Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband met het stellen van regels ten behoeve van het beperken van vermijdbare uitvoeringslasten in het kader van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
31 839 Jeugdzorg
29 538
Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 656
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 mei 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 28 februari 2019 over de ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling
Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband met het stellen van regels
ten behoeve van het beperken van vermijdbare uitvoeringslasten in het kader van de
Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken 31 839 en 29 538, nr. 632).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 maart 2019 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 23 mei 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
5
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende
ontwerpregeling. Deze leden zijn van mening dat vermijdbare uitvoeringslasten zoveel mogelijk moeten worden tegengegaan om te voorkomen dat
administratieve handelingen worden verricht die niet bijdragen aan goede zorg en ondersteuning.
Genoemde leden zijn dan ook positief over het doel van deze ontwerpregeling en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er drie typen uitvoeringsvarianten zijn ontwikkeld
zodat gemeenten hun administratieve werkwijzen kunnen standaardiseren. Deze regeling
verplicht gemeenten en aanbieders om voor de inspannings- of de outputgerichte uitvoeringsvariant
de bijbehorende iJw en iWmo- standaard te gebruiken. Genoemde leden vragen hoeveel
gemeenten de i-standaard nu toepassen. Deze leden willen ook graag weten hoe de verdeling
is van het gebruik van de verschillende typen (inspannings-, output- en taakgericht)
over de gemeenten. Geeft die verdeling aanleiding tot conclusies met betrekking tot
de standaarden? Ook vernemen deze leden graag wat de ervaring is die gemeenten hebben
bij de overgang van de eigen regeling naar de i-standaard. Welke problemen ervaren
zij hierbij en op welke manier zijn mogelijke problemen opgelost? Daarnaast vragen
deze leden in hoeverre gemeenten en zorgaanbieders ervaren minder uitvoeringslasten
te hebben door het gebruik van de i-standaarden. Tevens vragen deze leden of er gegevens
beschikbaar zijn die aantonen dat het gebruik van standaarden invloed heeft op bijvoorbeeld
wachttijden of facturatie- en betalingstermijnen.
De leden van de VVD-fractie concluderen dat steeds meer gemeenten en aanbieders de
uitvoeringsvarianten gebruiken, waarbij het grootste knelpunt het consequent en goed
toepassen van de standaard is. Genoemde leden vragen wat dat in de praktijk betekent.
Ook vragen zij wat de oorzaak van genoemd knelpunt is en op welke manier betrokken
medewerkers worden voorbereid op de toepassing van de standaard. Op welke manier kan
de stuurgroep i-Sociaal Domein bijdragen aan de consequente en consistente toepassing
van de standaard?
Voor de taakgerichte uitvoeringsvariant is nog geen standaard beschikbaar, zo lezen
deze leden. Kan de Minister aangeven hoe ver de taakgerichte uitvoeringsvariant is
uitgewerkt en wanneer ook deze breed kan worden toegepast? Is de Minister van plan
om de taakgerichte uitvoeringsvariant te verplichten wanneer deze is uitgewerkt?
De leden van de VVD-fractie lezen verder in de evaluatie dat aanbieders een «disbalans
ervaren bij de inrichting van administratieve processen». Genoemde leden begrijpen
dat het doel van de standaard soms wringt met het gewenste maatwerk vanuit de gemeente
en vanuit de zorgaanbieders. Deze leden vinden het van belang dat vertegenwoordigers
van de aanbieders voldoende ruimte krijgen om te zorgen dat de standaarden goed aansluiten
bij het werk van aanbieders. Is de Minister bereid om indien nodig een bemiddelende
rol op zich te nemen, zodat aanbieders binnen de stuurgroep voldoende gehoord worden?
Tenslotte merken de leden van de VVD-factie op dat standaardisering van administratieve
processen kan zorgen voor het voorkomen van administratieve uitvoeringslasten. Genoemde
leden willen weten hoe geborgd wordt dat standaardisering van administratieve lasten
zo min mogelijk beperkingen oplevert ten opzichte van de autonomie van zorgverleners
bij het verlenen van de zorg. Ook vragen zij welke gevolgen het gebruik van de i-standaarden
heeft voor de administratieve handelingen die zorgverleners moeten verrichten en op
welke manier zij hierop worden voorbereid.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
Toelichting
1. Aanleiding en doel
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpregeling tot wijziging
van de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband met het stellen
van regels ten behoeve van het beperken van vermijdbare uitvoeringslasten in het kader
van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en hebben hier nog de nodige
vragen en opmerkingen over.
