzoekers
uit het buitenland?
Antwoord
Nederland kent reeds mogelijkheden om toegang tot bepaalde onderwijs- en onderzoeksvelden
te ontzeggen door middel van de Sanctieregeling Noord-Korea 2017 indien de betrokkene
een risico vormt voor proliferatie naar Noord-Korea. In deze breed gedefinieerde velden
kan kennis worden opgedaan die mogelijk ingezet kan worden voor de ontwikkeling van
nucleaire wapens en ballistische raketten. Alle studenten en onderzoekers uit alle
landen moeten een ontheffing aanvragen indien zij toelating wensen tot een opleiding
of vakgroep genoemd in de bijlage van deze sanctieregeling. Momenteel werkt het kabinet
in samenwerking met de universiteiten aan een verdere concretisering en aanvulling
van deze bijlage. Het verscherpt toezicht zal gaan gelden voor de in de bijlage genoemde
onderwijs- en onderzoeksvelden die betrekking hebben op ballistische raketten.
Vraag 18
Welke landen staan er nu op de lijst voor verscherpt toezicht?
Antwoord
Momenteel worden alle studenten en onderzoekers uit welk land dan ook onderworpen
aan een risicoanalyse indien zij toelating wensen tot een kennisgebied genoemd in
de Sanctieregeling Noord-Korea 2017. Deze regeling is ingesteld op basis van de Nederlandse
sanctiewet (Sanctiewet 1977) ter uitvoering van een VN-resolutie en een Raadsbesluit
van de EU. Deze sancties beogen te voorkomen dat Noord-Korea de beschikking krijgt
over kennis die bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten in dat land.
Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over het Iraanse ballistische raketprogramma.
Dit vergroot de zorgen over ongewenste technologieoverdracht naar Iran of het opdoen
en overdragen van kennis met betrekking tot deze technologie. Daarom wil het kabinet
scherper toezicht op studenten en onderzoekers die mogelijk een link kunnen hebben
met het Iraanse ballistische raketprogramma.
In het traject waarin onderzocht wordt op welke manier een brede kennisregeling kan
worden opgezet wordt ook gekeken naar andere risicolanden en onderwijs- en onderzoeksgebieden.
Vraag 19
Overweegt u of China op deze lijst moet komen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 10.
Vraag 20
Welke wettelijke belemmeringen bestaan er om studenten en onderzoekers op grond van
(niet-EU) nationaliteit uit te sluiten van specifieke opleidingen?
Antwoord
Er bestaat geen wettelijke grond om studenten en onderzoekers enkel op grond van (niet-EU)
nationaliteit uit te sluiten van specifieke opleidingen. De Wet op het Hoger Onderwijs
en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) maakt voor de toelating tot een opleiding geen
onderscheid op grond van nationaliteit. Alle gekwalificeerde studenten hebben op grond
van de WHW een recht op toelating.
Voor een aantal specifieke kennisgebieden moeten alle studenten en onderzoekers die
actief zijn in deze gebieden een ontheffing aanvragen in het kader van de Sanctieregeling
Noord-Korea 2017. Op grond van deze regeling kunnen studenten en onderzoekers worden
uitgesloten van dit kennisgebied, als het risico bestaat dat de op die terreinen verworven
kennis bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de
ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens in Noord-Korea. Nationaliteit
vormt geen grond voor het weigeren van een ontheffing.
Op grond van de Richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van
derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stage, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling,
educatieve projecten of au-pairactiviteiten 2016/801/EU (hierna: de richtlijn) moet
een lidstaat een niet-EER-student of onderzoeker (derdelander) toelaten tot zijn grondgebied
als deze voldoet aan de in de richtlijn geregelde toelatingsvoorwaarden en geen van
de weigeringsgronden uit de richtlijn zich voordoet. Lidstaten dienen een verblijfsvergunning
te verstrekken aan studenten uit derde landen wanneer zij zijn toegelaten tot een
studie aan een hoger onderwijsinstelling en aan andere voorwaarden uit de richtlijn
is voldaan, zoals het aantonen dat een opleiding wordt gevolgd, collegegeld is betaald
en de student over voldoende kennis en (financiële) middelen beschikt. Derdelanders
die een bedreiging vormen voor de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid
worden niet toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat op grond van de richtlijn.
