Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Buitenweg over de noodkreet van een strafrechtsadvocaat over de zin van het strafrechtelijk aanpakken van psychisch gestoorden
Vragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de noodkreet van een strafrechtsadvocaat over de zin van het strafrechtelijk aanpakken van psychisch gestoorden (ingezonden 4 maart 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 3 juni 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2026.
Vraag 1
Kent u het artikel «De onzin van het strafrecht», waarin een strafrechtsadvocaat de
huidige aanpak laakt van verdachten en veroordeelden die evident thuishoren in het
psychiatrische circuit?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit artikel en heb kennis genomen van de ervaring en mening
van de advocaat.
Vraag 2
Klopt het dat 35 tot 45 procent van alle verdachten een IQ heeft dat ligt tussen de
50 en 70/75, wat is te vergelijken met een serieuze verstandelijke beperking? Zo ja,
kunt u aan de hand van de gevangenispopulatie van de afgelopen tien jaar de veranderingen
uiteenzetten? Welke gevolgen zou dit volgens u moeten hebben voor de keuze om verdachten
en veroordeelden strafrechtelijk te vervolgen? Deelt u het standpunt dat het van nonchalance
jegens medeburgers getuigt mensen met verward gedrag bij gebrek aan voldoende beveiligde
GGZ-voorzieningen strafrechtelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Binnen het justitiedomein wordt gesproken over een licht verstandelijke beperking
(LVB) als een persoon een IQ heeft van 50–70. LVB of IQ problematiek wordt, binnen
het justitiedomein, niet of slechts beperkt geregistreerd. Naar schatting heeft binnen
het justitiedomein 35% een LVB.
Het strafrecht geldt voor iedereen, ook wanneer er psychische problemen of LVB aan
de orde zijn. Bij de vervolging en berechting van justitiabelen wordt rekening gehouden
met omstandigheden en relevante factoren van verdachten. Ook dus als het gaat om LVB.
Het is uiteindelijk aan het OM en de rechtspraak om dit mee te nemen in hun afwegingen
rond de vervolging en berechting.
Ik deel het standpunt van de genoemde nonchalance niet. Aan toepassing van het strafrecht
ligt altijd strafwaardig handelen ten grondslag, niet een gebrek aan GGZ-voorzieningen.
Vraag 3
Wat vindt u van de in het artikel getrokken vergelijking tussen de omgang met geweldsincidenten
in de forensische zorg/detentie en met incidenten van seksuele intimidatie in de zorg?
Meent u dat relatief te makkelijk wordt omgegaan met seksuele intimidatie in de zorg?
Antwoord 3
Seksuele intimidatie is altijd onacceptabel. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om
alle vormen van seksuele intimidatie te voorkomen en als dat niet mogelijk is, deze
zoveel mogelijk te beperken. Wanneer het zich toch voor doet, moet dit onacceptabele
gedrag op de juiste wijze worden aangepakt.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) besteedt sinds 2018 extra
aandacht aan het vergroten van de bewustwording onder werkgevers met betrekking tot
seksuele intimidatie op het werk en het belang van een veilige werkcultuur. Ook brengt
het Ministerie van SZW de in de afgelopen jaren ontwikkelde instrumenten om seksuele
intimidatie op het werk tegen te gaan extra onder de aandacht.2
GGZ, politie en OM werken samen bij de aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners
in de psychiatrie. In mijn brieven van 12 februari 20183 en 5 november 20184 heb ik u hierover bericht.
Tot slot wil ik erop wijzen dat binnen de tbs een aangifteplicht geldt voor strafbare
feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Als een tbs-gestelde, of anderszins
verpleegde, een dergelijk strafbaar feit pleegt, dient het hoofd van de inrichting
binnen 24 uur aangifte te doen bij de politie.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat een strafrechter in arren moede aan de verdachte vraagt of hij
nog een week langer in voorlopige hechtenis wil blijven om een passende opvangplek
te zoeken? Hoe vaak komt dit voor?
Antwoord 4
Als de intentie van deze vraag is om voor de verdachte die zorg nodig heeft, in opvang
na de voorlopige hechtenis te willen voorzien kan ik dat vanuit een oogpunt van zorgzaamheid
en bescherming billijken. Strafrechtelijke titels en penitentiaire instellingen dienen
echter niet te worden gebruikt voor opvang van zorgbehoevenden. Daarom acht ik een
dergelijke vraag in principe ongewenst. Of en hoe vaak dit voor komt is mij niet bekend.
Vraag 5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat psychisch gestoorde gedetineerden uiteindelijk de meest
passende opvang- en behandelvoorziening krijgen?
Antwoord 5
Op dit moment is al op verschillende manieren geborgd dat een verdachte met een psychische
aandoening eerst onderzocht wordt voordat het proces doorgang kan vinden.
Het OM en de rechtbank kunnen opdracht geven aan het Nederlands Instituut voor forensische
Psychiatrie en Psychologie om onderzoek te doen naar de geestesvermogens van een verdachte
en hierover advies uitbrengen. Als de rechter – gelet op de omstandigheden in het
individuele geval – oplegging van een tbs-maatregel of plaatsing in een psychiatrisch
ziekenhuis overweegt, kan de rechter gelasten dat de verdachte ter klinische observatie
wordt overgebracht naar het Pieter Baan Centrum ten behoeve van pro Justitia-onderzoek.
De uitkomst van dergelijk gedragsdeskundig onderzoek wordt door de rechter betrokken
bij de vorming van zijn oordeel over een passende straf, die (gedeeltelijk) kan bestaan
uit opname in een opvang- en behandelvoorziening. Al in een vroeg stadium kan gedurende
de strafzaak door de officier van justitie een BOPZ-traject worden gestart, indien
er voldoende aanwijzingen zijn dat een BOPZ-machtiging op zijn plaats kan zijn. Dit
gebeurt ook nu al regelmatig, o.a. in de voorlopige hechtenis-fase; aan de rechtbank
wordt dan gevraagd de voorlopige hechtenis te schorsen met ingang van de dag dat de
BOPZ-machtiging ten uitvoer kan worden gelegd. Ook wordt regelmatig op initiatief
van het OM een BOPZ-machtiging gevraagd aansluitend op het einde van de strafzaak.
De rechter kan een tbs-maatregel opleggen, een gedetineerde verplicht in een psychiatrisch
ziekenhuis laten opnemen of een BOPZ-traject opleggen. Daarnaast kan, vanaf 1 januari
2020, onder de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een zorgmachtiging
afgegeven worden. Mocht een rechter al deze mogelijkheden niet inzetten dan bestaan
binnen detentie mogelijkheden om ervoor te zorgen dat een gedetineerde passende geestelijke
gezondheidszorg ontvangt. Het psychomedisch overleg (PMO) van de penitentiaire inrichting
kan de gedetineerde overplaatsen naar een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)
of het NIFP inschakelen om te onderzoeken of klinische zorg nodig is. Het NIFP kan
vervolgens een indicatie opstellen voor klinische zorg (hierin worden de zorgbehoefte
en de eventuele beveiligingsnoodzaak van de gedetineerde beschreven ten behoeve van
die zorg).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.