De leden van de PVV-fractie merken op dat sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet
en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) de vermijdbare uitvoeringslasten
bij aanbieders van (jeugd)hulp, gecertificeerde instellingen en maatschappelijke ondersteuning
zijn gestegen. Het uitgangspunt bij de decentralisaties was echter dat deze gepaard
zou gaan met een beperking van de regeldruk, een minimum aan bureaucratie voor burgers,
bedrijven en professionals. Genoemde leden willen graag weten hoe het komt dat de
regeldruk ondanks dit uitgangspunt toch toegenomen is.
2. Reikwijdte en werking van de regeling
De leden van de PVV-fractie lezen dat gemeenten en aanbieders verplicht worden de
uitvoeringsvarianten behorende bij de standaarden iJW en iWmo voor het elektronisch
berichtenverkeer te gebruiken. Hoe ziet deze verplichting eruit? Volgen sancties wanneer
gemeenten of aanbieders toch geen gebruik maken van deze standaarden? Zo ja, welke?
Kunnen gemeenten deze standaarden aanpassen, zo willen genoemde leden weten.
Waarom passen gemeenten en aanbieders de i-standaarden nog niet consequent of niet
goed toe? Welke vermijdbare uitvoeringslasten blijven hierdoor bestaan? Deze leden
ontvangen hierover graag enkele voorbeelden.
3. Toelichting op verplicht gestelde instrumenten
3.1. Uitvoeringsvarianten
De standaardartikelen en het gebruik van het accountantsprotocol worden nog niet verplicht
gesteld, omdat nog niet bekend is of verplichtstelling de uitvoeringslasten daadwerkelijk
zal verminderen, zo lezen de leden van de PVV-fractie. Deze leden willen van de Minister
weten wat daadwerkelijk de vermindering is van de uitvoeringslasten van deze regeling.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de ontwerpregeling.
Genoemde leden zijn blij dat stappen gezet kunnen worden in het verminderen van uitvoeringslasten
en administratieve lasten door middel van door gemeenten en aanbieders breed gedragen
uitvoeringsvarianten en bijbehorende onderdelen. Graag ontvangen deze leden een schatting
van de Minister hoe groot de vermijdbare uitvoeringslasten zijn en in welke mate deze
ontwerpregeling bijdraagt aan het terugdringen van deze lasten. Daarnaast vernemen
deze leden graag hoeveel gemeenten (zowel absoluut als procentueel) nog niet consequent
of op een juiste wijze gebruik maken van de i-standaarden, uitgesplitst naar de inspannings-
of de outputgerichte uitvoeringsvariant.
De leden van de D66-fractie lezen dat mede naar aanleiding van advies van zowel aanbieders
als gemeenten is besloten om het gebruik van de i-standaarden voor de taakgerichte
uitvoeringsvariant nog niet te verplichten, omdat deze nog niet (voldoende) zijn uitgewerkt.
Deze leden vernemen graag hoeveel gemeenten gebruik maken van een taakgerichte uitvoeringsvariant.
Daarnaast vernemen zij graag wanneer deze taakgerichte uitvoeringsvariant naar verwachting
wel voldoende is uitgewerkt, zodat ook deze opgenomen kan worden in de onderhavige
regeling.
De leden van de D66-fractie constateren dat deze regeling in ieder geval jaarlijks
besproken wordt in een bestuurlijk overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en de branches voor aanbieders. Tijdens dit overleg wordt ook gekeken of het
aanpassen van de regeling noodzakelijk is. Als hier aanleiding voor is, dienen de
VNG en de branches voorafgaand aan het bestuurlijk overleg een gezamenlijk advies
uit te brengen. Klopt het daarom dat indien de aanbieders en gemeenten niet tot een
gezamenlijk advies voor wijziging van de regeling komen, deze ook niet gewijzigd zal
worden, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Toelichting
1. Aanleiding en doel
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpregeling tot wijziging
van de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband met het stellen
van regels ten behoeve van het beperken van vermijdbare uitvoeringslasten in het kader
van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
De leden van de SP-fractie vragen al jaren aandacht voor de bureaucratie in de Jeugdzorg
en de Wmo 2015. De decentralisaties zouden de bureaucratie verminderen, maar geconstateerd
kan worden dat de bureaucratie juist toenam. Vooral aanbieders zijn heel veel tijd
kwijt met de verschillende werkwijzen van gemeenten. Deze leden vinden het goed dat
er nu eindelijk varianten liggen om uitvoeringslasten terug te brengen. Hoe zijn de
varianten getoetst op uitvoerbaarheid en hebben ze draagvlak bij de aanbieders?