Onderscheid op grond van nationaliteit kan als discriminatie worden aangemerkt, tenzij
daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat en dit wettelijk verankerd is.
De rechter oordeelde eerder in drie instanties over de toepassing van de Sanctieregeling
Iran 2012 dat het gehanteerde onderscheid niet gerechtvaardigd was en zich daardoor
niet verdroeg met het non-discriminatiebeginsel. Zie het arrest van de Hoge Raad van
14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX8351).
Vraag 21
Op welke manier wordt zowel het toezichtsbeleid als het toezicht zelf afgestemd met
universiteiten en hogescholen?
Antwoord
De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de vormgeving van het toezichtsbeleid waarbij
er nauw contact is met universiteiten over de praktische uitwerking. Een onderdeel
hiervan is het definiëren van de relevante onderwijs- en onderzoeksgebieden. In samenwerking
met de kennisinstellingen brengt de rijksoverheid dit in kaart voor zowel de kennisregeling
Noord-Korea als het verscherpt toezicht op studenten en onderzoekers die een link
kunnen hebben met het Iraanse ballistische raketprogramma.
Vraag 22
Worden er door universiteiten en hogescholen studenten en onderzoekers uit landen
geworven die op de lijst voor verscherpt toezicht staan? Zo ja, welke instellingen
doen dit en voor welke opleidingen doen zij dit?
Antwoord
Op dit moment richt het verscherpt toezicht zich op onderwijs- en onderzoeksgebieden
waar kennis wordt overgedragen die kan bijdragen aan het Noord-Koreaanse nucleaire
programma en aan het Noord-Koreaanse en Iraanse ballistische raketprogramma. Universiteiten
werven voor zover bekend niet actief studenten en onderzoekers uit deze landen.
Vraag 23
Hoe wordt er in EU-verband samengewerkt als het gaat om toezicht op studenten en onderzoekers
uit het buitenland?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 24
Heeft er in de «recente casus» ongewenste technologieoverdracht plaatsgevonden? Zo
ja, wat voor informatie betrof dit?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 25
Classificeert u de recente casus als spionage? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 26
Kunt u aangeven of de «recente casus» een doelgerichte actie betrof vanuit Iran?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 27
Kunt u aangeven of deze casus op zichzelf staand was of onderdeel van een bredere
actie?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 28
Betreft de «recente casus» een persoon toegelaten bij één van de opleidingen genoemd
in de bijlage van de Sanctieregeling Noord-Korea 2017? Zo ja, hoe verklaart u dat
deze persoon wel door de reeds bestaande screening is gekomen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 29
Zijn er sinds het nucleaire akkoord met Iran meerdere casussen bekend waarin ongewenste
technologieoverdracht richting Iran heeft plaatsgevonden vanuit het hoger onderwijs?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 30
Op welke wijze kan bepaald worden of een student/onderzoeker een link kan «hebben
met het Iraanse ballistische raketprogramma»?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 31
Op studenten en onderzoekers uit welke andere risicolanden wil de regering scherper
toe gaan zien?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 10.
Vraag 32
Biedt de EU-sanctieverordening Iran (2012/267) juridisch gezien voldoende gronden
voor verscherpt toezicht op studenten onderzoekers in specifieke studies en onderzoekgroepen
in het hoger onderwijs? Zo ja, waarom is het kabinet hier in gebreke gebleven? Zo
nee, wat is er voor nodig om dit verscherpte toezicht wel te kunnen uitvoeren?
Antwoord
Brede internationale ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en veiligheid
hebben de noodzaak tot scherper toezicht met betrekking tot de bescherming van kennis
onderstreept. Aangezien het kabinet zich in toenemende mate zorgen maakt over het
ballistische raketprogramma van Iran, zal prioriteit worden gegeven aan het verscherpen
van het toezicht op studenten en onderzoekers die een link kunnen hebben met het Iraanse
ballistische raketprogramma.
In de EU-sanctieverordening Iran (267/2012) staat een verbod op de overdracht van
specifieke omschreven technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het Iraanse
ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking
tot deze technologie en/of goederen voor gebruik in Iran. Deze verordening is niet
specifiek met het oog op hoger onderwijs opgesteld maar biedt niettemin aanknopingspunten
om scherper toe te zien op studenten en onderzoekers in specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden,
die aan het Iraanse ballistische raketprogramma kunnen worden verbonden.
In het traject waarin onderzocht wordt of aanvullende maatregelen gewenst zijn, zullen
diverse juridische opties nader worden onderzocht.
Vraag 33
Uit hoeveel personen bestaat de huidige groep studenten en onderzoekers in gevoelige
studies en die een link kunnen hebben met het Iraanse ballistische raketprogramma,
die de nog op te richten Taskforce zal toetsen?
Antwoord
Op basis van de lijst met relevante onderwijs- en onderzoeksgebieden zal de Taskforce
de komende weken informatie ontvangen over de huidige groep studenten en onderzoekers
en zal bekend worden om hoeveel personen het gaat. Het kabinet zal uw Kamer daarover
te zijner tijd informeren.
Vraag 34
Wat voor «aanvullende maatregelen» is het kabinet voornemens te ontwikkelen om het
toezicht op studenten en onderzoekers voor andere risicolanden aan te scherpen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 35
Sinds wanneer was deze casus bekend bij u?
Antwoord
Begin 2018 werd duidelijk dat bij de uitvoering van de kennisregeling Noord-Korea
geen maatregelen konden worden getroffen in situaties waarin mogelijk een band bestaat
met het Iraanse ballistische raketprogramma. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken
heeft daarop samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de mogelijkheden
verkend om toch op te kunnen treden in dergelijke gevallen. Dit is een complex proces
binnen fundamentele kaders als de open kenniseconomie, vrijheid van onderwijs, academische
vrijheid, het non-discriminatiebeginsel, en de bescherming van persoonsgegevens. Bovendien
moet rekening worden gehouden met rechten van studenten en onderzoekers en moeten
risico’s per individu zorgvuldig worden geïnventariseerd en onderbouwd, om daarna
te beoordelen of actie genomen moet worden.
Vraag 36
Waarom hebt u zo lang gewacht met het informeren van de Kamer over deze casus?
Antwoord
Het kabinet heeft eerst gekeken naar de vraag of er mogelijkheden bestaan voor het
aanscherpen van toezicht op risicovolle studies. Toen bleek dat die mogelijkheden
inderdaad bestaan, heeft het kabinet uw kamer op 14 maart 2019 (Kamerstuk 30 821, nr. 70) schriftelijk geïnformeerd over het voornemen om – in aanvulling op bestaande mogelijkheden
voor Noord-Korea – scherper te gaan toezien op studenten en onderzoekers uit andere
risicolanden, waarbij de specifieke procedures nog in detail moesten worden uitgewerkt
door de genoemde Taskforce. Het kabinet geeft hierin aan een aantal opties om ongewenste
technologieoverdracht te voorkomen te verkennen en parallel hieraan een aantal maatregelen
te nemen om scherper toe te zien op studenten en onderzoekers die een link kunnen
hebben met het Iraanse ballistische raketprogramma. Zodra deze maatregelen in het
kader van het Iraanse ballistische raketprogramma geformuleerd waren, is uw Kamer
schriftelijk geïnformeerd.
Vraag 37
Klopt het dat u de Kamer niet zou hebben geïnformeerd als de NOS u niet had geconfronteerd
met de casus?
Antwoord
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 35.
Vraag 38
Waarom kijkt het kabinet naar EU-beleid (doet het navraag bij de Europese Commissie)
en neemt het niet zelfstandig maatregelen om onder meer Iraanse studenten/onderzoekers
die een risico vormen te weren?
Antwoord
Het kabinet neemt eigenstandig maatregelen zoals reeds is toegelicht in het antwoord
op vraag 1. Hierbij baseert het kabinet zich onder andere op de EU Iran-sanctieverordening
(2012/267). Voor nadere duiding over de relevante bepalingen in deze verordening heeft
Nederland de Europese Commissie verzocht de EU Iran-sanctieverordening op korte termijn
formeel te duiden.
Vraag 39
Wat is de omvang van de huidige groep studenten en onderzoekers uit Iran, die in Nederland
een studie volgen of aan onderzoeksgroepen deelnemen?
Antwoord
In het collegejaar 2018–2019 staan 254 studenten afkomstig uit Iran ingeschreven in
een bachelor- of masteropleiding aan een Nederlandse universiteit. Er worden geen
cijfers bijgehouden over aantallen onderzoekers die afkomstig zijn uit Iran en in
Nederland onderzoek doen.
Vraag 40
Hoeveel personen van de huidige groep studenten en onderzoekers uit Iran volgen momenteel
een studie, of maken onderdeel uit van onderzoeksgroepen, die op termijn van meerwaarde
kunnen zijn voor het Iraanse nucleaire en/of ballistische raketprogramma?
Antwoord
Op dit moment worden er gesprekken met universiteiten gevoerd met het oog op de afbakening
van onderwijs- en onderzoeksgebieden waar kennis wordt overgedragen die van meerwaarde
zou kunnen zijn voor het Iraanse ballistische raketprogramma. Het aantal studenten/onderzoekers
die een mogelijke relatie hebben met dit programma is dan ook nog niet bekend.
Vraag 41
Heeft het kabinet een lijst opgesteld (of gaat de Taskforce dit doen) met risicolanden
waarvandaan personen kunnen komen die een verhoogd risico vormen voor ongewenste technologieoverdracht?
Zo ja, kan deze lijst geopenbaard worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 10.
Vraag 42
Hoeveel studenten en onderzoekers met de Chinese nationaliteit zijn momenteel actief
in het Nederlands hoger onderwijs?
Antwoord
In het collegejaar 2018–2019 staan 4547 studenten afkomstig uit China ingeschreven
in een bachelor- of masteropleiding aan een Nederlandse universiteit of hogeschool.
Er worden geen cijfers bijgehouden over aantallen onderzoekers die afkomstig zijn
uit China en in Nederland onderzoek doen.
Vraag 43
Welke maatregelen neemt het kabinet om ongewenste technologieoverdracht naar China
te voorkomen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 10.
Vraag 44
Worden er standaardchecks uitgevoerd bij alle Chinese studenten/onderzoekers om hun
relatie met de Chinese overheid en/of het Chinese leger (PLA) te achterhalen?
Antwoord
Voor deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden
Beertema, De Roon, Bosma en Fritsma (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1082) over het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse
universiteiten (d.d. 21-12-2018). Kort gezegd ligt in eerste instantie de taak bij
de onderwijsinstelling om alert te zijn op twijfels aangaande de (studie)motieven
van studenten. De onderwijsinstellingen dienen zich te allen tijde bewust te zijn
van de mogelijke veiligheidsrisico’s in de samenwerking met buitenlandse instellingen,
wetenschappers en studenten. In voorkomende gevallen staat het ook de onderwijsinstelling
vrij om zorgen of twijfels kenbaar te maken aan de relevante diensten. De IND voert
tevens een toets uit op mogelijk gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.
Hierbij zal de IND eventuele twijfels over de motieven van een student en het vermoeden
dat hij/zij mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid kenbaar maken aan
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Vraag 45
Kunt u aangeven of de Chinezen die achter de grootste bedrijfsspionage ooit zaten
bij chipmachinefabrikant ASML, hebben gestudeerd of betrokken zijn geweest bij onderzoek
op Nederlandse universiteiten?
Antwoord
Het kabinet kan hier in verband met geldende privacyregelgeving geen uitspraak over
doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier