Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sjoerdsma over het bericht dat in 2017 Nederland bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers in Syrië
Vragen van het lid Sjoerdsma (D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat in 2017 Nederland bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers in Syrië (ingezonden 8 april 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid (ontvangen 11 juni 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2018–2019, nr. 2739.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nederlandse diplomaten wilden Syriëgangers terughalen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat Nederlandse diplomaten ongeveer twee jaar geleden contact hebben gezocht
met het Vrije Syrische Leger en Turkije om Nederlandse Syriëgangers naar de Turkse
grens te krijgen en ze via Turkije naar Nederland te halen?
Antwoord 2
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben eind 2016 en begin 2017
contact gehad met de Free Syrian Army (FSA) in relatie tot vier casussen van Nederlandse
uitreizigers die zich op dat moment buiten het ISIS-strijdgebied bevonden. De Nederlandse regering heeft geen verzoek gedaan
bij de FSA of bij de Turkse autoriteiten om betrokken personen via Turkije naar Nederland
te halen. Naar aanleiding van een hulpvraag van familie van Nederlandse uitreizigers
is door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in relatie tot deze
vier casussen contact opgenomen met de FSA om identiteit en verblijfplaats van betrokkenen
te verifiëren. Dit volgde de gangbare consulaire praktijk van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken waar alvorens er sprake kan zijn van daadwerkelijke verlening van consulaire
bijstand, eerst de identiteit, nationaliteit en de locatie van de hulpvrager moet
worden vastgesteld. Ook zijn de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de mogelijke
aanwezigheid van betrokkenen in FSA-gebied en de mogelijke komst van betrokkenen naar
Turks grondgebied. Hierbij is door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken aangegeven dat, mochten betrokkenen zich op Turks grondgebied begeven, Nederland
gecontroleerde terugkeer naar Nederland mogelijk zou maken met het oog op vervolging.
Vraag 3
Hoe strookt deze berichtgeving met de beantwoording door de Minister van Justitie
en Veiligheid op 12 december 2017 van Kamervragen van het lid Verhoeven, ingezonden
op 26 september 2017, waarin werd gesteld dat de Nederlandse overheid geen bijstand
aan Nederlandse uitreizigers biedt om het strijdgebied te verlaten en dat het kabinet
daartoe geen contacten onderhield?2
Antwoord 3
Het beleid is altijd geweest dat de Nederlandse overheid geen bijstand verleent aan
Nederlandse uitreizigers om het strijdgebied te verlaten. Deze lijn is ook aangegeven
in de door u genoemde beantwoording van de Kamervragen. De contacten die in het verleden
hebben plaatsgevonden en waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 2 hadden
niet tot doel uitreizigers terug te halen uit het strijdgebied, maar vonden plaats
om identiteit en verblijfplaats te verifiëren conform de gangbare consulaire praktijk,
naar een aanleiding van een hulpvraag van de familie. De uitreizigers die dit betrof
bevonden zich in niet-strijdgebied.
Vraag 4
Klopt het dat op het moment dat deze schriftelijke vragen werden gesteld, 26 september
2017, het beleid betreffende bijstand aan Nederlandse uitreizigers was zoals beschreven
in bovengenoemd artikel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De vragen werden op 26 september 2017 aan het toen demissionaire kabinet gesteld naar
aanleiding van een casus, waarin een uitreizigster in een kamp van de Syrian Democratic
Forces in Noordoost Syrië te kennen gaf terug te willen keren naar Nederland. Het
beleid op 26 september 2017 was dat geen bijstand werd verleend aan uitreizigers om
het strijdgebied te verlaten. Ten aanzien van uitreizigers die zich buiten het strijdgebied
bevonden, maar wel in Syrië, werd per casus bezien wat de meest opportune aanpak zou
zijn en werd er op basis van een risico-inschatting bekeken of en hoe consulaire bijstand
kon worden geboden. Er is geen verzoek gedaan bij de FSA of bij de Turkse autoriteiten
om betrokken personen via Turkije naar Nederland te halen.
Vraag 5 en 6
Waarom hebt u in beantwoording van bovengenoemde Kamervragen verzuimd te melden dat
er sprake was van beleid waarin bijstand en contacten plaatsvonden?
Hoe rijmt u het feit dat u dit beleid onvermeld hebt gelaten bij antwoorden op Kamervragen
en in debatten met de kern van artikel 68 GW, waarin naast de passieve inlichtingenplicht
tevens de actieve verplichting tot het verstrekken van inlichtingen wordt geregeld?
Kunt u toelichten hoe het niet vermelden van de beleidswijziging betreffende het wel
of geen bijstand verlenen aan Nederlandse uitreizigers strookt met de actieve verplichting
tot het verstrekken van informatie aan de Kamer?
Antwoord 5 en 6
Het beleid was en is dat er geen bijstand wordt verleend aan uitreizigers om het strijdgebied
te verlaten dit is ook in de eerdere beantwoording van de Kamervragen aangegeven (zie
vraag 3 Kamervragen Vergaderjaar 2017–2018 nr. 655). Tegelijkertijd werd de Nederlandse
overheid eind 2016 geconfronteerd met casuïstiek van personen die zich niet in het
strijdgebied bevonden maar zich niet fysiek konden melden op een diplomatieke post.
Het bestaande beleid bood geen antwoord op de vraag hoe om te gaan met een uitreiziger
die naar Nederland wilde terugkeren en zich op dat moment in niet-strijdgebied in Syrië bevond. De hieruit voortvloeiende problematiek vormde mede
aanleiding tot een nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (dd. 16 december
2016) waar ook in het NOS-bericht van 3 april 2019 naar wordt verwezen. In deze nota
is het vraagstuk van consulaire hulpverlening aan uitreizigers in niet-strijdgebied behandeld. In december 2016 werd het, op basis van deze nota mogelijk
geacht binnen het bestaand beleid actiever consulaire bijstand te verlenen aan uitreizigers
die zich buiten het strijdgebied bevonden. Dit met het doel vervolging en berechting
in Nederland mogelijk te maken. Er is geen sprake van geweest dat de Nederlandse autoriteiten
aan contacten in Syrië hebben verzocht om terugkeer vanuit niet-strijdgebied naar
Nederland te bewerkstelligen en er is geen bijstand verleend.
Vraag 7
Klopt het dat het beleid in 2017 betreffende bijstand aan Nederlandse uitreizigers
gewijzigd is op verzoek van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie? Zo
ja, waarom is dat gebeurd?
Antwoord 7
Nee. Het beleid om geen bijstand te verlenen aan Nederlandse uitreizigers in Syrië
om het strijdgebied te verlaten was en is ongewijzigd. Ten aanzien van uitreizigers
die zich nog in Syrië, maar wel buiten het strijdgebied bevonden, heeft het kabinet,
zoals uit de WOB- stukken blijkt zich destijds in september 2017 onthouden van een
poging om de locatie en identiteit van een nieuwe uitreizigster te verifiëren. Daarmee
werd de aanpak overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Het nieuwe kabinet heeft vervolgens het eerdere kabinetsbeleid dat geen bijstand wordt
verstrekt aan uitreizigers in strijdgebied herbevestigd. Voorts werd een verdere verduidelijking
doorgevoerd met de aanwijzing dat ook geen bijstand wordt geboden aan personen die
zich bevinden in onveilige gebieden in Syrië en Irak.
Vraag 8 en 9
Klopt het dat de ambtelijke veiligheidsketen een andere analyse had betreffende het
verlenen van bijstand aan Nederlandse uitreizigers, namelijk dat in het belang van
de veiligheid het verstandiger zou zijn om Nederlandse uitreizigers «gecontroleerd»
terug te halen? Kunt u de analyse van de ambtelijke veiligheidsketen op dit punt aan
de Kamer doen toekomen?
Waarom is deze analyse nooit met de Kamer gedeeld?
Antwoord 8 en 9
Het is niet gebruikelijk om interne beleidsopvattingen met de Kamer te delen, zoals
de nota van het Ministerie van Buitenlandse zaken waaraan het NOS-artikel refereert.
Daarnaast is in mei 2018 over het vraagstuk van gecontroleerde terugkeer een ambtelijke
analyse gemaakt, die de Kamer reeds is toegegaan bij brief van 6 december 2018 van
de Minister van Justitie en Veiligheid, Kamerstuk 29 754, nr. 483.
Vraag 10 en 11
Hoe verhoudt dit zich tot de beleidswijziging van de toenmalige Minister van Veiligheid
en Justitie?
Wat maakt dat de opvatting van de Minister van Veiligheid en Justitie destijds afweek
van de adviezen van de ambtelijke top, zoals uit de geopenbaarde stukken blijkt?
Antwoord 10 en 11
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich in september 2017 op verzoek van de
toenmalige demissionaire Minister van Veiligheid en Justitie ten aanzien van een specifieke
casus onthouden van een poging om de locatie en identiteit te verifiëren. Dit verzoek
werd met name ingegeven door de demissionaire status van het kabinet.
Vraag 12
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Antwoord 12
Vanwege het benodigde dossieronderzoek in Den Haag en bij diplomatieke vertegenwoordigingen
in aangrenzende landen en de noodzakelijke interdepartementale afstemming heeft beantwoording
langer in beslag genomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.