2. Reikwijdte en werking van de regeling
In de toelichting wordt aangegeven dat het grootste knelpunt is dat gemeenten en aanbieders
de i-standaarden nog niet consequent of niet goed toepassen, waardoor er vermijdbare
uitvoeringslasten blijven bestaan. De leden van de SP-fractie vragen de regering nader
te verklaren waarom gemeenten en aanbieders hier niet altijd aan voldoen.
De VNG en branches voor zorgaanbieders hebben geadviseerd om zowel voor de Wmo 2015
als voor de Jeugdwet het gebruik van standaarden iJw en iWmo te verplichten. De leden
van de SP-fractie constateren dat dit geldt voor de inspanningsgerichte en de outputgerichte
uitvoeringsvarianten, maar niet voor de taakgerichte uitvoeringsvariant. Kan de Minister
aangeven, dat wanneer de i-standaarden voor de taakgerichte uitvoeringsvariant beschikbaar
komen, deze ook verplicht worden?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of vertegenwoordigers van het Ministerie
van VWS ook zitting nemen in het bestuurlijk overleg met de VNG en de branches voor
aanbieders om jaarlijks de regeling en de effecten op de kwaliteit van zorg daarvan
te bespreken. Zo neen, waarom niet?
3. Toelichting op verplicht gestelde instrumenten
3.1 Uitvoeringsvarianten
De leden van de SP-fractie constateren dat de standaardartikelen, gebruik van het
accountantsprotocol en de productcodes nog niet verplicht worden gesteld. Zal dit
op een later moment wel verplicht worden, zo vragen genoemde leden. Vervolgens vragen
deze leden hoe uitvoering gegeven wordt aan het amendement van het lid Hijink (Kamerstuk
34 857, nr. 9) over het verminderen van uitvoeringslasten voor aanbieders en hoe zich dit verhoudt
tot de voorgestelde wijzigingen om de vermijdbare administratieve lasten in de Jeugdzorg
en de Wmo 2015 terug te dringen.
II. Reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van een schriftelijk overleg
van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de ontwerpregeling
tot wijziging van de Regeling Jeugdwet en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 in verband
met het stellen van regels ten behoeve van het beperken van vermijdbare uitvoeringslasten
in het kader van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken
31 839 en 29 538, nr. 632).
In het hiernavolgende beantwoord ik de gestelde vragen. Bij de beantwoording is de
volgorde van het verslag aangehouden. Waar dit de helderheid en overzichtelijkheid
ten goede kwam, zijn vragen samengenomen in de beantwoording.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het doel van deze ontwerpregeling,
maar hebben nog enkele vragen. Zo willen zij weten hoeveel gemeenten de i-standaarden
nu toepassen.
Daarnaast vragen zij hoe de verdeling is van het gebruik van de verschillende uitvoeringsvarianten
(inspanningsgericht, outputgericht, taakgericht) over de gemeenten en vragen zij of
deze verdeling aanleiding geeft tot conclusies met betrekking tot de standaarden.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wat de ervaringen zijn van gemeenten bij
de overgang van de eigen regeling naar de i-standaard en welke problemen gemeenten
hierbij ervaren en op welke manier deze zijn opgelost. Daarnaast vragen deze leden
in hoeverre gemeenten en zorgaanbieders ervaren minder uitvoeringslasten te hebben
door het gebruik van de i-standaarden. Tevens vragen deze leden of er gegevens beschikbaar
zijn die aantonen dat het gebruik van standaarden invloed heeft op bijvoorbeeld wachttijden
of facturatie- en betalingstermijnen.
Alle gemeenten zijn aangesloten op het gemeentelijk gegevensknooppunt (GGK) en passen
bij gebruik van de inspanningsgerichte- en outputgerichte uitvoeringsvariant de i-Wmo
en de i-Jw standaarden (hierna: i-standaarden) toe. Een groot deel van de gemeenten
past de i-standaarden nog niet consequent en consistent toe, waardoor aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning en jeugdhulp vermijdbare uitvoeringslasten blijven ervaren. De onderhavige
ontwerpregeling verplicht álle gemeenten om de i-standaarden bij gebruik van de voornoemde
uitvoeringsvarianten wel consequent en consistent toe te passen.
De verdeling van het gebruik van de uitvoeringsvarianten bij gemeenten is als volgt1:
Inspanningsgericht
Outputgericht
Taakgericht
Overig
Wmo
63%
31%
4%
2%
Jeugd
64%
24%
2%
10%
Deze verdeling geeft geen aanleiding tot conclusies met betrekking tot de i-standaarden.
Gemeenten hebben de vrijheid om alle uitvoeringsvarianten toe te passen zolang zij
dit maar consequent en consistent doen, zodat er geen vermijdbare uitvoeringslasten
ontstaan. Afhankelijk van het type producten, diensten en voorzieningen die gemeenten
inkopen, wordt een passende uitvoeringsvariant gekozen.
De ervaringen van gemeenten bij de overgang van de eigen regeling naar de i-standaarden
zijn op landelijk niveau niet bekend. De ervaringen verschillen in elk geval per gemeente.
Ik verwacht dat de overgang van de eigen regeling naar de i-standaarden beperkt was
aangezien, zoals in het wetsvoorstel is aangegeven, is gekozen voor het verplicht
stellen van een instrumentarium dat door gemeenten en aanbieders is ontwikkeld om
zo juist transitieproblemen te voorkomen. Ketenregie i-Sociaal Domein ondersteunt
gemeenten en aanbieders doorlopend bij het correct en consistent toepassen van de
i-standaarden door o.a. het beschikbaar stellen van producten en informatie en de
inzet van implementatiemanagers.
We weten niet in welke mate gemeenten en zorgaanbieders minder uitvoeringslasten ervaren
door het toepassen van de i-standaarden, maar te verwachten is dat de uitvoeringslasten
zijn verminderd. Gemeenten en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
zullen na inwerkingtreding van de ministeriële regeling verplicht zijn om bij toepassing
van de inspanningsgerichte- en outputgerichte uitvoeringsvariant de i-standaarden
consequent en consistent toe te passen. Hierdoor hoeft er minder geld en tijd besteed
te worden aan administratieve processen en is er meer geld en tijd beschikbaar voor
hulpverlening. Hoe eenduidiger en gestroomlijnder de administratieve processen worden
ingericht, des te goedkoper en efficiënter wordt de uitvoering.
Er zijn geen gegevens beschikbaar die aantonen dat het gebruik van i-standaarden invloed
heeft op bijvoorbeeld wachttijden of facturatie- en betalingstermijnen, maar te verwachten
valt dat de i-standaarden wel degelijk een positief effect op facturatie en betalingstermijnen
hebben.
De leden van de VVD-fractie concluderen dat steeds meer gemeenten en aanbieders de
uitvoeringsvarianten gebruiken, waarbij het grootste knelpunt het consequent en goed
toepassen van de standaard is en willen weten wat dit betekent in de praktijk. Ook
vragen zij wat de oorzaak van dit knelpunt is en op welke manier betrokken medewerkers
worden voorbereid op de toepassing van de standaard. Ook vragen zij op welke manier
de stuurgroep i-Sociaal Domein kan bijdragen aan de consequente en consistente toepassing
van de standaard.
Bij elke uitvoeringsvariant hoort een bepaald administratief proces, dat wil zeggen
de vulling van de bijbehorende i-standaarden moet volgens de betreffende uitvoeringsvariant
plaatsvinden. Indien een gemeente bijvoorbeeld kiest voor inkoop en contractering
op basis van de outputgerichte uitvoeringsvariant (trajectfinanciering) dan moeten
alle daarbij horende stappen op het gebied van gegevensuitwisseling en verantwoording
worden gevolgd. In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat gemeenten (of
aanbieders) de wijze van gegevensuitwisseling niet goed toepassen of dat gemeenten
– onder druk van de gemeenteraad – vragen om een andere verantwoording dan is vastgesteld
binnen de uitvoeringsvariant. Dit zorgt voor extra vermijdbare uitvoeringslasten voor
aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
De stuurgroep i-Sociaal Domein heeft, conform gestelde voorschriften in de onderhavige
regeling, een rol bij het door gemeenten en aanbieders consequent en consistent toepassen
van de uitvoeringsvarianten. De stuurgroep kan hiervoor implementatiemanagers en/of
de ambassadeur i-Sociaal Domein inzetten om gemeenten (of aanbieders) hierop (bestuurlijk)
aan te spreken.
De leden van de VVD-, D66- en SP-fracties vragen verder hoe ver de taakgerichte uitvoeringsvariant
is uitgewerkt en of de Minister van plan is om de taakgerichte uitvoeringsvariant
te verplichten wanneer deze is uitgewerkt.
Op dit moment is het Ketenbureau i-Sociaal Domein in samenwerking met gemeenten en
aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp bezig om de taakgerichte
uitvoeringsvariant verder en eenduidig uit te werken, zodat deze wordt gedragen door
alle betrokkenen. Het streven is dat deze uitvoeringsvariant in juni 2019 ter besluitvorming
wordt voorgelegd aan de stuurgroep i-Sociaal Domein. Daarna kunnen gemeenten en aanbieders
deze gaan toepassen in de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Het moment van verplichtstelling
wordt in goed overleg tussen het Ministerie van VWS, de VNG en de branches bepaald.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven, zullen slechts
instrumenten worden vastgelegd die worden toegepast door de veldpartijen. Dit om transitieproblemen
te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de evaluatie dat aanbieders een «disbalans ervaren
bij de inrichting van administratieve processen». De leden begrijpen dat het doel
van de standaard soms wringt met het gewenste maatwerk vanuit de gemeente en vanuit
de zorgaanbieders. De leden vinden het van belang dat vertegenwoordigers van de aanbieders
voldoende ruimte krijgen om te zorgen dat de standaarden goed aansluiten bij het werk
van aanbieders. De leden van zowel de VVD- als SP-fractie vragen of de Minister bereid
is om, indien nodig, een bemiddelende rol op zich te nemen, opdat aanbieders binnen
de stuurgroep voldoende gehoord worden.
De stuurgroep i-Sociaal Domein bestaat uit de VNG, gemeenten, de branches voor aanbieders
en het Ministerie van VWS. De stuurgroep neemt besluiten over het aanpassen van i-standaarden,
het uitwerken van uitvoeringsvarianten, het ondersteunen van gemeenten en aanbieders
(implementatiemanagement), de werkzaamheden van de ambassadeur i-sociaal domein (dhr.
Martijn Leisink) en het sluiten van contracten met externe partijen. Voor zover het
past bij de rolopvatting van mijn ministerie wordt deelgenomen aan het besluitvormingsproces.
Als het nodig is kan mijn ministerie – zowel voor gemeenten als aanbieders – een bemiddelende
rol spelen.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe wordt geborgd dat standaardisering van
administratieve lasten zo min mogelijk beperkingen oplevert ten opzichte van de autonomie
van zorgverleners bij het verlenen van de zorg. Ook vragen de leden van de VVD-fractie
welke gevolgen het gebruik van de i-standaarden heeft voor de administratieve handelingen
die zorgverleners moeten verrichten en op welke manier zij hierop worden voorbereid.
De autonomie van de zorgverlener staat in principe los van de wijze waarop de administratieve
processen over de geleverde jeugdhulp en ondersteuning plaatsvinden. Deze administratieve
processen raken niet de zorginhoudelijke kant en de zorgverlener kan dus nog steeds
autonoom zorg verlenen.
Ik vat de vraag van de leden van de VVD-fractie zo op, dat zij willen weten welke
gevolgen het gebruik van de i-standaarden heeft voor de individuele zorgverleners.
Het antwoord op die vraag is dat de meeste zorgverleners werken voor een zorgaanbieder,
en dat die aanbieder wel, maar de betreffende individuele zorgverleners niet met de
i-standaarden werken. Aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp hebben
de verwerking van het financieel-administratief verkeer vaak belegd bij de back-office.
Het gebruik van de i-standaarden heeft betrekking op de backoffice processen tussen
een zorgaanbieder en een gemeente. Standaardisatie van deze processen draagt bij aan
reductie van uitvoeringslasten, voor zover het handelingen betreft die verbonden zijn
aan de backoffice processen. De impact op inhoudelijke zorgverleners (professionals)
is daarom beperkt.
Vragen en opmerkingen van de PVV- fractie
De leden van de PVV-fractie stellen dat het uitgangspunt bij de decentralisaties was
dat deze gepaard zouden gaan met een beperking van de regeldruk, een minimum aan bureaucratie
voor burgers, bedrijven en professionals. Hoe komt het dat de regeldruk ondanks dit
uitgangspunt toch is toegenomen?
De regeldruk bij aanbieders is onder andere toegenomen vanwege het aantal contractpartijen
met verschillende voorwaarden. Gemeenten willen (en moeten ook) grip houden op de
kosten. Hulpverlening moet zo efficiënt en effectief mogelijk en dus wordt informatie
uitgevraagd om te kunnen sturen en de inzet van publieke middelen te kunnen verantwoorden.
De ministeriële regeling brengt enige beperking aan in de mogelijkheid om met verschillende
voorwaarden te werken.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de verplichting eruitziet ten aanzien van het
gebruik de iJw en iWmo standaarden. Voorts vragen zij of er sancties volgen als de
standaarden niet worden gebruik en zo ja, welke. De leden van de PVV-fractie vragen
vervolgens of gemeenten de i-standaarden kunnen aanpassen en vragen voorts waarom
gemeenten en aanbieders de i-standaarden nog niet consequent of goed toepassen. De
leden van de PVV-fractie vragen tevens welke vermijdbare uitvoeringslasten door het
niet consequent of niet goed toepassen van de standaarden blijven bestaan en vragen
hierbij om enkele voorbeelden.
Anders dan de leden van de PVV-fractie aannemen, zal het niet zo zijn dat gemeenten
en aanbieders verplicht zijn een uitvoeringsvariant te gebruiken waarvoor een i-standaard
is vastgesteld. Met andere woorden: ze worden niet verplicht te kiezen voor de outputgerichte
of de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant. Het is andersom: indien een gemeente
voor een van deze twee varianten kiest, wordt deze gemeente ten gevolge van de ministeriële
regeling verplicht om de daarbij behorende i-standaarden te volgen. Gemeenten die
dat niet doen, handelen in strijd met de regelgeving. Het ligt voor de hand om die
gemeenten aan te spreken op het uitvoeren van de op hun rustende verplichting. Dat
kan in eerste instantie gebeuren door de aanbieders, die er met het oog op de beperking
van hun uitvoeringslasten belang bij hebben dat zij met de standaarden kunnen werken,
of door de gemeenteraad. Als er sprake is van een ernstige en structurele taakverwaarlozing
door een gemeente, kan als ultimum remedium de interventieladder van het interbestuurlijke
toezicht worden ingezet, maar hier moet uiteraard terughoudend mee worden omgegaan.
Individuele gemeenten kunnen de i-standaarden niet zelf aanpassen. Gemeenten zijn
na het publiceren van onderhavige ministeriële regeling verplicht om de i-standaarden
correct toe te passen indien gebruikt wordt gemaakt van de outputgerichte of inspanningsgerichte
uitvoeringsvariant. Wel kan een standaard worden bijgesteld op basis van een besluit
van de stuurgroep i-Sociaal Domein. Als een besluit is genomen over een aanpassing
wordt dit landelijk verwerkt door bijvoorbeeld softwareleveranciers. Ingrijpende wijzigingen
worden geregeld via onderhavige ministeriële regeling. Door de verplichtstelling in
deze regeling zullen alle gemeenten gehouden zijn om dan de aangepaste i-standaard
te gebruiken.
In de afgelopen jaren is door ketenregie i-Sociaal Domein ingezet op het gebruik van
i-standaarden door gemeenten en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
Ondertussen gebruiken vrijwel alle gemeenten en aanbieders de i-standaarden, maar
ze passen deze nog niet altijd consequent of op de goede manier toe. In eerste instantie
is veel ruimte gelaten aan de uitvoerende partijen bij het toepassen van de i-standaarden,
maar gelet op de stijging van de vermijdbare uitvoeringslasten is door ketenregie
i-Sociaal Domein besloten om deze ruimte in te perken. Met de verplichtingstelling
van de i-standaarden hebben gemeenten ook geen ruimte meer om af te mogen wijken van
de standaard.
Met deze regeling worden gemeenten verplicht de i -standaarden consequent en op de
juiste wijze te gebruiken als wordt gewerkt met de outputgerichte of de inspanningsgerichte
uitvoeringsvariant. Het valt te verwachten dat er daarom op dit punt geen vermijdbare
uitvoeringslasten meer zullen zijn. Er worden echter nog geen voorschriften gesteld
voor het werken met de taakgerichte uitvoeringsvariant of met andere uitvoeringsvarianten
die gemeenten kunnen gebruiken bij de contractering van aanbieders. Zolang dat het
geval is, zullen voor dergelijke uitvoeringsvarianten vermijdbare uitvoeringslasten
kunnen blijven bestaan.
De leden van de PVV-fractie geven aan dat het gebruik van de standaardartikelen en
het accountantsprotocol nog niet verplicht gesteld worden. De leden van de PVV-fractie
vragen wat daadwerkelijk de vermindering van de uitvoeringslasten is van deze regeling.
We weten niet wat daadwerkelijk de vermindering is van de uitvoeringslasten van deze
regeling, maar te verwachten is dat de uitvoeringslasten verminderen. De uitvoeringslasten
zullen minder worden, omdat een keuze voor de outputgerichte of de inspanningsgerichte
variant straks betekent dat de bijbehorende i-standaarden moeten worden gebruikt.
Dit betekent voor de aanbieders dat zij dan op dit punt met minder verschillende voorwaarden
van individuele gemeenten te maken krijgen.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een schatting van hoe groot de vermijdbare
uitvoeringslasten zijn en in welke mate deze ontwerpregeling bijdraagt aan het terugdringen
van de vermijdbare uitvoeringslasten. De leden van de D66-fractie vragen ook hoeveel
gemeenten (zowel absoluut als procentueel) de i-standaarden (uitgesplitst per uitvoeringsvariant)
nog niet consequent en consistent gebruiken en hoe vaak gemeenten gebruik maken van
de taakgerichte uitvoeringsvariant. De leden van de D66-fractie vragen voorts of het
klopt dat indien de aanbieders en gemeenten niet tot een gezamenlijk advies voor wijziging
van de regeling komen, deze ook niet gewijzigd zal worden.
Het is lastig om exact aan te geven wat precies de vermindering van de uitvoeringslasten
wordt door deze ministeriële regeling. Dit is afhankelijk van de wijze waarop zowel
gemeenten als aanbieders hun administratieve processen nu hebben ingeregeld. De stuurgroep
i-Sociaal Domein, waarin zowel vertegenwoordigers van gemeenten, aanbieders als van
het Rijk deelnemen, heeft opdracht gegeven om de effecten op de uitvoeringslasten
te onderzoeken. Duidelijk is wel dat door het standaardiseren van de informatie-uitwisseling
er bijvoorbeeld minder tijd gaat zitten in de verschillende vormen van verantwoording,
waardoor er meer tijd en geld beschikbaar komt voor de hulpverlening.
Er zijn geen absolute óf procentuele cijfers over welke gemeenten ten aanzien van
welke uitvoeringsvariant afwijken van de i-standaarden.
Uit gegevens van een onderzoek uit 2018 naar de wijze van inkoop en aanbesteden bij
de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 is het volgende geconcludeerd. Bij 4%
van de inkoopcontracten voor de Wmo 2015 is sprake van de taakgerichte uitvoeringsvariant
en bij de Jeugdwet betreft dit 2%2. Elke jaar zijn er gemeenten die nieuwe contracten afsluiten, zodat de huidige percentages
kunnen afwijken.
Bij de totstandkoming van onderhavige regeling is het advies van de VNG en de branches
leidend geweest. Deze regeling is namelijk bedoeld om de uitvoering van de Jeugdwet
en de Wmo 2015 te faciliteren en transitieproblemen bij het inregelen van administratieve
processen te voorkomen. Het meedenken en meewerken van genoemde partijen is hierbij
van belang. Het ligt daarom in de rede dat, voor het welslagen van deze regeling die
beoogt de uitvoeringslasten te verminderen, er ook voor toekomstige wijzigingen draagvlak
bestaat bij genoemde partijen. Hoewel een gezamenlijk advies van deze partijen formeel
gezien niet verplicht is om de regeling te kunnen aanpassen, is dit wel een gewenste
en beproefde werkwijze voor de toekomst.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen hoe de uitvoeringsvarianten zijn getoetst op uitvoerbaarheid
en of deze op draagvlak kunnen rekenen bij de aanbieders.
De uitvoeringsvarianten zijn ontwikkeld in samenspraak met gemeenten, aanbieders en
andere relevante actoren zoals Zorginstituut Nederland. Hierbij is gelet op onder
meer toepasbaarheid en uitvoerbaarheid. Niet alleen de VNG en de branches voor aanbieders
zijn betrokken geweest bij dit proces, maar ook individuele gemeenten, aanbieders
en softwareleveranciers. De uitvoeringsvarianten zijn vastgesteld door de stuurgroep
i-Sociaal Domein. Daarnaast hebben de VNG en de branches voor aanbieders gezamenlijk
geadviseerd om twee uitvoeringsvarianten te verplichten. Ook bij de aanbieders kunnen
de uitvoeringsvarianten op voldoende draagvlak rekenen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom gemeenten en aanbieders de i-standaarden
nog niet consequent of nog niet goed toepassen. Tevens vragen de leden de Minister
of vertegenwoordigers van het Ministerie van VWS ook zitting nemen in het bestuurlijk
overleg met de VNG en branches voor aanbieders om jaarlijks de regeling en effecten
op de kwaliteit van zorg daar van te bespreken. De leden van de SP-fractie vragen
voorts of de standaardartikelen, het gebruik van het accountantsprotocol en de productcodes
op een later moment wel verplicht worden gesteld.
In de afgelopen jaren is door ketenregie i-Sociaal Domein ingezet op het gebruik van
i-standaarden door gemeenten en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
Ondertussen gebruiken vrijwel alle gemeenten en aanbieders de i-standaarden, maar
ze passen deze nog niet steeds op de goede manier toe. In eerste instantie is veel
ruimte gelaten aan de uitvoerende partijen bij het toepassen van de i-standaarden,
maar gelet op de stijging van de vermijdbare uitvoeringslasten is door ketenregie
i-Sociaal Domein besloten om deze ruimte verder in te perken. Met de verplichtingstelling
van de i-standaarden hebben gemeenten ook geen ruimte meer om af te wijken van de
standaard.
Ik heb met de VNG en de branches voor aanbieders afgesproken om in een jaarlijks bestuurlijk
overleg het effect van de ministeriële regeling te bespreken en deze zo nodig aan
te passen. Ik neem ook zelf deel aan het bestuurlijk overleg met de VNG en de branches
voor aanbieders om jaarlijks de regeling en de effecten op de kwaliteit van zorg te
bespreken.
Verplichtstelling van nieuwe instrumenten vindt vooralsnog alleen plaats als er draagvlak
voor is vanuit de VNG, branches voor aanbieders. Ik heb eerder een advies ontvangen
van de VNG en de branches over de invulling van de ministeriële regeling. Zij adviseren
mij het gebruik van de productcodes niet te verplichten. Daarnaast ben ik, gezien
de beleidsvrijheid van gemeenten, niet van plan om op landelijk niveau producten voor
te gaan schrijven. Het uitgangspunt van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is dat gemeente
beleidsvrijheid hebben om zelf tot een op maat gesneden hulpaanbod te komen voor de
cliënt. Er wordt momenteel bezien of er in de toekomst standaardartikelen verplicht
zullen worden gesteld. Momenteel is er geen wens om het gebruik van het accountantsprotocol
verplicht te stellen.
De leden van de SP fractie vragen hoe uitvoering wordt gegeven aan het amendement
van het lid Hijink (Kamerstuk 34 857, nr. 9) over het verminderen van uitvoeringslasten voor aanbieders. Ook vragen de leden
van de SP-fractie hoe dit zich verhoudt tot de voorgestelde wijzigingen om de vermijdbare
administratieve lasten in de Wmo 2015 en de Jeugdwet terug te dringen.
De inhoud van het amendement van het lid Hijink, dat in de artikelen 2.15, tweede
lid, van de Jeugdwet en 2.6.7a, tweede lid, van van de Wmo 2015 is opgenomen, strekt
er toe dat wordt voorkomen dat gemeenten, bovenop wat in de ministeriële regeling
aangaande de financieringswijzen en administratieve processen behorend bij de bekostiging
aan standaarden verplicht is gesteld, aanvullende gegevens en verantwoording opvragen. Dat zou
immers de standaardisatie en de daarmee de beoogde vermindering van vermijdbare uitvoeringslasten
ondermijnen. In onderhavige regeling wordt het gebruik van de i-standaarden voor de
inspanningsgerichte en outputgerichte uitvoeringsvariant verplicht gesteld. Voor die
onderdelen mogen ten gevolge van het amendement van de heer Hijink dus, buiten de
regeling om, geen aanvullende eisen worden gesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier